hart Seks zit vooral in hoofd en Karen Echte en onechte herkenningen [SOCIAAL BERECHT! 7ATERDAG 5 JULI 1980 BINNENLAND TROUW/KWARTET 13 „Een doorbraak" en „tooh wel verrassend" noemt dr. Jos Fr enken zelf zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar in de seksuologie aan de medische faculteit te Leiden. Het is immers voor het eerst, dat een beoefenaar van de sociale wetensohappen Frenken is psyoho- loog op dit niveau een vakgebied binnen komt, dat van oudsher nogal eenzijdig wordt beheerst door medici en psyohlaters. Het gaat hier om de zogenaamde NVSH-leerstoel, die prof. dr. C. van Emde Boas als psyohiater vanaf 1970 in Amsterdam en Leiden heeft bekleed. Terwijl daar nog wordt gezooht naar een opvolger, heeft Leiden inmiddels gekozen voor een niet-medious, hetgeen beschouwd kan worden als een primeur. Gelet op de huidige tendens verwacht de buitengewoon hoogleraar, dat ln het Jaar 2000 dertig procent van de Ne derlanders niet gehuwd sa menwoont. „De belangrijkste vraag voor de toekomst is, hoe mensen de spanning zullen oplossen tussen de verwach ting van aan de ene kant een intens en afwisselend erotisch leven en aan de andere kant een exclusieve relatie, die een „derde" uitsluit. Ik voorzie dan twee dingen: veel meer mensen zullen verscheidene huwelljks-achtige relaties na elkaar hebben én er zal een grotere tolerantie komen voor het onder andere seksueel open huwelijk." Jos Frenken is van mening, dat seks-problemen slechts zelden in aanmerking komen voor behandeling ln strikt me dische zin, omdat ze veel, zo niet alles te maken hebben met machtsverhoudingen bin nen een relatie, emancipatie en rolgedrag. Het feit dat mannen zoveel moeten pres teren ln de maatschappij, kan leiden tot eenzelfde gedrag op seksueel gebied met als ge volg: Impotentie, onderdanig heid van de vrouw, het niet voor zichzelf opkomen, kan leiden tot geen zin meer heb ben ln seks of daarin niet be vredigd worden. Prestatie— „Belde partners moet Je laten zien, hoe dit alles met elkaar samenhangt en zo ben Je emanciperend bezig ln de hulpverlening. Uit ons onder zoek blijkt, dat mannen voor al klagen over de prestatie- kant ln het vrijen en vrouwen over gevoelens, waaraan in het vrijen door de man wordt voorbijgegaan. De vrouw komt niet voor zichzelf op, omdat de man zich dominant gedraagt. HIJ neemt steeds al le Initiatieven en bepaalt het hele vrij patroon, omdat hij denkt dat zij dat zó van hem verwacht. Het gaat er dan ook om deze rolpatronen te door breken. want anders blijven deze partners elkaar veel te- kortdoen ln seksueel en ander opzicht." Jos Frenken: „Het drama dat zich ln veel man-vrouw rela ties voltrekt ls, dat de man bezig ls een technische presta tie perfect te volbrengen en daarbij bang ls te falen, ter wijl de vrouw Juist veel meer warmte en tederheid wil. Bij haar staat het Intiem ontmoe ten centraal. Ik zeg dan ook, dat seks niet zozeer tussen Je benen zit als wel ln Je hoofd en Je hart. Het zijn emoties en gedachten, die Je ln het vrijen belemmeren. Met het „appa raat" zelf ls meestal weinig aan de hand." Dat ls ook de reden, dat Fren ken het vak seksuologie, dat in feite aan alle medische fa culteiten gegeven zou moeten worden, uit de beperkt medi sche hoek wil halen en ln een groter verband plaatsen. Hij gaat daarmee ln Lelden ver der op een gebied, waarop prof. dr. C. van Emde Boas vanaf 1970 baanbrekend werk heeft verricht. Binnen zijn op dracht ls hij dan ook van plan aankomende artsen een open houding aan te leren bij het „behandelen" van seksue le problemen. Met name ten aanzien van de sociale en psy chologische aspecten. „Artsen, maar ook andere hulpverleners moeten leren niet te moraliseren, als ze hier mee geconfronteerd wórden en niet