Het verpletterende evenwicht
van Helmut Schmidt
OKTOBER 1980
i—RTTITKNT.ANn
Ausgleich, Vernunft, Machbarkeit. Het zijn Chamaleon, Lügner, Moskau-faktion. Het zijn de de richting van Sowjet-overheersing.
trefwoorden in Helmut Schmidts beschrijving van tegenwerpingen van Franz Josef Strauss; Schmidt Maar wat voor man is het nu eigenlijk, die Helmut
zijn politieke inspanningen en aspiraties. is zijns inziens een kameleon en een leugenaar, die Schmidt, die vermoedelijk morgen een nieuwe
Evenwicht, gezond verstand, haalbaarheid. zich door de Moskou-stroming laat manipuleren in termijn van vier jaar krijgt als bondskanselier?
door J.J. Moskau
„Realpolitik" is dat mijnenveld
tussen hemelhoge verwachtingen
en de diepten van teleurstellin
gen en frustraties. Wat dan over
blijft is per definitie „de kunst
van het mogelijke".
Helmut Schmidt, kanselier van de bonds
republiek Duitsland sinds 1974, oogst lui
de bijval met zijn scherpzinnige logica.
Neemt met zijn afstandelijke koelheid er
kende crisisbezweerders als Robert McNa-
mara en Herman Kahn voor zich in en
wordt om zijn bijtende retoriek gevreesd
door zijn vijanden (en sommige vrienden).
Diezelfde Helmut Schmidt kiest voor een
matte formule: „Als we niet in staat zijn
naar evenwicht te streven, zouden we. op
langere termijn, het geloof in onze demo
cratie verliezen."
Dat is hem. in een notedop, de man van de
redelijkheid, de totale tegenvoeter van de
overborrelende, luidruchtige Franz Josef
Strauss. Zelfbeheersing en een weloverwo
gen gebruik van vlijmscherpe woorden
aan de ene kant, ongeremde passie en een
roekeloze woordenvloed, de verpletteren
de kracht van grof. maar slecht gericht
geschut aan de andere kant. Schmidt en
Strauss. De stijl maakt de man.
Evenwicht thuis en in het buitenland
tpssen Oost en West. tussen arbeid en
kapitaal, dwars door alle lagen in de Duit
se samenleving heen. Zonder zorgvuldige
pogingen het evenwicht te bewaren kan
de gelijkschakeling der belangen angst
opleveren: „Wij moeten de angst begrij
pen en hem ontkrachten, of wij moeten de
helpende hand bieden. Want uit angst
dat heeft de tijd van 1918 tot 1930 ons te
'.leren kunnen waan en hysterie, kan
voortspruiten."
Agressie als een gevolg van onopzettelijk
'misverstand, een tekortschietende com
municatie.
Afhankelijk
Deze houding vergt „verdraagzaamheid
uit respect, niet uit het zonder meer dul
den" en verlangt „de vaardigheid en be
reidheid om compromissen te sluiten."
Het betekent helemaal niet dat Schmidt
luchthartig dwazen om zich heen ver
draagt, of dat nu willige en dogmatische
ideologen in zijn eigen sociaal-democrati
sche partij zijn, of een Amerikaanse presi
dent Carter. „Je kunt de structurele eco
nomische wereldcrisis niet genezen door
meer geld te drukken." hield hij een inter
viewer niet zo lang geleden voor. nog voor'
de Amerikaanse economie gewend was
geraakt aan inflatiepercentages van bo
ven de tien. „Als het gewicht van Duits
land is toegenomen, is dat voornamelijk
het gevolg van betere prestaties, relatief
gesproken, in vergelijking tot die van an
deren."
Daar sprak, zoals Franse journalisten het
zo graag zeiden, „le Feldwebel". De man
die cijfers geeft, die geen blad voor de
mond neemt als hij de prestaties van
vrienden en tegenstanders onder de loep
neemt.
