Overpeinzing bij een buste
Het CDA
moet het van
nuanceringen hebben
Alternatieve teksten
Zogezegd
VRIJDAG 3 OKTOBER 1980"
TROUW/KWARTET P 13 -
HS 15
door Okke Jager
Bij de buste van Kuyper op de VU-
tentoonstelling „Tot bloozens
toe..." voelde ik mij tegelijk
vertrouwd en vervreemd tegenover
de gretigheid, waarmee ik als
gymnasiast en als aankomend
student duizenden bladzijden las
uit zijn boeken en brochures, die in
de bibliotheek van mijn grootvader
voor het grijpen stonden, mét het
gedenkboek dat hem verhief tot
..deze Uebermensch, een Mozes, een
Paulus. wiens heerscharen zijn
verduizendvoudigd, alom op deze
aarde." Van zijn stijl die in onze
tijd gezwollen aandoet had ik nog
geen last. Ik genoot ervan, als hij de
versleten uitdrukking „er was geen
leven in de brouwerij" nieuw leven
inblies door de toevoeging: „geen
tonneke rolde ter poorte uit." Ik liet
mij door zijn suggestieve zekerheid
dwingen om van tree tot tree op te
stijgen naar de climax: „De eerste
stelling is onaantastbaar en
natuurlijk zijt ge het dan over de
volgende met mij eens." Ik
bewonderde zijn passie en zijn
enorme werkkracht: hij bleef
's nachts doorgaan met schrijven,
de slaap verdrijvend door koude
voetbaden en sterke koffie. Ik was
het eens met de krant die hem „voor
onze tijd van acht-urige arbeidsdag
een schitterend voorbeeld van
voortdurende werkzaamheid"
noemde. Ik zag het vóór me. toen
iemand schreef: „Op de Prins
Hendrikkade kon men hem dikwerf,
in 'n ruime kamerjapon gewikkeld,
aan de arbeid zien. gebogen over
zij n schrij ftafel, omringd door
boeken, globes en allerlei, wat men
in de werkkamer van een
wetenschappelijk man moest
vinden." Het meervoud „globes"
fascineerde mij al evenzeer als de
vraag wat er naast boeken en globes
nu nog onder dat geheimzinnige
„allerlei" verstaan moest worden.
Toen ik later bij een studie over tijd
en eeuwigheid opbotste tegen twee
reeksen van tegenstrijdige
uitspraken bij Kuyper, wilde ik hem
nog zozeer in bescherming nemen
tegen het verwijt van
onsamenhangendheid, dat ik bij de
vondst van een boven de
schijntegenstellingen uitstijgende
uitspraak (in een nog nergens
geciteerde oude druk van een
collegedictaat van een student) in
eenzelfde vrome stemming
geraakte als Kuyper. toen hij de
vinger Gods ontwaarde bij de
toevallige ontdekking van
bruikbaar materiaal voor zijn
verhandeling over Lasco. Hoewel
ik nog altijd vermoed dat bij een
dieper peilen van de structuur van
Kuypers theologie allerlei niet te
rijmen „tegenstellingen" eikaars
keerzij zouden blijken te zijn, raak
ik er steeds meer van overtuigd dat
zijn conceptie in vele opzichten niet
redelijk te verantwoorden is. omdat
de innerlijke spanningen daarvoor
te groot zijn. Overigens verraadt
het én-én van deze óf-óf-denker
(„van tweeën één!") vaak een
weldadig gevoel voor nuances. Zo
schreef hij dat er twee legitieme
vormen van bidden zijn: het
opheffen van de hónden (God is dan
vér weg) en het opheffen van de ziel
(„dan is het gebed het teederst, het
warmst" geheel ln de geest van
Hans Bouma's „toppunt van
initimiteit". waarvan deze
overigens het eigensoortig karakter
nuchter beschreef vanuit de
representatieve functie van de
intimi maar dan moet men wel
even verder lezen dan de enkele
pagina's die onlangs op de
kerkredactie-pagina geciteerd
werden).
Elders (in „Schrale troost in magere
jaren") heb ik getracht de innerlijke
spanningen in Kuypers werk terug
te voeren op een nooit-overwonnen
vrees: de vrees voor onzekerheid.
