hart
Seks zit vooral in hoofd
en
Karen
Echte en onechte
herkenningen
[SOCIAAL BERECHT!
7ATERDAG 5 JULI 1980
BINNENLAND
TROUW/KWARTET
13
„Een doorbraak" en „tooh wel verrassend"
noemt dr. Jos Fr enken zelf zijn benoeming tot
bijzonder hoogleraar in de seksuologie aan de
medische faculteit te Leiden. Het is immers
voor het eerst, dat een beoefenaar van de
sociale wetensohappen Frenken is psyoho-
loog op dit niveau een vakgebied binnen
komt, dat van oudsher nogal eenzijdig wordt
beheerst door medici en psyohlaters. Het gaat
hier om de zogenaamde NVSH-leerstoel, die
prof. dr. C. van Emde Boas als psyohiater
vanaf 1970 in Amsterdam en Leiden heeft
bekleed. Terwijl daar nog wordt gezooht naar
een opvolger, heeft Leiden inmiddels gekozen
voor een niet-medious, hetgeen beschouwd
kan worden als een primeur.
Gelet op de huidige tendens
verwacht de buitengewoon
hoogleraar, dat ln het Jaar
2000 dertig procent van de Ne
derlanders niet gehuwd sa
menwoont. „De belangrijkste
vraag voor de toekomst is, hoe
mensen de spanning zullen
oplossen tussen de verwach
ting van aan de ene kant een
intens en afwisselend erotisch
leven en aan de andere kant
een exclusieve relatie, die een
„derde" uitsluit. Ik voorzie
dan twee dingen: veel meer
mensen zullen verscheidene
huwelljks-achtige relaties na
elkaar hebben én er zal een
grotere tolerantie komen voor
het onder andere seksueel
open huwelijk."
Jos Frenken is van mening,
dat seks-problemen slechts
zelden in aanmerking komen
voor behandeling ln strikt me
dische zin, omdat ze veel, zo
niet alles te maken hebben
met machtsverhoudingen bin
nen een relatie, emancipatie
en rolgedrag. Het feit dat
mannen zoveel moeten pres
teren ln de maatschappij, kan
leiden tot eenzelfde gedrag op
seksueel gebied met als ge
volg: Impotentie, onderdanig
heid van de vrouw, het niet
voor zichzelf opkomen, kan
leiden tot geen zin meer heb
ben ln seks of daarin niet be
vredigd worden.
Prestatie—
„Belde partners moet Je laten
zien, hoe dit alles met elkaar
samenhangt en zo ben Je
emanciperend bezig ln de
hulpverlening. Uit ons onder
zoek blijkt, dat mannen voor
al klagen over de prestatie-
kant ln het vrijen en vrouwen
over gevoelens, waaraan in
het vrijen door de man wordt
voorbijgegaan. De vrouw
komt niet voor zichzelf op,
omdat de man zich dominant
gedraagt. HIJ neemt steeds al
le Initiatieven en bepaalt het
hele vrij patroon, omdat hij
denkt dat zij dat zó van hem
verwacht. Het gaat er dan ook
om deze rolpatronen te door
breken. want anders blijven
deze partners elkaar veel te-
kortdoen ln seksueel en ander
opzicht."
Jos Frenken: „Het drama dat
zich ln veel man-vrouw rela
ties voltrekt ls, dat de man
bezig ls een technische presta
tie perfect te volbrengen en
daarbij bang ls te falen, ter
wijl de vrouw Juist veel meer
warmte en tederheid wil. Bij
haar staat het Intiem ontmoe
ten centraal. Ik zeg dan ook,
dat seks niet zozeer tussen Je
benen zit als wel ln Je hoofd en
Je hart. Het zijn emoties en
gedachten, die Je ln het vrijen
belemmeren. Met het „appa
raat" zelf ls meestal weinig
aan de hand."
Dat ls ook de reden, dat Fren
ken het vak seksuologie, dat
in feite aan alle medische fa
culteiten gegeven zou moeten
worden, uit de beperkt medi
sche hoek wil halen en ln een
groter verband plaatsen. Hij
gaat daarmee ln Lelden ver
der op een gebied, waarop
prof. dr. C. van Emde Boas
vanaf 1970 baanbrekend werk
heeft verricht. Binnen zijn op
dracht ls hij dan ook van plan
aankomende artsen een open
houding aan te leren bij
het „behandelen" van seksue
le problemen. Met name ten
aanzien van de sociale en psy
chologische aspecten.