Herinnering^—
Schmidt is het alle twee. die strenge serge
ant-majoor van de Franse journalisten en
samen met Valéry Giscard d'Estaing
„de meest gerespecteerde leider in het
Westen", zoals de New York Times hem
onlangs noemde. En op zijn wijze vat
Helmut Schmidt die twee oordelen samen
in deze bondige zin: „Hoe groter het suc
ces van Duitsland, des te langer zal de
herinnering aan Auschwitz voortleven."
Is dat nu de gordiaanse knoop van Hel
mut Schmidt? Te beseffen dat zijn land
niet alleen beklemd zit tussen Oost en
West zijn oudste historische dilemma
maar ook tussen de dynamiek van zijn
huidige efficiënte economie en de ver
brandingsovens in Auschwitz even buiten
de stad Lublin?
Toen hij in november 1977 de plaats van
het concentratiekamp bezocht, stelde hij
vast dat „wij, de Duitsers van vandaag,
geen individuele schuld dragen, maar wel
de politieke erfenis van de schuldigen
dat is onze verantwoordelijkheid." En hij
vervolgde: „Daaruit vloeit de taak voort
de toekomst niet aan het toeval over te
laten, maar haar met moed en behoed
zaamheid gestalte te geven." Ook hier had
hij kunnen spreken over afstand nemen,
de zaak opnieuw in ogenschouw nemen.
En vaker dan zijn critici lief is neemt hij
genoegen met het kleinste gemene veel
voud.
Afglijden—
Wat Schmidt met trots als zijn pluspunt
ziet, zijn vermogen te functioneren als 's
lands Eerste Werknemer, wijst Strauss
geheel van de hand als een uitwas van de
maatschappelijke nivellering in Duits
land die slechts kan leiden tot een „gelei
delijk afglijden naar de Sowjet-sfeer".
Schmidt wordt dan afgeschilderd als het
willig werktuig in de handen van sinistere
krachten in het land die „een historische
omwenteling" voorstaan, weg van het'
vrije en dynamische Duitsland.
En zo trekt Strauss als een moderne Don
Quichote ten strijde tegen het „rookgor
dijn" dat de „Moskou-stroming" achter
Schmidt (Herbert Wehner, Egon Bahr,
Willy Brandt in die volgorde) heeft
opgetrokken. De kanselier is een „kamele
on die langzaam van kleur verschiet". En
dus zullen Schmidt en zijn regering mor
gen weggevaagd worden „als de kiezers
maar de hele waarheid kenden".
Maar Strauss overschat zijn troeven. De
kanselier te verwijten dat hij met de pen
sioenen knoeit, dat hij een leugenaar is
dat alles slaat niet aan bij mensen die in
Schmidt de beste kandidaat zien voor het
hoogste ambt in het land. (De laatste
opiniepeilingen toonden dat 57 procent
het meest vertrouwt op Schmidt als kan
selier en slechts dertig procent op
Strauss).
Vanuit deze positie kan Strauss slechts
hopen te scoren als hij de integriteit van
Schmidt niet fundamenteel aanvecht,
maar de krachten die de kanselier voort
drijven onder vuur neemt. Sprekend in
Keulen kreeg hij de lachers op zijn hand
met de formule dat „Friedrich Ebert (soci
aal-democratisch president tijdens de
Weimar-republiek) nooit een leugen ver
telde, Willy Brandt nooit de waarheid
sprak en Helmut Schmidt het verschil
tussen beide niet kent."
Zulke lenige woordenspelletjes moeten
duidelijk maken dat Schmidt niet in de
gaten heeft waar de „Moskou-stroming"
hem heen stuurt, dat de „vrede en veilig
heid", waarop Schmidt zijn hele campag
ne heeft gegrondvest, niets meer is dan de
langzame mars naar de slavernij socialis
tische stijl, waarvan arme Helmut
Schmidt het eerste slachtoffer zou
worden.