Het is die vrees die o.a. leidde tot de
afwijzing van het moderne
bijbelonderzoek en tot geknoei en
geknutsel in de exegese, waardoor
men in gereformeerde kring het
moderne wereldbeeld tegelijk
aanvaardde én zoveel mogelijk
daarop afdong.
Als geestelijke leiders ook politieke
leiders worden, nemen zij hun
theologische vreesachtigheden méé
naar de regeringstafel. Een bepaald
soort vroomheid wordt dan een
bepaald soort dapperheid. Zo doet
het verschijnsel Khomeini mij
denken aan een
sociopsychoanalytische studie van
Gérard Mendel, die het verband
laat zien tussen de wijze waarop ln
een cultuur de moeders met hun
kinderen omgaan en het gedrag van
een gemeenschap tijdens een
economische of politieke crisis. Hoe
meer de moeder sociaal-affectief
gefrustreerd is, des te meer is zij
geneigd haar zoon affectief
onvolwassen te houden, uit een
onbewuste wens naar wraak. De
islam is een vaderreligie (met
„fallische minaretten"), maar de
mannen ontwikkelen de imago van
een „boze moeder" die de
individuele vrijwording verhindert
(en dus ook de democratie) en die
op de wereld wordt geprojecteerd,
zodat deze als vijandig wordt
ervaren. Een cultuur die de moeders
frustreert, moet wel via de
opvoeding een bepaald type
mannen voortbrengen.
Het is kortzichtig „de" islam met
zo'n typering af te doen. Er zijn al
genoeg vooroordelen, die de dialoog
met deze godsdienst in de kiem
smoren. De geschiedenis van het
christendom toont niet minder
en soms méér voorbeelden van
onmenselijkheid. En psychologie is
ook niet alles: zelfs de bouw van de
Britse vloot is aan een seksueel
motief toegeschreven. Al lijkt de
karakterologie die iemands daden
tot zijn aanleg herleidt, een
verouderde liefhebberij, de
politieke typologie bloeit volop,
vanuit de behoefte aan een
hanteerbaardiagnosticumwaarinde
ander eens en voor altijd
geklasseerd kan worden. Er valt
overigens ook zeker psychologisch
iets te zeggen over de ex-
calvinistische Nederlanders die de v
invloed van hun traditie onthullen
in de krampachtige wijze waarop zij
zich eruit bevrijden: zij plaatsen
Kuyper en Khomeini gretig op één
lijn. Gelukkig hebben zij nog niet
ontdekt wat binnenkort in een
dissertatie uit de doeken wordt
gedaan: Kuyper reageerde heftig op
de brochure „Ongekend leed"
waarin de arts Von Römer het voor
homoseksuelen opnam, en in 1902
en 1904 vroeg hij in de Kamer om
speciale strafbaarstelling van
homoseksuele handelingen.
Voorzover Kuyper iets van een
ayatolla had, was dat maar één
kant van zijn persoonlijkheid: hij
had meer pijlen op zijn boog. Zo
kan hij (over innerlijke spanningen
gesproken) tegelijk de vader zijn
van de twee hoofdstromingen van
de AR-bloedgroep in het CDA.
Volgens zijn beginselen was 's lands
defensie „geen aanhangsel, maar
hoofdoestanddeel". Als hij
plotseling „het militarisme"
bestrijdt, blijkt hij daaronder niet
méér te verstaan dan incidentele
dronkenschap van krachtpatserige
soldaten. Als hij pleit voor „fijnere
ontwikkeling" van militairen, blijkt
hij alleen te denken aan „fijnere
wapens". Toch zou hij met de CDA-
dissidenten geen moeite hebben
gehad: „Zodra de onderdaan zich
op zijn geweten beroept, wijke de
overheid uit eerbied voor het
eeuwige terug. Dan dwinge ze
nooit. Liever nodeloos tienmaal
voor een verkeerde consciëntie uit
de weg gaan, dan ook slechts één
enkele maal een goede consciëntie
te onderdrukken."
En als het aan hém had gelegen,
had men in Lekkerkerk nooit Gods
water over Gods akker laten lopen.