„Artsen, maar ook andere
hulpverleners moeten leren
niet te moraliseren, als ze hier
mee geconfronteerd wórden
en niet onmiddellijk met op
lossingen komen aandragen.
Ze dienen bereid te zijn te
luisteren, het probleem duide
lijk te maken en te bekijken
wat de patiént er zelf aan kan
doen. Een mens ls uiteindelijk
zijn eigen expert op seksueel
gebied en hulpverleners kun
nen weinig meer doen dan die
deskundigheid naar boven te
halen."
door Cisca Dresselhuys en Kees de Leeuw
ZEIST Voor ander
half miljoen Nederlan
ders vormt seks een pro
bleem, ln die zin dat de
ze mensen niet tevreden
zijn over hun seksuele
beleving. Dit kon wor
den geconcludeerd uit
het proefschrift „Afkeer
van sexualiteit", waar
op Jos Frenken (43) vier
Jaar geleden promo
veerde tot doctor in de
sociale wetenschappen.
Hij voegt daar nu aan toe: „Ik
denk, dat we steeds slechts
het topje van de ijsberg heb
ben gezien en ben bang. dat er
bij het smelten meer top om
hoog zal komen, als ik het zo
mag uitdrukken."
Dat lijkt nogal ln tegenspraak
met wat we om ons heen zien,
gebeuren, want er wordt veel
openlijker over seksualiteit
gepraat, taboes zijn doorbro
ken, achterhaalde normen af
gezwakt, er ls meer vrijheid
geschapen voor een eigen en
onbelemmerde beleving op
dit gebied en de buitenwereld
staat daar verdraagzamer te
genover.
Kortom: het heeft er veel van
weg. dat alles tegenwoordig
mag, maar ln de ogen van
Frenken dienen we ons te hoe
den voor een te groot optimis
me, want er is ook sprake van
schljn-vrljheld. Het verbod
van weleer dient niet vervan
gen te worden door nieuwe
geboden ln de trant van: we
hebben ontdekt en erkend dat
vrouwen ook seksuele gevoe
lens hebben en nu moet en zal
ze ook een orgasme krijgen.
Dat leidt alleen maar weer tot
problemen.
Minder taboesv_>
Jos Frenken: „Ik geloof dat er
bij de jongeren minder taboes
bestaan, nu het seksueel met
elkaar omgaan gemakkelijker
wordt toegestaan. Er zullen
zich ook minder klachten'
voordoen ten aanzien van de
soort problemen, waarmee ou
dere generaties te kampen
hebben, zoals schuld en lust-
angst. In de massa-media ech
ter wordt seks zo benadrukt,
dat er enorme verwachtingen
worden gewekt, waardoor
nieuwe teleurstellingen kun
nen ontstaan."
Hij wijst erop, dat de beheer-
slngsmoraal van vroeger
het Jezelf beheersen, de ander
ontzien en niet opkomen voor
Je eigen gevoelens meer en
meer plaats maakt voor een
prestatlemoraal. „Je kunt Je
ln dit verband afvragen of ook
jongeren wel zo vrij staan ten
opzichte van seksualiteit.
Daarnaast: hoe leggen deze
jongeren contacten en gaan ze
met elkaar om? Seks ls zozeer
een sociaal verschijnsel, dat'
veel seksuele problemen te
maken hebben met het elkaar
ontmoeten. Het zijn veelal re
latieproblemen; verhoudin
gen zijn veel Indringender dan
seks op zich."
HIJ vervolgt met: „Nog niet
zolang geleden was het zo
maar genieten er niet bij. Het
ging er altijd om dat plezier
eerst verdiend moest worden,
waarmee lk wil zeggen, dat er
steeds iets tegenover diende
te staan. Dat is te bestempe
len als een soort morele boek-
houderij, waarvan de wortels
zeer oud zijn. Augustinus
heeft daar in de vroeg-christe-
lijke leer min of meer een doc
trine van gemaakt. Ook deze
kerkvader had het er trou
wens moeilijk mee getuige
zijn: „Geef mij kuisheid, geef
mij onthouding, Heer, maar
nu nog niet". Dat ls allemaal
verdwenen, want de heden
daagse Jeugd heeft niet meer
te maken met een verbod op
masturbatie, voorechtelijk ge
slachtsverkeer en ongehuwd
samenwonen."
