Engels leren op je achtste
De jeugd heeft de
toekomst, maar welke?
Moet die d niet
een t zijn?
ERDAG 30 AUGUSTUS 19B0
BINNENLAND!
TROUW/KWARTET
17
Ie moet vroeg beginnen met het leren van een eerste
rreemde taal. Daarover is iedereen het nu wel eens.
tiaar er is wel discussie over de vraag hoe dat dan moet.
Je conclusie van een Nijmeegs onderzoek, zo berichtten
(rij deze week, is dat je op de lagere school beter geen
üngels kunt geven, wanneer er geen goed lesmateriaal
is en wanneer de leerkrachten onvoldoende geschoold
zijn. Dat wordt beaamd door twee medewerkers van de
Stichting Leerplan Ontwikkeling, die nu bezig zijn met
een project ter voorbereiding van de wettelijke
invoering van Engels op de basisschool na 1983. Zij zijn
ook niet zo te spreken over de manier waarop de
schoolradio nu begint met een cursus Engels.
How ore
door Piet Hagen
ENSCHEDE De invoe-
ing van het vak Engels
>p de lagere school komt
neer een stapje dichter-
jij, als de schoolradio
roensdag 3 september
begint met een serie En-
;els voor vierdeklassers.
Toch is niet iedereen
tven blij met de manier
waarop dat gebeurt. Het
nitiatief van de vier gro
te omroepen doorkruist
jamelijk de strategie van
jet ministerie van onder
wijs. Die is erop gericht
iet vak Engels vanai
1983 geleidelijk in te
roeren.
Al bijna tien jaar worden links
en rechts pleidooien afgestoken
voor opneming van het Engels
in het verplichte lesrooster. De
argumenten zijn wel bekend.
Nederlanders hebben belang
tij een zo goed mogelijke talen
tennis. Hoe eerder je met het
onderwijs in de vreemde talen
begint hoe beter. Recent onder
zoek wijst zelfs uit, dat je beter
de derde of vierde klas kunt
beginnen dan in de vijfde of
zesde.
Aanvankelijk is er nog enige
aarzeling geweest welke taal je
op de lagere school het best kon
geven: Frans, Duits of Engels.
Frans had oude rechten en leek
vooral voor Limburg een goede
keus. Duits leek voor het oosten
|van het land aantrekkelijk, ge
lzien het grensverkeer en het
kijken naar Duitse tv-program-
ma's. Tenslotte won het Engels
het als meest gebruikte wereld
aal. Indirect kunnen het Frans
m het Duits bij dit besluit ook
zijn gebaat, doordat er in het
voortgezet onderwijs iets meer
ruimte beschikbaar komt.
V oorwaarden
Minister Pais hoopt nog altijd
dat de nieuwe wet op het basis
onderwijs (die al door het vori
ge kabinet is ingediend) in 1983
van kracht kan worden. Van
dat moment af zouden kinde
ren tussen acht en tien jaar
voor het eerst Engels krijgen.
Maar dan moet er wel aan een
paar voorwaarden zijn voldaan.
Er moeten goede lesprogram
ma's zijn en de (bij)scholing van
leerkrachten moet ver genoeg
zijn gevorderd. Want als je het
doet, moet je Jiet goed doen.
De minister voelt niet voor af
zonderlijke vakleerkrachten,
zoals bijvoorbeeld bij het vak
gymnastiek. Hij gaat er van uit
dat straks elke leerkracht zo is
opgeleid, dat hij ook de Engelse
les voor zijn rekening kan
nemen.
Op dit moment is daarvan ech
ter nog geen sprake. In het drie
jarige programma van de te
genwoordige onderwijzersoplei
ding komt Engels niet voor. De
gemiddelde onderwijzer heeft
na het havo-examen geen En
gels meer gehad en van didac
tiek van het onderwijs in een
vreemde taal heeft hij helemaal
geen kaas gegeten.
