Vanaf de achttiende eeuw?
Doel en middelen
Oudere
werknemers
zijn geen
wegwerpmensen
Bescheiden
Zogezegd
Zogezegd
VRIJDAG 11 JULI 1980
BINNENLAND
TROUW/KWARTET
P9 RHS 11
door J. W. Schulte Nordholt
Lang. eeuwen lang, heeft het
geleken alsof de mensheid haar
Ideaal steeds dichter benaderde,
«teeds beter realiseerde, alsof het
binnen handbereik was. zo dichtbij.
De mensheid! Dat woord op zichzelf
ai drukte zoveel uit aan hoop. aan
geloof in redelijkheid, in
vooruitgang. Alsof er zoiets was als
een genus dat mens heette, een met
rede begaafd wezen, dat door
inzicht tot verbetering kwam. dat
de nevels der dwaling doorboorde
met het vorsende verstand, van
vinding tot vinding opstijgend naar
de hoogte der vervolmaking.
fcn nu zijn we haast, zo lijkt het
tegenwoordig, aangeland bij het
tegenovergestelde, bij twijfel en
wanhoop en duisternis. Het jaar
1884 staat al voor de deur,
Orwelliaans symbool van falen en
daar achter doemt het Jaar 2000 op,
de eindpaal van onze beperkte visie,
het Jaar van de mensenschemering.
Het doemdenken houdt ons in de
ban, steeds meer, en dat is toch
waarachtig ook geen wonder. De
machteloosheid en hopeloosheid
grijnzen ons tegen uit elke bladzij
van de krant. Ieder kan voor
zichzelf wel een lijst maken, een
catalogus van de apocalyptische
weeën die over onze wereld lijken te
varen, de honger, het geweld, de
vervuiling, de volstrekte
ondoordringbaarheid van wat eens
een heldere toekomst leek.
„Ik geloof vast en zeker", schreef
een achttiende-eeuwse optimist, na
een leven vol teleurstellingen, „dat
de voorzienigheid eenmaal alle
bèroerjngen van onze zedelijke
wereld ten goede zal keren zoals ze
dat doet met vulkanische
uitbarstingen en aardbevingen".
Wat een benijdenswaardig geloof,
en hoe ver, hoe lichtjaren ver van
ons vandaan! Dat bewustzijn van
een richting, een gerichtheid, een 1
doel voor de hele mensheid,
natuurlijk, vanzelfsprekend! Een
natuurkundige zekerheid! Als men
dat voor ogen had, was ook alle
inzet gerechtvaardigd, elk offer
zinvol. In naam van de toekomst,
die nieuwe, grote godheid die men
In de achttiende eeuw met zoveel
enthousiasme ontdekte, kon met
het héden te lijf gaan, het
verbeteren/het ontstijgen. De lucht
was vol met beloften.
Zo ontstond er een absolute visie,
waarin heden en toekomst
begrippen werden geladen met een
morele meerwaarde, zwart en wit
tegenover elkaar. De mensheid was
op weg, vooruit, en vooruitgang
werd dan ook een heilig gegeven,
een zekerheid op zichzelf.
Vooruitgang verhield zich tot
traditie als lente tot winter, en het
liberale en later socialistische
optimisme leefde bij de mythe van
de eeuwige strijd tussen belde, van
licht tegen duisternis. Het absolute
element in dat alles was groot, ln
naam van de vooruitgang werd alles
geoorloofd, alles goed, de moraal en
de politiek werden er door bepaald-
Hoe meer lk erover denk en lees, hoe
meer lk geloof dat de achttiende
eeuw de werkelijke grondslag van
onze tijd is. WiJ zijn allen, christelijk
of seculier, rechts en links, ln de ban
van dat grote geloof gekomen, ten
goede en ten kwade. Het heeft ons nu
al twee eeuwen bezield met
henrormingsdrift, met Inzet voor de
toekomst, met sociale verbetering.
