Het leven als ceremonie
Een middeleeuwse beeldhouwer
treedt uit de anonimiteit
AG 30 DECEMBER 19B0
IKUNST
TROUW/KWARTET
RS11-H13
.ituelen, zichtbare evengoed als onzichtbare, roman van Cees Nooteboom. De hoofdpersoon schijnbare chaos van zijn bestaan meer Zonder nadrukkelijk een ideeënroman te
pelen een belangrijke rol in de nieuwe komt tot de ontdekking dat er in de verbanden zijn dan hij aanvankelijk dacht. willen zijn is „Rituelen" een verrassend boek,
door Rob Schouten
riaen van Wesel, een naam die nog beeldhouwers uit de late Middeleeuwen. Na pas in 1948 door een toeval ontdekt. ontroerende beeldengroepen zien in het
in begrip is, was een van de grootste eeuwenlange anonimiteit, werd zijn naam Nu kan men zijn zeer oorspronkelijke, vaak Rijksmuseum te Amsterdam.
door Cees Straus
twee spoorloos (een ervan is sinds het
begin van deze eeuw verdwenen, de ande
re kan tot 1970 worden getraceerd en het
dunkt me dat die in de komende tijd nog
wel boven water zal komen). Ze worden op
de expositie door middel van foto's verte
genwoordigd.
Jaarringen—
De overige 21 beelden zijn door Van Wesel
in zijn latere levensjaren gemaakt. Een
stilistisch onderzoek kan dat vrij gemak
kelijk staven, maar er is ook een den-
drochronologlsch onderzoek gaande dat
aan de interpretaties het groene licht kan
geven. Bij dit onderzoek wordt aan het
gebruikte hout een tijdsbepaling gegeven
met toepassing van de kennis omtrent de
jaarringen.
Het is trouwens heel opmerkelijk dat alle
bekende beelden van Van Wesel uit dezelf
de periode dateren. Werk dat op Jongere
leeftijd is gemaakt, werd tot op heden nog
niet gevonden. Waarschijnlijk is dat veel
van zijn beelden de Beeldenstorm van
1566 niet hebben doorstaan. Deze „cultu
rele revolutie" die kunst van en voor haar
tijd als een vloek heeft geteisterd, richtte
zich immers in het bijzonder op de religi
euze voorwerpen waarin Van Wesel zijn
kracht vond.
Maria-altaar——^^—
Wel gespaard van de barbarij bleef een
hoogtepunt uit zijn werk: een retabel dat
gemaakt werd voor de Dlustre Lieve Vrou
we Broederschap in Den Bosch die Maria
vereerde. Voor deze broederschap maakte
Van Wesel wat waarschijnlijk is geweest
een Indrukwekkend Maria-altaar, met
door Jeroen Bosch en Panhedel beschil
derde luiken. Het heeft een plaats gekre
gen in een aparte kapel in de Sint Jan in
Den Bosch en kon ten tijde van de Beel
denstorm op het nippertje worden gered.
Over de latere gang van zaken met betrek
king tot retabel en luiken is niets bekend.
Toen de Sint Jan protestants werd, zijn
alle objecten waarschijnlijk opgeslagen
bij de nu nog altijd bestaande broeder
schap.
Het schijnt dat de luiken Inmiddels verlo
ren zijn geraakt, maar van de beelden
groepen zijn er nog genoeg voor handen
om een indruk te krijgen hoe het altaar er
uit zal hebben gezien. Daar-is als onbe
twist hoogtepunt „de ontmoeting der drie
koningen", gesitueerd op hun reis naar
Bethlehem. De voorstelling, rijk gestot
terd met herders, schildknapen en volge
lingen en hovelingen van de vorsten, is
ongewoon levendig. Door de bijna ab
stracte oplossingen waarmee de figuren
worden neergezet, kent deze beeldengroep
zijn gelijke niet.
We zien dezelfde attractieve levendigheid
ook in de portrettering van de apostelen
rond het sterfbed van Maria, in dit geval
Wesel dan ook geen specialiteit op een
bepaald, eng vlak zoeken, maar een visie
die zich vooral op het terrein van het
menselijk-karakteriseren uitte.
