Niets gaat boven het normale De grote treinroof van 1855 r <DIt In het komplot: Practical joke Wijnkelder Bij toeval ontdekt Twee brandkasten |~23 DECEMBER 1980 TROUW/KWARTET P 19 - RHS 21 Kerstbijlage Trouw 1980 door Frits van Exter door Hanneke Wijgh De trein vertrok om acht uur precies. Burgess, de bewaker in de bagagewagen, hoorde het klokje rinkelen. Uit de doodskist klonk een stem. „Maak open, verdomme", riep het lijk. .JLeeft u dan?", vroeg Burgess verwonderd.Jk ben 't, Agar, vervloekte stomkop", zei de stem niet al te vriendelijk. Burgess maakte de klemmen los en Agar stond op uitzijn doodskist. Zijn gezicht was overdekt door een vieze groene pasta. Hij stonk verschrikkelijk, maar verder scheen hem niets te mankeren. Uitzijn zak pakte hij vier sleutels. Hij maakte de brandkasten open, haalde het goud uit de kisten en wisselde het om met de loden kogels uit de vijf tassen, die de treinreiziger Edward Pierce in de bagagewagen had gezet Burgess zat in het complot. Hij had de avond ervoor Agar en Pierce gewaarschuwd voor de nieuwe dienstregeIs. Agar had de goudroof willen uitstellen, maar Pierce wilde niet. „We hebben ons een Jaar voorbereid. Het gebeurt nu", snauwde hij. Pierce had die nacht het plan met de lijkkist uitgedacht. Het hangslot zou hij van buitenaf openen. Op het dak klonk gestommel. Pierce wierp een touw door het luchtluik, dat binnen de wagon door Agar aan elkaar werd geknoopt. Met het touw om zijn middel hing Pierce aan de zijkant van de wagon. Een voor een probeerde hij de sleutels, die hij van Agar, een beroepsinbreker, had geleend. Het lukte. De deur ging open en Pierce tuimelde de bagagewagen binnen. Burgess en Agar herkenden hem eerst niet, omdat het roet van de locomotief Pierce geheel zwart had gekleurd. Pierce was over de daken van de zeven treinwagons naar de bagagewagen gelopen, volkomen onbewust van het gevaar. Barlow, de chauffeur van Fierce, wachtte halverwege de rit op de trein. Op het meest verlaten gedeelte van het traject gooiden Pierce en Agar de vijf tassen met het goud uit de trein. Voordat Pierce naar zijn eerste klas coupé terugkeerde, moest nog een klein probleem worden opgelost. Het roet op de kleren van Pierce zou hem zeer verdacht maken. Agar, het lijk, moest op bevel van Pierce zijn pak uittrekken. Met dit bundeltje onder zijn arm begon Pierce aan de terugweg. Hijgend sprong hij van wagon op wagon. Een onderneming, die nog meer inspanning kostte, omdat hij tegen de windstroom in moest lopen. Vlak voordat de trein het station van Ashford binnenreed, zat Pierce opzijn plaats. De negentien geldkisten werden in Folkestone overgebracht naar het schip Arlington. In Oostende plaatste de vertegenwoordiger van de bank Bonnard et Fils de kisten in de kluis, nadat hij de zegels had gecontroleerd. Alles scheen in orde. Pas op de 23ste mei ontdekte Directeur Vernier dat het goud was verwisseld door loden kogels. Hij stuurde een telegram in gebrekkig Engels naar bankdirecteur Henry Fowler: „Goud weg, waar nu is?" Fowler dacht aan een practical joke van de Fransen. Hij stuurde een telegram terug met de vraag „Wie is Vernier?" Het duurde tot tien uur 's avonds voordat Scotland Yard werd ingelicht. Het plan voor de treinroof was uitgedacht door Edward Pierce, een welgestelde Brit met een rode baard. Tijdens een diner voor acht vrienden had Pierce aan Henry Fowler gevraagd of het goudtransport van zijn bank wel goed was beveiligd. „Mijn beste man", antwoordde Fowler, die op zijn praatstoel zat, „geen enkele inbreker heeft een schijn