Overvloedig uit gemis Koninklijke reclame in 1898: bizarre gelegenheidsgrafiek Plattegrond van een jeugd g ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1980 Volgende week vrijdag op de vijftiende augustus wordt de dichter lieddiohter psalmberijmer, schrijver van gebeden, schriftuiUeg en essays, van toneel- en radiospelen Willem Barnard/Qulllaume van der draft zestig jaar In de achterliggende veertig jaar heeft de schrijver zich ontpopt als een bijzonder creatief „woordbeest" en dat is hij nog steeds. Op dit moment wordt er gewerkt aan een omvangrijke verzamelbundel „Gedichten 1940-1980", waarin een groot aantal nooit eerder gepubliceerde gedichten voorkomen. Vandaar deze beschouwing waarin wordt ingegaan op de thematiek die aan zijn dichtwerk ten grondslag ligt. door Theo Govaart Met het schrijven van gedichten is het veertig jaar geleden begon nen en gaat het door tot op de dag van vandaag: een twaalftal bun dels onder het pseudoniem Guil- laume van der Graft, twee op naam van Willem Barnard en veel verspreide en anderszins onge bundelde verzen. Geleidelijk kwam het andere werk erbij: van af 1953 het toneelwerk, vanaf 1960 de essays, vanaf 1962 de schrift uitleg en de liturgische beschou wingen terwijl de zeven jaren van 1957-'63 honderden kerklie deren hebben opgeleverd, waar van er maar liefst 76 in het lied boek voor de kerken zijn opge nomen Met deze teksten bereikt de dichter na tuurlijk een voor een belangrijk deel ande re groep mensen als met zijn „vrije" ver zen en ook de rooms-katholieken zingen de liederen van Barnard. In de „Psalmen en Gezangen" van uitgeverij Gooi en Sticht treffen we 34 liederen van .Barnard aan, in de Vlaamse bundel „Zinft Jublia te" zelfs een veertigtal. Sommigen kennen en waarden de lyrische dichter Guillaum*- van de»-"; en kennen nauwelijks 'e Miohtar U7«nawi o.r anderen kennen dichter Willem Barna- ha_ als lieddichter en liturg, een kleine^waarschijnlijk)! is zich Zijn veel?* khe'ei en Zijn meester schap op aV Benoemde ..instrumenten bewust Willem Barnard/ Guillaume van der Graft Barnard, tussen de dominee en de dig' ter.. Het is eigenlijk allemaal njtfer relevant en het gaat eigenlijk steef ?0ir. hetzelfde Barnard schrijft hiemter (of „Men heeft mij een doming'iit heb een een dichter-dominee) genflfeermalen heb hekel aan die zegswijz§faar één overwe- ik uitgelegd waarop. ten opzichte van ging stemt (en betu«eling): deze gangbar^ mee uitgestoken dat de er is in elk woord(«- en de dienst des dienst Sfet van los te maken zijn, Woord' n o0k met elkaar verband hou- h< Zest*5 ^aar- veertiS jaar schrijverschap: h(m zou de indruk kunnen maken, dat een vruchtbare schrijfperiode beschouwen derwijs en wat achteraf zou kunnen wor den bekeken. Een beschouwinkje zal dit inderdaad worden, van „achteraf kan nauwelijks sprake zijn. In 1979 verscheen het derde deel van „Op een stoel staan" (overwegingen, schriftuitleg, lessen en lie deren voor de zondagen van herfst en winter), in 1981 zal als de tekenen niet bedriegen een zeer omvangrijke verza melbundel ..Gedichten 1940-1980" ver schijnen. waarin erg veel nooit eerder ge publiceerde gedichten zullen voorkomen en zeker een 75 pagina's poëzie van na de laatste bundeling (oude en nieuwe gedich ten van 1975). De kleine commissie die Willem Barnard het laatste half jaar heeft bijgestaan bij de samenstelling van deze collectie heeft ervaren, dat deze bijna zes tigjarige een bijzonder creatief „woord- beest" is en blijft. Nog lang hoop je dan. Een dichter voor literaten, voor roomse en protestante kerkmensen, voor Neder landers en Vlamingen Een dichter voor mensen die het landsgrensje niet zo be langrijk meer vinden; voor mensen die er wat moeite mee hebben, dat die kerken zo gescheiden blijven opereren; voor mensen die met het woordbeest willen stoeien, waarover hij het dan ook heeft. Een dich ter voor ieder die zijn taal verstaat. Het onderscheid tussen de poëet, de psalmbe rijmer en lieddichter, de toneelschrijver, liturg en