onmiddellijk met op lossingen komen aandragen. Ze dienen bereid te zijn te luisteren, het probleem duide lijk te maken en te bekijken wat de patiént er zelf aan kan doen. Een mens ls uiteindelijk zijn eigen expert op seksueel gebied en hulpverleners kun nen weinig meer doen dan die deskundigheid naar boven te halen." door Cisca Dresselhuys en Kees de Leeuw ZEIST Voor ander half miljoen Nederlan ders vormt seks een pro bleem, ln die zin dat de ze mensen niet tevreden zijn over hun seksuele beleving. Dit kon wor den geconcludeerd uit het proefschrift „Afkeer van sexualiteit", waar op Jos Frenken (43) vier Jaar geleden promo veerde tot doctor in de sociale wetenschappen. Hij voegt daar nu aan toe: „Ik denk, dat we steeds slechts het topje van de ijsberg heb ben gezien en ben bang. dat er bij het smelten meer top om hoog zal komen, als ik het zo mag uitdrukken." Dat lijkt nogal ln tegenspraak met wat we om ons heen zien, gebeuren, want er wordt veel openlijker over seksualiteit gepraat, taboes zijn doorbro ken, achterhaalde normen af gezwakt, er ls meer vrijheid geschapen voor een eigen en onbelemmerde beleving op dit gebied en de buitenwereld staat daar verdraagzamer te genover. Kortom: het heeft er veel van weg. dat alles tegenwoordig mag, maar ln de ogen van Frenken dienen we ons te hoe den voor een te groot optimis me, want er is ook sprake van schljn-vrljheld. Het verbod van weleer dient niet vervan gen te worden door nieuwe geboden ln de trant van: we hebben ontdekt en erkend dat vrouwen ook seksuele gevoe lens hebben en nu moet en zal ze ook een orgasme krijgen. Dat leidt alleen maar weer tot problemen. Minder taboesv_> Jos Frenken: „Ik geloof dat er bij de jongeren minder taboes bestaan, nu het seksueel met elkaar omgaan gemakkelijker wordt toegestaan. Er zullen zich ook minder klachten' voordoen ten aanzien van de soort problemen, waarmee ou dere generaties te kampen hebben, zoals schuld en lust- angst. In de massa-media ech ter wordt seks zo benadrukt, dat er enorme verwachtingen worden gewekt, waardoor nieuwe teleurstellingen kun nen ontstaan." Hij wijst erop, dat de beheer- slngsmoraal van vroeger het Jezelf beheersen, de ander ontzien en niet opkomen voor Je eigen gevoelens meer en meer plaats maakt voor een prestatlemoraal. „Je kunt Je ln dit verband afvragen of ook jongeren wel zo vrij staan ten opzichte van seksualiteit. Daarnaast: hoe leggen deze jongeren contacten en gaan ze met elkaar om? Seks ls zozeer een sociaal verschijnsel, dat' veel seksuele problemen te maken hebben met het elkaar ontmoeten. Het zijn veelal re latieproblemen; verhoudin gen zijn veel Indringender dan seks op zich." HIJ vervolgt met: „Nog niet zolang geleden was het zo maar genieten er niet bij. Het ging er altijd om dat plezier eerst verdiend moest worden, waarmee lk wil zeggen, dat er steeds iets tegenover diende te staan. Dat is te bestempe len als een soort morele boek- houderij, waarvan de wortels zeer oud zijn. Augustinus heeft daar in de vroeg-christe- lijke leer min of meer een doc trine van gemaakt. Ook deze kerkvader had het er trou wens moeilijk mee getuige zijn: „Geef mij kuisheid, geef mij onthouding, Heer, maar nu nog niet". Dat ls allemaal verdwenen, want de heden daagse Jeugd heeft niet meer te maken met een verbod op masturbatie, voorechtelijk ge slachtsverkeer en ongehuwd samenwonen." Jos Frenken, benoemd tot bijzonder hoogleraar in de seksuolo gie ln Leiden. Daarnaast blijft hij wetenschappelijk hoofdmede werker aan het Nederlands Instituut voor sociaal seksuologisch onderzoek (NISSO) in Zeist. Zijn hoogleraarschap betreft slechts een deeltijd-baan van zo'n vier uur per week. Volgens hem veel te weinig: Een dergelijke inbreng is hard nodig, het zou