De huisvrouw als super-dienstbode
Een voorbeeldig prentenboek
Wisselwerking tussen
hersenen en geest
Nieuwe benadering
in psychotherapie
Genieten van Van Guliks verfijnde stijl
Dubbele baan
Een ideale
status.
Architectuurgezichten van Hans Vredeman de Vries
VARIAF. ARCHITECTURAK FORMAE
DONDERDAG 3 JULI 1980
BOEKEN
TROUW/KWARTET
H 9
door Wim Hora Adema
Tien jaar geleden gooide de
redactrice van de vrouwenpagina
van een Engelse krant (The
Guardian) een knuppel in het
hoenderhok door een brief te
publiceren, die ze had gekregen van
een vrouw van achter in de vijftig.
Voorop stellend dat ze geen
martelares of masochiste was,
verklaarde de schrijfster dat ze haar
hele werkende leven „gedwongen
was. niet door mijn man en niet
door mijn kinderen, maar door de
spelregels van de
mannen-maatschappij, waarin ik
voor een slavenbestaan ben
geboren omdat ik een vrouw ben,
om de dienstbode te zijn van mijn
gezin. Dat geldt voor de
meerderheid van de vrouwen, oud
of jong, getrouwd of ongetrouwd,
wel of niet geld verdienend, en of ze
het leuk vinden of haten." De
briefschrijfster zag niets in hulp van
de gezinsleden om haar taak te
verlichten. „Ik wil dat rotwerk
helemaal niet doen, met of zonder
hulp."
Naar aanleiding van die brief vroeg
de redactrice haar lezeressen hoe zij
over huishoudelijk werk dachten.
Uit de vele reacties bleek, dat
vrouwen, die een even goede
opleiding hadden als hun man,
maar hun diploma's gebruikten om
te wassen en te poetsen, zich door
die vraag bewust waren geworden
van het probleem wat nu eigenlijk
haar plaats was in de maatschappij
in relatie tot man en kinderen en
al het andere. En het daar weer uit
voortvloeiende probleem was
toen net als nu wat doe je met
dat bewustzijn als het eenmaal is
gewekt? De journaliste Suzanne
Lowry houdt zich in haar boek „The
Guilt Cage" vooral bezig met de
vraag: waarom is er in de afgelopen
tien jaar, waarin de feministische
standpunten zo duidelijk en met
zoveel overtuigingskracht gebracht
zijn en iedere vrouw er op wat voor
manier dan ook wel eens van heeft
gehoord, zo weinig wezenlijk
veranderd? Waarom zitten er nog
steeds zo weinig vrouwen op
belangrijke posten en doen zoveel
vrouwen het laagste en slechtst
betaalde werk als ze althans nog
niet werkloos zijn?
Het antwoord is: omdat huwelijk en
moederschap nog steeds zijn
gekoppeld aan het doen van het
huishouden. Alle wettelijke
voorschriften over gelijke
opleiding, gelijke kansen, gelijke
lonen zullen voor de vrouwen niets
veranderen zo lang de
verantwoording voor het
huishouden en de kinderen zonder
meer aan haar wordt toegeschoven.
Suzanne Lowry haalt Ann Oakley
aan, die schreef, dat mannen en
vrouwen buitenshuis geen gelijke
partners kunnen zijn zo lang ze dat
binnenshuis niet zijn. Daarmee
wordt het argument, dat vrouwen
pas op voet van gelijkheid zullen
komen als ze dat buitenshuis
hebben bereikt, omgekeerd. Lowry
voegt eraan toe, wat Ann Oakley er
niet bij zei: dat de „eerst gelijkheid
buitenshuis" theorie de vrouwen
onderling diep heeft verdeeld.
Als een vrouw een werkkring
buitenshuis heeft, moet ze wel over
geweldig veel energie en
organisatie-vermogen beschikken
om twee banen te kunnen
combineren. Man (en kinderen)
vinden het best als de vrouw
(moeder) een beroep uitoefent,
maar ze moeten er liefst niets van
merken en zeker geen last van
hebben. En, onder welke
omstandigheden ook, zelfs als de
man werkloos is, is de
huishoudelijke taak de laatste die
een vrouw er aan mag geven. Dus
geven zelfs afgestudeerde vrouwen,
die een carrière hadden kunnen
maken en die weten, dat ze
intelligenter zijn dan hun eigen
man en de meeste mannen, hun
werk op als ze trouwen.