Jos Frenken, benoemd tot bijzonder hoogleraar in de seksuolo
gie ln Leiden. Daarnaast blijft hij wetenschappelijk hoofdmede
werker aan het Nederlands Instituut voor sociaal seksuologisch
onderzoek (NISSO) in Zeist. Zijn hoogleraarschap betreft
slechts een deeltijd-baan van zo'n vier uur per week. Volgens
hem veel te weinig: Een dergelijke inbreng is hard nodig, het zou
eigenlijk het dubbele moeten zijn."
Foto Henk Tukker
Jos Frenken: „Als lk de op
voedkundige stijl ten opzichte
van seksualiteit van de huidi
ge ouders zou moeten karak
teriseren, kun Je zeggen dat
die er een ls van „behoedzame
ontmoediging". Er ls geen
straf en zijn geen keiharde ve
to's meer, maar er bestaat ook
geen aanmoediging. Het is
meer een kwestie van een
vaag afraden of ontraden.
Daarom moeten Jongeren op
dit gebied in hoge mate zelf
hun weg vinden."
Frenken vervolgens: „Begrijp
me goed, ik zou niet naar de
tijd van vroeger terug willen.
Er ls voor de Jeugd meer vrij
heid om het seksuele geleide
lijk te ontdekken, maar er is
ook sprake van vervreemding
en ontpersoonlijking. Zaken
die men probeert te compen
seren met seks. Een voorbeeld
ls het hele disco-gebeuren, dat
enerzijds van top tot teen ls
doortrokken van erotiek,
maar waar anderzijds weinig
te zien is van het aangaan van
werkelijk contact. Het lijkt
wel of ze proberen niets met
elkaar te maken te hebben en
dat is tekenend voor de ma
nier van omgaan met de an
der. Ik vind dat een beetje
treurig en denk dat ze tame
lijk eenzaam zijn."
Naar zijn mening neemt dit
gedrag steeds meer toe en zal
voor de komende generatie
het vormen van een relatie
één van de belangrijkste pro
blemen zijn. Hij stipt daarbij
ook het verval van buurten en
wijken aan, waardoor het ge
zin meer en meer geïsoleerd
raakt. Dat geldt ook voor Jon
geren, die óndergaan ln grote
scholengemeenschappen. In
deze tijd van welvaart en
overvloed signaleert hij ar
moede op het emotionele
vlak.
„Er ls weinig contact in de zin
van betrokken zijn op elkaar,
geborgenheid bieden en het
zich voor de ander verant
woordelijk voelen. Het is een
armoede die volgens mij ln de
hand wordt gewerkt door onze
samenleving, waarbij het ac
cent legt op snelle consump
tie, gekenmerkt door vluchti
ge contacten. Seks ls daarin
veel minder belangrijk dan
dertig Jaar geleden. Toen was
die seks zwaar beladen met
romantiek, werd liefde met
een hoofdletter geschreven en
pas onder die voorwaarden
ging je met elkaar naar bed."
Spanning——
Frenken: „Nu we minder Inti
miteit buitenshuis vinden,
zullen we die sterker daarbin
nen proberen te zoeken, ln on
ze relaties. Er wordt dan ook
nu een nauwere band gezocht
tussen seksualiteit en intimi
teit. Dat kan ook pas vandaag
de dag, omdat de voortplan
ting niet meer als een heel
belangrijk doel van de seksua
liteit wordt gezien. Die voort
planting is als concurrerende
voorwaarde verdwenen."
door Huub Elzerman
Na een paar kantoorbaantjes, een onplezierige
ervaring bij een uitzendbureau en een tijdelijke,
administratieve baan aan een universiteit gaf
Karen er de brul aan. Ze nam zich voor nimmer een
voet te zetten ln een airconditioned kantoortuin en
ze ging studeren aan een sociale academie. Met
mensen werken wilde ze, problemen oplossen en
vóór alles het idee hebben dat ze werkelijk iets
nuttigs deed.
Aanvankelijk ging het prima. Karen werkte halve
dagen aan de universiteit en in de resterende tijd
studeerde zij. Ook het stagejaar leverde geen
problemen op, want haar arbeidscontract met de
universiteit liep af toen het stagejaar begon. Ze
ging 32 uur als stagiaire ln een clubhuls werken,
leerde daar hoe ze professioneel met de Jeugd moest
omgaan, maar ze vond dat er op die manier te
weinig brood op de plank kwam. Wat moest ze
doen? Het stage jaar liep af en ln september zou het
laatste studiejaar beginnen. Toch maar weer halve
dagen gaan werken? „Een uitkering", dacht Karin,
„dat ls voorlopig de beste oplossing, want dan weet
ik zeker dat het laatste studiejaar niet te zwaar
wordt."