eigenlijk het dubbele moeten zijn." Foto Henk Tukker Jos Frenken: „Als lk de op voedkundige stijl ten opzichte van seksualiteit van de huidi ge ouders zou moeten karak teriseren, kun Je zeggen dat die er een ls van „behoedzame ontmoediging". Er ls geen straf en zijn geen keiharde ve to's meer, maar er bestaat ook geen aanmoediging. Het is meer een kwestie van een vaag afraden of ontraden. Daarom moeten Jongeren op dit gebied in hoge mate zelf hun weg vinden." Frenken vervolgens: „Begrijp me goed, ik zou niet naar de tijd van vroeger terug willen. Er ls voor de Jeugd meer vrij heid om het seksuele geleide lijk te ontdekken, maar er is ook sprake van vervreemding en ontpersoonlijking. Zaken die men probeert te compen seren met seks. Een voorbeeld ls het hele disco-gebeuren, dat enerzijds van top tot teen ls doortrokken van erotiek, maar waar anderzijds weinig te zien is van het aangaan van werkelijk contact. Het lijkt wel of ze proberen niets met elkaar te maken te hebben en dat is tekenend voor de ma nier van omgaan met de an der. Ik vind dat een beetje treurig en denk dat ze tame lijk eenzaam zijn." Naar zijn mening neemt dit gedrag steeds meer toe en zal voor de komende generatie het vormen van een relatie één van de belangrijkste pro blemen zijn. Hij stipt daarbij ook het verval van buurten en wijken aan, waardoor het ge zin meer en meer geïsoleerd raakt. Dat geldt ook voor Jon geren, die óndergaan ln grote scholengemeenschappen. In deze tijd van welvaart en overvloed signaleert hij ar moede op het emotionele vlak. „Er ls weinig contact in de zin van betrokken zijn op elkaar, geborgenheid bieden en het zich voor de ander verant woordelijk voelen. Het is een armoede die volgens mij ln de hand wordt gewerkt door onze samenleving, waarbij het ac cent legt op snelle consump tie, gekenmerkt door vluchti ge contacten. Seks ls daarin veel minder belangrijk dan dertig Jaar geleden. Toen was die seks zwaar beladen met romantiek, werd liefde met een hoofdletter geschreven en pas onder die voorwaarden ging je met elkaar naar bed." Spanning—— Frenken: „Nu we minder Inti miteit buitenshuis vinden, zullen we die sterker daarbin nen proberen te zoeken, ln on ze relaties. Er wordt dan ook nu een nauwere band gezocht tussen seksualiteit en intimi teit. Dat kan ook pas vandaag de dag, omdat de voortplan ting niet meer als een heel belangrijk doel van de seksua liteit wordt gezien. Die voort planting is als concurrerende voorwaarde verdwenen." door Huub Elzerman Na een paar kantoorbaantjes, een onplezierige ervaring bij een uitzendbureau en een tijdelijke, administratieve baan aan een universiteit gaf Karen er de brul aan. Ze nam zich voor nimmer een voet te zetten ln een airconditioned kantoortuin en ze ging studeren aan een sociale academie. Met mensen werken wilde ze, problemen oplossen en vóór alles het idee hebben dat ze werkelijk iets nuttigs deed. Aanvankelijk ging het prima. Karen werkte halve dagen aan de universiteit en in de resterende tijd studeerde zij. Ook het stagejaar leverde geen problemen op, want haar arbeidscontract met de universiteit liep af toen het stagejaar begon. Ze ging 32 uur als stagiaire ln een clubhuls werken, leerde daar hoe ze professioneel met de Jeugd moest omgaan, maar ze vond dat er op die manier te weinig brood op de plank kwam. Wat moest ze doen? Het stage jaar liep af en ln september zou het laatste studiejaar beginnen. Toch maar weer halve dagen gaan werken? „Een uitkering", dacht Karin, „dat ls voorlopig de beste oplossing, want dan weet ik zeker dat het laatste studiejaar niet te zwaar wordt." Ze meldde zich als werkzoekende bij het arbeidsbureau en ze vroeg bij de gemeente een uitkering aan krachtens de Wet Werkloosheidsvoorziening. Nu