Twi j fel
Het uitgangspunt mag vals zijn, maar
geeft Schmidt met zijn weigering verder
te gaan dan handhaving van de status quo
onder zijn pragmatische leiding, geen aan
leiding tot twijfel? De huidige campagne
ademt soms de geest van de problemen
waarmee de mens in de overgangsjaren
worstelt. Bij gebrek aan hervormingsge
zinde inspiratie in de stijl van Brandt,
wordt het toneel overgelaten aan de min
dere goden, wier zwakke pogingen toch
nog wat van de grond te krijgen worden
afgedaan als financieel onverantwoorde
lijk.
Sceptici ter linker zijde stuurt Schmidt de
politieke diaspora in met zijn bepaald niet
genuanceerde „Domme praat", als zij ge
rechtvaardigde vragen opperen over een
inhoudelijke inbreng voor de ontwikke
ling van de Duitse samenleving. „De kie
zer," schrijft Diether Stolze in Die Zeit.
„kan, of beter moet vragen in welke rich
ting het schip wordt gestuurd door 'de
kapitein die aan boord moet blijven'
zoals een poster van de SPD het stelt
Helmut Schmidt."
Helmut Schmidts belangwekkendste bij
drage aan het debat over de wezenlijke
koers was zijn aanbeveling dH de Duit
sers niet teveel naar de televisie moeten
kijken. En de meeste voorstellen uit ande
re richtingen deed hij af met: „Dat kun
nen we ons niet veroorloven
Zelfs naaste medewerkers van de kanse
lier de mannen die geacht worden de
blauwdrukken voor de post-materialisti-
sche maatschappij van de jaren tachtig te
maken raken ontmoedigd. „We slagen
er niet in echt zijn aandacht te trekken
voor problemen die van vitaal belang zijn
voor de toekomst," geeft een sleutelfiguur
op het kanseliersbureau openlijk toe. De
moeilijkheid is natuurlijk, dat de politieke
oppostie evenzeer verlamd is en ook niet
tot de kern van de zaak doordringt. Maar
erger is nog dat zelfs de kritische geesten
binnen de sociaal-democratische partij of
binnen het partij-apparaat („die Barac-
ke") kennelijk zijn ondergedoken. Er mag
niets, absoluut niets worden gezegd dat
Schmidts herverkiezing in gevaar kan
brengen.
Het duister
Dat dr. Strauss dan zijn heil zoekt in een
moordende zondvloed van woorden en
daarmee zijn kans om het morgen te win
nen alleen maar afbreuk doet is niet
verwonderlijk. In concreto staat de kiezer
van 1980 voor een sprong in het duister.
Willy Brandts uitroep van 1969 dat „we
meer democratie moeten aandurven" is
uitgelopen op Schmidts pochende credo
dat „wij Duitsers tevreden kunnen zijn
met onze politieke en maatschappelijke
stabiliteit, gebaseerd op zeer grote wel
vaart...".
Onrust in het kippenhok moet dan wor
den vermeden, of. zoals de socioloog Ralf
Dahrendorf in 1968 voorspelde: „Alle wij
zigingen van de maatschappelijke struc
tuur worden ondergeschikt aan het pre
caire machtsevenwicht." Volgens Dahren
dorf zou dit leiden tot een „onbedoeld
autoritair stelsel." De samenleving, zei hij.
„wordt autoritair bestuurd, maar nie
mand bestuurt autoritair."
Dahrendorf had het over een „kartel van
de angst", in een land dat richtlijnen van
elitaire groepen ontbeert. Helmut
Schmidt mag de baas der bazen zijn, hij
zal zeker niet het verlossende woord spre
ken voor een samenleving die enorme
structurele problemen te wachten staan.
Vandaar het duister, vandaar Dahren
dorf s schertsende commentaar uit 1968
dat „niemand Duitsland regeert, maar
dat Duitsland wordt geregeerd". Deze
vorm van een „modern autoritair stelsel"
wordt naar zijn mening pas echt verrader
lijk als „het centrum van autoriteit bin
nen het stelsel niet meer kan worden
aangewezen."
