'Een tijdbom
in de bodem
4
TERDAG 6 SEPTEMBER 1980
TROUW/KWARTET
13
■REPORTAGE!
Het water en de lucht kunnen bogen op een wettelijke
bescherming tegen verontreiniging; de bodem daarentegen
is wettelijk nog steeds vogelvrijAl in het begin van de jaren
zeventig werd de noodzaak van een samenhangende wet op
de bodembescherming ingezien, maar ondanks herhaald
aandringen vanuit de Tweede Kamer is zo'n wet er nog steeds
niet. Dit najaar hoopt minister Ginjaar (volksgezondheid en
milieuhygiëne) een ontwerp aan het parlement voor te
leggen. Dat het de hoogste tijd wordt, heeft niet alleen
Lekkerkerk duidelijk gemaakt.
oil
De gifvaten waarop de woonwijk
Lekkerkerk-west is gebouwd,
hebben niet alleen voor angst,
onzekerheid en ongemak bij de
bewoners gezorgd. Ze hebben ook
de aandacht gevestigd op de lak
se wijze waarop met de bodem
wordt omgesprongen en de aan
zet gegeven tot een grootscheep
se opsporingsactie. Op tientallen
plaatsen reeds is de aanwezigheid
van chemisch afval aangetoond
en verwacht wordt dat aan het
eind van het jaar, wanneer een
eerste balans wordt opgemaakt,
het aantal legale en illegale stort
plaatsen nog aanzienlijk groter
zal zijn.
kt
Hoe verontrustend de vondst van talloze
gifvaten ook mag zijn, het is niet de enige
én ook niet de gevaarlijkste bedreiging
van de bodem. De vaten kunnen worden
opgespoord en opgegraven; wanneer de
vaten zijn doorgeroest en zijn gaan lek
ken. zijn de gevolgen veelal tot een klein
gebied beperkt gebleven. De grootste ge
varen blijken totnutoe, zij het tegen een
hoge prijs, te kunnen worden gekeerd.
Anders ligt het met enkele sluipende ver
ontreinigingen, waarover bodemdeskun
digen zich in toenemende mate zorgen
maken. Het gaat om de verspreiding van
stoffen over de bodem, die langzaam de
bodem binnendringen en daar verder wor
den vervoerd of zich ophopeiy Wat voor
processen zich in de bodem gaan afspelen,
laat zich grotendeels nog raden. Duidelijk
is wel dat deze vormen van verontreini
ging ons in de nabije toekomst voor bui
tengewoon onaangename verrassingen
kunnen plaatsen.
Overbemesting
Enkele van die verrassingen manifesteren
zich reeds: ten gevolge van jarenlange
hoge mestgiften en voortdurende overbe
mesting op landbouwgronden verarmen
flora en fauna, zijn tienduizenden hectare
grasland door te hoge kopergehaltes onge
schikt geworden voor het houden van
schapen, is op een aantal plaatsen het
grondwater tot op grote diepte verontrei
nigd met nitraten en neemt het fosfaatge
halte in de bodem (en hier en daar ook al
in het grondwater) onrustbarend toe. An
dere ontwikkelingen roepen nog slechts
vragen op. Wat, bij voorbeeld, zullen de
gevolgen zijn van het toenemend gebruik
van (Verontreinigd) slib uit rioolwaterzui
veringsinstallaties? En wat zal het regen
water. dat door de luchtverontreiniging
ieder jaar zuurder wordt, in de bodem
j aanrichten?
i Met name de ontwikkelingen in de land
bouw. zoals die zich de laatste tientallen
jaren hebben voorgedaan, hebben een ui
termate zware last op de bodem gelegd.