In deze situatie komt pas verbe
tering, wanneer de opleiding
van onderwijzers straks vierja
rig wordt. Engels zal din een
verplicht onderdeel zijn en ook
de vakdidactiek kan daarbij
een plaats krijgen. Je kunt
daar echter niet op gaan zitten
wachten en dus zullen vele dui
zenden onderwijzers moeten
worden bijgeschoold.
langrijk zijn, maar bij ons staat
de communicatie voorop."
Onnatuurlijk zir
De Stichting Leerplan Ontwik
keling (SLO) in Enschede heeft
van de minister opdracht ge
kregen om een model te ontwer
pen van een leergang Engels
voor de nieuwe basisschool.
Mathllde Voortman en Simone
Schipper, twee van de drie me
dewerkers die daarmee bezig
zijn, vertellen dat het project
langzaam maar zeker vordert.
Ze hebben in het afgelopen jaar
een proefcursus gegeven aan
ruim twintig onderwijzers in
Doetinchem en omstreken. De
geslaagde cursisten beginnen
dit schooljaar met Engelse les
op him eigen school. Daarbij
wordt gebruik gemaakt van een
methode die in West-Duitsland
is gemaakt en die voor Neder
land wordt bewerkt.
Mathilde Voortman: „Wij hoef
den niet helemaal van vooraf
aan te beginnen. Dr. J. A. M.
Carpay en zijn. medewerkers
hebben aan de rijksuniversiteit
in Utrecht tien jaar gewerkt
aan een project Engels op de
basisschool. Mede op grond van
dat project is besloten Engels
in te voeren. Het in Utrecht
ontwikkelde materiaal is ook
voor andere scholen beschik
baar."
Toen de Stichting Leerplan
Ontwikkeling in 1978 een nieu
we opdracht kreeg van het mi
nisterie, is wel gekozen voor een
andere aanpak. „Het in Utrecht
gebruikte lesmateriaal voldeed
niet meer aan de eisen die we
daar nu aan stellen. De metho
de was nog sterk opgebouwd
vanuit de grammatica. De kin
deren werden ook heel sterk
getraind op een correcte uit
spraak. Wij zeggen niet dat
grammatica en uitspraak onbe-
Mevrouw Voortman noemt een
paar voorbeelden. Als je op een
plaatje een appel ziet en de
bandrecorder zegt: „This is an
apple," is dat een onnatuurlijke
situatie. Het kind heeft al lang
gezien dat daar een appel staat
afgebeeld. Dat wordt nog erger
als de band de vraag stelt: „Is
this an apple?" en het antwoord
verlangt: „Yes, this is an
apple."
De in Enschede gebruikte me
thode richt zich meer op de
communicatie in alledaagse si
tuaties. In de klas, op de cam
ping of in een Engelse winkel.
Praktische zinnetjes die je ge
bruikt om iemand de weg te
wijzen of iemand te vragen
waar hij vandaan komt, om een
boodschap te kunnen doen of
om iemand te vragen of hij met
je wil spelen. „I am from Hol
land, and you?" En: „Shall we
play tennis?" En daarbij wordt
niet eerst gekeken of de toe
komstige tijd (shall) vanuit een
grammaticale ordening al aan
de beurt is om te worden behan
deld.
Deze visie op het onderwijs in
de vreemde talen heeft de laat
ste jaren steeds meer terrein
gewonnen, zeker sinds de publi-
katie van „The threshold level
for modem language learning"
van de Groningse taalkundige
J. A. van Ek. Deze heeft in op
dracht van de Raad van Europa
een minimum-niveau vastge
legd voor het Engels als vreem
de taal. Daarbij is hij uitgegaan
van de meest voorkomende si
tuaties in het alledaagse taalge
bruik.
Voor onderwijzers die vroeger
op een heel andere manier En
gels hebben geleerd en die
sindsdien lang niets meer aan
het Engels hebben gedaan, is
het een hele klus om zich dit
alles eigen te maken. Dat is ook
wel gebleken bij de eerste cur
sus die in Doetinchem is gege
ven. Mevrouw Voortman en me
vrouw Schipper hebben veel be
wondering voor de cursisten,
die soms wel vijf uur per week
met de cursus bezig waren.