Verloren
En wie is Helmut Schmidt?
Ergens, in de loop van zestien uur per dag
efficiënt functioneren, is het zicht op de
mens Schmidt verloren gegaan, op de
hartstochtelijke schaakspeler, de gezins
mens met een huis in een buitenwijk van
Hamburg, een buitenhuisje aan een niets
zeggend meer in Sleeswijk-Holstein, de
verwoede snuiftabakliefhebber, de man
die zo graag nog eens over Marcus Aureli-
us zou schrijven en over Pflichtbewuss-
tsein. Gezien zijn betrekkelijk grote af
standelijkheid ten aanzien van de partij
politiek in de SPD is er weinig bekend
over warme persoonlijke vriendschappen,
afgezien misschien van de goede banden
die hij heeft met de vroegere Hamburgse
parlementariër Karl-Wilhelm Berkhan,
van wie bekend is dat hij wel eens met de
kanselier gaat zeilen. Zijn persoonlijke
voorkeuren zijn ook die van de sobere
Hamburger: geen buitensporigheden, een
beetje orgelspelen (Bach) en zeker geen
openlijke blijken van emotionele toewij
ding.
Naar buiten straalt Schmidt in deze cam
pagne het beeld uit van een blakend ge
zonde man, en niemand herinnert hem
aan een tijdschema dat hij ooit. in 1972,
ter sprake bracht. Hij verwachtte toen
nog vier jaar minister te zijn om zich
vervolgens in het parlementaire werk te
storten en weer vier jaar later zich op 62-
jarige leeftijd (1980) geheel terug te trek
ken om te schrijven, te lezen en naar
muziek te luisteren. Geen woord meer
daarover, nu.
Maar wel over „gestage voortgang, con
tinuïteit, berekenbaarheid". De uitgang
spunten voor het toekomstige regerings
beleid zitten nog achter slot en grendel.
(„Ik weet niet eens wat ze behelzen"
Schmidt op een persconferentie op 26
september 1980). „Ze zullen op 6 oktober
op mijn bureau liggen." Geen programma,
alleen maar stevige planning. Na diep
gaande coalitiebesprekingen in de buurt
van 26 oktober, komt de Bondsdag op 4
november in nieuwe samenstelling bijeen,
het coalitie-overleg eindigt op 11 novem
ber, op 12 november kiest de Bondsdag
een kanselier, op 13 november is er een
nieuw kabinet („zoveel nieuwe gezichten
zullen er nu ook weer niet zijn") en op 15
november komt de regeringsverklaring
over het nieuwe beleid.
Machine^^—
'Een goed geoliede, goed onderhouden ma
chine aan het werk. Marion Dönhoff, uit
geefster van het Hamburgse weekblad Die
Zeit, spreekt van „een treurig gevoel dat
je bij deze verkiezingscampagne bekruipt:
de problemen die ons werkelijk zwaar op
de maag zouden moeten liggen, worden
niet eens besproken. Over energie praat
geen mens." Wat zij bedoelt, is dat on
danks alle bombarie over energievraag
stukken. niemand iets zinnigs te zeggen
heeft.
Het geeft haar in de vraag op te werpen of
het land geen „raad" van mensen nodig
heeft die eens nadenken over de gevolgen
van de hedendaagse ontwikkelingen. Ralf
Dahrendorf eens een liberale staatsse
cretaris van buitenlandse zaken, ex-lid
van de Europese Commissie en nu hoofd
van de London School of Economics
zou tot deze raad kunnen behoren, even
als de filosoof Carl Friedrich von Weizsac-
ker, of Stuttgarts indrukwekkende burge
meester Manfred Rommel (de zoon van de
generaal). Ze zou er zelfs Wolf-Dieter Ha-
senclever van de Groenen wel in willen
zien.