Ze meldde zich als werkzoekende bij het
arbeidsbureau en ze vroeg bij de gemeente een
uitkering aan krachtens de Wet
Werkloosheidsvoorziening. Nu gaat de
gemeentelijke sociale dienst gewoonlijk niet over
één nacht ijs en alvorens de kas te openen werd er
contact opgenomen met het arbeidsbureau. Was
Karen werkelijk ingeschreven en was er een kans
ze tweeëneenhalve dag ln de week."
„Dat zal niet eenvoudig zijn", meldde de ambtenaar
van het arbeidsbureau. „Ze ls tamelijk moeilijk
bemiddelbaar, want ze stelt zich slechts anderhalve
dag per week voor werk beschikbaar. Banen van
anderhalve dag liggen hier niet voor het
opscbapun."
„Dat Mfipt niet," merkte de ambtenaar van de
sociale dienst op, „want aan de universiteit werkte
ze tweeeneenhalve dag in de week."
Toen er eenmaal argwaan was gewekt dook de
sociale dienst wat dieper ln de zaak. Al spoedig
kwam aan het licht dat Karen tijdens het stagejaar
een studiebeurs had van 5300 gulden; een beurs die
tot september doorliep. Karen begreep dat ze zich
wat soepeler diende op te stellen. BIJ nader Inzien
toonde zij zich wèl bereid om halve weken te
werken. Op maandag, dinsdag en vrijdagmorgen
sou ze in verband met haar studie vrij moeten zijn.
Al deze problemen waren misschien nog oplosbaar
geweest, maar de druppel die de emmer deed
overlopen, was een mislukte verwijzing door het
arbeidsbureau. Op 3 mei kreeg Karen te horen dat
er in het kader van de tijdelijke
arbeidsplaatsenregeling een plaats vrij was als
„straathoekwerkster". Of ze zich zo snel mogelijk
wilde melden bij de werkgever; een organisatie in
het Jeugd- en opbouwwerk. Twee dagen later had ze
nog niets van zich laten horen en er werd iemand
anders aangesteld om zich over de al dan niet
losgeslagen straatjeugd te ontfermen.
De gemeente was woedend. Er ging een brief uit,
waarin Karen werd verweten dat zij had nagelaten
„passende arbeid te aanvaarden dan wel door het
verlenen van onvoldoende medewerking tot het
verkrijgen van een passende werkkring niet als
onvrijwillig werkloos kon worden aangemerkt." Nu
zijn deze „misdragingen" ruimschoots voldoende
om iemand een uitkering ontzeggen, maar de
gemeente wilde kennelijk zeker zijn van de zaak en
er werd nog een weigeringsgrond aan de
opsomming toegevoegd.
Karen zou „ln feite niet meer beschikbaar zijn voor
deelneming aan het arbeidsproces c.q. niet meer
zijn aangewezen op het verrichten van arbeid in een
dienstbetrekking". Volgens de Wet
Werkloosheidsvoorziening dient een werkloze
Inderdaad „door persoon en gedrag te tonen dat hij
als werknemer beschouwd kan en wil worden".
Karen voldeed volgens de gemeente ook niet aan
deze voorwaarde.
„Integendeel", schreven B. en W. „daar zij zich
beperkt beschikbaar stelde voor de arbeidsmarkt
door zich aanvankelijk ln plaats van halve dagen
slechts voor anderhalve dag per week beschikbaar
te stellen en door het niet tijdig gevolg geven aan
een verwijzing voor passend werk door het
arbeidsbureau wordt zij twee Jaar van het recht op
uitkering uitgesloten". Geschrokken schreef Karen
een bezwaarschrift. „Het hangt toch van de
omstandigheden af of een studerende zich
beschikbaar kan stellen of niet?", vroeg zij.
„Bovendien heb lk er toch steeds blijk van gegeven
dat lk wil werken?"