Maar het heeft oris ons besef voor
betrekkelijkheid ontnomen, ons
weten van het menselijk tekort, en
daarmeé gepaard onze bereidheid tot
compromis. Het is alsof onze Idealen
en onze werkelijkheid steeds verder
uit elkaar zijn gegroeid. In onze
twintigste eeuw hebben we wel
ontdekt dat óns achttiende èeuwse
geloof niet toereikend was. maar de
volstrektheid van de moraal hebben
we bewaard, wij willen nog even
absoluut aan de achttiende eeuwse
normen van de ene mensheid geloven
en ze gebruiken als maatstaf ln de
rest van de wereld, die geen
achttiende eeuw ln onze zin gekend
heeft, die geheel andere begrippen
heeft over de relaties tussen geest en
stof, mens en gemeenschap, wet en
werkelijkheid, dan wij-
Zo komen we tot de veroordeling van
een regiem hier en een regiem daar.
en ai naar gelang we dat van links of
van rechts doen, noemen anderen dat
selectieve verontwaardiging. Maar in
werkelijkheid is het natuurlijk zo dat
er nauwelijks een natie is ln de
tweede en derde wereld die niet
geteisterd wordt door machtsstrijd
en uitbuiting en kolossaal onrecht in
een mate dié wij ons ln ons nog neo
gezegende Westen, ons door de
achttiende eeuw gestempelde
Westen, nauwelijks kunnen
door H. J. Neuman
In Nederland vertoont de politiek
van oudsher nauwe verwantschap
met de theologie. Maar als ik van
daag het begrip „finaliteit" ter spra
ke breng, dan doe ik dat niet over
eenkomstig de gelovige reflectie dat
de wereld als geheel een bepaalde
bedoeling heeft en dat deze bedoe
ling er door Ood zelf in is gelegd.
Neen, ik bedoel er heel eenvoudig
'mee: het streven naar een doei. Be
wust menselijk handelen is gericht
op een doel en het probeert dit doel
te bereiken door een keuze van de
Juiste, d.w.z. doelmatige middelen.
In de natuurwetenschap, waar men
verwarring vreest tussen doel en
bedoeling, hanteert men liever niet
het begrip „finaliteit"; men geeft er
de voorkeur aan „doelgerichtheid"
of „teleologie".
Waarom kom ik met zulke dure
woorden op de proppen? De verkla
ring is deze dat het gebruik van
betrekkelijk onbelaste termen mis
schien een hulpmiddel kan zijn om
onze politieke analyse te scherpen.
Zodra ik immers weet. wat voor
doel ik in de politiek wens te berei
ken, kan ik mij afvragen welke mid
delen het best zijn om dit doel te
verwezenlijken. Kijken we naar het
voorbeeld van de motie-Scholten,
die de instelling met onmiddellijke
Ingang beoogt van een Nederlandse
boycot tegen Zuid-Afrika en die
door een meerderheid in de Tweede
Kamer wordt gesteund, dan blijkt
het exact afbakenen van een poli
tieke doelstelling minder eenvoudig
dan het op het eerste gezicht lijkt.
Het is duidelijk dat de motie-Schol
ten voortkomt uit onvrede met het
apartheidsbeleid in Zuid-Afrika.
Maar daarmee is op zichzelf de doel
stelling nog niet geformuleerd. Ver
schillende mogelijkheden staan
°Pen: het doel van de motie kan zijn
de Nederlandse onvrede met het
apartheidsbeleid te registreren,
punt uit. Het doel kan ook zijn de
regeringen van dé landen die Zuid-
Afrika omringen aan hun verstand
te brengen zo dat nog nodig ls—
dat het apartheidsbeleid niet ten
uitvoer wordt gelegd met onze In
stemming. Vervdlgens kan een
soortgelijke boodschap zijn beoogd
aan de gekleurde bevolking van
Zuid-Afrika, die onder de apartheid
het meest heeft te lijden. Een vierde
mogelijkheid is dat degenen die de
motie-Scholten ondersteunen een
heilzame schrik teweeg wensen te
brengen in Zuldafrlkaanse rege
ringskringen en de machthebbers
tot geleidelijke of abrupte afschaf
fing van de apartheid willen overre
den. Als laatste mogelijkheid noem
ik dat men zijn geduld met Zuid-
Afrika nu finaal heeft verloren en
nog maar één doel nastreeft: het ten
val brengen van het blanke minder
heidsbewind aldaar.