essayist het onderscheid tus sen Guillaume van der Graft en Willem let van O-n ook i igenstrijdig dikwijls, Siamees ver- eelingd. vertwijfeld vaak. Van het begin af aan is deze samenhang duidelijk. Hoofdzaak is en blijft de be schikbaarheid van het begin, de schep ping, de doop; het gaat erom het bestaan weer als ontstaan te kunnen ervaren. Het geloof moet mogen groeien uit het onge loof. de mens moet mee-scheppen met God. De dichter doet dit door de taal, door het woord. Zijn woord, steunend op Gods Woord, is verwant met het WOORD dat was in den beginne. Psychisch hangt dit samen met de behoefte terug te gaan naar de tijd van voor de geboorte, naar de moeder, naar de geborgenheid van de jeugd (in de erotiek) speelt het verlangen naar eenwording met haar die geborgen heid geeft en in wie schepping wordt gere aliseerd. De kerk moet Christus zijn, de „Ichthus, de Vis, die ons als de vis van Jona door de zee, door het water, door de doop heen uitbraakt op het strand, op het land, in het leven van de mensen." Aanvankelijk is het beeld van het „rand- schap" kenmerkend; de dichter staat op een breuklijn hij hoort niet bij het land, hij hoort niet bij het water, hij is niet alleen van de aarde („leven dat rust in zichzelf") hij is niet alleen op de hemel gericht. Hij kan rüet eigenmachtig en vrij zijn als de mastodonten, de vogels en de vissen, maar hij verwijlt nog in een oerbe gin waarin God geschapen heeft en nog schept. In de overmacht van 't reppend oerbegin zet God weer onverwacht herscheppend in. (Herfstmiddag) Vraag is alleen, of de „bleke" christenheid nog in staat is deze open beginpositie waarin alles nog mogelijk is. weer in te nemen. Voorlopig is dus de eerste opgave nog steeds mens te worden; het verhaal van de engel Gabriël en wat daaraan allemaal vastzit komt later. Dan het woord: ook weer datj^^ „op de rand van de taal zitt Er zijn een massa woord e' die nu nog niets doen omdat de bij passende *nOvernieuw) nog niet geboren zi^g Ararat zou een Als op een twee^orden weer los moe- nieuwe Noach En de dichter zou ver ten laten uit rfj de oorschelp der aarde" van zee. „<y-0aar woord voor woord kin- willen wat, brood snijden van het li- deren ji aarde, het brood breken En chaafii de verwisselbaarheid van het dag (van de dichter) en van het Woord tfdsl en van het WOORD (ClwJ-*=" "j"1 e orde. We zijn bii de ••E„u,chf »n Mm*——* voor de gedachtenis des Her—- (In de laatste groep vereen v^.«n zien we de overgang van vers naar lied, naar kerklied gewoon gebeuren). In de eucharistie wordt „het werk van het worden" dan voltooid: Wij spreken woorden van brood Wij gieten liederen wijn uit Wij luisteren met ome handen En met ome lippen horen wij Woorden van brood worden vlees Terwijl de wijn zich tot bloed zingt Dan groeien wij in de tijd Terug tot de dag van de schepping Vooruit tot het einde der wereld. Dan kunnen we öf het land in öf de zee volgen, dan kunnen we de moeder, de geboorte vaarwel zeggen en het leven ons ook „zonder inspanning en zonder hees heid" laten ontsnappen, dan zijn we thuis in het randschap, in een dorp in Twente, in Londen en in Amsterdam. En bijna tenslotte: het volhouden; tegen de kerk, tegen de gezangencommis sies, tegen de brommers en de straalja gers, tegen de astronauten en tegen het eigen ongeloof in. Oók als je zestig bent weer in het „randschap" durven staan en daar, daar scheppen; Uit gebrek scheppen wij, uit gemis Worden wij overvloedig Onmacht versterkt ons hart Zo behoeftig Als wij zijn delen wij uit (Dlchtgenoten). En dan hebben de poëet en de dichter van de kerkliederen elkaar allang gevonden: op reis naar Bourgondlë blijkt de grauwe Hollandse hemel zich tot daar uit te strek ken, de hertogen zijn allang morsdood en de „ware wijn komt later" (Het land van melk en honing) en lied 285 uit „Lied boek voor de kerken" eindigt op precies dezelfde manier; Jerusalem, mijn vaderhuis. Mijn moederstad, wanneer Zal ik u zien? Wij zijn op reis Naar u en naar de Heer! (Jerusalem, mijn vaderstad). Veertig jaar lang heeft Willem Barnard inmiddels verslag gedaan van de reis. Het reisdoel is niet bereikt. Allicht niet: je staat dan pas aan de Jordaan. De strijd om Jericho nog. En eer Je dan in Jeruza lem bent. Goeie reis verder. En blijf er alsjeblieft verslag van doen Th. B. Gevmart Is leraar Nederlands ln Breda en lid van de commiaste die bet werk van Will» Barnard aal uitleven. vwérflupte fymc mmBum m. [mm 4&5deelenwaterop1deel kwast C.POLAK G-" Groningen Reclame van zo'n goede tachtig jaar geleden. „Koninklijke" reclame nog wel. 