Nabootsing
Hoe ver hij daarin kwam, bewijst een
Laatste avondmaal dat door het museum
Boymans-van Beuningen in Rotterdam
werd uitgeleend. Van Wesel heeft hier de
situatie uitgekozen dat Christus aan Jo
hannes zijn verrader aanduidt door deze
(Judas dus) een stuk brood toe te reiken.
Er is door enkele wetenschappers in het
verleden aan de afkomst van het beeld
getwijfeld. Zo zou de groep louter zijn
nagebootst door een tijdgenoot of zou het
helemaal niet in de omgeving van Van
Wesel zijn gemaakt.
Het typische evenwel is dat wanneer je
alle beelden van Van Wesel tot dan toe op
de expositie hebt gezien, dit Laatste
Avondmaal haast automatisch aan de
Utrechtse beeldhouwer valt toe te kennen.
Ook hier is de portrettering van een onge
wone vitaliteit. Er is een driehoek tussen
Christus en Johannes enerzijds en Chris
tus en Judas anderzijds, die heel span
nend is opgebouwd. Bovendien vragen
alle andere apostelen per detail de aan
dacht. Vragen rijzen er vele: zo staat een
der apostelen geheel kaal met een kap
half afglijdend van het hoofd afgebeeld.
Hij is de enige die een kan drinken voor
zich houdt. De blik is niet vrij van exalta
tie, maar komt in het geheel dramatisch
over. Over de rol van de apostelen wordt
in de overigens waardevolle catalogus
niets vermeld.
Ontdekking
Het zal waarschijnlijk niet voor het laatst
zijn dat werk van Adriaen van Wesel op
een expositie te zien zal zijn. Naarmate
het inzicht groter wordt dat hij uiterst
belangrijk is voor de late middeleeuwse
beeldhouwkunst, zullen beelden van Adri
aen van Wesel een integrerend onderdeel
worden op exposities over deze periode.
En steedé zal de kennis over hem door het
toeval worden geholpen. Zoals ook de
vondst van de Ontmoeting der koningen
eigenlijk bij toeval plaatshad. Nog slechts
drie jaar geleden zag drs. W. Halsema-
Kubes, thans de organisatrice van de ten
toonstelling en conservatrice van het mu
seum, op een veiling in Londen een onbe
kende beeldengroep staan die zij afkom
stig achtte van het Maria-altaar in Den
Bosch. Nader beraad wees uit dat het
inderdaad om een echte Van Wesel ging.
Voor een verhoudingsgewijs laag bedrag
(circa een halve ton) kwam het Rijksmu
seum in het bezit van de Ontmoeting der
koningen die nu als een der topstukken op
de expositie te bezichtigen is.
Rijksmuseum, Amsterdam, tot 15 maart,
dagelijks geopend van 10-17 uur, op zon
en feestdagen van 13-17 uur.
t is niet onmogelijk dat de be
ker van het Rijksmuseum bij
1 bekijken van de tentoonstel-
g van Adriaen van Wesel door
[roering wordt overmand. Deze
e middeleeuwer heeft beelden
naakt die je door hun intieme
er, de mildheid waarmee de
schillende figuren worden ge-
>eerd en niet in het minst de
schillende Maria's al snel ge-
nnen geven. Zelden is er in de
nst der middeleeuwen zo'n gro-
mate van menselijk mededo-
n te zien, als een voorloper op
t latere humanisme.