Al sluit ik niet uit dat misschien nog
andere doelstellingen mogelijk zijn,
en al erken ik grif dat onderschei
dingen die ik heb aangebracht in
werkelijkheid kunnen wegvallen, ik
wil mij vandaag toch beperken tot
de genoemde vijf. De eerste doèl-
8telling het registreren van on
vrede heeft de betekenis van ge
tuigenispolitiek. De mogelijkheden
twee en drie dragen het karakter
van een politiek signaal: aan de
andere Afrikaanse landen dat wij
niet mede schuldig staan aan ras
sendiscriminatie en aan de gekleur
de Zuidafrikaanse bevolking dat
wij solidair met haar zijn. Ofschoon
aan geen van de voorgaande doel
stellingen een zekere politieke bete
kenis kan worden ontzegd, is dit
aspect het sterkst aanwezig in de
mogelijkheden vier en vijf: het wij
zigen van een beleid of zelfs het
doen verdwijnen van een regime.
Het (misschien tijdelijk) berokke
nen van extra nadeel hetzij aan de
omringende Alrikaanse landen, het
zij aan de gekleurde Zuidafrikaanse
bevolking zal wellicht op de koop
toe genomen moeten worden, maar
kan geen expliciet onderdeel zijn
..van do doelstelling.
Het is kennelijk geen toeval dat mr.
J. N. Schoïtèn in zijn motie uitdruk
kelijk naar het middel van de olie
boycot wijst: aardolie is,- zo hebber
zijn medestanders en hij opge
merkt, een van de zeer weinige, niet'
temln uiterst vitale grondstoffen
waarover Zuid-Afrika niet uit eigen
berit kan beschikken. Het ontbre
ken van olie is de achilleshiel van
het land en ln beginsel wil de heer
Scholten défir zijn pijlen op richten.
Nu ls echter de ene olieboycot de
andere niet. Doen er veel en vooral
veel belangrijke landen aan mee,
dan komt het getroffen land in ern
stige moeilijkheden. Het econo
misch raderwerk kan geleidelijk tot
staan worden gebracht en mis
schien ziet de zittende regering zich
dan inderdaad genoopt op te stap
pen. En passant zal weliswaar groot
nadeel worden toegevoegd aan de
gekleurde bevolking van Zuid-Afri
ka en aan de omringende landen, in
zoverre als deze voor de aanvoer
van hun olie aangewezen zijn op
Zuidafrikaanse havens, maar dat
moet dan maar, zoals gezegd, voor
lief worden genomen terwille van de
goede zaak. De eenzijdige boycot
evenwel, afgekondigd door een voor
de algehele dekking van de Zuid
afrikaanse oliebehoefte tamelijk ir
relevant land, brengt al deze effec
ten niet teweeg (te meer niet omdat
zo'n eenzijdige boycot uiterst ge
makkelijk kan worden ontdoken).
Het beginsel van de finaliteit toe
passend kunnen we vaststellen dat
een algemene en sluitende olieboy
cot tegen Zuid-Afrika met onmid
dellijke Ingang een doelmatig mid
del zou kunnen zijn om de regering-
Botha en op termijn wellicht het
hele blanke mlnderheidsregime op
losse schroeven te zetten. Of het
tevens geschikt zou zijn als middel
om de Zuidafrikaanse regering te
overreden haar beleid te herzien,
lijkt nogal twijfelachtig, want dan
zou het beter zijn en ook van
meer politiek gevoel getuigen
haar een ultimatum te stellen en de
olieboycot pas te laten Ingaan als
zij na het verstrijken van een zekere
tijdslimiet bepaalde, met naam en
toenaam aan te dulden eisen niet
heeft ingewilligd. De algemene en
sluitende olieboycot zou afzonder
lijke landen geen gelegenheid bie
den zich bij het betuigen van ont
zetting, onschuld of solidariteit van
andere landen te onderschelden.