Ongetwijfeld zou hij vandaag het
afval van kerncentrales toevoegen
aan de opsomming in zijn
profetisch protest tegen „de
verontreiniging van lucht, water en
bodem" uit 1878: „Een loodfabriek
kan de atmosfeer vergiftigen: het
water kan verpest worden door een
riool; zonder dat de gewone burger,
die deze lucht inademt of dat water
drinkt, er iets aan doen kan. De
overheid heeft toe te zien dat de
afspoelsels van fabrieken niet in
groter quantitelt in den bodem
zinke dan die bodem verewelgen
kan, wijl het niet slechts onze
gezondheid, maar veel meer nog
onze menschenwaarde te na komt,
dat men voor vrije burgers, ja voor
gedoopte christenen, een omgeving
om hof en erf dragelijk keurt, die ln
een paardenstal zelfs niet geduld
zou worden en alleen usantie is in
het kot van het zwijn."
Ze moesten die buste van Kuyper
maar in Dodewaard neerzetten.
door dr. A. Veerman
Het geval-Dijkman, als ik
het incident, de bij na-crisis
van eind juni naar aanlei
ding van de olieboycot en
wat daarop volgde zo noe
men mag, is met een sisser
afgelopen. Dat is terecht.
Het had te zeer het karakter
van een strafexpeditie ge
kregen. Meningsverschillen
mogen er soms zijn (niet te
veel uiteraard), maar men
moet ze de baas blijven; ze
moeten de gang van zaken
niet bepalen.
Maar ik meen ook, dat het in het
kader van het tot-stand-komen van
het CDA zijn goede kanten heeft,
dat dit incident zich heeft voorge
daan. Wij moeten ons niet voorstel
len dat het CDA straks zonder inci
denten door de wereld zal gaan, dat
het samengaan van drie partijen,
die wel in veel opzichten verwant
zijn, maar gedurende decennia
om niet te zeggen eeuwen hun
eigen historie en ontwikkeling ge
had hebben, rimpelloos verlopen
zal. Er is al over geschreven, hoe
deze rimpel ontstaan is, in novem
ber en december '77 bij het tot
M. Dijkstra: In plaats van het nutti
gen van halvamels. halvitures en
halvarines Ran men wellicht beter
de helft van het complete produkt
eten of drinken (TH-Kampen).
J. H. Ietswaar: Floristiek en faunis-
tiek dienen een bescheiden, doch
duidelijk onderdeel te vormen van
de ipleiding van agenten van poli
tie e.d. die gestationeerd worden in,
„natuurlijke" gebieden, teneinde de'
controle op de wet „Beschermde
Planten en Dieren" reëel te maken.
(VU-Amsterdam).
H. J. M. Boukema: De Nederlandse
Orde van Advocaten is een onge
wenste kartelorganisatie (VU-Am
sterdam).
H. J. M. Boukema: De Hoge Raad
kan de wet wél aan de grondwet
toetsen (VU-Amsterdam).
H. J. M. Boukema: Geen rechter
behoort te bevelen dat excuses wor
den aangeboden voor een onrecht
matige perspublicatie (VU-Amster
dam).
H. J. M. Boukema: In Vondels Luci
fer wordt het leerstuk van verwor
ven rechten op aanschouwelijke,
wijze behandeld (VU-Amsterdam).
E. W. A. Kamperdijk: Gezien de
gemiddelde weersgesteldheid lijkt
het gewenst alle toeristencentra in
ons land van overkappingen te
voorzien (VU-Amsterdam).
E. W. A. Kampendijk: Ten onrechte
is de belangstelling van het staats
secretariaat voor emancipatiezaken
alleen gericht op de belangen van
de vrouw (VU-Amsterdam).
P. L. Koopman: Het gezegde „beter
één vogel ln de hand dan tien in de,
lucht" getuigt niet van milieu-vrien
delijke opvattingen (VU-Amster
dam).
M. Dijkstra: Het museumbezoek
zou zeker gemakkelijker en aan
trekkelijker worden wanneer uitr
stallingen en vitrines op kinder
hoogte worden aangebracht (TH-
Kampen).
L. C. E. van Dijkum: Met het oog op
de verkeersveiligheid verdient het
aanbeveling toe te staan dat op
rijkswegen met meer dan 4 rijstro
ken motorvoertuigen rechts mogen
inhalen indien zij daarvoor niet van
rijstrook hoeven te veranderen (VU-
Amsterdam).
stand komen van dit kabinet-Van
Agt, en hoe zij in de laatste jaren
doorgewerkt heeft. Daar ga ik nu
niet op in.