Veel jonge mensen trouwen
tegenwoordig met het voornemen
om in hun huwelijk alle
verantwoordelijkheden eerlijk te
delen. Maar zodra het eerste kind er
is, vervallen ze in het oude patroon
en al zijn de mannen nog wel bereid
wat meer met de kinderen op te
trekken, ze onttrekken zich zoveel
mogelijk aan de huishoudelijke
taken en voor alles aan het
belangrijkste: altijd aanwezig zijn.
Er is over „huisvrouwen" heel wat
gezegd en geschreven en het zal een
onuitputtelijk onderwerp blijven zo
lang de huisvrouw een onbetaalde
pijler vormt, waar onze
maatschappij op steunt. Er is geen
staking te bedenken (of dat nu het
openbaar vervoer, de
gezondheidsdiensten of de
energievoorziening betreft), die het
effect kan hebben, dat een
huisvrouwenstaking teweeg zou
kunnen brengen.
Suzanne Lowry komt tot de
conclusie, dat het „etiket"
huisvrouw het grootste onderscheid
tussen mannen en vrouwen vormt.
Je kunt bv. heel goed de verschillen
tussen een mannelijke en een
vrouwelijke ingenieur vaststellen.
Het meest opmerkelijke is, dat de
eerste een aantal kilo's zwaarder en
de laatste één van slechts weinigen
is. En als dan alle sexistische
grappen nog de revue zijn
gepasseerd, kun Je tenslotte
constateren hoe elk van hen
hetzelfde werk doet. De
ongelijkheid en de daaraan
verbonden discriminatie begint pas
echt als de vrouw wordt gevraagd
naar haar huishoudelijke
verplichtingen.
Dat vrouwen kinderen kunnen
krijgen schept niet zo'n verschil
tussen man en vrouw als haar
vastzitten aan de rol van
superdienstbode. Het
huisvrouwschap is een extra
dimensie, waarop de vrouw van
kind af aan wordt voorbereid. Maar
alleenstaande en gescheiden
vrouwen zullen zich zelden otnooit
huisvrouw noemen, ook al doen ze
veel van dezelfde klussen;
huisvrouw houdt de aanwezigheid
in van een man, een beschermer en
bezitter, zelfs haar naam wordt
vervangen door de zijne.
Dat de meeste mannen willen, dat
him vrouwen alleen maar
huisvrouw zijn, ligt voor de hand.
Een vrouw thuis is zoiets als een
secretaresse hebben, maar dan één
over wie je dag en nacht kunt
beschikken. Een vrouw kan de hele
dag onafgebroken in huis en met de
kinderen in de weer zijn geweest en
doodmoe zijn, maar als haar man
thuis komt is de gemakkelijkste
stoel voor hem en gaat zij de
maaltijd bereiden, want haar
vermoeiende dag is immers niets
vergeleken bij de zijne? Ze moet
hem dankbaar dienen, want zorgt
hij er niet voor, dat het geld binnen
komt? ZIJ geeft het alleen maar uit,
haar arbeid levert niets op. die kost
alleen maar!!!
De redactrice van de
vrouwenpagina van een andere
Engelse krant (de Sunday
Telegraph) vroeg eens aan haar
medewerksters: „Wat denken jullie.
dat dit betekent? Yoko Ono heeft
gezegd, dat vrouwen de negers van
de wereld zijn. Wat kan ze
bedoelen?"
En toch dromen de meeste meisjes
nog steeds van een man,
twee-en-een-kwart kind en een
eigen huisje. Is het, omdat dat haar
als haar uiteindelijke bestemming,
haar grootste geluk wordt
aangepraat? Gelooft ze in het beeld,
dat (vooral) de damesbladen en de
televisie-reclame haar
voorspiegelen: de ideale hulsvrouw,
stralend middelpunt van haar
gezin, benijd en bewonderd door
vriendinnen?