Na het bezoek aan Nederland van
de heer David Smith, één van de
blanke ministers uit de regerlng-
Mugabe, weten we bovendien a) dat
een algemene en sluitende olieboy
cot tegen Zuid-Afrika onaanvaard
bare schade zou toebrengen aan de
economie van Zimbabwe en b) dat
om die reden de gedachten van de
heer Scholten, althans op dit mo
ment. naar een dergelijke boycot
niet uitgaan.
Een eenzijdige Nederlandse boycot
met onverwijlde ingang zou de
Zuidafrikaanse regering niet wezen
lijk in moeilijkheden brengen. Een
prikkel om haar geheel of gedeelte
lijk van de apartheid te doen afzien
zou het, om de boven aangegeven
reden, ook al niet zijn.
Kan dit middel dan dienen als poli
tiek signaal aan de gekleurde volke
ren van Afrika of als expressie van
onvrede over de apartheid? Zonder
enige twijfel. Maar het is een koud
kunstje enkele tientallen gebaren te
bedenken, waarmee precies hetzelf
de tot uitdrukking kan worden ge
bracht, maar die niet het onuitwis
bare stempel dragen van onge
schikt te zijn om echte grote politie
ke wijzigingen te bewerkstelligen.
door Nico Buurman
voorstellen.
De achttiende eeuw heeft ons
afgezonderd van de rest van de
wereld, heeft ons zicht erop gereinigd
en verduisterd tegelijk. Want wij
kunnen niet anders dan oordelen
vanuit een bepaalde moraal, een
vaste norm, maar tegelijk ontnemen
wij ons daarmee wezenlijk begrip in
wat anders ls dan wij.
En het begint erop te lijken dat wij
tegenover onze eigen wereld even
onzeker en vervreemd geraken als
tegenover die werelden ver weg.
Hoewel wij ontdekken dat onze
wereld niet beantwoordt aan de
achttiende eeuwse droom, meten wij
ze met achttiende eeuwse
maatstaven, oordelen en veroordelen
met heilig absolutisme, roepen leuzen
en stichten partijen die niets minder
dan het volmaakte in hun vaandel
schrijven, en weigeren ons tekort in
te brengen en compromissen te
aanvaarden.
Er is geen ideaal binnen handbereik,
er ls geen koninkrijk Qods dat wij op
aarde realiseren. Maar er zijn ln ons
Westen, dankzij de achttiende eeuw.
mogelijkheden van menselijkheid die
elders niet te vinden zijn. En tegelijk
verduisteringen van onbegrip en
absolutisme en morele dwang, die
anderen niet kennen.
En natuurlijk, als lk al onze
verworvenheden en tekorten
toeschrijf aan de achttiende eeuw
dan besef lk dat die eeuw ook weer de
erfgenaam was van oudere ideeën,
niet ln de laatste plaats christelijke.
En dan heb lk eigenlijk over een veel
dieper dilemma geschreven.
Steeds meer oudere werkne
mers komen bulten het ar
beidsproces te staan. Van de
oudere mannen tussen 50 en
65 Jaar had ln 1978 nog maar
76 procent een beroep. In
1971 was dit percentage nog
85.
Als belangrijke oorzaak van dit pro
ces kan de snelle verhoging van het
tempo van veranderingsprocessen
in de arbeidssfeer worden aangewe
zen. Niet alleen de inhoud van de
arbeid verandert snel, ook de werk
omgeving, arbeidsvoorwaarden enz.
Er wordt een sterk beroep gedaan
op het aanpassingsvermogen van
de mensen; en daarbij verliezen veel
ouderen het van de Jongeren. Een
ultstootproces dat zich waarschijn
lijk ook in de komende jaren zal
voortzetten, mogelijk zelfs in verhe
vigde mate door de nieuwe automa-
tiseringsgolf ten gevolge van de in
voering van de chip en. met name in
de productie-sector, van de robot.
Moeten we dit nu maar over ons
heen laten komen als een onont
koombare ontwikkeling? Het aan
tal oudere werklozen laten groeien,
de al brede stroom naar de AAW/
WAO (dat zijn de twee wetten op de
arbeidsongeschiktheid) doen aan
wassen. nog meer ouderen, ver
vroegd pensioneren, de V.U.T. (dat
is de vervroegde uittreding) tot re
gel verheffen? Ook al nemen we
aan, dat een zeker deel van de oude
ren met plezier het werk de rug
toekeert, toch zullen veel anderen
zich maatschappelijk uitgeran
geerd voelen, niet meer bruikbaar
ln ons economisch stelsel.