I Door schaalvergroting en rationalisering
in de afgelopen 25 jaar verdween de har-
I monie die het gemengd bedrijf kenmerkte
en waarbij de mest die de veeteelt leverde,
werd aangewend voor de voeding van ak
kerbouwgewassen. De produkie werd
I steeds minder aan de grond gebonden:
steeds meer vlees- en melkdieren worden
op minder grond gehouden. Het voer (so-
jaschroot en tapiocameel) wordt goed
koop ingevoerd. Het bedrijf produceert
vlees, melk en mest, maar terwijl vlees en
melk hun weg naar de consument vinden,
blijft de boer met een grote hoeveelheid
mest zitten zoveel zelfs dat hij het niet
meer op het land kwijt kan omdat de
plantengroei dan zou worden belemmerd
in plaats van gestimuleerd.
Over het land_i^H
I In de beginjaren van de intensieve vee-
I houderij, die zich vooral concentreert op
de hogere zandgronden in Gelderland en
I Noord-Brabant, werd vaak de goedkoop-
I ste oplossing gekozen en werd de overtol-
I lige mest in sloten gedumpt. Door een
I betere controle zijn deze illegale lozingen
I grotendeels tot staan gebracht; het me-
I rendeel van de mest wordt nu sterk ver
dund met water over het land uitgespoeld.
Op het land worden in toenemende mate
gewassen verbouwd die veel mest kunnen
verdragen, zoals snijmais, dat (het mes
snijdt aan twee kanten) weer als veevoe
der dient. Ook zijn mestbanken in het
leven geroepen om de „slurry", die voor 95
procent uit water bestaat, van de hoge
zandgronden naar andere gebieden te
brengen. Het aandeel van de mestbank in
het wegwerken van de overtollige mest is
echter niet meer dan enkele procenten.
De gevolgen van de jarenlange te hoge
bemesting beginnen zich nu af te tekenen.
De stoffen in de mest (zoals stikstof, kali
um en fosfaten) dringen de bodem in. Een
deel van de fosfaten hoopt zich in de
bovenste laag op, maar stikstof, kalium en
een ander deel van de fosfaten lopen door
naar de diepere lagen. Bovendien kan de
bovenste bodemlaag verzadigd raken,
waardoor de filter-werking verdwijnt en
alle stoffen „doorslaan" naar de diepere
lagen.
In die diepere lagen bevindt zich echter
het grondwater, dat op de hogere zand
gronden wordt gebruikt voor drinkwater.
Nitraat (afkomstig van de stikstof in de
mest) in het grondwater kan het, bij hoge
concentraties, ongeschikt maken voor
drinkwater. Een te hoog nitraatgehalte in
het drinkwater remt bij voorbeeld de
zuurstofopname in het bloed bij baby's.
Het probleem van de verontreiniging van
het grondwater ten gevolge van overbe
mesting werd onder meer gesignaleerd in
een in juli 1978 uitgebracht rapport over
de mest- en gierverspreiding op land
bouwgronden in de Europese Gemeen
schap. Daarin werd zelfs serieus de ge
dachte geopperd om die hoge nitraatge
haltes maar te accepteren en in ieder huis
een ionenwisselaar aan de kraan te plaat
sen om het nitraat onschadelijk te maken.
Dat zou wel eens goedkoper kunnen zijn
dan het beperken van het mestgebruik in
de landbouw. Vanzelfsprekend is de ver
vuiling voor de samenstellers van dit rap
port niet interessant in gebieden waar
geen grondwater wordt gewonnen voor de
bereiding van drinkwater.