Realiseren we ons wel, vraagt
Suzanne Lowry, dat dat begrip
huisvrouw als een ideale status
nieuw is? Vrouwen, die een
huishouden deden, man en
kinderen verzorgden, dag en nacht
werkten om de eindjes aan elkaar te
knopen, werden vroeger ook wel
gewaardeerd en bewonderd (ons
beste voorbeeld daarvan is
misschien „Afke's Tiental"), maar
niemand deed alsof huishoudelijk
werk iets nobels of aantrekkelijks
was. Tot aan de tweede
wereldoorlog had elk gezin, dat het
zich maar even kon permitteren,
een dienstmeisje (al was het maar
een „duizendpoot"), dat voor kost
en inwoning en een klein loon alle
onaangename werk opknapte. De
vrouwen, die zo'n hulp moesten
ontberen, omdat ze van (minder
dan) een minimum moesten rond
komen, zwoegden en sloofden tot ze
vroeg oud en versleten waren.
Na de oorlog behoorden de
dienstmeisjes tot het verleden en
gelukkig, tenminste in West
Europa, die bittere armoede ook.
De huishoudelijke machines
dienden zich aan en ze werken vaak
prima, maar ze praten niet. En
hoeveel je ook van kinderen houdt,
de hele dag alleen met een of meer
kleine kinderen en een aantal
huishoudelijke apparaten kan
verschrikkelijk eenzaam zijn.
Isolement is het grote probleem van
de moderne hulsvrouw. Vroeger
waren vrouwen nooit alleen, ze
hadden altijd kinderen,
(inwonende) familieleden,
personeel, buren, klanten (als ze
thuis werkten) over de vloer.
Misschien hebben die vrouwen toen
wel eens netzo hard verlangd naar
wat stilte en alleen-zijn als vrouwen
nu snakken naar contact.
Naarmate de welvaart groter werd
en er steeds meer geld ter
beschikking kwam, werden er
steeds meer machines op de markt
gebracht om het werk van de
huisvrouw te verlichten. Maar er
waren er ook bij, die hele nieuwe
taken met zich meebrachten, werk
waar Je vroeger nooit aan gedacht
of van gehoord had. En om het bezit
van die apparaten begerenswaard
te maken, worden in de
advertenties de vrouwen
voorgesteld als ontspannen wezens,
blij met al die machines, die maken,
dat het huis glanst en glimt en
smetteloos is; zodat ze als moeder
zeeën van tijd voor haar kinderen
heeft; zodat ze als opgewekte
echtgenote en gastvrouw in een
handomdraai de verrukkelijkste
gerechten en dranken op tafel
tovert. De ideale huisvrouw is in
wezen de best geklede en best
opgeleide dienstbode, die er ooit
geweest is.
Maar zo ziet men het niet; zulke
advertenties moedigen mannen
alleen maar aan om te blijven
denken, dat de plaats van de vrouw
in huis is en de vrouwen zelf worden
nog eens extra in haar rolpatroon
bevestigd. Terwijl al die machines
de vrouw bovendien alleen maar
afhankelijker van haar man hebben
gemaakt. Vrouwen mogen dan geld
uitgeven, het is geen geld. dat ze
letterlijk zelf verdiend hebben, de
wasmachine mag er vóór haar zijn,
hij is niet vèn haar. Een vrouw
alleen beschikt meestal niet over
zoveel geld als de vrouw, die het
geld van haar man besteedt. Als een
man zijn vrouw verlaat, zal haar
inkomen zo dalen, dat ze zich die
kostbare machines niet meer kan
permitteren. Het moderne
huishouden is een kooi. waarin de
ideale huisvrouw gevangen zit.
Kijk, zegt Suzanne Lowry: de
nakomelingen van de suffragettes
erfden het kiesrecht en het recht op
(beroeps)opleiding, en ze
verkochten hun erfdeel voor de
schotel linzen van het
huisvrouwenbestaan, omdat ze niet
wisten hoe ze zich van een rol
moesten ontdoen.
Suzanne Lowry, The Guild Care.