Ik geloof, dat het een goede zaak is,
dat wij in het CDA ons bewust zijn,
dat er niet onbelangrijke verschil
len zijn en waar die liggen. Dat kan
ons behoeden voor paniek-reacties
(zoals nu voorkwamen), wanneer
wij op gebeurtenissen stuiten, die
vanuit die verschillen zonder meer
te verklaren zijn. Dan behoeven wij
niet bij alle incidenten te berusten,
integendeel: dan weten wij wel waar
wij op letten moeten en hoe wij
eraan werken kunnen incidenten te
voorkomen. Daartoe wil dit verhaal
een proeve van een bijdrage zijn.
Andere opvoeding
Ik kan mij niet onttrekken aan de
gedachte, dat in de opvoeding van
de goede rooms-katholiek (b.v. die
later in de politiek een rol gaat
spelen) het samenlevingsverband
een grote rol speelt. Met name de
Kerk, die als instituut bepaald iets
voorstelt, als zelfstandige grootheid
met een eigen, bovenpersoonlijke
macht, waaraan men zich heeft le
ren onderschikken. Die onderschik
king is een heel gewone, normale
zaak.
Het is een heel andere inkleuring
van het kerkelijke, godsdienstige
leven dan de protestant bij zijn op
groeien en kennismaken met het
leven heeft ervaren. Daar staat dui
delijk de persoonlijke verantwoor
delijkheid voor God in het centrum
en speelt de kerkelijke gemeen
schap een veel bescheidener rol. Ik
vond het kerkelijk gebeuren van
het afgelopen jaar in dit opzicht
typerend. En onthullend.
Ik bedoel daarmee niets onaardigs
te zeggen, maar mij leek de synode
van de Nederlandse bisschoppen te
Rome gewoon het einde van het
Hollands avontuur. Johannes
XXIII is voor mij daarmee niet een
voorbije fase; ik heb daarin duide
lijk ervaren hoe in rooms-katholiek
Nederland echt godsdienstig harten
kloppen, open voor elkaar. En de
pastorale concilies waar men ove
rigens bij alle vernieuwingsgezind
heid ook z'n grenzen had te kennen
lieten zien hoe ook de gewone
katholiek de ontwikkeling van de
tijd meemaakte. Dit is niet weg.
Maar dit jaar was na al deze stra-
patsen het parool weer: kom jon
gens,braaf in het hok.
Dit is maar lekepraat; maar het is
een ervaring, die mij duidelijk ge
maakt heeft, hoe grote realiteits
waarde (om het onprettig te zeggen:
hoe grote macht) de kerk, het pau
selijk instituut voor de rooms-kat
holiek heeft; hoe deze situatie het.
denkpatroon van de KVP'er be
paalt, b.v. het zich gemakkelijker
schikken naar de meerderheid, naar
het geheel, dat meer is dan optel
som van de delen. Dit geheel is iets.
We behoeven het CDA niet te mis
prijzen, omdat een deel van de part
ners deze kijk op het samenwer
kingsverband heeft Maar het is
goed, zich dit bewust te zijn en voor
voldoende tegenwicht té zorgen.
Met begrip voor elkaar, zoals men
door allerlei factoren gevormd is en
met besef van eigen eenzijdigheid
kunnen we een bruikbaar, even
wichtig gebouw optrekken.
Denkwijze
De Noord-Zuid-dialoog: „de hoofdzaak is dat wij met elkaar praten"
Ik denk, dat nog belangrijker dan
het voorgaande zou kunnen zijn het
verhaal over de theologische denk
wijze. Dat is in onze tijd van nadruk
door H. J. Neuman
In het ontwerp-verkiezingsprogram
van het C.D.A., „Om een zinvol be
staan", komt de lezer op een aantal
plaatsen keuzemogelijkheden te
gen. Kennelijk heeft de commissie
die dit ontwerp moest opstellen
geen kans gezien op alle punten
eenstemmigheid te bereiken en
daarom heeft ze besloten de partij
te laten kiezen. Een paar van deze
alternatieve teksten komen voor in
het hoofdstuk over het veiligheids
beleid (XI).