Daarom zal ultgangspnt moeten
zijn, dat al die ouderen, die nog op
een of andere manier produktieve
arbeid willen leveren, dit moeten
kunnen doen. Allerlei mooie verha
len over het nut van vrijwilligers
werk, buurtwerk, op kleinkinderen
passen en uitleven ln hobby's, doen
niet af aan het feit dat veel mensen
toch het gevoel willen hebben hun
eigen brood te verdienen.
Twee mogelijkheden
Op welke manier kunnen meer ou
deren in het arbeidsproces blijven
participeren of opnieuw ingescha
keld worden? Hiervoor is een pak
ket mogelijkheden samen te stel
len; op twee wil ik nu de aandacht
vestigen.
Een belangrijke mogelijkheid is het
beperken van de toelating tot de
AAW/WAO. Het merkwaardige feit
doet zich voor, dat 83 procent van
het aantal uitkeringsgerechtigden
in Nederland volledig of bijna volle
dig afgekeurd is. Iedereen weet ech
ter uit zijn omgeving, dat veel van
deze mensen nog tot allerlei soorten
werk in staat zijn. Waarom wordt e«
dan niet veel meer gedeeltelijk afge
keurd? Bekend is, dat dit voor de
arbeidsorganisatie de rodlge pro
blemen met zich mee brengt. Toch
moet er grote druk worden uitgeoe
fend om passend werk voor deze
gedeeltelijk arbeidsongeschikten te
vinden. Loonsuppletleregelingen
voor de bedrijven, die hieraan wil
len meewerken, kunnen maatrege
len voor de bedrijven, die hieraan
willen meewerken, kunnen maatre
gelen in dit kader vergemakkelij
ken. Vooral nu deeltijdarbeid
steeds meer ingang vindt, zal er ook
voor deze categorie een oplossing
moeten worden gevonden. Uiter
aard moeten de uitvoeringsorganen
dan ook soepel staan ten opzichte
van dit soort oplossingen. In elk
geval gaat er door al die (vrijwel)
volledige afkeuringen in economi
sche zin zeer veel ln mensen ge
ïnvesteerde kennis en creativiteit
verloren en wordt er in sociale zin
veel leed veroorzaakt
Naast (hernleuvTtie) opname in het
bedrijfsleven zal er vooral effect
verwacht kunnen worden van een
ruimere toelatingsmogelijkheid
voor ouderen tn de sociale werk
voorziening. Zoals dé sociale werk
voorziening nu functioneert, gaat
het om volwaardige arbeidsplaat
sen, waarbij uitgaande van een
sociale doelstelling toch het eco
nomisch oogmerk niet losgelaten
wordt Vele ouderen doen jaarlijks
een verzoek toegelaten te worden
tot de sociale werkvoorziening,
maar een langrijk deel krijgt het
bericht niet tot de „personenkring"
van de sociale werkvoorziening te
worden beschouwd. Toch gaat het
om ouderen, die kunnen bewijzen
alle solllcltatlemogelljkheden be
proefd te hebben, maar gezien de
concurrentieverhoudingen op de ar
beidsmarkt geen kans meer hebben
ergens aangenomen te worden. Of,
om te citeren uit een brief van het
ministerie van sociale zaken aan de
gemeentebesturen: „Bij het schep
pen van zo nodig permanente
vervangende werkgelegenheid kan
de overheid haar zorg slechts
uitstrekken tot personen, wier kan
sen op een werkkring in vergelij
king tot anderen in belangrijke ma
te extra beperkingen ondervinden
door individuele omstandighe
denDit betekent dat de om
standigheden van een categorie als
zodanig bij de toelating geen rol
mogen spelen, bijv. ouderen die
vanwege hun leeftijd op de arbeids
markt geen kans meer hebben.
Verspilling
In de praktijk worden slechts oude
ren toegelaten met een duidelijke
lichamelijke of geestelijk handicap.