Uitg. Elm Tree Books, 37.80.
H VHHII MAV 1>! VBH S
door Peter Karstkarel
„lek heb mijnen tijdt in dese con-
ste door-gebracht/Over veertich
jaren daer in moeten studeren/
Hoe meerdere moeyte hoe meer
ick hebbe ghesocht".
Dat schreef Hans Vredeman de Vries
(1526-na 1606) in 1604 in een autobiografi
sche ballade, waarin hij duidt op de kunst
van de perspectief, de ruimtelijke illusie
op het platte vlak. Hij had toen met
succes al verschillende prentenboeken
met perspectieven gepubliceerd, waar hij
een heel eigen methode voor had ontwik
keld. In 1601 waren de eerste drie bundels
met perspectivische architectuurgezich
ten in één band opnieuw uitgegeven met
de titel „Variae Architecturae Formae" en
getuige de betrekkelijk vele vindplaatsen
van deze dikke bundel moet dit in een
flinke oplage gebeurd zijn. Van zo'n her
druk heeft uitgeverij W. van Hoeve een
facsimile laten maken die in de los bijge
voegde beknopte inleiding wordt verant
woord.
„Een facsimile van werk van Hans Vrede
man de Vries lijkt opportuun gezien de
invloed die zijn oeuvre heeft gehad en als
document van zijn tijd, een periode van
hoge bloei in de Nederlanden, te meer
omdat werk van hem (in een slechts zeer
beperkt aantal bibliotheken voorhanden),
moeilijk toegankelijk is. Er is evenwel nog
een reden om een van zijn werken op
nieuw uit te geven, namelijk de estheti
sche bevrediging die het ons, na meer dan
drie en een halve eeuw, geeft".
Inderdaad wordt door deze herdruk niet
onbelangrijk bronnenmateriaal gemakke
lijk toegankelijk gemaakt. Toen zouden er
voor de studie van het Vlaamse maniëris
me, dat Vredeman in zijn voor ambach
tslieden, architecten en kunstenaars be
doelde werken bundelde, andere boeken
eerder in aanmerking komen voor een
herdruk. Voor architecten moeten de boe
ken uit 1577 en 1606 die beide „Architectu
re" genoemd zijn meer invloed gehad heb
ben en voor schilders van perspectivische
architectuurgezichten zal dat stellig de
„Perspective" (1604-1605) geweest zijn.
Maar natuurlijk wil het oog ook wat en de
Variae Architecturae Formae is een
prachtig prentenboek. Bovendien is het
het vroegste werk in de Nederlanden dat
de afbeeldingen van architectuur (kerken,
paleizen, stadsgezichten) en dan nog wel
met de diepte-Illusie als zelfstandig genre
in allerlei variaties biedt. Is Vredeman
voor de meeste onderwerpen die hij aan
voert niet origineel, maar verwerkt hij
reeds bekende gegevens, voor twee aspec
ten uit het brede veld van de (decoratieve)
kunsten mag hij de Initiator heten (ln
strikte zin zelfs ln wereldwijd-verband): de
architectuurschilderkunst en de model-
lenboeken voor tuinen. Er zijn slechts
enkele tientallen schilderijen van de kun
stenaar bewaard gebleven; de meeste heb
ben architectuurgezichten van kerken en
palelzen tot onderwerp. Een flink aantal
tekeningen is ook bewaard, waarvan ver
schillende voorstudies blijken voor de
prentenbundels uit de jaren 1560.
Inleggers
De vroegste tekeningen zijn ln 1555 geda
teerd; de eerste bundel verschijnt ln 1560
bij de beroemde Antwerpse uitgever Hler-
onymus Cock. Dit boek „Scenographlae,
sive Perspectivae" bevat 20 prenten met
een maat van ruim 20 bij ruim 25 cm. en
kreeg een opdracht mee aan Kardinaal
Granvelle. Twee Jaar later kwam er bij
dezelfde uitgever een bundel zonder titel
uit met 29 prenten van kleiner formaat
(ruim 15x21 cm.) en omstreeks dezelfde
tijd, eveneens bij Cock een serie (ook van
het kleine formaat) van 20 perspectivische
gezichten, gevat in ovalen. De laatste serie
was volgens de biograaf van Vredeman,
Carel van Mander, bedoeld voor de Inleg
gers, de ambachtslieden die inlegwerk (ln-
tarsla) van hout, marmer en dergelijke
verzorgden.