't Was ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898. De zakenwereld sprong er bovenop en op iedere verpakking van wat dan ook prijkte wel een portret van het jonge koninginnetje of iets van oranje of rood- wit-blauw. Vele leuke voorbeelden van die rage toen in „Atlas van Stolk" in Rotterdam. door G. Kruis ROTTERDAM Je leest er de laatste tijd zoveel over, over die (eventueel slechte) Invloed van de reclame op radio en televisie maar ook in de dag bladen en tijdschriften, dat je zou gaan veronderstellen, dat het pas een probleem ls. En dat wordt dan ook flink aangepakt, je ziet tandenborsteltjes (zoek- plaatjes) bij snoepreclames, si garetten mogen niet op de t.v. en er worden nu zelfs cursussen georganiseerd, die de leerlin gen kennis bijbrengen van o.a. „de omvang van de reclame, de oogmerken, de trucs, de gevol gen en de tegenacties van con sumentenzijde." Maar al zit je zo nu en dan wel eens verbaasd naar de STER te staren met zo'n wat-maken-ze-me-nü-weer-gevoel; zo'n tachtig jaar geleden konden ze er ook wat van. Dat is nu, tot 8 september te zien in het Rotterdamse museum „Atlas van Stolk", waar de expositie „Koninklijke reclame" toont hoe bont het zakenle ven het gemaakt heeft ter gelegenheid van Wilhelmina's inhuldiging in sep tember 1898. Overigens werd toen, net als nu, hard nekkig van de kroning gesproken en ook geschreven. De reclame annexeer de dat woord en het werd zo ver door gevoerd, dat je het niet voor mogelijk houdt. Kijk. „Huldigingsigaren" met een por tret van Wilhelmina op een soort nep- troon, dat gaat nog, omdat vorsten nu eenmaal vaak en nog steeds de deksels van sigarenkistjes sieren. En een lief portretje op een doosje „zoete vanille chocolaad" of „chocolaad voor Oranje en volk", is ook nog te slikken. Maar wat te denken van speciaal „Kronings schoeisel", in rood, wit en blauw leder uitgevoerd of van „Wilhelmina-schoe- nen". die speciaal in Engeland vervaar digd werden. Trouwens, ze pikten over de grenzen een graantje mee: de firma Gray, Dunn Co uit Glasgow bracht „Wilhelmina- blscuits" op de markt en W. Rieger uit Frankfurt kwam met een apart luchtje en dat noemde hij Kroningsparfume rie." Maar andersom zat er kennelijk ook brood in: in Groningen maakten ze of lieten ze althans etiketten druk ken voor „Krönungs Java Kaffee" Guldentij d Zo bracht de Wed. R. Jesse Comesti- bleshandel, Rotterdam, het ln een zeer uitgebreide advertentie: „Welk een gul- dentijd voor Oranjeklanten, men staat 's morgens op en begint natuurlijk zijn toilet te maken. Welnu, op de waschta- fel ligt Zeep, hetzij Oranje Boven (per stuk 0,05 per dozijn 0,57), Neerlands Toiletzeep (per doosje 0,10) of Appel tjes van Oranje (per doosje van 4 stuks ƒ0,15)." 't Komt er verder op neer, dat Mijnheer zijn bezigheden gaat opzoeken, maar toch eerst een Kroningssigaar gaat op steken; „een grote sorteering zoete chocolaad" is er voor de Dames en Kinderen en als Mevrouw wat later op de dag bezoek krijgt drinken haar gasten een glas Kroningslikeur of Kroon-champy (per 1/1 fles 0,50) Zo'n prijs kim je niet nalaten te noe men. Ik heb ter plaatse het menu (met oranje rand uiteraard) van Krasnapols- ky overgeschreven. De duurste gerech ten: haringsalade 0,40, schildpadsoep ƒ0,30. en een halve verse kreeft met saus 1,75. Of kippesoep voor 0,25, 'n halve kip of eend voor 1,25 of een kalfstong met witte ragout voor 0,80. En wat betreft die likeur en „champy": er werd in dit