„Als de democratie in leven moet worden
gehouden," schreef zij vorige week, „zul
len wij zo'n lichaam nodig hebben voor
bezinning. De politici hebben niet vol
doende tijd om over problemen op langere
termijn na te denken."
Even terug naar Schmidts toespraak in
Baltimore. Op de vraag of hij in de huidige
Duitse verkiezingsstrijd principiële pun
ten ziet die de mensen aan de overkant
van de Atlantische Oceaan tot „een lichte
europeanisering van Amerika" kunnen
bewegen, kijkt hij verbaasd, kan zich de
toespraak niet herinneren, „maar als ik
zoiets heb gezegd, had het te maken met
het scheppen van een zeker evenwicht
tussen de Duitse investeringen en de
Amerikaanse investeringen in Europa.
Een paar weken voor Jimmy Carter op
pad ging om Gerald Ford het Amerikaan
se presidentschap te ontfutselen, in de
zomer van 1976, reisde Helmut Schmidt
naar Baltimore om er een rede te houden
over de ontwikkeling van de Europees-
Amerikaanse betrekkingen. Naar zijn
overtuiging, vertelde hij de Amerikanen,
had de nieuwe onderlinge afhankelijkheid
van de landen aan weerszijden van de
Atlantische Oceaan „na het proces dat
wat al te robuust wel de amerikanisering
van Europa was genoemd, nu een lichte
europeanisering van Amerika nodig Het
was een uitnodiging, een gebaar naar de
man die na de verkiezingen van november
1976 het Witte Huis in Washington zou
betrekken.
Nog geen jaar later antwoordde een Ame-
rikaanse diplomaat met een flinke dosis
kennis van de Amerikaans-Duitse betrek-
kingen, Robert Gerald Livingstone, opval
lend kritisch: „Slechts weinig wijst erop,"
zei hij tegen Der Spiegel, „dat degenen die
ons beleid bepalen zich ten volle bewust
zijn van de betekenis van Duitslands toe
nemende invloed in het buitenland en zijn
politiek vol zelfvertrouwen."
De meeste wanklanken in de dialoog tus
sen Schmidt en Carter kunnen waar
schijnlijk worden teruggebracht tot de
onderstroom van wantrouwen niet om
dat een van beiden tornt aan de gezamen
lijke grote lijnen, maar wel omdat de
verhouding tussen hun twee landen een
geleidelijke verandering had ondergaan.
Helmut Schmidt is de belichaming van
een op zichzelf vertrouwend West-Duits-
land en in uitgebreidere zin van West-
Europa, dat zijn rol slechts ten volle kan
vervullen als het evenwicht tussen Oost
en West wordt gehandhaafd. Jimmy Car
ter is de man die min of meer die nieuwe
Amerikaanse malaise symboliseert on
zekerheid in een tijd van snelle technische
en structurele veranderingen.
Het zijn de echo's van Carters idealisme
uit 1976 tegenover de laatste maatstaf van
Schmidts „Realpolitik": Machbarkeit, de
haalbaarheid.
Afstand»
Een bondskanselier beschikt over wat in
Duitsland „Richtlinienkompetenz" wordt
genoemd, het recht in grote lijnen het
overheidsbeleid te bepalen.
Konrad Adenauer gebruikte deze be
voegdheid met hooghartige rechtlijnig
heid, Ludwig Erhard met verwarrende on
zekerheid. Kurt Georg Kiesinger met af
standelijke koelbloedigheid. Willy Brandt
met geduldige volharding.
Helmut Schmidt maakt naar het schijnt
van dit instrument gebruik in termen van
„Machbarkeit". Of, zoals hij het begin
1978 zei: „Geen parlementariër, geen poli
ticus kan ontkennen dat het bij een dis
cussie over een politieke kwestie van tijd
tot tijd nodig is afstand te nemen, om de
zaak opnieuw in ogenschouw te nemen.'