van kans. Onze brandkasten bestaan rondom uit gehard staal van een kwart inch dik, de scharnieren zijn aan de binnenkant bevestigd en dé brandkasten wegen elk tweehonderdvijftig pond." Fowler was nog niet klaar. „Als extra maatregel is elke brandkast met twee sloten afgegrendeld. De vier sleutels voor de twee kasten worden afzonderlijk bewaard. Twee hangen in het kantoor van de spoorwegmaatschappij, één is in het bezit van de heer Trent, de hoofddirecteur van onze bank en één bewaar ik zelf." Wyndham, een beetje aangeschoten, vroeg: „Wel, verdorie, kerel, waar heb je die sleutel?" „Aan een touw om mijn nek", antwoordde Fowler fijntjes. Het diner vond een jaar voor de grote treinroof plaats. Pierce brak zich het hoofd over de vraag: waar bewaart Trent zijn sleutel? Trent was op en top een Victoriaan. die slechts één ondeugd kende. Hij was dol op de hondenvechtsport. Pierce kwam met hem in contact tijdens een match tegen ratten. Trent, die een huwbare dochter van 29 jaar had, nodigde de welgestelde Pierce voor een kopje thee bij hem thuis uit. Het was de dochter, Elizabeth, die Pierce onthulde dat haar vader een keer in de maand 's morgens vroeg de wijnkelder indook. „Daar ligt de sleutel", concludeerde Pierce. De inbraak zelf was nog nauwelijks een probleem. Pierce had contact gezocht met Agar, een befaamd sleutelaar, die sneller een was afdruk kon maken dan een man een sigaar opstak. Het was ook Agar, die in vijfenzestig seconden, de tijd dat de opzichter van de spoorwegmaatschappij afwezig was voor een bezoek aan het toilet, twee was afdrukken maakte van de sleutels uit het kantoor. Voor de vierde en laatste sleutel maakte Pierce gebruik van een zeer jeugdige prostituée, die voor een kort ogenblik de sleutel die Fowler om de nek droeg op het nachtkastje legde Eén jaar duurde de voorbereiding en het duurde ook één jaar voor de treinrovers bij toeval werden ontdekt. De vriendin van Agar werd op heterdaad betrapt op zakkenrollerij. Uit angst voor een opsluiting verraadde zij Agar, die op zijn beurt Pierce en Burgess aanwees. Het geld werd nooit teruggevonden. Barlow en Miriam, de vriendin van Pierce, die zo voortreffelijk voor dienstmeisje had gespeeld op het perron van het London Bridge Station, werden nooit gepakt. Pierce, die de kraak had uitgedacht, glorieerde voor de rechtbank. Zelfs de openbare aanklager uitte bij tijd en wijlen zijn oprechte bewondering. Pierce ontsnapte uiteindelijk uit de gevangenis, zoals hij tevoren aan zijn rechters had aangekondigd. Edward Pierce, de meester-kraker, was zo beroemd in zijn tijd, dat zelfs koningin Victoria de wens uitsprak de man eens te ontmoeten. Hij, de intelligente dief. had de Victoriaanse maatschappij op haar grondvesten doen schudden. Diefstal gold in die dagen als een misdaad, die alleen in de laagste kringen werd beoefend. „Wat waren uw motieven, meneer?" vroeg de rechter? „Waarom hebt u deze lafhartige en schokkende misdaad bedacht, voorbereid en uitgevoerd?" Pierce antwoordde schouderophalend: „Ik wilde het geld hebben." Het boek De grote treinroof is geschreven door Michael Crichton. Het verscheen in 1976 in vertaling bij Elsevier te Amsterdam. De grote treinroof is een verrukkelijk verhaal: het is uitvoerig gedocumenteerd en het leest als een trein. Het is vele malen spannender dan de treinroof uit 1963. gen telt igoiHet was een bizar gezelschap, dat rei. jp de ochtend van de 22ste mei 'ei« 1855 op het perron van het bondon Bridge Station op de rein naar Folkestone stond te =a rechten. De Schotse bewaker (cPherson keek met onverwacht jrote belangstelling naar een ln iet zwart gekleed dienstmeisje, lat snikkend naast een handkar itond. Op de kar lag een loods kist met op de deksel een loortklokketoren. (8chijndoden konden door middel van dit klokkespel de buitenwacht waarschuwen.) Het meisje was buitengewoon mooi. McPherson stapte op haar af en vroeg waarom ze zo luid weende. „Och meneer", antwoordde het dienstmeisje, „ik mag van de andere bewaker de kist met mijn broer niet direct n de bagagewagen zetten. Dat is tegen de regels, zegt hij." Inderdaad waren de regels een dag eerder veranderd. Omdat een week tevoren een üst met Madeira-wijn uit de bagagewagen was ontvreemd, moesten op voorschrift van de spoorwegmaatschappij voortaan alle koffers en pakketten worden doorzocht op de aanwezigheid van verdachte manspersonen. De dienstleider, die een oom van McPherson was, toonde zich onverbiddelijk. „Open", gebaarde de dienstleider. Op hetzelfde moment speelde het klokje. „Hij leeft", schreeuwde het meisje.jnijn broer Richard leeft." McPherson en de dienstleider maakten vlug de doodskist open. „De dokter had ongelijk, het was geen cholera", snikte het dienstmeisje „Cholera?", zei McPherson en keek in de kist waar hij een lijk ontwaarde met uitpuilende ogen en een groen beslagen tong, dat reeds in ontbinding was overgegaan. „Hij is dood", zeiden ze tegelijk en zo snel als ze konden zetten ze de kist in de bagagewagen. De warme belangstelling van McPherson en zijn oom voor de bagagewagen had een goede reden. In de wagon stonden twee brandkasten, die voor deze reis gevuld waren met baar goud ter waarde van twaalfduizend pond. Het geld was bestemd voor de betaling van de maandelijkse soldij aan de Engelse soldaten die op de Krim tegen de Russen vochten. Toch maakten McPherson en de dienstleider zich niet echt zorgen. De brandkasten waren zojuist door de bankdirecteur Henry Fowler met vier sleutels vergrendeld. Als laatste maatregel, die haast overbodig scheen, waren de deuren van de bagagewagen afgesloten met een fors hangslot. len het op prijs als Je de trein nog even voor ze vasthoudt. Dat kan nog op een klein station, stelt Loeffen vast. Beiden zeggen dat de diensten 's nachts en in hert weekeinde hen steeds zwaarder vallen. Soms komt er uren geen sterveling en gaat de klok maar langzaam vooruit. Veel meer dan het opmaken van de kas is er niet te doen. Als je jong bent is het niet zo'n probleem, maar nu wil je je gezin ook niet altijd alleen laten. In Meerssen en andere kleine stations in Zuid-Limburg werken vooral oudere man nen. Het is geen toeval. De Nederlandse Spoorwegen hebben hen er naar toe „ge rangeerd" in afwachting van de automati sering. De lijn is een van de laatsten in Nederland die op klassieke wijze beveiligd wordt. In 1985 zal ook hier het blok ver dwijnen en een centrale post de verkeers leiding overnemen. Op stations als Meers sen zal dan nog alleen emplooi zijn voor een kaartverkooper. Dit vooruitzicht trekt Van den Berg niet aan. „Ik heb altijd graag nog wat om handen." Hij rekent op een gunstige af vloeiingsregeling. Na 42 jaar werken voor de spoorwegen vindt hij het dan wel ge noeg. De jongere Loeffen weet niet wat de toekomst zal brengen. Misschien kan hij nog omgeschoold worden. Hij wil liever niet naar een groter station. Een enkele keer komt hij wel eens in Utrecht voor de vakbond. „Daar voel ik me helemaal niet thuis." Van den Berg zegt beamend: „Nee, dat is niets met al die drukte." Terug in Amsterdam is de avondspits het hoogtepunt gepasseerd. In