bevangenheid met dit werk, dat op
>ere wijze en uitstekend gedocumen-
rd in enkele expositiezalen van het
iseum is te zien, hoeft ondertussen niet
uitzicht te ontnemen op het feit dat
i wetenschappelijk kan worden be-
igd dat we hier te maken hebben met
der allerbelangrijkste beeldhouwers
de Noordelijke Nederlanden. Een
eldhouwer, die nu al wordt vergeleken
t zijn schilderende tijdgenoot Geert-
d tot Sint Jans, van wie algemeen wordt
segd dat hij de primus inter pares in zijn
oodnamen
ngetrokken door de grote schoonheid
er van Van Wesels beelden uitgaan,
eft de wetenschap al sinds het begin
n deze eeuw naar de man achter het
irk gezocht. Als zovelen van zijn tijd
sak te Van Wesel kunst die een hoger
el voorstond. Hij bleef daardoor lange
d anoniem, al heeft zijn hechte stijl die
nsequent werd volgehouden, hem zeer
rkenbaar gemaakt. Toeval is er dan de
«zaak van dat zijn werkelijke naam
nd 1948 wordt gevonden, zodat zijn
Kidnamcn (de meester van de musice-
tide engelen en de meester van het sterf-
id van Maria) kunnen worden ingewis-
ld. Momenteel is het onderzoek naar het
;rk en zijn meester in een beslissende
ge gekomen. Beslissend in die zin omdat
tor allerfel vormen van wetenschappe-
,k onderzoek de beelden bijna op het
nauwkeurig zijn te bepalen, althans
let hout waarvan ze zijn gemaakt.
fegelljk met die van Adriaen van Wesel
ordert ook de kennis van de Utrechtse
eeldhouwerstraditie, waaruit hij is voort-
ïkomen. Als dan blijkt dat Van Wesel
»n eigen, vaak zeer originele stijl conse-
uent blijft volhouden, krijgt de weten-
hap omtrent zijn achtergrond een heel
part reliëf. De tentoonstelling in Amster-
am zet Van Wesel dientengevolge ook
let apart, maar plaatst hem in een groter
►heel, waarin hij duidelijk de toon aan-
seft. Hij doet dat met een stijl die uit
blinkt in levendigheid, vaak ook erg onge
dwongen is. Ook zijn „signatuur" spreekt
voor zichzelf. Zo laat Van Wesel zich ken
merken door zijn manneflguren te voor
zien van weelderige haardossen en een
ietwat overgeprononceerd onderlid van
het oog.
De volledige omvang van het oeuvre van
Adriaen van Wesel is niet bekend, maar
het zijn er in elk geval meer dan 23. De
afkomst van dat aantal beelden is name-
'lijk met grote stelligheid aan Van Wesel
toe te schrijven. Van die 23 beelden zijn er
Het visioen van keiser Augustus: Augustus en de Sibylle van Tibur. Eigendom van de
Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in Den Bosch.
een reliëf dat bijna drie-dimensionale af
metingen heeft. Andere onderwerpen die
Van Wesel voor het altaar heeft gemaakt
en die ook op de tentoonstelling zijn te
zien, zijn onder meer de Visitatie, de knie
lende Maria, de musicerende engelen, de
boom van Jesse en „Augustus en de Sibyl
le van Tibur". Aan de hand van hun
grootte wordt de totale hoogte van het
altaar op maar liefst 2,3 meter geschat,
een waarlijk imposant geheel voor de
doorsnee gelovige in die dagen.
Anders dan wat misschien verwacht zou
worden, is het onderwerp van het Laatste
avondmaal bij Adriaen van Wesel niet
overheersend aanwezig. Op de tentoon
stelling is het eigenlijk verre in de minder
heid. Het demonstreert het feit dat Van
Wesel niet alleen zeer gevarieerd in de
uitbeelding van zijn onderwerpen was,
maar ook dat hij niet in een verstarring
van zijn thematiek raakte. Temeer omdat
hij voortdurend afhankelijk was van zijn
opdrachtgevers, is het opmerkelijk dat
zijn oeuvre een grote mate van verschei
denheid kent. We moeten bij Adriaen van
Maria met kind in een „typische" Van
Wesel-stijl (Rijksmuseum).
>e roman „Rituelen"
an Cees Nooteboom
)egint met een deel dat
Jntermezzo" heet. Dat
nag op het eerste ge
licht vreemd lijken
hoewel bij voorbeeld in
le klassieke muziek
elfs geheel zelfstandige
ntermezzi en preludes
lijn geschreven), maar
iet is binnen de con
structie van het verhaal
niet onverklaarbaar.