gaat de gemeentelijke sociale dienst gewoonlijk niet over één nacht ijs en alvorens de kas te openen werd er contact opgenomen met het arbeidsbureau. Was Karen werkelijk ingeschreven en was er een kans ze tweeëneenhalve dag ln de week." „Dat zal niet eenvoudig zijn", meldde de ambtenaar van het arbeidsbureau. „Ze ls tamelijk moeilijk bemiddelbaar, want ze stelt zich slechts anderhalve dag per week voor werk beschikbaar. Banen van anderhalve dag liggen hier niet voor het opscbapun." „Dat Mfipt niet," merkte de ambtenaar van de sociale dienst op, „want aan de universiteit werkte ze tweeeneenhalve dag in de week." Toen er eenmaal argwaan was gewekt dook de sociale dienst wat dieper ln de zaak. Al spoedig kwam aan het licht dat Karen tijdens het stagejaar een studiebeurs had van 5300 gulden; een beurs die tot september doorliep. Karen begreep dat ze zich wat soepeler diende op te stellen. BIJ nader Inzien toonde zij zich wèl bereid om halve weken te werken. Op maandag, dinsdag en vrijdagmorgen sou ze in verband met haar studie vrij moeten zijn. Al deze problemen waren misschien nog oplosbaar geweest, maar de druppel die de emmer deed overlopen, was een mislukte verwijzing door het arbeidsbureau. Op 3 mei kreeg Karen te horen dat er in het kader van de tijdelijke arbeidsplaatsenregeling een plaats vrij was als „straathoekwerkster". Of ze zich zo snel mogelijk wilde melden bij de werkgever; een organisatie in het Jeugd- en opbouwwerk. Twee dagen later had ze nog niets van zich laten horen en er werd iemand anders aangesteld om zich over de al dan niet losgeslagen straatjeugd te ontfermen. De gemeente was woedend. Er ging een brief uit, waarin Karen werd verweten dat zij had nagelaten „passende arbeid te aanvaarden dan wel door het verlenen van onvoldoende medewerking tot het verkrijgen van een passende werkkring niet als onvrijwillig werkloos kon worden aangemerkt." Nu zijn deze „misdragingen" ruimschoots voldoende om iemand een uitkering ontzeggen, maar de gemeente wilde kennelijk zeker zijn van de zaak en er werd nog een weigeringsgrond aan de opsomming toegevoegd. Karen zou „ln feite niet meer beschikbaar zijn voor deelneming aan het arbeidsproces c.q. niet meer zijn aangewezen op het verrichten van arbeid in een dienstbetrekking". Volgens de Wet Werkloosheidsvoorziening dient een werkloze Inderdaad „door persoon en gedrag te tonen dat hij als werknemer beschouwd kan en wil worden". Karen voldeed volgens de gemeente ook niet aan deze voorwaarde. „Integendeel", schreven B. en W. „daar zij zich beperkt beschikbaar stelde voor de arbeidsmarkt door zich aanvankelijk ln plaats van halve dagen slechts voor anderhalve dag per week beschikbaar te stellen en door het niet tijdig gevolg geven aan een verwijzing voor passend werk door het arbeidsbureau wordt zij twee Jaar van het recht op uitkering uitgesloten". Geschrokken schreef Karen een bezwaarschrift. „Het hangt toch van de omstandigheden af of een studerende zich beschikbaar kan stellen of niet?", vroeg zij. „Bovendien heb lk er toch steeds blijk van gegeven dat lk wil werken?" „Dat is in strijd met de feiten", bitste de gemeente terug. „Toen u door het arbeidsbureau naar een uitermate passende functie werd verwezen, verscheen u niet of te laat. Volgens ons stelt u zich ln feite niet beschikbaar." Daar kon Karen het mee doen. Twee Jaar lang zou ze verstoken blijven van een uitkering. Toen zij zich realiseerde dat die uitsluiting nog wel eens hele nare gevolgen kon hebben voor de periode na het laatste schooljaar, besloot ze een poging te ondernemen om onder de strafmaatregel van de gemeente uit te komen. Ze wendde zich tot de Raad van Beroep. Maar ook de beroepsrechter vond dat Karen beslist onvoldoende haar