De huisvrouw als super-dienstbode Een voorbeeldig prentenboek Wisselwerking tussen hersenen en geest Nieuwe benadering in psychotherapie Genieten van Van Guliks verfijnde stijl Dubbele baan Een ideale status. Architectuurgezichten van Hans Vredeman de Vries VARIAF. ARCHITECTURAK FORMAE DONDERDAG 3 JULI 1980 BOEKEN TROUW/KWARTET H 9 door Wim Hora Adema Tien jaar geleden gooide de redactrice van de vrouwenpagina van een Engelse krant (The Guardian) een knuppel in het hoenderhok door een brief te publiceren, die ze had gekregen van een vrouw van achter in de vijftig. Voorop stellend dat ze geen martelares of masochiste was, verklaarde de schrijfster dat ze haar hele werkende leven „gedwongen was. niet door mijn man en niet door mijn kinderen, maar door de spelregels van de mannen-maatschappij, waarin ik voor een slavenbestaan ben geboren omdat ik een vrouw ben, om de dienstbode te zijn van mijn gezin. Dat geldt voor de meerderheid van de vrouwen, oud of jong, getrouwd of ongetrouwd, wel of niet geld verdienend, en of ze het leuk vinden of haten." De briefschrijfster zag niets in hulp van de gezinsleden om haar taak te verlichten. „Ik wil dat rotwerk helemaal niet doen, met of zonder hulp." Naar aanleiding van die brief vroeg de redactrice haar lezeressen hoe zij over huishoudelijk werk dachten. Uit de vele reacties bleek, dat vrouwen, die een even goede opleiding hadden als hun man, maar hun diploma's gebruikten om te wassen en te poetsen, zich door die vraag bewust waren geworden van het probleem wat nu eigenlijk haar plaats was in de maatschappij in relatie tot man en kinderen en al het andere. En het daar weer uit voortvloeiende probleem was toen net als nu wat doe je met dat bewustzijn als het eenmaal is gewekt? De journaliste Suzanne Lowry houdt zich in haar boek „The Guilt Cage" vooral bezig met de vraag: waarom is er in de afgelopen tien jaar, waarin de feministische standpunten zo duidelijk en met zoveel overtuigingskracht gebracht zijn en iedere vrouw er op wat voor manier dan ook wel eens van heeft gehoord, zo weinig wezenlijk veranderd? Waarom zitten er nog steeds zo weinig vrouwen op belangrijke posten en doen zoveel vrouwen het laagste en slechtst betaalde werk als ze althans nog niet werkloos zijn? Het antwoord is: omdat huwelijk en moederschap nog steeds zijn gekoppeld aan het doen van het huishouden. Alle wettelijke voorschriften over gelijke opleiding, gelijke kansen, gelijke lonen zullen voor de vrouwen niets veranderen zo lang de verantwoording voor het huishouden en de kinderen zonder meer aan haar wordt toegeschoven. Suzanne Lowry haalt Ann Oakley aan, die schreef, dat mannen en vrouwen buitenshuis geen gelijke partners kunnen zijn zo lang ze dat binnenshuis niet zijn. Daarmee wordt het argument, dat vrouwen pas op voet van gelijkheid zullen komen als ze dat buitenshuis hebben bereikt, omgekeerd. Lowry voegt eraan toe, wat Ann Oakley er niet bij zei: dat de „eerst gelijkheid buitenshuis" theorie de vrouwen onderling diep heeft verdeeld. Als een vrouw een werkkring buitenshuis heeft, moet ze wel over geweldig veel energie en organisatie-vermogen beschikken om twee banen te kunnen combineren. Man (en kinderen) vinden het best als de vrouw (moeder) een beroep uitoefent, maar ze moeten er liefst niets van merken en zeker geen last van hebben. En, onder welke omstandigheden ook, zelfs als de man werkloos is, is de huishoudelijke taak de laatste die een vrouw er aan mag geven. Dus geven zelfs afgestudeerde vrouwen, die een carrière hadden kunnen maken en die weten, dat ze intelligenter zijn dan hun eigen man en de meeste mannen, hun werk op als ze trouwen. Veel jonge mensen trouwen tegenwoordig met het voornemen om in hun huwelijk alle verantwoordelijkheden eerlijk te delen. Maar zodra het eerste kind er is, vervallen ze in het oude patroon en al zijn de mannen nog wel bereid wat meer met de kinderen op te trekken, ze onttrekken zich zoveel mogelijk aan de huishoudelijke taken en voor