„Dat is in strijd met de feiten", bitste de gemeente
terug. „Toen u door het arbeidsbureau naar een
uitermate passende functie werd verwezen,
verscheen u niet of te laat. Volgens ons stelt u zich
ln feite niet beschikbaar." Daar kon Karen het mee
doen. Twee Jaar lang zou ze verstoken blijven van
een uitkering. Toen zij zich realiseerde dat die
uitsluiting nog wel eens hele nare gevolgen kon
hebben voor de periode na het laatste schooljaar,
besloot ze een poging te ondernemen om onder de
strafmaatregel van de gemeente uit te komen. Ze
wendde zich tot de Raad van Beroep. Maar ook de
beroepsrechter vond dat Karen beslist
onvoldoende haar best had gedaan om een baan te
vinden. Hij stelde de gemeente ln het gelijk. Karen
besloot op haar beurt dat zij het er niet bij zou laten
zitten en zij legde haar zaak voor aan de Centrale
Raad van Beroep. „De gemeente ontzegt mij een
uitkering omdat ik volgens de wet geen
werkneemster meer zou zijn. Dat bestrijd lk", liet
Karen de centrale raad weten.
„Een werknemer", doceerde de centrale raad, „is
volgens de wet iemand die voor zijn deelneming aan
het arbeidsproces geheel of gedeeltelijk ls
aangewezen op het verrichten van arbeid ln een
dienstbetrekking". En was Karen aangewezen op
een dienstbetrekking? De centrale raad moest
toegeven dat Karen zich niet had gevestigd als een
zelfstandige en datzij er ook geen blijk van had
gegeven dat zij dat ln de toekomst wenste te doen.
Dat was trouwens Inmiddels ook wel gebleken want
na het beëindigen van haar opleiding aan de
Sociale Academie was Karen als sociaal-cultureel
werkster gaan werken ln een clubhuls. Ze had daar
een volledige dienstbetrekking.
„We zien niet ln", merkten de rechters op, „waarom
zij niet als een werkneemster zou kunnen worden
beschouwd. De gemeente en de beroepsrechter
wijzen wel op haar beperkte beschikbaarstelling en
haar tekort schietende sollicitatie-activiteit, maar
dat zegt niets over de vraag of ze wel of geen
werkneemster ls."
Nee, volgens de centrale raad ging het bij de
beoordeling van het gedrag van Karen vooral over
haar bereidheid om te werken. Nadat zij door het
arbeidsbureau op de vingers was getikt, stelde
Karen zich beschikbaar voor halve dagen. Meer
werk was niet te combineren met haar studie en
met de stage.
„Dat zij zich heeft laten lelden door de drang om
haar opleiding zo spoedig mogelijk te beëindigen is
volkomen begrijpelijk, maar dat neemt niet weg
dat zoiets bezwaarlijk valt te rijmen met
aanspraken op een WWV-ultkerlng", merkte de
raad op. „Van Iemand die zulke aanspraken maakt
mag Immers worden verwacht dat zij zich alle
moeite getroost om zo spoedig mogelijk weer ln het
arbeidsproces te worden opgenomen. ZIJ was reeds
geruime tijd werkloos en zij heeft ln die tijd niet of
nauwelijks gesolliciteerd." Zo kwam de centrale
raad tot de conclusie dat Karen geen uitkering
toekwam. De uitsluiting van twee Jaar ls aan de
forse kant, gaf de raad nog toe, maar al met al niet
onredelijk.
In de bus die lk op een warme
zomermiddag ln het noordooste
lijke puntje van Nederland bin
nentreed kan lk kiezen uit zeker
veertig zitplaatsen. Achter het
stuur zit een chauffeur die, naar
mij uit luid gevoerde gesprekken
blijkt, over een klein jaartje met
pensioen zal gaan. Op een van de
plaatsen voorin heeft een man
plaatsgenomen die op zijn zes
tigste het werken aan anderen,
overgelaten heeft, daarna met
zijn caravan veel van Europa ge
zien heeft en zich nu verder bin
nenslands moet vermaken daar,
ook dat detail wordt breed toe
gelicht, het geld op ls. Mijn ge
dachten bewegen zich ln hoofd
zaak rondom de kennelijk moei
lijke positie van het openbaar
vervoer in deze streken. Halte na
halte rijdt de bus voorbij, bijna
een half uur lang mindert de
bestuurder steeds keurig vaart
als we zo'n aan een paal beves
tigd bord passeren, maar geen
menselijk wezen is ln de omge
ving daarvan te bekennen. In dit
stukje van Nederland lijkt het
onwezenlijk stil en die stilte
krijgt een bijzondere sfeer als we
een begrafenisstoet zien nade
ren. De chauffeur, die nog bij