Twee jaar terug wisten de samenstellers
nog niet wanneer de overbemesting effect
zou hebben op het diepe grondwater. In
middels zijn echter al de nodige verontrei
nigingen vastgesteld. Op de grove zand
gronden op de Veluwe zijn op 25 tot veer
tig meter diepte nitraatgehaltes aange
troffen die het water ongeschikt maken
voor drinkwater. Het toelaatbare nitraat
gehalte uit oogpunt van volksgezondheid,
45 milligram per liter, wordt reeds op vele
plaatsen vele malen overschreden. Enkele
voorbeelden; in het ondiepe grondwater
bij een overbemest perceel in Uddel is een
nitraatgehalte van vierhonderd milligram
per liter aangetroffen Het grondwater bij
Ermelo bevatte in 1960 op een diepte van
achttien tot negentien meter 23,5 milli
gram nitraat per liter; in 1976 was het
gehalte 317 milligram. Op een diepte van
bijna vijftig meter kwam in 1960 bij Erme
lo geen nitraat in het grondwater voor;
vier jaar terug was het gehalte al 220
De produktie van varkensdrijfmest
in Nederland is sinds het midden
van de jaren zestig bijna verdrievou
digd. Bedroeg de produktie van var-
kensmest in 1965 5.268 miljoen kilo
gram; in 1979 was de produktie
14.441 miljoen kilogram. Het aantal
varkens steeg van 5,5 miljoen in 1970
tot 9,7 miljoen in 1979. De mestpro-
duktie van rundvee bedroeg in 1965
25.455 miljoen kilogram tegen 33.124
in 1979. In totaal komt jaarlijks met
dierlijke mest negenhonderd ton ko
per op het land. In 1970 werd snij
mais (een mestverdragend gewas) op
6.420 hectare verbouwd; in 1979 was
het areaal toegenomen tot 127.839
hectare, waarvan het merendeel in
Noord-Brabant, Gelderland en Over
ijssel. In 1977 bedroeg de hoeveel
heid zuiveringsslib 2,4 miljoen ku
bieke meter, waarvan 182.448 ton
droge stof. Hiervan ging 42,8 respec
tievelijk dertig procent naar de land
bouw.
milligram per liter. In het agrarisch gebied
in de Achterhoek zijn op een diepte van
bijna twintig meter gehaltes van tweehon
derd milligram nitraat aangetroffen: een
vertienvoudiging ten opzichte van 1960. In
het gebied rond Winterswijk bedraagt het
nitraatgehalte op zestien meter diepte 285
milligram.
Onherstelbaar
De verontreiniging van de grondwaterla-
gen is onherstelbaar en zal ons vroeg of
laat voor problemen stellen. Op grotere
diepte ontplooien bacterieën en schim
mels weinig tot geen activiteiten, waar
door de kans op afbraak van de nitraten
gering of zelfs nihil is. Bovendien blijft de
verontreiniging niet alleen bestaan, maar
komt zij ook een keer boven. Grondwater
komt altijd aan de oppervlakte, al valt
niet te* zeggen wanneer: dat kan over
enkele uren of over enkele eeuwen zijn.
Zo bestaat er bijvoorbeeld vanuit de Velu
we een kwel naar de Gelderse vallei, waar
door zich daar plotseling een vervuiling
kan manifesteren die lang geleden op de
Veluwe is veroorzaakt. Zo'n vervuilde
kwel treedt reeds op bij de Hierdense
beek. die uitmondt in de randmeren. Het
kwelwater voor deze beek is verontreinigd
doordat in een deel van het stroomgebied
het grondwater en de bodem ernstig zijn
verontreinigd met gedumpte gier en mest.
Veengebieden
Naast de verontreiniging van het grond
water in de hoger gelegen gebieden van
Nederland, zorgt de groeiende hoeveel
heid mest ook in de laaggelegen veenge
bieden voor toenemende problemen. De
drijfmest wordt (door beperkte opslagmo
gelijkheden) ook over het land uitgereden
wanneer de weersomstandigheden ongun
stig zijn (regen, vorst) en wanneer de plan
ten nauwelijks meststoffen opnemen (in
het najaar en de winter). De meststoffen
spoelen uit en vervuilen het oppervlakte
water van sloten en dergelijke.
Deze uitspoeling alsmede de kwel heeft
zowel in het cultuurland als in natuurge
bieden al een duidelijk stempel op de
natuurlijke waarde gedrukt In het cul
tuurland zal er bij bemesting met de hui
dige intensiteit aan het eind van de eeuw
nog maar één van de dertig oorspronkelij
ke plantengemeenschappen over zijn en
die zal ook nog sterk verarmd zijn (de
beemdgras-raaigrasweide). Deze reeds
vergevorderde verarming heeft ingrijpen
de gevolgen voor bijvoorbeeld de weidevo
gels.