de eetkamer nuttigen reizigers bij kaarslicht spijzen. Een tiental meter verder verblijven Simon en zijn makkers. Het was eens een wacht kamer met restauratie en is nu hun do mein. Het buffet staat er nog, maar nie mand bedient. De zwervers hebben de achtergebleven tafeltjes en stoelen tegen de verwarmingsbuizen aangeschoven. De vloer is bezaaid met flessen, blikjes, peu ken en papier. Een meisje slaapt half. Zij dreigt van haar stoel te vallen, maar schrikt telkens net op tijd wakker. Een vriendin wrijft voortdu rend over haar bovenarmen. Hun leeftijd is door de sporen van het druggebruik moeilijk te schatten. Simon stoort zich nergens aan en groet iedereen als van-' ouds. Hij verzamelt ondertussen lege fles sen voor het statiegeld. De komst van twee leden van de spoorwegpolitie op hun ronde, lijkt niemand te interesseren. De geüniformeerde beambten monsteren het gedeeltelijk zatte en uitgebluste gezel schap. Zij maken het meisje met een zach te duw wakker en gaan weer verder. Alles is normaal. Een oudere man, die Ome Cor wordt ge noemd, maakt zich los van het gezel schap. Een van zijn voeten is omzwach teld met gerafelde plastic tasjes. Hij wil niet zeggen wat er mankeert, maar strom pelt voor zich uit vloekend naar het laat ste perron. Aan het buffet in het wacht huisje koopt hij zes blikjes bier. Hij krijgt ze in een kartonnen doos en wil er maar één plastic bekertje bij. Hij gaat achter een tafeltje zitten en trekt het eerste blik je open. (taan lange rijen voor de loket- In het Centraalstation in Am- dam. Employées tikken de ge- igde bestemmingen in op tsenborden. Groene lichtge- de tekens verschijnen op tele- eschermen en daarmee in ver ding zijnde apparaten produ- en in ruil voor betaling de its be wijzen. Er is een zekere lendigheid voor nodig om je te regen door de stromen reizi- zonder tegen iemand aan te drukke verkeer wordt onverschillig geslagen door de schandknapen, rvers, dronkelappen, hoeren, junkies, emdellngen en andere eenlingen in de ZIJ wachten niet op een trein en zijn niet in dienst van de spoorwegen, ir horen bij de Inboedel van het station j een grote stad. Als de rolluiken *s och- ani ids vroeg omhooggaan dienen de eer- 1 d zich al aan en de schoonmaakploeg n' ei et 's nachts de laatsten er soms letter- uitvegen, pro at v non maakt nog de vrolijkste indruk. Hij 1 ls ijert in zijn felrode windjack en met r i schlpperspetje op het hoofd door het trj üon alsof het de plaats is waar te zijner el een receptie wordt gegeven. De oudere en, die hij met schouderkloppen en mverheffing groet, tonen zich wat gege- fd. ZIJ hebben al moeite genoeg hun iwezlgheid te rechtvaardigen. Van tijd -> h( tijd kijken zij op de klok en veinzen de aee den met vertrektijden te lezen, maar nne n aandacht gaat in werkelijkheid uit ago naar de jongens, die zich hier prostitue ren. Zoals de knaap met vaal blond haar dat telkens over een van zijn ogen valt. Een man, die een slechtzittende toupet draagt en twee tekkels aan de leiband met zich mee voert, spreekt hem aan. Hij merkt niet dat een van dieren een plas op de stenen vloer doet. Bij binnenkomst ln de koffiekamer om helst Simon een ober, plaatst een plaag stoot tussen zijn ribben en drukt hem een kus op de wang. Hij brult de reizigers, die van hun consumptie opkijken, toe dat ze nu niet moeten denken dat hij van de verkeerde kant is. „Dit is gewoon een toffe gozer." De ober lacht. Simon is nog altijd beter dan een heleboel andere klanten. Met een tevreden blik gaat Simon achter een glas bier zitten en overziet