best had gedaan om een baan te vinden. Hij stelde de gemeente ln het gelijk. Karen besloot op haar beurt dat zij het er niet bij zou laten zitten en zij legde haar zaak voor aan de Centrale Raad van Beroep. „De gemeente ontzegt mij een uitkering omdat ik volgens de wet geen werkneemster meer zou zijn. Dat bestrijd lk", liet Karen de centrale raad weten. „Een werknemer", doceerde de centrale raad, „is volgens de wet iemand die voor zijn deelneming aan het arbeidsproces geheel of gedeeltelijk ls aangewezen op het verrichten van arbeid ln een dienstbetrekking". En was Karen aangewezen op een dienstbetrekking? De centrale raad moest toegeven dat Karen zich niet had gevestigd als een zelfstandige en datzij er ook geen blijk van had gegeven dat zij dat ln de toekomst wenste te doen. Dat was trouwens Inmiddels ook wel gebleken want na het beëindigen van haar opleiding aan de Sociale Academie was Karen als sociaal-cultureel werkster gaan werken ln een clubhuls. Ze had daar een volledige dienstbetrekking. „We zien niet ln", merkten de rechters op, „waarom zij niet als een werkneemster zou kunnen worden beschouwd. De gemeente en de beroepsrechter wijzen wel op haar beperkte beschikbaarstelling en haar tekort schietende sollicitatie-activiteit, maar dat zegt niets over de vraag of ze wel of geen werkneemster ls." Nee, volgens de centrale raad ging het bij de beoordeling van het gedrag van Karen vooral over haar bereidheid om te werken. Nadat zij door het arbeidsbureau op de vingers was getikt, stelde Karen zich beschikbaar voor halve dagen. Meer werk was niet te combineren met haar studie en met de stage. „Dat zij zich heeft laten lelden door de drang om haar opleiding zo spoedig mogelijk te beëindigen is volkomen begrijpelijk, maar dat neemt niet weg dat zoiets bezwaarlijk valt te rijmen met aanspraken op een WWV-ultkerlng", merkte de raad op. „Van Iemand die zulke aanspraken maakt mag Immers worden verwacht dat zij zich alle moeite getroost om zo spoedig mogelijk weer ln het arbeidsproces te worden opgenomen. ZIJ was reeds geruime tijd werkloos en zij heeft ln die tijd niet of nauwelijks gesolliciteerd." Zo kwam de centrale raad tot de conclusie dat Karen geen uitkering toekwam. De uitsluiting van twee Jaar ls aan de forse kant, gaf de raad nog toe, maar al met al niet onredelijk. In de bus die lk op een warme zomermiddag ln het noordooste lijke puntje van Nederland bin nentreed kan lk kiezen uit zeker veertig zitplaatsen. Achter het stuur zit een chauffeur die, naar mij uit luid gevoerde gesprekken blijkt, over een klein jaartje met pensioen zal gaan. Op een van de plaatsen voorin heeft een man plaatsgenomen die op zijn zes tigste het werken aan anderen, overgelaten heeft, daarna met zijn caravan veel van Europa ge zien heeft en zich nu verder bin nenslands moet vermaken daar, ook dat detail wordt breed toe gelicht, het geld op ls. Mijn ge dachten bewegen zich ln hoofd zaak rondom de kennelijk moei lijke positie van het openbaar vervoer in deze streken. Halte na halte rijdt de bus voorbij, bijna een half uur lang mindert de bestuurder steeds keurig vaart als we zo'n aan een paal beves tigd bord passeren, maar geen menselijk wezen is ln de omge ving daarvan te bekennen. In dit stukje van Nederland lijkt het onwezenlijk stil en die stilte krijgt een bijzondere sfeer als we een begrafenisstoet zien nade ren. De chauffeur, die nog bij geen enkele halte heeft kunnen stoppen, zet nu zijn voertuig stil aan de kant van de weg, legt de motor het zwijgen op en de belde mannen ln de bus kijken vervol gens als in diep gepeins verzon ken toe hoe de lange, voor een groot deel zwartkleurige stoet langzaam en plechtig voorbij trekt. Het bezorgt me een schok van herkenning: het doet