Omstreeks 1600 moeten er verschillende
herdrukken van de drie hoeken gemaakt
zijn. Bij Theodoor Galle verscheen ln 1601
een bundel van alledrie boeken tegelijk,
maar daarvoor al moet Galle een bunde
ling van de twee boeken met kleine pren
ten uitgegeven hebben. Die bundel is voor
de facsimile gebruikt. De inleiding belooft
dan ook teveel door te beweren dat ook de
grote prenten van de „Scenographlae sive
perspectivae ut Aedificia" zijn opgeno
men. Niet alleen door de verschillen in
formaat valt het ontbreken van „Sceno
graphlae" op, maar vooral omdat ln die
serie Juist een paar echte Interieurs opge
nomen zijn die veel duidelijk maken over
de Inrichting van paleizen e.d. Deze ont
breken geheel in de twee series die nu
gebundeld zijn.
De facsimile Is voorbeeldig verzorgd. De
uitgever zocht een exemplaar (uit Antwer
pen) dat vrij goed gedrukt was om fotome
chanisch te reproduceren (ln het Fries
Museum in Leeuwarden zou hij een nog
betere druk gevonden hebben). Er werd
goed, niet al te tonlg, papier gebruikt en
de bundel kreeg een fraaie linnen stempel
band.
Waarschijnlijk werden de bundels ln de
16e en 17e eeuw niet zo verzorgd uitgege
ven. Te oordelen naar de grote verschillen
.in banden zijn de prenten toen ln losse
bundels verkocht. Ook de herdruk die
tijdens de bloei van de neoreiiaissance in
1877 ln Brussel vervaardigd werd, kwam
slechts ln een eenvoudig kartonnen band-
Je; de Inhoud was toen niet eens eenvou
dig, maar ronduit slecht gedrukt. Nu komt
de drukker alle eer toe en de uitgever lol
voor de durf die hij toont om dit belangrij
ke en fraaie prentenboek uit het begin van
het Vlaamse maniërisme, de Hollandse
renaissance of hoe deze uitbundige stijl
maar genoemd wordt, opnieuw het licht te
doen zien.
Hans Vredeman de Vries. Variae Arehl-
teetnrae Formae (Facsimile-druk) W. van
Hoeve, Amsterdam, 98,50.
door dr. H. J. Komijn
Onder de titel „Het Omega-effect"
is recentelijk een interessant boek
op de Nederlandse markt versche
nen, waarin de Engelse weten
schapsjournalist Gordon Rattray
Taylor de aandacht vestigt op het
wonderbaarlijke verschijnsel dat al
onze psyctische ervaringen zoals de
bewuste waarneming van onze om
geving en de emotionele beleving
van vreugde en verdriet, vanuit
elektrische stroompjes in onze her
senen onfctaan. Dit wetenscnappe-
lijk (nog) onverklaarbare verschijn
sel noemt Taylor het omega effect.
Op grond van bepaalde resultaten
uit het moderne hersenonderzoek
en de psychologie gaat Taylor hef
tig in de aanval tegen de helaas nog
wijd verspreide zienswijze uit de
jaren dertig, dat de mens niet meer
zou zijn din een enkel uit biochemi
sche processen samengestelde ma
chine watrvan het functioneren ge
heel doo: omgevingsprikkels zou
worden bepaald. Integendeel, de
mens is meer! Verschijnselen zoals
(zelf)bewLstzijn, creativiteit, ont
roering, geloof, hoop en liefde, zijn
geen onbetekenende bijverschijnse
len van een mechanisch functione
rend stofelijk brein, maar daaren
tegen de uitdrukkingsvormen van
een unieke wezenheid: de psyche.
de geest. Wat de geest precies is,
blijft vooreerst nog een open vraag.