feestjaar in de dranken handel bijna vanzelfsprekend op een grote omzet gerekend, 't Was daarom ook alles Wilhelmina, oranje, rood, wit en blauw wat er op de etiketten blonk. Kroonkwast Weer anderen waren daarentegen ex tra actief bezig met de bestrijding van wat toen (ook) een nationaal probleem was. De Volksbond (tegen drankmis bruik) gaf toen een foldertje uit met een portret van Wilhelmina en de tekst: „Een matig volk is een groot volk." Helemaal droog hoefden ze niet te staan: voor hen was Kronings-limo- nade en zelfs Kroonkwast (4 5 deelen water op 1 deel kwast) Overal kwam Wilhelmina aan te pas er is zelfs een reclame voor „Wilhelmi- na-rijststijfsel" en haar portret ont brak vrijwel nooit. Daarvoor moest ge zien de voorbereidingstijd gebruik gemaakt worden van foto's van vóór 1980. Soms werden die zonder meer toegepast, al dan niet versierd met enkele kroningsattributen óf, dat kwam ook meermalen voor. met sym-' bolen voor handel en nijverheid en zelfs een aangedragen collectie van ko loniale waren. Ook werd alleen het portretkopje gebruikt ln wat we nu een collage zouden noemen, 'n Beetje bi zarre gelegenheidsgrafiek, 'n Bijzonder leuk idee deze expositie, die laat zien dat, hoezeer de manier van presentatie ook verschilt, er eigenlijk in feite maar weinig veranderd is. Kijk maar eens naar de reclame voor wasmiddelen op de t.v „Koninklijke reclame", nog tot 8 sep tember in Atlas van Stolk, Aelbrechts- kolk 12, Rotterdam-Delfshaven. Dage lijks van 10-17 uur, zondag van 11-17 uur. Op diezelfde tijden kun je ook terecht in het voortreffelijk ingerichte Histo risch Museum De Dubbelde Palm boom, een paar honderd meter verder, aan de Voorhaven 12. Daar is naast de uitgebreide vaste collectie tot 1 sep tember ook de tentoonstelling „Van gat tot stad, voorbeelden van (Rotter damse) stadsvernieuwing 1940-1980" te zien. De toegang tot beide musea „Men zou Stendhal hebben wil len kennen; wat zou men met plezier naar hem geluisterd, met hem gepraat hebben." Dat schrijft Du Perron, voor wie er in laatste instantie maar twee auteurs bestonden aan wie hij zijn leven had willen wijden: Multatuli en Stendhal. In Du Perrons geschriften fungeren die twee als maatstaf, als norm Ze laten zien hoe schrijven een vorm van leven kan zijn en hoe aan de stijl een mens valt af te lezen. Stendhal, die eigenlijk Henri Beyle heette (1783 - 1842), is op een eigenaar dige manier in gesprek geraakt met de volgenden. Zijn werk kwam pas tegen het eind van de negentiende eeuw meer onder de aandacht, het moest ook gro tendeels nog gepubliceerd worden. In de dertiger jaren, bij ons vooral door Du Perrons bewondering, kreeg Stend hal ruime erkenning. Zelf had hij de geschiedenis van deze waardering merkwaardig genoeg al voorzien in zijn autobiografische roman „Het leven van Henry Brulard". een omvangrijk, maar onvoltooid gebleven geschrift dat eerst nu in een goede vertaling van C. N. Lijsen in het Nederlands ver schijnt Van Stendhal was in het Nederlands al wel het een en ander vertaald (onder meer natuurlijk „Le Rouge et le Noir"), maar daar is nu bijgekomen de adembenemende autobiografie „Het leven van Henri Brulard", een retrospectief onderzoek naar de eigen aard en omstandigheden dat z'n weerga niet kent. door T. van Deel In dat boek richt Stendhal zich gere geld tot de eventuele lezer van 1880 en tot die van 1935. Hij stelt zich de vraag of die wel geïnteresseerd zul len zijn in de details van een jongensle ven tegen het eind van de achttiende eeuw. Deze jaartallen lagen, toen „Bru lard" in 1835/'36 werd geschreven, nog in een ver verschiet en prikkelden Stendhals behoefte om zo duidelijk mogelijk te zijn en scherp te formule ren hoe de feitelijke ervaringen van zijn jeugd op hem hebben ingewerkt. De distantie die er toch al is, aangezien de herinneringen jaren later worden opgeschreven, krijgt door dat curieuze gesprek met volgende generaties nog een extra stimulans. Henry Brulard is Henri Beyle, maar beschouwd met het esprit en