alles aan het belangrijkste: altijd aanwezig zijn. Er is over „huisvrouwen" heel wat gezegd en geschreven en het zal een onuitputtelijk onderwerp blijven zo lang de huisvrouw een onbetaalde pijler vormt, waar onze maatschappij op steunt. Er is geen staking te bedenken (of dat nu het openbaar vervoer, de gezondheidsdiensten of de energievoorziening betreft), die het effect kan hebben, dat een huisvrouwenstaking teweeg zou kunnen brengen. Suzanne Lowry komt tot de conclusie, dat het „etiket" huisvrouw het grootste onderscheid tussen mannen en vrouwen vormt. Je kunt bv. heel goed de verschillen tussen een mannelijke en een vrouwelijke ingenieur vaststellen. Het meest opmerkelijke is, dat de eerste een aantal kilo's zwaarder en de laatste één van slechts weinigen is. En als dan alle sexistische grappen nog de revue zijn gepasseerd, kun Je tenslotte constateren hoe elk van hen hetzelfde werk doet. De ongelijkheid en de daaraan verbonden discriminatie begint pas echt als de vrouw wordt gevraagd naar haar huishoudelijke verplichtingen. Dat vrouwen kinderen kunnen krijgen schept niet zo'n verschil tussen man en vrouw als haar vastzitten aan de rol van superdienstbode. Het huisvrouwschap is een extra dimensie, waarop de vrouw van kind af aan wordt voorbereid. Maar alleenstaande en gescheiden vrouwen zullen zich zelden otnooit huisvrouw noemen, ook al doen ze veel van dezelfde klussen; huisvrouw houdt de aanwezigheid in van een man, een beschermer en bezitter, zelfs haar naam wordt vervangen door de zijne. Dat de meeste mannen willen, dat him vrouwen alleen maar huisvrouw zijn, ligt voor de hand. Een vrouw thuis is zoiets als een secretaresse hebben, maar dan één over wie je dag en nacht kunt beschikken. Een vrouw kan de hele dag onafgebroken in huis en met de kinderen in de weer zijn geweest en doodmoe zijn, maar als haar man thuis komt is de gemakkelijkste stoel voor hem en gaat zij de maaltijd bereiden, want haar vermoeiende dag is immers niets vergeleken bij de zijne? Ze moet hem dankbaar dienen, want zorgt hij er niet voor, dat het geld binnen komt? ZIJ geeft het alleen maar uit, haar arbeid levert niets op. die kost alleen maar!!! De redactrice van de vrouwenpagina van een andere Engelse krant (de Sunday Telegraph) vroeg eens aan haar medewerksters: „Wat denken jullie. dat dit betekent? Yoko Ono heeft gezegd, dat vrouwen de negers van de wereld zijn. Wat kan ze bedoelen?" En toch dromen de meeste meisjes nog steeds van een man, twee-en-een-kwart kind en een eigen huisje. Is het, omdat dat haar als haar uiteindelijke bestemming, haar grootste geluk wordt aangepraat? Gelooft ze in het beeld, dat (vooral) de damesbladen en de televisie-reclame haar voorspiegelen: de ideale hulsvrouw, stralend middelpunt van haar gezin, benijd en bewonderd door vriendinnen? Realiseren we ons wel, vraagt Suzanne Lowry, dat dat begrip huisvrouw als een ideale status nieuw is? Vrouwen, die een huishouden deden, man en kinderen verzorgden, dag en nacht werkten om de eindjes aan elkaar te knopen, werden vroeger ook wel gewaardeerd en bewonderd (ons beste voorbeeld daarvan is misschien „Afke's Tiental"), maar niemand deed alsof huishoudelijk werk iets nobels of aantrekkelijks was. Tot aan de tweede wereldoorlog had elk gezin, dat het zich maar even kon permitteren, een dienstmeisje (al was het maar een „duizendpoot"), dat voor kost en inwoning en een klein loon alle onaangename werk opknapte. De vrouwen, die zo'n hulp moesten ontberen, omdat ze van (minder dan) een minimum moesten rond komen, zwoegden en sloofden tot ze vroeg oud en versleten waren. Na de oorlog behoorden de dienstmeisjes tot het verleden en gelukkig, tenminste in West Europa, die bittere armoede ook. De huishoudelijke machines dienden zich aan en ze werken vaak prima, maar ze praten niet. En hoeveel je ook van kinderen houdt, de hele dag alleen met een of meer kleine kinderen en een aantal huishoudelijke apparaten kan verschrikkelijk eenzaam zijn. Isolement is