In „Intermezzo", dat zich af
speelt in 1963 wordt het ka
rakter van de hoofdpersoon
Inni Wintrop beschreven, zijn
handel en wandel uit de doe
ken gedaan: hij scharrelt wat
op de beurs, in de kunsthan
del en schrijft horoscoopjes in
Het parool. Dienovereenkom
stig verenigt hij de trekjes van
Zakenman, kunstminaar en
charlatan in zich, al geeft de
schrijver die tweede eigen
schap een duidelijke voor
keursbehandeling.
Voorts is Inni een modern
man. intelligent, links noch
rechts („Politieke overtigin-
gen beschouwde hij als min of
meer milde vormen van ziels
ziekte en voor zichzelf had hij
in de wereld de plaats gereser
veerd van de dilettant, in de
Italiaanse zin van het woord."
Een niet-professionele lief
hebber van het bestaan dus),
met een flinke dosis skepsis,
want hij „beschouwt het leven
als een wat vreemde club
waar hij bij toeval lid van ge
worden was en waaruit men
zonder opgaaf van reden weer
geroyeerd kon worden."
Aldus legt Intermezzo in, wat
constructief gezien een prelu
de is, het karakter van Inni
Wintrop vast, dat in de twee
volgende delen voor de lezer
een gegeven is. Die twee delen
spelen respectievelijk tien
jaar voor en tien Jaar na het
Intermezzo.
In beide delen maken we ken
nis met een nieuw karakter; in
het eerste domineert Arnold
Taads, in het laatste Philip
Taads. Beiden leiden met In
ni's enigszins ongeordende,
terloopse bestaan, scherp con
trasterende levens. Arnold
Taads is een egocentrische
mensenhater, met een vol
strekt gebrek aan naastenlief
de. Zijn filosofie is het exis
tentialisme, maar de daarmee
samenhangende sociale ver
plichtingen wenst hij niet op
zich te nemen. Hij leidt het
leven van een asceet, een door
vaste tijdstippen waarvan
niet afgeweken wordt, be
paald bestaan. Als Inni en zijn
tante zich tien minuten vroe
ger dan afgesproken bij hem
aandienen stuurt hij ze ge
woon weer weg om ze tien
minuten later te ontvangen.
Een onaangenaam en toch im
posant karakter.
In. het derde deel (1973) leert
Inni toevallig (maar wat heet
toeval in dit boek en in dit
leven?) Arnolds zoon Philip
kennen, een raadselachtige
halfbloed. Deze is een aanhan
ger van een soort selfmade
oosterse wijsbegeerte, die er
op neer komt dat hij „niets"
wil worden, geen lichaam,
geen gedachte, niets. Yoga en
theeceremonie spelen een be
langrijke rol in zijn leven. Ook
hij leidt, net als eertijds zijn
vader, een op zichzelf betrok
ken bestaan; „een anachoreet
in de Pijp" noemt Nooteboom
hem.
Rituelen heet dit boek en over
rituelen gaat het. In de eerste
plaats natuurlijk de extreem
geritualiseerde levens van de
beide Taadsen, met wie Inni
te maken krijgt. Maar daar
naast, merkt de hoofdpersoon
op, zit zijn eigen leven, on
danks de schijnbare wanorde,
vol rituelen. Hij leert lang
zaam „dat geheimen geheim
zinniger kunnen worden door
er met precizie en methode
over na te denken."
Inni's rituelen zitten opgesla
gen in zijn geheugen. Uit een
rooms-katholieke jeugd herin
nert hij zich het celebreren
van de Mis, uit een recenter
verleden een bezoek aan een
trappistenklooster, zijn be
snijdenis, het bezoek aan een
synagoge waar een bepaalde
ceremonie geen doorgang
vindt etc. Dat zijn zogezegd
de rituelen van anderen, die
hij observeert, die besnijdenis
van Inni Wintrop is tekenend
voor zijn verhouding tot riten.
Voor hem is het helemaal
geen heilige handeling, maar
een praktische noodzaak. In
hem is de rite praktijk gewor
den, en dus niet meer als rite
herkenbaar.
Zo is dat ook het geval met de
riten die zijn eigen bestaan
kenmerken, zoals bij voor
beeld het whisky drinken dat
herhaaldelijk ter sprake komt
(„de geur van rook en hazel
noot" is de wierook van deze
kleine ceremonie). Situaties
herhalen zich haast onge
merkt. In een discussie met
een theoloog reageert Arnold
Taads op diens „mysterie fi-
dei" met „mysterie mijn
hoed," op het „sauve qui
peut" van een kunsthande
laar antwoordt Inni later:
„sauve mijn hoed".