Een enkele keer maken ze een tame
lijk gekunstelde indruk. Zo staat er
in paragraaf 11.8 eerst een zinnetje
dat blijkbaar de meerderheidsopi
nie weergeeft: „In het veiligheidsbe
leid moet de rol van kernwapens
beperkt blijven tot die van afschrik
king, mede ter voorkoming van oor
log". Wat afschrikking dan nog an
ders en meer is dan het voorkomen
van oorlog blijft hier en in het ver
volg enigszins duister. Maar het al
ternatief dat de lezer krijgt voorge
schoteld luidt: „In het veiligheids
beleid dient het kernwapen geen rol
te worden toegekend". Midden in
een program, dat overigens ritselt
van strategische, nucleaire en con
ventionele veronderstellingen, uit
gangspunten en beschouwingen, is
dit natuurlijk niet een alternatief
dat serieus kan worden genomen,
ook niet door de indieners. Het is
net alsof Je een wolkenkrabber hebt
gebouwd en vervolgens ter discus
sie stelt, of men het fundament al of
niet wil verwijderen.
Politiek veel gevoeliger liggen de,
alternatieven die voorkomen in pa
ragraaf 11.9. Die gaat in zijn geheel
over de vraag of Nederland eind
1981 al dan niet zal besluiten kern
wapens voor de middellange af
stand op zijn grondgebied te plaat
sen. Waar kennelijk geen verschil
van mening over bestond in de com
missie is de eerste zin van deze
paragraaf. Die luidt aldus: „Ten
aanzien van de nucleaire middellan
ge afstandwapens (een verbindings
streepje tussen „middellange" en
„afstandswapens" is ten onrechte
niet aangebracht) houdt Nederland
vast aan zijn binnen de NAVO ge
maakte voorbehQUd, inhoudende
dat het eerst in december 1981 een
beslissing zal nemen over het al dan
niet stationeren van deze wapens
op zijn grondgebied". Voor alle dui
delijkheid nog eens: Nederland
moet volgens de hele programcom
missie van het C.D.A. vasthouden
aan (niet afwijken van, geen wijzi
ging brengen in) het voorbehoud
dat het op 12 december 1979 binnen
de NAVO heeft gemaakt.
De volgende zin heeft geen een
stemmigheid opgeleverd. Wat ik
dan maar aanneem dat de meerder
heid was, telt: „Deze beslissing zal
worden genomen in bondgenoot
schappelijk overleg, mede tegen de
achtergrond van de eigen verant
woordelijkheid van Nederland ter
zake". Neen, zegt een ander deel
van de commissie, die zin moet lui
den: „Deze beslissing zal worden
genomen na bondgenootschappe
lijk overleg en tegen de achtergrond
van de eigen verantwoordelijkheid
van Nederland terzake". Het voor
naamste verschil zit hem in de voor
zetsels „in" of „na" bondgenoot
schappelijk overleg.
Afgelopen weekeinde heeft mr. w.
Aantjes voor de radio verklapt dat
hij behoort tot degenen die hoge
prijs stellen op het woordje „na".
Hij lichtte dit ongeveer als volgt toe
door te zeggen dat „in" bondge
nootschappelijk overleg betekent
dat de uiteindelijke beslissing
wordt genomen in Brussel, terwijl
„na" bondgenootschappelijk over
leg inhoudt dat onze vertegenwoor
digers in het NAVO-overleg welis
waar goed en aandachtig luisteren,
maar dat ze vervolgens alle argu
menten die ze hebben gehoord,
meenemen naar Den Haag en dat
we daar, als Nederlanders onder el
kaar, de finale beslissing nemen.
Tegen de achtergrond van deze toe
lichting wordt ook duidelijk waar
om in het eerste zinnetje staat „me
de tegen de achtergrond van de
eigen verantwoordelijkheid van Ne
derland terzake", terwijl in de alter
natieve tekst het woordje „mede" is
weggelaten. De Nederlandse ver
antwoordelijkheid zal zich, naar de
mening van mr. Aantjes c.s., op een
gegeven moment moeten ontwor-.
stelen aan het bondgenootschappe
lijk overleg.