Hieruit blijkt wel dat men de
bijscholing van (oudere) leer
krachten niet moet onderschat-
I ten. Ook wanneer straks radio
of televisie kunnen worden in-
j geschakeld om zittende leer-
krachten bij te spijkeren, zullen
I cursussen in groepsverband
toch nodig blijven. Alles hangt
dan af van de hoeveelheid geld
die de minister ter beschikking
kan stellen.
Ongeduldig
De invoering van het Engels in
het basisonderwijs heeft dus
heel wat voeten in de aarde. Je
bent er niet met een (uit Zwe
den overgenomen) cursus En
gels via de schoolradio. Me
vrouw Voortman begrijpt best
dat de Nederlandse scholen on
geduldig worden en graag zo
gauw mogelijk met Engels wil
len beginnen.
Maar je bent er niet als je via de
schoolradio begint met een
methode die volgens kenners
volstrekt is verouderd. Het is
trouwens toch al de vraag of de
schoolradio wel zo'n gelukkig
medium is in een tijd waarin
cassettebanden op ruime
schaal beschikbaar zijn. Als
dan ook de bijscholing van leer
krachten ontbreekt en de aan
sluiting met andere vakken
(moedertaalonderwijs, wereldo
riëntatie. dramatische expres
sie, enzovoorts) zoek is, vraag je
je af of men in Hilversum geen
al te haastige spoed heeft be
tracht. Zelfs als men afziet van
een oordeel over de kwaliteit,
blijft het opmerkelijk dat de
omroepen via de ether een vak
in de school droppen, dat vol
gens de wet onder schooltijd
niet kan worden gegeven.
door Marga Rijerse
Jeugdwerkloosheid. Een structureel probleem, een
conjunctureel probleem? Ligt de schuld bij de
overheid en bij de werkgevers? Ligt het aan het
onderwijs, is er een mentaliteitsverandering gaande
of hebben jongeren gewoon geen zin meer om nog
langer te werken?
De meningen zijn verdeeld. Toch zitten we met het
feit dat er op dit moment 44.730 mannen en 52.870
vrouwen beneden de 23 Jaar werkloos zijn, ofwel 39
procent van de totale werkloosheid. Het aantal als
werkloos ingeschreven schoolverlaters bij de
gewestelijke arbeidsbureaus bedraagt 45.250.
Mensen die met hooggespannen verwachtingen van
school zijn gekomen, maar voor wie geen plaats
blijkt te zijn op de arbeidsmarkt.
De werkgeversorganisatie VNO zegt over de
problematiek van de schoolverlaters; „In verband
met de jeugdwerkloosheid wijzen wij onder andere
op het verschijnsel dat onderwijs en arbeidsmarkt
gebrekkig op elkaar aansluiten. Bekend is de klacht
dat schoolverlaters veelal met „twee linker
handen" een bedrijf binnenkomen en dat de
belangstelling voor opleiding binnen het bedrijf
niet altijd even groot ls."
Onzin zegt de vakbeweging, de meeste bedrijven
beschikken nauwelijks over vakopleidingen en
daarom zijn schoolverlaters bij de meeste bedrijven
niet welkom. Ook stelt de FNV dat de
Jeugdwerkloosheid een door de overheid totaal
onderschat probleem is. Kortom: „De
samenstelling van het werkloosheidsbestand ls een
aanwijzing voor de discriminerende en selecterende
werking van de arbeidsmarkt," aldus de FNV.
Vooral meisjes die pas van school komen
ondervinden hoe moeilijk het is een geschikte baan
te vinden. Veel van hen vinden het niet eens de
moeite waard om zich als werkzoekende bij het
arbeidsbureau te laten inschrijven. Eén op de drie
meisjes laat zich niet inschrijven. Onder jongens ls
die verborgen werkloosheid één op zeven.