de zaal. Een Marokkaan zit aan de andere kant. Hij giet ln zijn koffie flinke scheuten melk uit een karton dat hij heeft meegenomen. Glimlachend staart hij drie vrouwen aan. Respons blijft uit. Een landgenoot schudt hem de hand. schuift aan en bestelt ook een kop koffie. Na een kort gesprek ver volgen zij gezamenlijk het glimlachend staren. Na een uur zijn de vrouwen ver dwenen, maar zitten de Marokkanen er nog steeds. Simon zwaait naar het tweetal. De ober stelt prijs op gelijk afrekenen en de dame van de toiletten vraagt ook een bijdrage. Haar grootste zorg is de drug verslaafden te weren. ZIJ spuiten heroïne op het toilet en stelen eerder een kwartje van het schoteltje dan dat ze er een neer-' leggen. De spoorwegpolitie moet er wel eens aan te pas komen om een dode weg te halen. Langs een van de veertien perrons komt de sneltrein Zandvoort-Maastricht tot stilstand. De vertraging van een kwartier is te wijten aan een treinongeluk bij War mond. Twee machinisten zijn omge komen. Zuid-Limburg is bedekt met een laagje sneeuw. De stoptrein legt de afstand tus sen Maastricht en Meerssen ln vijf minu ten af. Een paar vrouwen en kinderen stappen uit. Sommigen pakken de flets uit de stalling, anderen lopen naar het dorpje. Niemand stapt in de trein, die de weg richting Valkenburg voortzet. Het is weer stil. De muren van het uit stenen opgetrokken stationsgebouwtje zijn wit geschilderd, de ramen en kozijnen bruin. Een gepensio neerde perronwachter leeft boven in de dienstwoning. Beneden werken Theo van den Berg (53) en Gerard Loeffen (47). Al leen tijdens de ochtenduren op werkda gen zijn er twee mensen. Op alle andere tijdstippen bedient één man de reizigers aan het loket en de treinen met het sta- tionsblok- en bedieningstoestel uit 1902. Zo'n zes keer per uur rinkelt het belletje om de komst van een trein aan te kondi gen. Beurtelings lopen Loeffen en Van den Berg naar het blok bij het raam. Zij slui ten met een druk op de knop de bomen over het voetpad naar het tweede perron en de verkeersweg een paar honderd me ter verderop. De trein stopt bij het perron en de machinist en conducteur groeten. Met een krukje zetten Loeffen of Van den Berg het sein op groen: de trein mag weer vertrekken. Ze draaien hun vensters van wit naar rood en tegelijkertijd de vensters in de volgende post van rood naar wit. Na het overdragen van de verantwoordelijk heid kan er koffie gedronken worden. De handelingen zijn eenvoudig en altijd dezelfde. Alleen bij storingen moeten zij de loodjes, waarmee de hefbomen van de wissels zijn verzegeld, verbreken en zon der de steun van seinen of sperren de trein door hun blok zien te loodsen. Zij zitten er niet op te wachten. „Niets is beter dan normaal." zegt Loeffen en Van den Berg knikt instemmend. „Zolang de loodjes er nog opzitten is het goed." Zij kunnen zich geen bijzondere gebeurtenissen herinne ren. Ja, een auto onder de trein of een zelfmoordgeval, maar dat maakt' elke spoorman wel eens mee. Van den Berg: „Eigenlijk is er in die tien jaar dat we hier werken, niets veranderd,behalve de kaart jes. Elk seizoen is er wel wat nieuws. Het is zaak dat goed bij te houden." Zij stellen er eer in de reizigers goede service te bieden. Het geeft bovendien wat afleiding. Het contact met de bewoners van Meerssen la goed. Vroeger was er meer tijd voor een praatje, maar nu de forensen allemaal een jaarkaart hebben, komen ze niet meer zoveel aan het loket. Ze groeten natuurlijk nog wel en de laatkomers stel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 21