De rijke cultuur van dood en begraven Rustplaats voor de gegoede burgerij TERDAG 28 JUNI 1980 TROUW/KWARTET SKfNST! Een fraai opgetuigde lijkkoets die nog altijd in Utrecht in gebruik is, rouwhaarwerkjes met de originele hoofdinplant van de overledene, schilderijen van opgebaarde oudjes maar ook van vroeggestorven kinderen, tekeningen van grafmo numenten en een rouwjapon in moirézijde, het zijn een paar seum in Utrecht de rouw- n begraafcultus uit de periode 1700-1900 in beeld brengt jeen macabere expositie, daar voor hebben we van deze tijd al te veel afstand genomen. In dubbel opzicht trouwens, want van de rouwcultuur is heden- tendage niet veel meer overgebleven. Een interessante expo- dat op zo'n uitgebreide schaal de dood in beeld wordt gebracht, vermakelijk ook vanwege de toendertijd heersende naïviteit waarnaar nu alleen met een glimlach kan worden gekeken. van de honderden voorwerpen waarmee het Centraal Mu- si tie daarom ook, belangwekkend omdat het de eerste keer is door Cees Straus „Dood en Begraven", de tentoonstelling in het Centraal Museum te Utrecht over de rouwcultuur in Nederland geduren de de laatste eeuwen is niet slechts een documentaire, maar wil ook een plei dooi zijn, hoe kan het anders, voor een „menento mori". In een kleine serie artikelen zullen enkele opmerkelijke begraafplaatsen bezocht worden. Die in Scheveningen, Zaltbommel en Utrecht zijn rustplaatsen die niet gemeden of vergeten mogen worden. door Peter Karstkarel Het is nog niet zolang geleden dat in het huis van iemand die zojuist was overleden, de klok werd stil gezet. ramen en luiken werden afgesloten en met zwarte stof de spiegel afgedekt opdat de opstij gende ziel zichzelf niet meer zou kunnen zien op weg naar de he mel. In bepaalde streken was het tot in deze eeuw gewoonte om het eerste rouwbetoon nog verder te laten gaan: aan de buitendeur werd een lantaarn met zwarte lin ten bevestigd en soms werden ook strobossen of een zogeheten lijkbord opgehangen, die het ster vensuur vermeldde. Het rouwen was een collectief proces: omwo nenden en buren tot ver in de straat namen afscheid van de overledene en hielpen vaak mee bij het afnemen, wassen en kle den van de dode. Van de vanzelfsprekendheid waarmee deze cultuur rondom het doodgaan en ook de bijbehorende teraardebestelling werd uitgedragen, is niet veel meer over. Een verregaande verstedelijking die er toe leidt dat we onze buren steeds meer als vreemden gaan zien, een veranderend normbesef en een sterk toegenomen secu larisering zijn er mede de oorzsak van dat de dood niet meer is wat ie lange tijd is geweest. Rondom de dood heerst al decen nia lang een fors taboe. Mogen we bestrij ders van dergelijke taboes geloven, dan is de dood nog het enige overgebleven taboe dat moet worden bestreden, maar zover lijkt het zeker nog niet. Dood en vooral het doodgaan is iets dat in de maatschap pij wordt weggefoezeld in de richting van cleane ziekenhuiskamers waar verpleeg sters ook niet precies weten wat ze met de laatste uren van hun medemensen aan moeten. In een poging om daar toch adequaat op te reageren, heeft de samenleving een paar schamele boekjes voortgebracht die een „ABC van het doodgaan" lijken te zijn, zoals Je ook een pocket kunt kopen ils Je niet meer raad weet met Je lastige 'inders, als je een slecht huwelijk hebt of ;nt uitgekeken, op de voor handen zijn de seksuele variaties. Toch is er rondom het doodgaan een enorm rijke cultuur geweest, die omdat ze op alle niveaus, in alle lagen van de bevol king werd bedreven, zich tot in alle uithoe ken van de samenleving heeft gemanifes teerd. De dood is eeuwenlang terug te vinden in de visuele kunsten, maar ook in de literatuur, de muziek, de architectuur en vooral in de volkskunst. Verbod» Het is dat laatste aspect dat op de ten toonstelling Dood en begraven in het Cen traal Museum in Utrecht eigenlijk een ondergewaardeerde rol speelt. De ten- toonstellings-organisatoren waren be vreesd hiermee een terrein aan te boren waarvan ze in lange tijd geen overzicht hadden kunnen krijgen en lieten het daar om maar bij een heel globale indruk. Dat is eigenlijk wel zo jammer want