Het gevolg hiervan is, dat ouderen,
die hun werkkracht in het kader
van de sociale werkvoorziening zou
den kunnen geven, gedwongen wor
den van een uitkering te gaan „ge
nieten". MUn inziens een maat
schappelijke verspilling, want WW
of WAO kosten ook geld. Bovendien
is er een grote behoefte aan mensen
die vanuit de sociale werkvoorzie
ning werkzaamheden kunnen ver
richten waarvoor (nog) geen geld is,
maar die uit maatschappelijk oog
punt nuttig zijn. Zonder anderen
tekort te doen, kan men vooral den
ken aan hen die bij overheidsin
stanties of gesubsidieerde instellin
gen gedetacheerd worden.
Daarom moet er op staatssecretaris
De Graaf van sociale zaken druk
uitgeoefend worden de toelating tot
de WSW te venuimen ten gunste
van die categorie mensen, die door
hun leeftijd gehandicapt zijn en
daardoor een vrijwel hopeloze posi
tie innemen op de arbeidsmarkt. Ik
denk dat ettelijke duizenden oude
re werknemers De Oraaf er dank
baar voor zullen zijn en er uit soci
aal-economisch gezichtspunt winst
geboekt wordt.
Nico Buurman Is socioloog en coör
dinator van de afdeling ondersoek
en statistiek van de gemeente En
schede.
door prof. mr. I. A. DIEPENHORST
W. J. Kleefstra: Massale invoering
van digitale tljdaanwijzers leidt tot
cultuurverarming (T.H.-Twente»
P. Rietveld: Uit de christelijke
ethiek, volgens welke bezit het ka
rakter heeft van bruikleen en aan
gewend moet worden tot eer van
Ood en in dienst van de naaste,
volgt dat de mogelijkheden tot ge
meenschappelijk gebruik van duur
zame consumptiegoederen benut
dient te worden (V.N.-Amsterdam)
E. J. Hoogenberg: Gek Idee met
het geld dat in de waanzinnige
„Concorde" is gestoken (ongeveer 7
miljard gulden) had men 70 jaar de
Nederlandse monumentenzorg kun
nen financieren. Relatieve waarde
van cultuur-bezit <T H. Delft)
L. H. Mosheuvel: Het universitair
onderwijs in de Nederlandse letter
kunde wordt bemoeilijkt doordat
bij aankomende studenten vaak de
culturele achtergrond ontbreekt die
nodig is voor het verstaan van zelfs
recente literaire teksten (RU-
Utrecht)
Met zijn artikel „De politiek in de
maalstroom", (Podium, 4 Juli 1980)
slaat prof. B. Goudzwaard ver
trouwde tonen aan. Wie gesteld is
op nogal sombere beschouwingen
kan hier goed uit de voeten. Trou
wens, ieder christen die ernst maakt
met de oveigens eenzijdige waar
heid dat hier beneden alles ln de
modder ligt, zal er mee instemmen
dat wij in onze „menselijke organi
satievormen en instituties" de
grootste moeite hebben ons „de af
goden" van deze tijd „die wij zelf
j ontworpen hebben" te weerstaan
Is het echter juist om zo sterk en in
één adem de O.E.S.O., de E.G., de
N.A.V.O. alsook de P.v.d.A. van
wege het ontwerp verkiezingspro
gram in verband met het groeige-
loof hard te vallen zoals prof. Goud
zwaard doet? Kan men enkel over
ons moderne denken en handelen
spreken als „verwetenschappelijkt,
technocratisch, materialistisch,
vermammoniseerd?". Mag men de
automatisering, de micro-elektroni-
ca, de blo engineering, de bewape
ningstechnologie vlotweg achter el
kaar opsommen? Is het blillijk te
beweren dat de grondslag van het
C.D.A. bleek te functioneren als een
inspiratiebron die ieder „op zijn ei
gen wijze naar believen" kon ver
staan?