Vanuit alle hoeken van onze samenleving komen
signalen en waarschuwingen. De
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
schreef in zijn laatste notitie: „De toename van het
arbeidsaanbod en het achterwege blijven van groei
van de werkgelegenheid zal vooral problematisch
zijn voor de Jeugd." De organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling,
waarin 24 westerse industrielanden zijn
vertegenwoordigd liet vorige maand de volgende
waarschuwing horen. „De toenemende
werkloosheid, vooral onder Jongeren, als gevolg van
de economische teruggang ln de industrielanden,
kan een ernstig sociaal probleem worden."
Volgens het NW Jongeren Contact is er al sprake
van een ernstig sociaal probleem. Jongeren zonder
werk, die doelloos rondhangen, worden apatisch en
door hun gebrekkige opleiding lijkt het alsof ze hun
hele leven gedoemd zijn slecht en onaangenaam
werk te verrichten. Baantjes waarin ze geen enkele
bevrediging vinden.
Vorig Jaar kwam het NW-Jongeren Contact met
het Plan voor de Jeugdarbeid. Het plan komt er op
neer dat mede door het scheppen van nieuwe
arbeidsplaatsen de Jeugdwerkloosheid kan worden
opgelost. Naar aanleiding van dit plan, stelde
minister Albeda van sociale zaken eind vorig jaar
8,5 miljoen gulden beschikbaar voor
„Experimentele arbeidsprojecten jeugdige
werklozen." Voor dit Jaar is twintig miljoen gulden
ter beschikking gesteld. Ongeveer zes projecten ln
verschillende steden draaien nu op kosten van het
ministerie. Enkele van die projecten zijn twee
kinderdagverblijven in Amsterdam en een
groenvoorzieningsproject in Rotterdam.
Volgens Paul Ulenbelt, medewerker van het NW-
Jongerencontact, ls twintig miljoen aan projecten
voor werkloze Jongeren snel uitgegeven. „Op dit
moment lopen er zo'n veertig verzoeken van
projecten om subsidie, en maandelijks komen er
zo'n vijf tot tien aanvragen bij. Die aanvragen
worden door een stuurgroep waarin
vertegenwoordigers van de jongerenorganisaties en
ministeriële vertegenwoordigers zitten besproken.
Wanneer wij onze goedkeuring geven moet het plan
eerst nog besproken worden door het
desbetreffende ministerie waaronder het ressorteert.
Bijvoorbeeld wanneer wij goedkeuring geven aan
het subsidiëren van kinderdagverblijven dan moet
ook nog het ministerie van CRM zijn goedkeuring
geven. Voordat zo'n project dan definitief kan
beginnen gaat er een lange tijd overheen, soms wel
een Jaar."
Er zijn genoeg projecten die eventueel zouden
kunnen beginnen maar door de geringe financiële
ruimte en de langzaam draaiende ambtelijke
molens zit er nog weinig schot in de zaak, aldus
Paul Ulenbelt.
Tegengestelde berichten zijn afkomstig van het
directoraat voor de arbeidsvoorziening van het
ministerie van sociale zaken. Volgens een
woordvoerder ls de kwaliteit van het aantal
verzoeken tot subsidiëring van projecten zo slecht
dat er maar weinig projecten ln aanmerking komen.
Betekent dat dat er twintig miljoen subsidie ln de
pot zit maar dat er nauwelijks goede projecten zijn
die voor dat geld in aanmerking kunnen komen? De
woordvoerder: „Ja, zo zou u dat wel kunnen
stellen." Een vreemde zaak, en ook wel droevig
gezien het grote aantal werkloze Jongeren.
Ook de ondernemers ln het midden- en kleinbedrijf
zijn van mening dat het scholingsbeleid van
minister Albeda schromelijk te kort schiet. „Terwijl
de ambachtelijke sector van het midden- en
kleinbedrijf een schreeuwend gebrek aan vaklieden
vertoont blijven adequate maatregelen op dit punt
uit. Gebrek aan geld, aan coördinatie en aan
creativiteit maken een succesvol beleid momenteel
onmogelijk," schrijven de werkgevers.
De kleine ambachtelijke bedrijven kampen met
zo'n veertigduizend moeilijk vervulbare vacatures.