het grote probleem van de moderne hulsvrouw. Vroeger waren vrouwen nooit alleen, ze hadden altijd kinderen, (inwonende) familieleden, personeel, buren, klanten (als ze thuis werkten) over de vloer. Misschien hebben die vrouwen toen wel eens netzo hard verlangd naar wat stilte en alleen-zijn als vrouwen nu snakken naar contact. Naarmate de welvaart groter werd en er steeds meer geld ter beschikking kwam, werden er steeds meer machines op de markt gebracht om het werk van de huisvrouw te verlichten. Maar er waren er ook bij, die hele nieuwe taken met zich meebrachten, werk waar Je vroeger nooit aan gedacht of van gehoord had. En om het bezit van die apparaten begerenswaard te maken, worden in de advertenties de vrouwen voorgesteld als ontspannen wezens, blij met al die machines, die maken, dat het huis glanst en glimt en smetteloos is; zodat ze als moeder zeeën van tijd voor haar kinderen heeft; zodat ze als opgewekte echtgenote en gastvrouw in een handomdraai de verrukkelijkste gerechten en dranken op tafel tovert. De ideale huisvrouw is in wezen de best geklede en best opgeleide dienstbode, die er ooit geweest is. Maar zo ziet men het niet; zulke advertenties moedigen mannen alleen maar aan om te blijven denken, dat de plaats van de vrouw in huis is en de vrouwen zelf worden nog eens extra in haar rolpatroon bevestigd. Terwijl al die machines de vrouw bovendien alleen maar afhankelijker van haar man hebben gemaakt. Vrouwen mogen dan geld uitgeven, het is geen geld. dat ze letterlijk zelf verdiend hebben, de wasmachine mag er vóór haar zijn, hij is niet vèn haar. Een vrouw alleen beschikt meestal niet over zoveel geld als de vrouw, die het geld van haar man besteedt. Als een man zijn vrouw verlaat, zal haar inkomen zo dalen, dat ze zich die kostbare machines niet meer kan permitteren. Het moderne huishouden is een kooi. waarin de ideale huisvrouw gevangen zit. Kijk, zegt Suzanne Lowry: de nakomelingen van de suffragettes erfden het kiesrecht en het recht op (beroeps)opleiding, en ze verkochten hun erfdeel voor de schotel linzen van het huisvrouwenbestaan, omdat ze niet wisten hoe ze zich van een rol moesten ontdoen. Suzanne Lowry, The Guild Care. Uitg. Elm Tree Books, 37.80. H VHHII MAV 1>! VBH S door Peter Karstkarel „lek heb mijnen tijdt in dese con- ste door-gebracht/Over veertich jaren daer in moeten studeren/ Hoe meerdere moeyte hoe meer ick hebbe ghesocht". Dat schreef Hans Vredeman de Vries (1526-na 1606) in 1604 in een autobiografi sche ballade, waarin hij duidt op de kunst van de perspectief, de ruimtelijke illusie op het platte vlak. Hij had toen met succes al verschillende prentenboeken met perspectieven gepubliceerd, waar hij een heel eigen methode voor had ontwik keld. In 1601 waren de eerste drie bundels met perspectivische architectuurgezich ten in één band opnieuw uitgegeven met de titel „Variae Architecturae Formae" en getuige de betrekkelijk vele vindplaatsen van deze dikke bundel moet dit in een flinke oplage gebeurd zijn. Van zo'n her druk heeft uitgeverij W. van Hoeve een facsimile laten maken die in de los bijge voegde beknopte inleiding wordt verant woord. „Een facsimile van werk van Hans Vrede man de Vries lijkt opportuun gezien de invloed die zijn oeuvre heeft gehad en als document van zijn tijd, een periode van hoge bloei in de Nederlanden, te meer omdat werk van hem (in een slechts zeer beperkt aantal bibliotheken voorhanden), moeilijk toegankelijk is. Er is evenwel nog een reden om een van zijn werken op nieuw uit te geven, namelijk de estheti sche bevrediging die het ons, na meer dan drie en een halve eeuw, geeft". Inderdaad wordt door deze herdruk niet onbelangrijk bronnenmateriaal gemakke lijk toegankelijk gemaakt. Toen zouden er voor de studie van het Vlaamse maniëris me, dat Vredeman in zijn voor ambach tslieden, architecten en kunstenaars be doelde werken bundelde, andere boeken eerder in aanmerking komen voor een herdruk. Voor architecten moeten de boe ken uit 1577 