Prof. Goudzwaard wijst er op dat de
bijbel „hypnosen" verbreekt, en de
voet wegslaat onder „torenhoge"
maar „wankele afgodische bouw
sels" Hij acht niets meer nodig dan
dat onder aanvaarding van een fei
telijke partijpolitieke verdeeldheid
christenen uit alle politieke en we
tenschappelijke kringen tot bezin
ning en gebed samenkomen en hoe
meer niet-christenen zich daarbij
voegen hoe beter het zal zijn. Hij
hoopt op de totstandkoming van
een politiek avondgebed in de Nieu
we Kerk van Amsterdam „waar nog
onlangs door vele politici de eed is
afgelegd op basis van de hulp van
de Almachtige".
Hoe verder?
Wat helpt dit alles nu in feite ver
der? Er moet wat van het evangelie
in de dagelijkse praktijk worden
terecht gebracht. Tot dusver heb
ben prof. Goudzwaard en zij die
ongeveer denken zoals hij óf met
afhaken gedreigd óf ook ze zijn uit
bredere christelijke organisaties te
ruggetreden, want hun inzichten
verkregen niet de algemene instem
ming. Prof. Goudzwaard heeft pun
tige kerkelijke, politieke en econo
mische opinies. De kerkelijke pro
blematiek laat ik nisten. ai acht ik
de versplintering in protestantse
kring veel te groot: wij kenden tot
voor kort „vrijgemaakt vrijge-
maakten"
Politiek heeft in het verleden de
coalitie gunstig gewerkt. Het chris
ten-democratisch appèl verenigt
heden katholieken en reformatori-
schen; het wil daarbij zo groot mo
gelijke verscheidenheid bij alle
noodzakelijke eenheid. Puntigheid
mag geen vereniging bewerken. Er
moest plaats worden gegund aan
hen, die meer als de vroegere of die
meer als de huidige kardinaal uit
Utrecht denken, die meer met paus
Johannes XXm of met de huidige
paus instemmen. Er moet plaats
gegund aan calvinisten, aan luthe
ranen. aan hen die een praktisch
geloven, zo ongeveer in de trant van
„Youth for Christ" voorstaan.
Geen vertrouwen
Prof. Goudzwaard is niet tegen
techniek of economische groei:
slechts wil hij er niet op vertrouwen.
Maar hij glipt langs de noodzaak
van de techniek. Het komt mij ver
der voor dat zijn opvattingen over
het groeigeloof met een kwart
miljoen werklozen in Nederland als
spoedige realiteit zich heeft ach
terhaald. Hij herinnert aan de eed
die vele politici in de Nieuwe Kerk
aflegden. Er waren in de Nieuwe
Kerk geheel los van het al of niet
zweren, heel wat politici aanwezig,
die veel idealen mogen koesteren
echter niet het ideaal om in alle
gebrekkigheid met een evangeli
sche politiek ernst te maken. Deze
is niet enkel bereikbaar door gebed
waarbij naar de wens van de
hoogleraar zoveel mogelijk niet-
christenen worden betrokken de
ze is enkel mogelijk door bidden en
„werken". Tot dit laatste behoort in
ons land tot op heden een christelij
ke politiek die echt aanspreekt
Prof. Ooudzwaard vraagt: kan het
C.D.A. de spanning aan van de
strijd tussen het Koninkrijk en de
afgoden? Deze vraag mag eigenlijk
alleen binnen de muren der kerk
worden gesteld. Zelfs binnen de mu
ren van de kerk, of beter binnen de
muren van de kerken, moet er nog
zó worden geantwoord dat de men
selijke zwakheid volledig erkenning
vindt Maar het C.D.A. als politieke
partij op een eigen terrein met eigen
middelen werkzaam en zich inzet
tend voor een rechtvaardige samen
leving, bezit een grondslag welke
zijn leden voor hun rekening ne
men. En onder inachtnemen van
religieuze soberheid zullen deze le
den verklaren voor een evangeli
sche politiek volledig zich te willen
inzetten. Eén in het noodzakelijke
geven zij daarbij anderen ruime
vrijheid. Niets ligt hun verder dan
gewetensdrang. Hoe zou het ook?
Want zij spreken in het algemeen
uit schroom weinig voor het gewe
ten in het openbaar
Mr. I. A. Diepenhorst is Lid van de
Eerste Kamer voor het CDA.