Vorig Jaar konden twintigduizend schoolverlaters
dank zij de regeling stimulering vakopleiding
schoolverlaters een baan vinden. Vooral in het
midden- en kleinbedrijf bleek de regeling zeer
succesvol. De werkgevers, die leerlingen
(schoolverlaters) ln dienst namen, kregen een
tegemoetkoming van het ministerie. In het kader
van de bezuinigingen wordt deze subsidie regeling
verminderd. Kortom, het wordt voor de
ondernemer weer minder aantrekkelijk om
schoolverlaters in dienst te nemen. De werkgevers
in het midden- en kleinbedrijf vrezen nu dat talloze
werkgevers die in principe bereid zijn
werkzoekende schoolverlaters ln dienst te nemen
en een vakopleiding te geven dit nu niet meer zullen
doen. Resultaat: Dit jaar zullen extra veel
schoolverlaters een beroep moeten doen op
werkloosheidsuitkeringen en blijven kleine
bedrijven verstoken van het hoognodige personeel,
aldus de werkgevers.
Een trieste zaak. De Jeugd heeft de toekomst, luidt
het spreekwoord, maar het wordt wel eens tijd dat
we ons gaan afvragen, welke toekomst er hier wordt
bedoeld.
De rubriek „Sociaal Berecht", die
gewoonlijk op deze plaats staat, ontbreekt in
verband met de vakantie van de auteur Huub
Elzerman.
Wie tijdens „een dagje Den
Haag" het Binnenhof niet over
slaat kan op een gevelsteen
naast het gebouw van de Eerste
Kamer lezen dat daar op veer
tien mei 1619 „het lijk van Johan
van Oldenbarneveld" bijgezet
werd. Misschien fronst een enke
ling bij het lezen van die woor
den even het voorhoofd en rijst
bij hem of haar de vraag: is dat
wel juist, moet de laatste letter
van Van Oldenbarneveld niet
een t zijn?
Het zal moeilijk zijn die vraag
nog tijdens het verblijf bij of in
de Kamergebouwen op een dege
lijke wijze beantwoord te krij
gen, maar later, thuis of in de
bibliotheek, is er wellicht wat
meer gelegenheid de waarheid
boven water te brengen. Om de
door onzekerheid geplaagde be
zoeker wat te helpen, heb ik
maar vast wat gebladerd en ge
neusd en ik zag mijn indruk
bevestigd dat we die d, althans
nu in 1980, wel als een afwijking
kunnen zien. In encyclopedieën,
ln geschiedenisboeken (ik sloeg
er „Erflaters van onze bescha
ving" van het echtpaar Romein
en het in 1940 verschenen boek
van dr. J. C. H. de Pater over het
conflict tussen prins Maurits en
de landsadvocaat op na) vond ik
steeds Van Oldenbamevelt, met
een t dus. Ook in mijn exem
plaar van Vondels hekeldichten
een wat verfomfaaid negen-
tiende-eeuws boekje, gedrukt
naar een zeer vroege uitgave
vond ik de naam met een t. méér
dan eens zelfs, want onze grote
dichter heeft aan zijn woede over
de „moord" op Van Oldenbame
velt in een paar gedichten (en in
een treurspel) lucht gegeven
Maar het duurde niet lang of al
bladerend signaleerde ik een d:
in een oude druk van „De Spie
gel van de Nederlandsche poëzie
door alle eeuwen", bijeengelezen
door Victor E. van Vriesland,
ontdekte ik in een van Vondels
hekeldichten plotseling „Van Ol
denbarneveld". En toen mijn
oog daarop viel wist ik opeens
heel zeker dat ik de naam dik
wijls zo gespeld heb gezien
maar wannéér dat precies was en
of ik het in boeken, kranten of op
straatnaamborden zag kon ik
niet meer zeggen. Zó onaantast-
JOOST VAN DEN VONDEL
IAERGETYDE VAN WYLEN HEER IOAN VAN OLDENBARNEVELD,
VADER DES VADERLANDS
Lands treurspel weer verjaert: om wiens gedoemde trouwe.