geen enkele halte heeft kunnen
stoppen, zet nu zijn voertuig stil
aan de kant van de weg, legt de
motor het zwijgen op en de belde
mannen ln de bus kijken vervol
gens als in diep gepeins verzon
ken toe hoe de lange, voor een
groot deel zwartkleurige stoet
langzaam en plechtig voorbij
trekt. Het bezorgt me een schok
van herkenning: het doet me
denken aan het leven, zo'n kleine
vijftig Jaar geleden, in een zuide
lijk dorp (en in veel dorpen el
ders, waarschijnlijk). Als op
groeiende Jongen leerde Je daar
eerbiedig stil te staan als er een
dode voorbijging, of, zoals men
vaak ln typisch „roomse" be
woordingen zei: als je een „uit
vaart" tegenkwam. Welk een
schrille tegenstelling met het
volle, haastige westen, waar van
deze stijl weinig over ls en waar
ongeduldige automobielrijders
zelfs door hun voor- of achterruit
plegen te gluren of deze „hinder"
die zij op hun weg ontmoeten
van lange duur zal zijn
In de even later weer gestadig
voortrollende autobus valt me
plotseling Iets wonderlijks op: de
beide mannen spreken niet het
soort Nederlands dat Je hier zou
verwachten; elke zin ls van begin
tot einde opgebouwd uit keurige
„algemene taal", geen woord
dialect komt uit hun mond. Voor
wie de veelkleurigheid van dat
laatste bemint moet dat wel een
kleine teleurstelling zijn maar
gelijk op daarmee gevoel ik ver
bazing over het feit dat ook een
ontmoeting met zoiets bekends
als het „algemeen beschaafd"
onder omstandigheden als deze
je een schok van herkenning kan
bezorgen.
Aan die „schok" denk ik een
paar weken later terug als ik
tijdens een ander zwerftochtje in
een ander puntje van Nederland
vertoef: in Zuid-Limburg, onwe
zenlijk mooi, waar het praten
van de mensen de van elders
gekomene zangerig ln de oren
klinkt, als muziek bijna, waar
van algemeen beschaafd vaak
niet veel is te bespeuren. Ik ben
er nog geen dag of ik heb al
verscheidene keren de groet
„goeiendag, saam" vernomen,
waarin de dubbele a van „saam"
donker klinkt, met een niet ge
ringe dosis o-klanken vermengd.
Ook dat brengt een schok van
herkennnlng: hoe vaak heb ik
die vriendelijke aanspraak vroe
ger niet gehoord! Vriendelijk,
omdat er zowel begrip uit
spreekt voor de waarde van de
enkele mens als voor die van de
groep waarvan men deel uit-
maakt. Boven de grote rivieren
hoor Je het „dag, samen" zelden
of nooit en dat doet mij, vooral
nu lk het weer zo natuurlijk heb
horen gebruiken, maar arm en
leeg aan (en Van Dale zit er met
het etiket „gemeenzaam" dat hij
op deze groet plakt flink naast,
want „gemeenzaam" betekent
volgens dezelfde Van Dale „alle
daags, niet deftig" en met deftig
heid of nlet-deftigheid heeft het
allemaal nu Juist niets te
maken!) -
Van al of niet schokkende her
kenningen is het leven vol. In het
zuiden plachten we vroeger te
zeggen dat we „een macht" van
iets hadden (knikkers, bij voor
beeld) en dat betekende dat we
er érg veel hadden. Laat ik nu bij
onze gTOte Vondel dezelfde uit
drukking tegenkomen: in het
spel „De Leeuwendalers" zegt
Adelaert dat uit de aarde „een
maght van groente en telgen"
groeitSoms méén je alleen
maar iets te herkennen en be
driegt de herinnering je. Wie,
bladerend in de gedichten van
De Oenestet, het vers „Liefde"
herleest, vraagt zich misschien
af w41r hij die eerste regel „Die
ik het meest heb liefgehad" meer
gelezen heeft. Na lang nadenken
en in de herinnering graven
grijpt men wellicht naar het
deeltje waarin de gedichten van
Anton van Duinkerken verza
meld zijn en het oog glijdt na
enig bladeren misschien over
een van de laatste bladzijden,
waar het korte, aangrijpende ge
dicht „Hierna" staat, een profe
tie hoe het na de dood zal zijn:
„Wanneer mijn werk gedaan zal
zijn, mijn adem stil. mijn ogen
dicht..." Daar, in een van de
laatste regels moet het staan
maar wat men er leest blijkt toch
heel anders: „Doch die ik 't liefst
heb liefgehad. Gaf aan mijn heil
zijn eerste begin Een herken
ning dus die geen herkenning ls,
maar die wel voert naar een
twaalftal regels uit onze litera
tuur, waar je eigenlijk nooit op
uitgelezen raakt!