en 1606 die beide „Architectu re" genoemd zijn meer invloed gehad heb ben en voor schilders van perspectivische architectuurgezichten zal dat stellig de „Perspective" (1604-1605) geweest zijn. Maar natuurlijk wil het oog ook wat en de Variae Architecturae Formae is een prachtig prentenboek. Bovendien is het het vroegste werk in de Nederlanden dat de afbeeldingen van architectuur (kerken, paleizen, stadsgezichten) en dan nog wel met de diepte-Illusie als zelfstandig genre in allerlei variaties biedt. Is Vredeman voor de meeste onderwerpen die hij aan voert niet origineel, maar verwerkt hij reeds bekende gegevens, voor twee aspec ten uit het brede veld van de (decoratieve) kunsten mag hij de Initiator heten (ln strikte zin zelfs ln wereldwijd-verband): de architectuurschilderkunst en de model- lenboeken voor tuinen. Er zijn slechts enkele tientallen schilderijen van de kun stenaar bewaard gebleven; de meeste heb ben architectuurgezichten van kerken en palelzen tot onderwerp. Een flink aantal tekeningen is ook bewaard, waarvan ver schillende voorstudies blijken voor de prentenbundels uit de jaren 1560. Inleggers De vroegste tekeningen zijn ln 1555 geda teerd; de eerste bundel verschijnt ln 1560 bij de beroemde Antwerpse uitgever Hler- onymus Cock. Dit boek „Scenographlae, sive Perspectivae" bevat 20 prenten met een maat van ruim 20 bij ruim 25 cm. en kreeg een opdracht mee aan Kardinaal Granvelle. Twee Jaar later kwam er bij dezelfde uitgever een bundel zonder titel uit met 29 prenten van kleiner formaat (ruim 15x21 cm.) en omstreeks dezelfde tijd, eveneens bij Cock een serie (ook van het kleine formaat) van 20 perspectivische gezichten, gevat in ovalen. De laatste serie was volgens de biograaf van Vredeman, Carel van Mander, bedoeld voor de Inleg gers, de ambachtslieden die inlegwerk (ln- tarsla) van hout, marmer en dergelijke verzorgden. Omstreeks 1600 moeten er verschillende herdrukken van de drie hoeken gemaakt zijn. Bij Theodoor Galle verscheen ln 1601 een bundel van alledrie boeken tegelijk, maar daarvoor al moet Galle een bunde ling van de twee boeken met kleine pren ten uitgegeven hebben. Die bundel is voor de facsimile gebruikt. De inleiding belooft dan ook teveel door te beweren dat ook de grote prenten van de „Scenographlae sive perspectivae ut Aedificia" zijn opgeno men. Niet alleen door de verschillen in formaat valt het ontbreken van „Sceno graphlae" op, maar vooral omdat ln die serie Juist een paar echte Interieurs opge nomen zijn die veel duidelijk maken over de Inrichting van paleizen e.d. Deze ont breken geheel in de twee series die nu gebundeld zijn. De facsimile Is voorbeeldig verzorgd. De uitgever zocht een exemplaar (uit Antwer pen) dat vrij goed gedrukt was om fotome chanisch te reproduceren (ln het Fries Museum in Leeuwarden zou hij een nog betere druk gevonden hebben). Er werd goed, niet al te tonlg, papier gebruikt en de bundel kreeg een fraaie linnen stempel band. Waarschijnlijk werden de bundels ln de 16e en 17e eeuw niet zo verzorgd uitgege ven. Te oordelen naar de grote verschillen .in banden zijn de prenten toen ln losse bundels verkocht. Ook de herdruk die tijdens de bloei van de neoreiiaissance in 1877 ln Brussel vervaardigd werd, kwam slechts ln een eenvoudig kartonnen band- Je; de Inhoud was toen niet eens eenvou dig, maar ronduit slecht gedrukt. Nu komt de drukker alle eer toe en de uitgever lol voor de durf die hij toont om dit belangrij ke en fraaie prentenboek uit het begin van het Vlaamse maniërisme, de Hollandse renaissance of hoe deze uitbundige stijl maar genoemd wordt, opnieuw het licht te doen zien. Hans Vredeman de Vries. Variae Arehl- teetnrae Formae (Facsimile-druk) W. van Hoeve, Amsterdam, 98,50. door dr. H. J. Komijn Onder de titel „Het Omega-effect" is recentelijk een interessant boek op de Nederlandse markt versche nen, waarin de Engelse weten schapsjournalist Gordon Rattray Taylor de aandacht vestigt op het wonderbaarlijke verschijnsel dat al onze