Ergens anders wordt de aardi
ge suggestie gewekt dat het
kamertje waarin Inni revali
deert van zijn besnijdenis,
„een donker hol vol slangen
en padden in terraria" hetzelf
de is als dat waarin hij zijn
vrouw ontmaagdt, „een ka
mer vol kikkers en reptielen in
de Valeriusstraat."
Verbinding
Zo lopen er dwars door het
onlogische bestaan allerlei
verbindingsdraden. Alles
heeft zijn voorgeschiedenis en
alles heeft zijn weerklank. Het
leven van ieder moment is
weinig meer dan een inter
mezzo. Tussen al die onzekere
zekerheden speelt zich Inni's
geschiedenis af. Hij handelt
wat, eerst wat mensen ken
nen, brengt wat mensen ten
grave, gaat met wat mensen
naar bed en meandert op niet
al te onaangename wijze het
bestaan door. Nergens worden
de rituelen opdringerig; ze
doen zich bij wijze van spre
ken terloops voor, net als in
het volle leven, zonder dat jè
overigens het idee krijgt dat
het boek net zo goed anders
had kunnen heten.
Ongetwijfeld is Inni Wintrip
een enigszins kameleontische
figuur, met een wat opper
vlakkige kijk op het leven,
maar dat stoort niet in dit
boek, want rituelen heeft be
halve het boeiende onderwerp
de fonkelende stijl van Noote
boom mee. Er ligt een waas
van poëzie over iedere zin, van
licht ironische berusting ook.
De lezer wordtsvan het ene
hoogstandje naar het andere
vervoerd, zonder literair ber
mtoerisme.
Rituelen zit vol met prachtige
en spitsvondige taal, met pa
radoxen als: „Zij had
nooit iets te doen en deed dat
met de grootst mogelijke snel
heid," en „wat ik nog het
meest aan haar mis, is haar
afwezigheid." Verder valt te
genieten van geestig geformu
leerde observaties zoals deze
naar aanleiding van een ero
tisch onderonsje van de oude
re Inni met een veel jonger
meisje op een zolderkamer:
„Promiscuïteit had in Amster
dam, vooral als je in de jonge
re regionen bleef, veel met
trappen te maken," of van de
ze gevatte dialoog tussen Inni
en kunstkenner Bernard Roo-
zenboom over een verzame-
laarsmerk op een oude prent:
„Het lijkt wel een seksueel
symbool van een indianen
stam." „Jaja," zei Bernard,
„the eye of the beholder. Indi
anen verzamelden weinig
vroegrenaissance."
Hoogtepunt
Zeker tilt Nootebooms stijl
Rituelen een heel eind boven
welke middelmaat dan ook
uit, maar ook het verhaal zelf
mag er wezen. Hoogtepunt
van het boek vormt het onver
wacht sobere einde, de drama
tische ondergang van Philip
Taads. Deze heeft zich een pe
perdure antieke kom voor de
Japanse theeceremonie aan
geschaft, die hij in zijn een
zaamheid stukslaat, waarna
hij zichzelf verdrinkt. Een
merkwaardige, harakiri-achti-
ge daad, een mysterieus ritu
eel, dat samen met de kale.
Westerse crematie die erop
volgt ongeveer de uitersten
van rituele gebeurtenissen
aangeeft.
Bijzonder spijtig is het dat
Nooteboom zich in de muziek
vergist die op de crematie
wordt gespeeld. Het „Air" is
niet uit de vijfde suite van
Bach (die niet bestaat) maar
uit de derde afkomstig. Maar
aan de schoonheid van Ritue
len als geheel kan dat weinig
afbreuk meer doen. Dat is dan
al zo'n honderdtachtig pagi
na's lang een van de lezens
waardigste boeken van het af
gelopen jaar.
Cees Nooteboom, Rituelen,
de Arbeiderspers 980, 189
bii., 24,50
Cees Nooteboom