Juist in de nieuwste opvattingen over geschledbe- schrijving en daarop kan dit museum zeker aanspraak maken want het doet iets heel unieks heerst de mening dat de „petites his to ires" een veel beter inzicht kunnen geven in het maatschappelijke reilen en zeilen dan alleen de droge weer gave van Jaartallen en officiële feiten. Nu kan het Centraal Museum er niet van worden beticht dat het bij het in kaart brengen van de dood, om het populair uit te drukken, de officiële wegen heeft be wandeld. Zelfs het uitgangspunt dat toch de aanleiding van deze tentoonstelling was, is in Utrecht wel goed gedocumen teerd terug te vinden, maar in beeld is ze slechts zeer ten dele gebracht. Die aanlei ding is te vinden in het feit dat het vorige maand anderhalve eeuw geleden was dat in Utrecht de Algemene Begraafplaats werd opgericht. Dat vloeide voort uit een algemeen verbod dat in 1830 in Utrecht van kracht werd en daarvoor al door de Napoleontische regering was afgekondigd om nog langer de doden in de kerken te begraven. Daarvoor waren goede redenen: begraven in de kerk was niet zelden een hoogst onhygiënische maatregel die men zich uiteraard der zake wel kan voorstel len. Toch stribbelde de kerk in de eerste decennia van de vorige eeuw flink tegen om het begraven binnen haar muren zo maar te laten gaan: ze zag in deze een behoorlijke bron van inkomsten aan haar neus voorbijgaan en bovendien was de kerk nu eenmaal conservatief en behoud zuchtig genoeg om vernieuwingen, hoe goed ook als we nu in de historie terug blikken, met fors geweld tegen te gaan. Architectuur Het is aan het verbod om nog binnen de kerken te begraven te danken dat er een hele architectuur romdom de begraaf plaatsen is ontstaan. Er was immers een nieuwe uitlaatklep gecreëerd om te laten zien dat we weliswaar allen gelijk zijn in de dood, maar dat de levenden -nu een maal van elkaar verschillen in stand en aanzien. In de tweede helft van de 19e eeuw stond de cultuur van het „doodgaan en begraven" nog op haar hoogtepunt en het zijn zeker de begraafplaatsen die er van getuigen. Soestbergen, die Utrechtse begraafplaats dus, geeft daar de fraaiste voorbeelden van, hoewel er elders in den lande even mooie exemplaren zijn. Alleen heeft de gedachte om ze als monu ment te bewaren voor het nageslacht nog te weinig postgevat. Wie wel eens op oude, meestal gesloten begraafplaatsen kan rondkijken, ziet de diverse zerken vaak in deerniswekkende staat verkeren. Op zich is dat niet zo erg, want is Juist hier niet het leven in zijn meest vergankelijke staat te beleven? Wat oude kerkhoven echter be dreigt zijn nieuwerwetse opvattingen over tuinarchitectuur, over ruiming en wat dies meer zij. Zo bestaat in Utrecht bij de directie van de Algemene Begraafplaats het enigszins ludieke idee om begraaf plaatsen open te stellen voor wandelgan- gers om die van de stilte en rust te laten genieten. Je ziet er nogeens een fraai bloempje en ook de vogels mogen er graag kwetteren omdat ze er niet verstoord wor den door zoevende automobielen, knette rende brommers of schetterende radio's. Je kunt Je alleen afvragen of het allemaal nog zo leuk is om met horden van Je medemensen, verkleed als dagjestoeris ten, te worden geconfronteerd als je een begraafplaats bezoekt om de enige reden waar ie voor is, namelijk het bezoeken van een graf. Toen ikzelf een poosje geleden om familiale reden de begraafplaats van mijn geboorteplaats bezocht, kon Je daar tegen het bezwete gezicht van een voluit het zes maanden oude soontje af van bet echtpaar IJzendijk-Bloemen dat in mei 1830 overleed. meerderheid natuurlijk standaarduitvoe ringen, maar voor het ambacht bestond nog zoveel vraag dat dat menige, hoogst- indivlduele wens tot uiting kon komen. Hoezeer de 19e eeuw een tijdperk was van de meest uiteenlopende (neo-)stijlen is op die begraafplaatsen eveneens goed te zien. Overdaad heerst er in de vorm van volstrekt stijlloze tierelantijntjes, afge wisseld met strenge emplre-achtige vor men die Je plotseling weer confronteren met de Franse invloed Juist op het mo ment van het van kracht worden van dat al eerder genoemde verbod. Persoonlijke