psyctische ervaringen zoals de bewuste waarneming van onze om geving en de emotionele beleving van vreugde en verdriet, vanuit elektrische stroompjes in onze her senen onfctaan. Dit wetenscnappe- lijk (nog) onverklaarbare verschijn sel noemt Taylor het omega effect. Op grond van bepaalde resultaten uit het moderne hersenonderzoek en de psychologie gaat Taylor hef tig in de aanval tegen de helaas nog wijd verspreide zienswijze uit de jaren dertig, dat de mens niet meer zou zijn din een enkel uit biochemi sche processen samengestelde ma chine watrvan het functioneren ge heel doo: omgevingsprikkels zou worden bepaald. Integendeel, de mens is meer! Verschijnselen zoals (zelf)bewLstzijn, creativiteit, ont roering, geloof, hoop en liefde, zijn geen onbetekenende bijverschijnse len van een mechanisch functione rend stofelijk brein, maar daaren tegen de uitdrukkingsvormen van een unieke wezenheid: de psyche. de geest. Wat de geest precies is, blijft vooreerst nog een open vraag. Mogelijk zijn materie (hersenen) en geest geen twee zelfstandig naast elkaar bestaande zaken, maar veel eer twee verschijningsvormen van iets veel fundamentelere een on derliggende nog onbekende, fijn- stoffelijke zijnsorde. Ik voorzie, zegt Taylor, dat als de geest in het huidi ge materialistische wereldbeeld zal worden ingepast, dit wereldbeeld eerst enorm vergroot zal moeten worden alvorens het qua ruimte de geest zal kunnen bevatten. Tot zo ver de algemene strekking van dit boek. De zakelijke inhoud van de vijf hoofdstukken behelst voornamelijk een bonte verzameling van interes sante ontdekkingen uit het moder ne hersenonderzoek en de psycholo gie, welke argumenten opleveren voor Taylors zienswijze. Erg Jam mer is alleen, dat talrijke experi menten en hun uitkomsten veel te oppervlakkig worden besproken waardoor het eigenlijke „hoe en waarom" ervan de lezer niet geheel duidelijk wordt. Met wat meer illu straties zou een en ander veel be grijpelijker zijn geworden, met name wat betreft de technische pas sages aangaande bouw en functie van de hersenen. Het aantal onderwerpen dat ter sprake wordt gebracht is te veel om hier volledig op te noemen. We lezen over het zintuiglijk waarnemen en de illusie, het (zef)bewustzijn, het verschillend functioneren van de linker en rechter hersenhelft, de be tekenis van emoties, het verschijn sel iets reeds gezien of geweten te hebben, het raadsel van de pijn, de buiten-lichamelijke ervaring, het denkproces, leren en onthouden, hypnose, telepathie en helderziend heid, en dit alles aan de hand van tientallen praktijkvoorbeelden. Een wetenschappelijke analyse van de vermoede wisselwerking tussen her senen en geest (het eigenlijke on derwerp) is helaas zeer kort gehou den, terwijl een nieuwe, persoonlij ke hypothese, dan wel een verkla ring van deze wisselwerking zoals de ondertitel van het boek sugge reert, niet wordt gegeven. (De lezer die over dit onderwerp wat meer wil weten, leze mijn: Het slapend en dromend bewustzijn, Uitg. AMBO). Al met al een boeiend geschreven pleidooi voor een humanistisch- psychologisch mensbeeld. G. R. Taylor: „Het Omega Effect. Verklaring van de geheimzinnige wisselwerking tussen hersenen en geest." (oorspr. titel: „The natural history of mind") (Elsevier Focus/ Amsterdam 1980, 263 p. geill., 32,50). Veel mensen hebben problemen, die zo ernstig zijn dat ze er zelf niet uitkomen; ze hebben recht op hulp. Er is echter niet genoeg tijd en geld beschikbaar om al deze mensen langdurig psychotherapie te kun nen geven, nog afgezien van de vraag of dat zou helpen. Daarom is er dringend behoefte aan manieren om gewone mensen snel en effectief hulp te bieden bij hun problemen. Het boek „Directieve therapie" is belangrijk omdat het een aanzet geeft tot de ontwikkeling van zulke methoden. Over welke problemen gaat het? Dagelijks voorkomende narigheden die de betrokkenen veel last kun nen geven: hoofdpijn, slaapstoor nissen, te veel eten, tics en angsten, om er een paar te noemen. De