Mogelijk zijn materie (hersenen) en
geest geen twee zelfstandig naast
elkaar bestaande zaken, maar veel
eer twee verschijningsvormen van
iets veel fundamentelere een on
derliggende nog onbekende, fijn-
stoffelijke zijnsorde. Ik voorzie, zegt
Taylor, dat als de geest in het huidi
ge materialistische wereldbeeld zal
worden ingepast, dit wereldbeeld
eerst enorm vergroot zal moeten
worden alvorens het qua ruimte de
geest zal kunnen bevatten. Tot zo
ver de algemene strekking van dit
boek.
De zakelijke inhoud van de vijf
hoofdstukken behelst voornamelijk
een bonte verzameling van interes
sante ontdekkingen uit het moder
ne hersenonderzoek en de psycholo
gie, welke argumenten opleveren
voor Taylors zienswijze. Erg Jam
mer is alleen, dat talrijke experi
menten en hun uitkomsten veel te
oppervlakkig worden besproken
waardoor het eigenlijke „hoe en
waarom" ervan de lezer niet geheel
duidelijk wordt. Met wat meer illu
straties zou een en ander veel be
grijpelijker zijn geworden, met
name wat betreft de technische pas
sages aangaande bouw en functie
van de hersenen.
Het aantal onderwerpen dat ter
sprake wordt gebracht is te veel om
hier volledig op te noemen. We lezen
over het zintuiglijk waarnemen en
de illusie, het (zef)bewustzijn, het
verschillend functioneren van de
linker en rechter hersenhelft, de be
tekenis van emoties, het verschijn
sel iets reeds gezien of geweten te
hebben, het raadsel van de pijn, de
buiten-lichamelijke ervaring, het
denkproces, leren en onthouden,
hypnose, telepathie en helderziend
heid, en dit alles aan de hand van
tientallen praktijkvoorbeelden. Een
wetenschappelijke analyse van de
vermoede wisselwerking tussen her
senen en geest (het eigenlijke on
derwerp) is helaas zeer kort gehou
den, terwijl een nieuwe, persoonlij
ke hypothese, dan wel een verkla
ring van deze wisselwerking zoals
de ondertitel van het boek sugge
reert, niet wordt gegeven. (De lezer
die over dit onderwerp wat meer wil
weten, leze mijn: Het slapend en
dromend bewustzijn, Uitg. AMBO).
Al met al een boeiend geschreven
pleidooi voor een humanistisch-
psychologisch mensbeeld.
G. R. Taylor: „Het Omega Effect.
Verklaring van de geheimzinnige
wisselwerking tussen hersenen en
geest." (oorspr. titel: „The natural
history of mind") (Elsevier Focus/
Amsterdam 1980, 263 p. geill.,
32,50).
Veel mensen hebben problemen, die
zo ernstig zijn dat ze er zelf niet
uitkomen; ze hebben recht op hulp.
Er is echter niet genoeg tijd en geld
beschikbaar om al deze mensen
langdurig psychotherapie te kun
nen geven, nog afgezien van de
vraag of dat zou helpen. Daarom is
er dringend behoefte aan manieren
om gewone mensen snel en effectief
hulp te bieden bij hun problemen.
Het boek „Directieve therapie" is
belangrijk omdat het een aanzet
geeft tot de ontwikkeling van zulke
methoden.
Over welke problemen gaat het?
Dagelijks voorkomende narigheden
die de betrokkenen veel last kun
nen geven: hoofdpijn, slaapstoor
nissen, te veel eten, tics en angsten,
om er een paar te noemen. De
schrijvers beschouwen deze stoor
nissen als onprettige gewoontes, en
geven vanuit die gezichtshoek op
dracht aan de mensen met het doel
die gewoontes te doorbreken. Niet
lang praten, maar iets doen is een
belangrijk uitgangspunt in deze
therapievorm. Dat „doen" kan al-
lerlei vormen aannemen: van het
schrijven van een brief om een oude
rekening te vereffenen tot het ma
ken van foto's van plaatsen waar Je
bang wordt. Soms verbluffend een
voudig en effectief, zoals bijvoor
beeld de zelfcontroleprogramma's
waarin je een grafiek boven je bed
hangt waarop je het aantal sigaret
ten per dag dat Je rookt (of het
aantal boterhammetjes dat je eet)
aftekent en jezelf voorneemt dat
steeds te verminderen.