toetst— Nieuwe begraafplaatsen zijn uit ar hitec- tonisch oogpunt zelden echt interessant Om de doden zo economisch mogelijk in de grond te krijgen, worden er dezelfde efficiëntie-maatstaven aangelegd als bij de bouw van flats: wie leeft, woont in een onpersoonlijk rijtje, wie dood is, ligt in een bijna precies zo anoniem straatje. Indivi dualisme is hier uit den boze: wie wel eens het plan heeft willen uitvoeren om een zelf bedacht grafteken te plaatsen, kan weten met wat voor een afschrikwekkende hoe veelheid beperkingen hij wordt gecon fronteerd om er toch maar zo snel moge lijk van af te zien. Wie aan een graf nog een persoonlijke toets wil geven, mag be denken of grint niet gemakkelijker in on derhoud is dan wat vaste planten. In plaats van energie te besteden aan de idee om begraafplaatsen open te stellen voor dagrecreatie zou er eens een discussie kunnen worden gevoerd over het feit hoe nieuwe begraafplaatsen een „menselij ker" aanzien kunnen krijgen. Een van de merk waardigste neo-re- naissance bouwwer ken van Nederland, de hervormde kerk aan de Duinstraat in Scheveningen, is in 1893 door Roelof Kui pers ontworpen in vormen die onver bloemd teruggaan op het werk van Hen- drick de Keyser. Zij staat in een gebied tussen het oude Scheveningen en het Statenkwartier, waar door kaalslag en wei nig gevoelige invul lingen de structuur verloren is gegaan en het kerkgebouw staat er met zijn fraaie detaillering dan ook enigszins ontheemd bij. In het voormalige dulnge- bied bevindt zich boven dien een enclave, waar de grootsteedse drukte en het vertier van het toerisme geen vat op hebben gekre gen. Het is de oude be graafplaats op de hoek van de Duinstraat (schuin te genover de kerk) en de Prins Willemstraat. De toe gang gaat schuil tussen een bankgebouw en een café. Het hek geeft de naam van de rustplaats te lezen: Ter navolging. Op de stijlen van het smeedijze ren hek zijn zinnebeelden van dood en vergankelijk heid aangebracht: links een urn met gekruiste en omgekeerde fakkels en rechts het gevleugelde tijdglas (zandloper). Op een modern bordje van kunststof is te lezen dat de •oorspronkelijke naam van de begraafplaats „In hope en naleving" was, dat het de oudste „begraafplaats" van Holland en Zeeland is en in 1777 gesticht werd. Indien het hek gesloten is, vindt de bezoeker tevens het adres vermeld waar hem toegang verschaft kan worden. „Ter navolging" is inder daad een van de eerste be graafplaatsen „bulten". Hoewel er vooral uit hygië nisch oogpunt al in de achttiende eeuw grote be zwaren rezen tegen het be graven in de centra van de steden en dorpen, werd dit pas van ongeveer 1830 af systematisch geregeld. In de literatuur was onder in vloed van het buitenland een beweging ontstaan die een bezinning op de natuur voorstond en ook de doodsliteratuur werd in die context geplaatst. En al werden er enkele begraaf plaatsen in de natuur ge sticht, ze werden eerst nog weinig gebruikt Bij Maars- sen (1776), Zuilen (1783), Tiel (1786) en Diemerbrug bij Amsterdam (1790) kwa men dergelijke dodenak kers op particulier terrein, maar ze werden nog niet natuurlijk, niet landschap pelijk ingericht. In Scheveningen kreeg „Ter Navolging" zelfs een grondplan dat sterk aan een kerk deed denken en de hoge muur die de be- op de begraafplaats. Bui ten de muur zijn de laatste Jaren wel enkele graven ge plaatst, maar binnen de muur zijn de oorspronkelij ke 102 plaatsen voor gra ven. allemaal keurig ge nummerd en in het gelid. Pelgrimagie Alleen graf nummer 100, een van de oudste, is tegen de buitenmuur geplaatst. Het geeft te lezen: „Hier legt het sterfelyk deel eens grysaards wiens voyagie langdurig is geweest op d'aardsche pelgrimagle. Die doctors chirurgyns trachte in dien togt t'on- vlien en in hunn handen zlg dog zelden heeft gez ien." Op het lint bij het familiewapen staat: „Waakt Huybert". Pieter Anthoni baron de Huybert (1693-1780) ligt er begra ven; blijkens het graf schrift was hij Heer van Kruinlngen, Drost van Muiden en Baljuw van Dijkgraaf van Gooiland. Hij moet het op deze be graafplaats lang eenzaam gehad hebben, want op „Ter Navolging" zijn tus sen 1779 en 1786 