Als wccu of wees, in rouwe,
Bcdruckt en troosteloos, treurt Hollands goe gemeent,
baar is de spelling van zo'n naam
dus niet en het is misschien
ook goed eraan te herinneren dat
in Van Oldenbarnevelts tijd de
Nederlandse taal en haar schrijf
wijze nog lang niet zo betrekke
lijk vast stonden als nu. Wie bij
voorbeeld in Vondels verzen en
treurspelen bladert ziet al spoe
dig de spellingen „moort", „tijt"
en Jant", waar wij moord, tijd
en land geschreven zouden
hebben.
De taal staat betrekkelijk vast,
schreef ik zoëven, en onder dat
woord betrekkelijk had ik graag
een dikke streep gezet, want er
blijft heel wat onzekerheid en
veranderingen brengen steeds
weer leven in de brouwerij. Zo
vraagt een lezer of het moet zijn
„een aantal mensen hebben
of „een aantal mensen heeft
Het antwoord kan niet zo erg
kort zijn. Strikt genomen is „een
aantal" enkelvoud en dus be
hoor je eigenlijk de voorkeur te
geven aan „een aantalheeft",
maar veel mensen hebben daar
mee grote moeite en zó vreemd is
dat nu ook weer niet: het is im
mers vrij zot om „een aantal
mensen" als een enkelvoudig be
grip te hanteren Het gevolg is
dat je beide tegenkomt: sommi
gen schrijven „een aantal
heeft", anderen (en onder hen
zijn schrijvers van naam) hou
den het op het meervoud. En wie
zal de euvele moed hebben om
op een van beide schrijfwijzen
het harde oordeel „fout" te plak
ken? Dat wij het in de krant zo
veel mogelijk op het enkelvoudi
ge „een aantalheeft" houden
spruit meer voort uit het verlan
gen om het er wat netjes en
ordelijk te doen uitzien en er
geen potje van te maken dan uit
een diepgevoelde overtuiging.
Nu ik toch met reacties van le
zers bezig ben: iemand vestigt de
aandacht op het vreemde woord
hongerstaking: je staakt het
Uit een oude druk van „De Spie
gel van de Nederlandsche poë
zie door alle eeuwen".
eten en je zegt dat je de honger
staakt! Een ander ligt overhoop
met de uitdrukking „in de kort-
ste keren": je kunt iets een, twee
of drie keer doen, maar wat zijn
in vredesnaam „korte keren"?
Graag geef ik ook iets door uit
een brief die ik ontving naar aan
leiding van een opmerking over
het woord „verlangst" bij de
dichter Willem de Mérode. Op
het spoor gezet door Van Dale
noemde ik het een zuidelijk
woord, maar de briefschrijver
denkt er anders oven De Mérode
was Groninger en hij beheerste
het Gronings zo goed dat hij drie
verhalenbundels in Gronings di
alect schreef. „Verlangst", dat
ook wel in het zuiden voorkomt,
is volgens de brief echt Gro
nings; het „Nieuw Groninger
Woordenboek" van K. ter Laan
noemt als betekenis: verlangen,
begeerte. Het woord komt ook
voor in een gedicht in De Mérode
bundel „De donkere bloei": „Be
rouw blijft bitter, en verlangst/
maakt stiller nog dan schaamt".
De briefschrijver noemt het op
vallend dat in dat vers, net zoals
in het twee weken geleden door
mij genoemde gedicht De Gek.
„verlangst" rijmt op „angst" en
hij veronderstelt: „Een beetje
rijmdwang kwam er waarschijn
lijk ook wel bij".
Tenslotte: toen iemand De Méro
de eens wees op Groningse in
vloeden in zijn poëzie, ontkende
de dichter dat woorden als „ka
mizool" en „driest" speciaal Gro
nings zijn en over „verlangst"
schreef hij: „Verlangst gebrui
ken dichters meer". Een dialec
tisch, maar ook een literair
woord, concludeert de brief
schrijver en hij weet het woor
denboek van Koenen/Endepols
aan zijn zijde.