In veel gevallen zit er echter een
therapeutisch slimmigheidje in de
opdrachten ingebouwd: als je het
druk hebt met foto's maken van
plaatsen waar je bang wordt, ver
geet je om bang te zijn, bijvoor
beeld.
U zult uit het voorgaande wel begre
pen hebben dat dit een boeiend
boek is door de vele voorbeelden en
methoden die beschreven worden.
Het is echter bestemd voor thera
peuten, en ln die zin geen eenvoudig
boek. Het is een vervolg op het
eerder verschenen „direktieve the
rapie" en heeft ongeveer dezelfde
opzet: een bundeling van artikelen
met als basis de praktijkervaringen
van de schrijvers. Zij zijn als thera
peut verbonden aan b.v. psychiatri
sche poliklinieken of sociaal-psy
chiatrische diensten.
Ook bezwaren
Het duidelijk uit de praktijk voort
komen verleent het boek wel char
me, maar er kleven ook bezwaren
aan: het wordt niet helemaal duide
lijk wat dit boek aan nieuws ople
vert in vergelijking met het eerste
deel, en het ontbreekt aan goede
systematisering waardoor het een
wat onevenwichtige indruk maakt.
De oppervlakkigheid waarmee een
uiterst moeilijk te behandelen
klacht als chronische pijn wordt
afgedaan doet mij verzuchten dat
de auteurs zich de volgende keer
beter kunnen beperken tot die ge
bieden waarvan ze weten dat ze er
echt verstand van hebben.
Niettemin: leuk om te lezen, ook
voor de leek, en echt verrassend
voor wie het eerste deel niet kent.
Daarnaast ook veel wetenswaardigs
voor hen die dat wel doen. Ik hoop
dat het belangrijkste doel: dat deze
benadering onder therapeuten aan
bekendheid wint en dus vaker
wordt toegepast, er mee gediend
wordt MF
Kees v.d. Velden (red); Directieve
therapie 2. Uitg. v. Loghum Slate
rus (sociale bibliotheek) 488 p.p.
Prijs 48.50.
In de reeks heruitgaven van de ze
ventien „Rechter Tie-mysteries"
verschenen deel 9 en 10: „Moord op
het Maanfeest" en „Het rode pavil
joen" twee romans, die we met
genoegen herlezen hebben. De au
teur Robert van Gulik was hij
overleed in 1967 een intelligent en
veelzijdig man. Hij was in Zutphen
geboren en bracht een groot deel
van zijn jeugd door in Nederlands
Oost-Indlë. Daar werd de basis ge
legd voor zijn levenslange belang
stelling voor het mysterieuze Oos
ten. Hij was doctor in de Oosteree
talen, diplomaat, kenner van de
meest uiteenlopende wetenschap
pen en kunsten. Zowel op diploma
tiek gebied bij zijn dood was hij
ambassadeur in het gewichtige Ja
pan en op wetenschappelijk ge
bied als sinoloog was hij wereld
beroemd als op artistiek gebied
deed hij van zich spreken. Zijn
Rechter Tie-mysteries verraden zijn
veelzijdigheid en stijgen daarom uit
boven het genre. In de verhalen zijn
prachtige schilderingen verweven
van het China tijdens de Ming-dy-
nastie (1368-1644), zoals de literaire
kringen waarin „De moord op het
Maanfeest" zich afspeelt en het
eroscentrum, de achtergrond voor
„Het rode paviljoen".
In de heruitgaven van Elsevier wer
den gelukkig Van Guliks tekenin
gen ln de Ming-stijl gehandhaafd,
maar verscheen op het omslag een
kleurenfoto van een Chinees meisje,
dat o.i. niet naar de verfijnde smaak
van rechter Tie is.
Robert van Gulik: „Moord op het
Maanfeest" en „Het rode pavil
joen". uitg. Elsevier. Amsterdam,
paperback, resp. 184 en 216 bis.,
13,96 per deel.