Ook zogenaamd veiliggestelde natuurge
bieden ontkomen niet aan de gevolgen
van overbemesting elders. Soorten ver
dwijnen zienderogen; brandnetel en veld-
zuring gaan steeds meer overheersen. Van
de achthonderd ongerepte, voedselarme
vennen die in de jaren twintig in midden-
Drente nog voorkwamen, zijn er. hoofdza
kelijk ten gevolge van overbemesting in
omliggende gebieden, nog slechts een
tiental over. Wanneer de grootschalige
veranderingen zich voortzetten (en dat
gebeurt bij een ongewijzigd landbouwbe
leid). zal de natuur in Nederland aan het
eind van de eeuw een eentonig gezicht
bieden: de hoofdrollen zullen dan zijn
ingenomen door brandnetels, bruine rat
ten, kokmeeuwen en de mens.
Koper
Vormt de hoeveelheid mest reeds een pro
bleem. de situatie wordt nog verergerd
doordat aan het voer van de dieren stoffen
worden toegevoegd die met de mest op
het land komen. Zo wordt aan het voer
van (slacht)varkens koper toegevoegd,
omdat dit een regulerende werking op de
darmflora zou hebben. Dat wil zeggen: het
varken levert meer vlees voor minder
voer. In 1975 berekende een TNO-werk
groep dat bij toevoeging van tweehonderd
milligram koper aan een kilogram voer de
rentabiliteitsverbetering 4.80 gulden per
varken bedroeg. Overigens wordt dit ef
fect in recent Westduits onderzoek in twij
fel getrokken. De toevoeging van koper
geschiedt dan ook mede vanuit het idee:
baat het niet. dan schaadt het niet.
Het schaadt echter wel. want het toege
voegde koper komt onveranderd in de
mest terug: het varken neemt het koper
nauwelijks in het lichaam op. Van het
koper in de mest wordt een deel door
gewassen opgenomen en spoelt een deel
weg van het land. Het merendeel van het
koper hoopt zich echter op in de bovenste
bodemlagen. Nu zijn schapen bijzonder
gevoelig voor koper: het hoopt zich op in
de lever en wanneer een (lage) grens is
overschreden, wordt het dier reeds ziek.
Het schaap wordt zwak. rillerig en verliest
de eetlust.
Ongeschikt.
Percelen die met varkensdrijfmest zijn
bemest, zijn al na enkele jaren ongeschikt
om schapen op te houden. De maximaal
toelaatbare hoeveelheid koper in de bo
venlaag is voor schapen 15 milligram per
kilo. oftewel vijftien ppm. Voor rundvee
ligt die liipiet op tachtig ppm. hetgeen
tevens de grens is voor de voortplanting
van regenwormen. Wanneer op grasland
jaarlijks twintig ton varkensdrijfmest per
hectare wordt afgezet, ontstaan na acht
jaar problemen voor de schapen. In de
praktijk wordt meestal de dubbele hoe
veelheid varkensmest afgezet, zodat een
perceel na vier jaar bemesting ongeschikt
is geworden voor het houden van schapen.
Ook op bouwland treden bij het gebruik
van varkensdrijfmest problemen op: na
veertig jaar worden de opbrengsten van
de gewassen minder tengevolge van het
kopergehalte.