schrijvers beschouwen deze stoor nissen als onprettige gewoontes, en geven vanuit die gezichtshoek op dracht aan de mensen met het doel die gewoontes te doorbreken. Niet lang praten, maar iets doen is een belangrijk uitgangspunt in deze therapievorm. Dat „doen" kan al- lerlei vormen aannemen: van het schrijven van een brief om een oude rekening te vereffenen tot het ma ken van foto's van plaatsen waar Je bang wordt. Soms verbluffend een voudig en effectief, zoals bijvoor beeld de zelfcontroleprogramma's waarin je een grafiek boven je bed hangt waarop je het aantal sigaret ten per dag dat Je rookt (of het aantal boterhammetjes dat je eet) aftekent en jezelf voorneemt dat steeds te verminderen. In veel gevallen zit er echter een therapeutisch slimmigheidje in de opdrachten ingebouwd: als je het druk hebt met foto's maken van plaatsen waar je bang wordt, ver geet je om bang te zijn, bijvoor beeld. U zult uit het voorgaande wel begre pen hebben dat dit een boeiend boek is door de vele voorbeelden en methoden die beschreven worden. Het is echter bestemd voor thera peuten, en ln die zin geen eenvoudig boek. Het is een vervolg op het eerder verschenen „direktieve the rapie" en heeft ongeveer dezelfde opzet: een bundeling van artikelen met als basis de praktijkervaringen van de schrijvers. Zij zijn als thera peut verbonden aan b.v. psychiatri sche poliklinieken of sociaal-psy chiatrische diensten. Ook bezwaren Het duidelijk uit de praktijk voort komen verleent het boek wel char me, maar er kleven ook bezwaren aan: het wordt niet helemaal duide lijk wat dit boek aan nieuws ople vert in vergelijking met het eerste deel, en het ontbreekt aan goede systematisering waardoor het een wat onevenwichtige indruk maakt. De oppervlakkigheid waarmee een uiterst moeilijk te behandelen klacht als chronische pijn wordt afgedaan doet mij verzuchten dat de auteurs zich de volgende keer beter kunnen beperken tot die ge bieden waarvan ze weten dat ze er echt verstand van hebben. Niettemin: leuk om te lezen, ook voor de leek, en echt verrassend voor wie het eerste deel niet kent. Daarnaast ook veel wetenswaardigs voor hen die dat wel doen. Ik hoop dat het belangrijkste doel: dat deze benadering onder therapeuten aan bekendheid wint en dus vaker wordt toegepast, er mee gediend wordt MF Kees v.d. Velden (red); Directieve therapie 2. Uitg. v. Loghum Slate rus (sociale bibliotheek) 488 p.p. Prijs 48.50. In de reeks heruitgaven van de ze ventien „Rechter Tie-mysteries" verschenen deel 9 en 10: „Moord op het Maanfeest" en „Het rode pavil joen" twee romans, die we met genoegen herlezen hebben. De au teur Robert van Gulik was hij overleed in 1967 een intelligent en veelzijdig man. Hij was in Zutphen geboren en bracht een groot deel van zijn jeugd door in Nederlands Oost-Indlë. Daar werd de basis ge legd voor zijn levenslange belang stelling voor het mysterieuze Oos ten. Hij was doctor in de Oosteree talen, diplomaat, kenner van de meest uiteenlopende wetenschap pen en kunsten. Zowel op diploma tiek gebied bij zijn dood was hij ambassadeur in het gewichtige Ja pan en op wetenschappelijk ge bied als sinoloog was hij wereld beroemd als op artistiek gebied deed hij van zich spreken. Zijn Rechter Tie-mysteries verraden zijn veelzijdigheid en stijgen daarom uit boven het genre. In de verhalen zijn prachtige schilderingen verweven van het China tijdens de Ming-dy- nastie (1368-1644), zoals de literaire kringen waarin „De moord op het Maanfeest" zich afspeelt en het eroscentrum, de achtergrond voor „Het rode paviljoen". In de heruitgaven van Elsevier wer den gelukkig Van Guliks tekenin gen ln de Ming-stijl gehandhaafd, maar verscheen op het omslag een kleurenfoto van een Chinees meisje, dat o.i. niet naar de verfijnde smaak van rechter Tie is. Robert van Gulik: „Moord op het Maanfeest" en „Het rode pavil joen". uitg. Elsevier. Amsterdam, paperback, resp. 184 en 216 bis., 13,96 per deel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 9