uitge drukt in de stijl van de meer dan vijf tigjarige Stendhal. Pas in 1890 werd het manuscript van deze autobiografie gepubliceerd. Stendhal geloofde ook niet dat er iemand veel eerder belang stelling voor zou hebben, &ls er al ooit iemand belangstelling voor zou heb ben. Hij schreef het boek om zo te zeggen voor zichzelf, als een vorm van ondereoek naar het hoe en waarom van zijn identiteit. Talloze malen zegt hij verrast te zijn door de uitkomsten van zijn schriftelijke zelfanalyse; hij herin nert er zich gebeurtenissen en omstan digheden door die hem volledig onbe wust waren gebleven en hij merkt ver banden op die hem voorheen onbekend waren. Wij zien nu, met gemak zou lk bijna zeggen, dat „Het leven van Henry Bru lard" een uitzonderlijk boek is. Niet alleen is het, historisch beschouwd, een van de eerste zelfanalyses van formaat, maar het is bovendien door de stijl en gedachtegang modern te noemen. Het vereenvoudigt, maar niet zonder besef van complexiteit; het probeert helder te zijn, waar gewoonlijk emoties de zaak vertroebelen, het probeert te be schrijven, maar in de beschrijving het kwetsbare gevoel te verdisconteren. Daarmee kom lk bij een van de meest intrigerende kanten van „Henry Bru lard". „Wat is er veel te vertellen voor iemand die het geduld heeft alles nauwkeurig te beschrijven" vereucht Stendhal op een zeker moment, ver rukt van wat hij in deze memoires over zichzelf te weten komt. Die nauwkeu righeid komt visueel tot uitdrukking in ruim honderdvijftig schetsjes, waar mee hij zijn tekst illustreert. Het zijn vrijwel steeds plattegronden van hui zen, van straten, van gebieden, waarin Brulard iets is overkomen. De H van Henry geeft dan altijd aan op welke plek de held van deze autobiografie zich bevond. Die plattegronden zijn misschien nog wel de verbluffendste ervaring bij de lectuur van het boek, want ze laten, naast de preciese be schrijving in woorden zien met welk een precisie Stendhals geest werkte. Het is in dit verband tekenend dat de verleden tijd „in kaart" gebracht wordt, in vogelvlucht gezien, van bo venaf, zoals iemand doet die het terug zien in de tijd uitbeeldt met behulp van een ruimtelijk neerzien op. Deze nauw keurigheid is een superieure vorm van ontroering. De memoires zijn onvoltooid gebleven. Ze eindigen met Brulards aankomst in Milaan, in 1800. Hij is dan zeventien jaar, maar doordat zich een vijftigjari ge in terugblik met hem heeft bemoeid is deze zeventienjarige in 400 bladzij den al van alle kanten geportretteerd. Zijn afkomst is uitvoerig beschreven, zijn haat tegen tirannen (de vader), zijn liefde voor de natuur, zijn erotische ervaringen, zijn schoolloopbaan, zijn hartstocht voor wiskunde, zijn literaire idealen. Alles ln die prachtige stijl, die naar droogheid zweemt, maar die in zijn ironische details een voortdurende geëmotioneerdheid verraadt: „Behalve een onstuimig en dwaas geluksgevoel heb ik verder werkelijk niets te melden over de tocht van Ivrea naar Milaan. Ik vond het landschap schitterend. Niet dat ik het de ideale belichaming van schoonheid vond, maar toen de vele bomen en de overvloedige planten groei, Ja ik geloof zelfs de malsstengels aan weerskanten van de weg van de Tessino naar Milaan, ons het uitzicht belemmerden, vond ik dat hier toch wel gesproken kon worden van schoon heid." Onvergetelijk zijn Stendhals be schrijvingen. Het kleine wordt er groot door het schieten van een lijster uit de top van een boom krijgt immense im plicaties. Stendhal zoekt naar waar heid, hij wil zekerheid. De krachttoer om het eigen levenmet behulp van de .romanfiguur" Henry Brulard te ver klaren en te begrijpen is in 1980 nog op slag vervoerend. Wie, nu dit niet meer kan, Stendhal toch wil leren kennen, naar hem wil luisteren, en met hem wil praten, moet ,41 et leven van Henry Brulard" maar lezen. Stendhal. Het leven van Henry Bru lard. Amsterdam, De Bezige Bij, 1980. 408 bla gebonden 58,50 Vertaling C.N. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 19