Of men het met deze opvatting nu
eens is of niet, van onmiddellijk
belang is het na te gaan of beide
versies in overeenstemming zijn
met het voorbehoud dat Nederland
binnen de NAVO heeft gemaakt.
Kijken we alleen naar de voetnoot
die bij de samenvattende besluiten
lijst van het NAVO-beraad op 12
december jl. is geplaatst, dan kun
nen we nog alle kanten op. Daar
staat immers: „De Nederlandse re
gering verklaarde dat, terwijl zij het
eens is met de redenen voor moder
nisering van de kernwapens voor
middelbare afstand, die in de sa
menvattende besluitenlijst worden
genoemd, zij thans niet in staat is te
besluiten over de opstelling van
kruisraketten op haar grondgebied,
•en dat zij hierover een beslissing zal
nemen in december 1981 in het licht
van een voortdurende beoordeling
van de mate waarin het streven
naar effectieve en evenwichtige be
perking van de kernwapens voor de
middelgrote afstand succes heeft".
Zoals gezegd: beide versies in het
'ontwerp-program van het C.D.A.
zijn met deze tekst in overeenstem
ming te brengen. Maar uit het ge
bruik van de verleden tijd („ver
klaarde") in de eerste zin van de
voetnoot valt af te leiden dat we
hier niet te maken hebben met de
authentieke tekst van het Neder
landse voorbehoud. Kennelijk is
hier, ten behoeve van de verslagleg
ging, het Nederlandse voorbehoud
weergegeven door anderen. Klaar
blijkelijk hebben de Nederlandse
vertegenwoordigers tegen deze
weergave geen bezwaar aangete
kend. Maar het is niet de authentie
ke tekst.
Willen we die nalezen, dan moeten
we ons wenden tot het zgn. „state
ment" dat onze toenmalige minister
van defensie, mr. W. Scholten, tij
dens de gezamenlijke vergadering
van de ministers van buitenlandse
zaken en defensie van de NAVO
heeft afgelegd en dat naderhand
door de Nederlandse delegatie is
gepubliceerd. Het is in het Engels.
Het voor ons onderwerp belangrijk
ste zinnetje luidt: „The Netherlands
will take a decision in December
1981 in consultation with the allies,
on the basis of the criterion whether
or not arms control negotiations
have by then achieved success in
the form of concrete results". (Ne
derland zal in december 1981 in
overleg met de bondgenoten een
besluit nemen op grond van het
criterium of er dan bij de ontwape
ningsbesprekingen al of geen con
crete resultaten zijn bereikt).
De hoofdzaak is dat minister Schol
ten 12 december 1979 tegenover zijn
collega's van de NAVO heeft be
loofd dat Nederland zijn beslissing
in december 1981 zal nemen 'in' en
niet 'after' bondgenootschappelijk
overleg. Misschien zijn er goede
gronden aan te voeren om alsnog
voor de alternatieve tekst te kiezen,
maar dan kan het CDA niet langer
zeggen dat Nederland aldus 'vast
houdt* aan zijn binnen de NAVO
gemaakte voorbehoud.
op het wereldlijke moment mis
schien minder uitgesproken, maar
ik meen dat die beleving nog be
staat en zijn invloed heeft.
Ik begin ieder zijn portie nu
eens bij de calvinisten. Dus bij het
sola gratia, alleen door genade. In
het gereformeerde denken staat
heel centraal de verlossing van de
zondaar door het bloed van Chris
tus. Dat is het hart van de reforma
tie. En ook hierin heeft een religieu
ze denkwereld zijn uitgesproken in
vloed op heel het denken, ook op
andere terreinen. Het gaat steeds
om de mens, zoals hij staat voor
Gods aangezicht. Maar deze ge
dachte, hoezeer centraal, is er niet
alleen. Kuyper verbond daarmee de
leer van de algemene genade, de
conceptie waardoor vooral hij m.i.
zijn heel brede invloed gehad heeft.
Het is de gedachte, dat door de
genade van Christus niet alleen de
verlossing van de zondaar bewerkt
is, maar ook in ruimer zin het her
stel van het leven wordt bewerkstel
ligd. Herstel van de humaniteit, het
echte menszijn. Daardoor staat het
neo-calvinisme positiever tegen
over het leven, is het (met een ger
manisme) cultuur-vriendelijker;
komt het b.v. tot een vrije en open
beoefening van wetenschap en
kunst.