Omdat koper al tien tot vijftien jaar aan
het varkensvoer wordt toegevoegd, zijn
inmiddels tienduizenden hectare grasland
ongeschikt geworden voor het houden van
schapen. In 1974 al werd op de Veluwe in
de bovenste bodemlaag (nul tot tweeën
half centimeter) een kopergehalte van 83
ppm aangetroffen Regenwormen sterven
daar uit, met alle gevolgen voor de struc
tuur van de bodem. Over hoe koper zich
ophoopt in voedselketens is nog weinig
bekend. Pissebedden mogen zich in dit
verband verheugen in de belangstelling
van onderzoekers, omdat zij een toene
mende hoeveelheid koper in hun lichaam
kunnen opnemen. Wat voor gevolgen dat
heeft voor hogere dieren die pissebedden
eten. is nog niet bekend
Afvalslib
Een geheel andere categorie afval waar
mee wij de bodem belasten, is het slib uit
de rioolwaterzuiveringsinstallaties die de
afgelopen jaren in grote aantallen zijn ge
bouwd. Het natte slib dat na de waterzui
vering overblijft, bevat meststoffen, maar
kan ook zware metalen en giftige organi
sche verbindingen bevatten. En dat kan
problemen opleveren wanneer het slib (en
dat gebeurt in aanzienlijke mate) op land
bouwgronden wordt afgezet. In Nederland
zijn al plaatselijk ten gevolge van het
toedienen van slib aan de bodem dieldrin-
gehaltes in melk gevonden die het maxi
maal toelaatbare niveau tien keer over
schreden. Dieldrin is een bestrijdingsmid
del dat in Nederland niet mag worden
gebruikt, maar dat hier wel wordt gepro
duceerd voor export naar ontwikkelings
landen.
Zuiveringsslib is. afhankelijk van de sa
menstelling van de lozingen op het riool,
niet altijd geschikt om op landbouw
gronden te worden afgezet of voor andere
doeleinden (ophogen en dergelijke) te wor
den gebruikt. De Unie van waterschappen
heeft dit jaar een richtlijn opgesteld, die
bij afzet van zuiveringsslib in de land
bouw beperkingen stelt aan de gehaltes
zware metalen en de dosering per opper
vlakte. Volgens de waterschappen doen
zich dan in honderd jaar geen problemen
voor. Over hoe het dan na 2080 verder
moet, wordt maar niet gerept. In milieu
kringen worden de problemen eerder dan
in 2080 verwacht, want op de bodem komt
niet uitsluitend verontreinigd slib terecht,
zoals de waterschappen aannemen, maar
ook verontreinigingen uit andere bron
nen, zoals mest en neerslag. Die zorgeloze
honderd jaar lijkt dan ook aan de optimis
tische kant.
Onlogisch.
De verspreiding van zuiveringsslib is uit
milieupoogpunt uiterst merkwaardig en
onlogisch. Er is immers een enorm riool
stelsel aangelegd om het afvalwater te
verzamelen. Vervolgens zijn speciale in
richtingen gebouwd waarin het water
wordt gezuiverd: de verontreinigingen in
het water worden dan geconcentreerd.
Maar door de afzet van het zuiveringsslib
worden die geconcentreerde verontreini
gingen nu juist weer in het milieu ver
spreid! Het ligt meer voor de hand de
verontreinigingen, die je bij elkaar hebt.
in ieder geval te beletten een nieuwe
zwerftocht door het milieu te beginnen.
Het zorgenkind in het slib zijn de zware
metalen. Een deel van deze stoffen wordt
vanuit de bodem door planten opgeno
men. maar een ander deel hoopt zich op in
de bovenlaag van de bodem, die de zware
metalen in zekere zin vasthoudt. Dat vast
houden gebeurt mede door de neutrale
zuurgraad van de bodem. Die zuurgraad
verandert echter ten gevolge van de regen,
die op de bodem valt en daarin binnen
dringt Want de regen is door de luchtver
ontreiniging. afkomstig van het op grote
schaal verbranden van fossiele brandstof
fen. langzaam aan het verzuren.
Wanneer dat proces zich voortzet (een
toenemende zuurgraad van de bodem ten
gevolge van zure neerslag), worden na
verloop van tijd de zware metalen met
meer in de bovenste bodemlaag vastge
houden. maar lossen op en lopen door
naar diepere lagen, waar zij het grondwa
ter verontreinigen. Hoe dat proces zal
verlopen en wanneer het bufferend vermo
gen van de bovenste bodemlaag zal zijn
aangetast, valt niet te voorspellen.
De situatie wordt wel eens vergeleken met
een in de bodem ingebouwde tijdbom die
op een onbekend tijdstip zal afgaan. Het
ruisen van de regen, zo zei vorig jaar de
Wageningse lector dr De Haan. zou ons
dan als het sissen van een lont in de oren
dienen te klinken.