me denken aan het leven, zo'n kleine vijftig Jaar geleden, in een zuide lijk dorp (en in veel dorpen el ders, waarschijnlijk). Als op groeiende Jongen leerde Je daar eerbiedig stil te staan als er een dode voorbijging, of, zoals men vaak ln typisch „roomse" be woordingen zei: als je een „uit vaart" tegenkwam. Welk een schrille tegenstelling met het volle, haastige westen, waar van deze stijl weinig over ls en waar ongeduldige automobielrijders zelfs door hun voor- of achterruit plegen te gluren of deze „hinder" die zij op hun weg ontmoeten van lange duur zal zijn In de even later weer gestadig voortrollende autobus valt me plotseling Iets wonderlijks op: de beide mannen spreken niet het soort Nederlands dat Je hier zou verwachten; elke zin ls van begin tot einde opgebouwd uit keurige „algemene taal", geen woord dialect komt uit hun mond. Voor wie de veelkleurigheid van dat laatste bemint moet dat wel een kleine teleurstelling zijn maar gelijk op daarmee gevoel ik ver bazing over het feit dat ook een ontmoeting met zoiets bekends als het „algemeen beschaafd" onder omstandigheden als deze je een schok van herkenning kan bezorgen. Aan die „schok" denk ik een paar weken later terug als ik tijdens een ander zwerftochtje in een ander puntje van Nederland vertoef: in Zuid-Limburg, onwe zenlijk mooi, waar het praten van de mensen de van elders gekomene zangerig ln de oren klinkt, als muziek bijna, waar van algemeen beschaafd vaak niet veel is te bespeuren. Ik ben er nog geen dag of ik heb al verscheidene keren de groet „goeiendag, saam" vernomen, waarin de dubbele a van „saam" donker klinkt, met een niet ge ringe dosis o-klanken vermengd. Ook dat brengt een schok van herkennnlng: hoe vaak heb ik die vriendelijke aanspraak vroe ger niet gehoord! Vriendelijk, omdat er zowel begrip uit spreekt voor de waarde van de enkele mens als voor die van de groep waarvan men deel uit- maakt. Boven de grote rivieren hoor Je het „dag, samen" zelden of nooit en dat doet mij, vooral nu lk het weer zo natuurlijk heb horen gebruiken, maar arm en leeg aan (en Van Dale zit er met het etiket „gemeenzaam" dat hij op deze groet plakt flink naast, want „gemeenzaam" betekent volgens dezelfde Van Dale „alle daags, niet deftig" en met deftig heid of nlet-deftigheid heeft het allemaal nu Juist niets te maken!) - Van al of niet schokkende her kenningen is het leven vol. In het zuiden plachten we vroeger te zeggen dat we „een macht" van iets hadden (knikkers, bij voor beeld) en dat betekende dat we er érg veel hadden. Laat ik nu bij onze gTOte Vondel dezelfde uit drukking tegenkomen: in het spel „De Leeuwendalers" zegt Adelaert dat uit de aarde „een maght van groente en telgen" groeitSoms méén je alleen maar iets te herkennen en be driegt de herinnering je. Wie, bladerend in de gedichten van De Oenestet, het vers „Liefde" herleest, vraagt zich misschien af w41r hij die eerste regel „Die ik het meest heb liefgehad" meer gelezen heeft. Na lang nadenken en in de herinnering graven grijpt men wellicht naar het deeltje waarin de gedichten van Anton van Duinkerken verza meld zijn en het oog glijdt na enig bladeren misschien over een van de laatste bladzijden, waar het korte, aangrijpende ge dicht „Hierna" staat, een profe tie hoe het na de dood zal zijn: „Wanneer mijn werk gedaan zal zijn, mijn adem stil. mijn ogen dicht..." Daar, in een van de laatste regels moet het staan maar wat men er leest blijkt toch heel anders: „Doch die ik 't liefst heb liefgehad. Gaf aan mijn heil zijn eerste begin Een herken ning dus die geen herkenning ls, maar die wel voert naar een twaalftal regels uit onze litera tuur, waar je eigenlijk nooit op uitgelezen raakt!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 13