Deze gedachte van Kuyper is niet
onweersproken gebleven. In allerlei
„doperse" en aanverwante denk
wijzen komt men op tegen „het ge
makkelijke christendom" van het
neo-calvinisme. En staat men min
der vriendelijk, minder aanvaar
dend tegenover het leven. Dat kan
leiden ik ga daar niet breder op in
tot wereldmijding als bij de oud-
gereformeerde gezindheden; of tot
volkomen overschaduwing van heel
het aardse bestaan vanuit de kerk,
als dunkt mij soms bij vrij ge-
maakten. Ik meen, dat ook in onze
politieke kring het erg vlot spreken
van de radicaliteit van het evange
lie niet altijd vrij is van „doperse"
tendenzen en kan berusten op al te
eenzijdige afwijzing van het wereld
se, het algemene, het natuurlijke;
het kan leiden tot een al te gerede
afwijzing van het compromis.
Ik meen, dat in de katholieke
denksfeer het accent meer ligt op
het herstel van het natuurlijk leven,
van de humaniteit. Ik proef dat ook
in het poneren van de „open partij",
waarover wij in de afgelopen jaren
zo geredekaveld hebben. Wanneer
tot de vruchten van het christelijk
geloof ook behoort een herstel van
het menselijk leven, van de humani
teit, dan is het niet zo'n onmogelij
ke gedachte dat een politiek pro
gram niet alleen aanvaard kan wor
den vanuit een christelijke overtui
ging, maar ook vanuit een daarmee
verwante humaniteit. Ik heb zelf
ook mijn bezwaren gehad tegen die
open partij, omdat ik het gevaar
erin zag van een relativering van
dat uitgangspunt en niet zoals
mijns inziens bij Kuyper de alge
mene genade duidelijk verbonden
bleef met de bijzondere genade.
Herstelde humaniteit bestaat niet
op zichzelf, maar is gebonden aan
het heil in Christus.
Twee klippen
Welke rol speelt deze redenering nu
in het bestaan van het CDA? Ik
denk dat wij ons bevinden tussen
twee gevaarlijke klippen. Aan de
ene kant is er dan het gevaar van
verabsolutering van het beginsel of
hoe men dit ook noemen mag; ik
denk weer aan de uitdrukking: de
radicaliteit van het Evangelie. Van
daag spreekt men mijns inziens te
gemakkelijk over zaken waar het
geweten <e doorslag geeft; dat is
een andere weg, die men kan be
wandelen om eigen standpunt als
absolute norm te laten gelden.
Maar ook hier ls aan de andere zijde
het gevaar van ontkrachting van de
principiële uitgangspunten, van het
christelijk karakter dat onze poli
tieke bedoelt te hebben (geen pre
tentie, maar een duidelijke inten
tie). Dat is de weg van de vervlak
king, die een uitgesproken gevaar is
voor de Europese christen-demo
craten.
Het CDA heeft zich met zoveel
woorden uitgesproken over het ka
rakter dat het beoogt te hebben.
Dat mogen geen vrome woorden
zijn maar dat moet een oprecht
gemeende zaak zijn. Maar omge
keerd moet men ook de radicaliteit
van het Evangelie niet verabsolute
ren of gelijkstellen met een kramp
achtige progressiviteit, die riekt
naar gebrek aan onderling ver
trouwen.
Een komend CDA-bestuur zal een
duidelijke koers moeten varen, niet
met angst voor de klippen, maar
wel met zoveel moed en vertrouwen,
dat het met vaste gang eerder op
wekt tot vertrouwen.
De conclusie ligt voor de hand. Het
CDA zal een partij met sterke nuan
ceringen zijn; het zal een bepaald
pluriforme partij zijn. Of het zal
niet zijn. Dat weten we ook wel. Hoe
kan het anders, bij zulk een gevari
eerde komaf. En dat zullen wij ons
bewust moeten zijn. En we zullen
bereid moeten zijn ermee te leven.
Dat betekent veel en intensief met
elkaar praten. En naar elkaar luiste-
ren met een open geest, creatief.
Niet schoppen, maar scheppen, zo
komt het CDA tot stand.
Dr. A. Veerman is lid van de Twee
de Kamer voor het CDA.