slechts twaalf lijken begraven. Buiten de muur is onlangs een rozentuintje aange legd, waar stokrozen ge plant kunnen worden ter herinnering aan een dier bare. Een klassicistische poort verleent toegang tot de ei genlijke begraafplaats. In de poort zit het derde hek, een van gietijzer met char mante krullen en voorzien van tweemaal het gevleu gelde tijdglas, het zinne beeld van de vervliegende tijd. Eeuwigheid en tijde lijkheid zijn verzinnebeeld met twee ornamenten op het in het muurwerk opge nomen huisje, ieder be staand uit twee gekruiste seizen met een slang die zichzelf in de staart bijt De ommuurde ruimte doet niet alleen aan een kerk denken, maar ook de wijze van begraven met uitslui tend liggende zerken sluit direct bij de traditie aan. Er is slechts één staande zerk te vinden, maar die is recht tegenover de ingang tegen de muur geplaatst. Er mocht geen ruimte ver loren gaan, de afdekplaten van de grafkelders liggen verder dicht tegen elkaar. Ter Navolging" is de laat ste rustplaats geworden voor het patriciaat en de gegoede burgerij, aanvan kelijk alleen van hen die de verlichte ideeën van het begraven buiten onder schreven. Zelfs de patriot tische schrijfster Elizabeth (Betje) Wolff (1738-1804) en Agatha (Aagje) Deken lig gen er begraven en zij kre gen een epitaaf, een ge denkplaat, met decoratief lijstwerk, festoenen en een siervaas tegen de muur. „Ter Navolging" functio neert nog steeds; een maand geleden werd er nog iemand begraven. Hoewel het ommuurde ter rein volstrekt geen land schappelijke wijze van te raardebestelling toestaat, daarvoor is de omgeving te stenig, toch is het duin nog steeds een volstrekte rust plaats. ..Dood kindje in een wieg", gemaakt door J. A. Kruseman in 1830. Kruseman beeldt op dit schilderij, dat afkomstig is uit de eigen collectie van het Centraal Museum, uit circa 1900 die nog functioneel in gebruik is. Lijkkoets van een Utrechtse stalhouderij hijgend manspersoon aankijken die de rust van de overigens lommerrijke lanen had uitgekozen voor zijn joggende recre atie. Staalkaart Die begraafplaatsen uit de eerste helft van de 19e eeuw geven ons een heel goed beeld van de cultuur rondom het begra ven uit die tijd. Soestbergen is daarvan wellicht het meest curieuze voorbeeld, al is de ommuurde plaats van Scheveningen even interessant en doet ook Leeuwarden er niet voor onder. Maar oip op Soestber gen terug te komen: daar is een staalkaart aan grafmonumenten te vinden die alle opvattingen hieromtrent weerspiegelen. Was er in de voorgaande eeuw nog een uitgebreid gebruik van marmer, in de 19e eeuw doet het gietijzer zijn intrede. En zoals er gietijzeren vuurtorens, waterto rens en andere gebouwen werden ontwor pen en uitgevoerd, zo kon men ook voor zerken en monumenten met dit materiaal te kust en te keur gaan. Er waren, omdat het hier om Industriële produktle ging, in Voor die discussie houdt het Centraal -Museum geen pleidooi en is het zijn taak ook niet. Wat het wel doet, is het in kaart brengen van een cultuur die vrijwel vol tooid verleden tijd is. Een cultuur die niet hoeft terug te keren, maar waarvan de restanten best wel mogen worden gecon serveerd, hoezeer er op het eigenlijke on derwerp ook een taboe rust. Het Utrechtse museum heeft met deze integere tentoon stelling wel de eerste stap gezet om „dood en begraven" uit de al te morbide sfeer te halen. Centraal Museum, Agnietenstraat in Utrecht. Tot en met 6 juli, dagelijks geo pend van 10-17 uur, op zondag van 14-17 uur, op dinsdag bovendien van 20-22 uur, op maandag gesloten. „Ter Navolging", de oude begraafplaats in Schevenin gen, lijkt een nooit voltooide kerk. Het epitaaf van Betje Wolff en Aagje Deken. graafplaats omringt, ver hoogt de suggestie van een kerk, al is het een kerk zonder dak. „Ter Navol ging" werd in de duinen bulten het dorp gesitueerd en nu moet de bezoeker nog steeds over een schel penpad omhoog klimmen, terwijl de omgeving inmid dels vergraven is. Na het fraaie smeedijzeren hek bij de toegang volgt als erfaf- scheiding van het terrein een oud gietijzeren hek en dan is de bezoeker nog niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 15