De klacht van een geciteerde .JLm P[ MC Aifl KML. Regering versmalt identiteit van school tot godsdienst Nog één keer: schuld en boete 'mv/ v Zogezegd pof Koos van Weringh IÜJ jesi f' Op zaterdag 21 juni stapte ik aan iet eind van de middag in Assen in Ie trein naar Amsterdam. Ik was in en prima stemming, want ik had vooralen van een stapel kran- Niet alleen een exemplaar van j«e krant, maar ook van kranten He Je in de hoofdstad bijna nooit Als ik ergens „in het land" ben eer ik dan ook altijd een plaat- jice of regionale krant te be- _;htlgen. Zo zat ik dan deze keer de trein met het Nieuwsblad van Noorden, de Leeuwarder Cou- j en de Drentse en Asser Cou- it In de ruim twee uur durende zou ik dus het wel en wee in de ncle geheel in mij op kunnen in. Maar, zoals nog zal blijken, it pakte heel anders uit. eerste krant die ik lees is Trouw, bladzijde 27 kom ik een artikel >n, getiteld „De Maharishi vliegt >maal daags". Het gaat over de scendente meditatie (TM) en is ihreven door Jan Oeurtz. Het erp mag zich in mijn belang- ig verheugen. Ik herinner mij het NOS-radioprogramma het oog op morgen" waar een geleden, iemand TM-oefenin- èn voordeed, zo tegen twaalf uur. Jelden heb ik mijn lachspieren zo 'Jü. kunnen oefenen als in die tijd. En criminoloog ben ik zeer geïnte- rd in allerlei vormen van op- iting. ^Tot mijn niet geringe verbazing kom ik in het artikel van Oeurtz w Ineens mijn eigen naam tegen. De schrijver citeert een uitspraak van jnlj, waarin ik een onderzoek van de ■V TM „boerenbedrog" noem (Oeurtz ;!!j schrijft overigens „boerebedrog"). Mijn eerste reactie is die van onbe grip, want ik kan mij niet herinne- r"; ren dat deze krant mijn mening over de TM gevraagd heeft Na enig Mdenken, de trein is inmiddels Boogeveen gepaseerd, gaat mij een it op. Weken geleden ben ik door zekere heer Oeurtz gebeld, die voor de Provinciale Zeeuwse mt een artikel aan het schrij- te zijn over de TM. Hij legde mij uitspraak uit die wereld voor, erop neerkomt dat de criminall- in een stad daalt als één procent [nn de bevolking aan TM doet. Het artikel van de TM'ers waarin dat betoogd wordt ligt, als een curiosi teit, al meer dan een Jaar op mijn bureau en ik zeg dan ook tegen de verslaggever dat ik het boerenbe drog vind een dergelijke uitspraak te doen. Ik geef daar nog een korte toelichting op en verzoek hem mij een nummer van de krant te willen opsturen. Een lang gesprek was het niet, want ik had weinig tijd. Mijn indruk is wel eens dat Journalisten opbellen vanuit de gedachte dat je de hele dag al op hun vragen zit te wachten. Soms komen ze ongevraagd aan je deur. Voor de gekste zaken word je zo nu en dan aangeschoten. Een aantal Jaren geleden werd ik eens gebeld met de vraag wat ik vond van twee overvallen op Raboban- ken die kort na elkaar ergens ge pleegd waren. Na mijn antwoord, dat ik daar helemaal niets van kon vinden en dat het mij persoonlijk ook niet zo raakte omdat ik alleen postgiro heb, werd de verbinding verbroken. Maar zo gemakkelijk kom Je er niet altijd vanaf. Het artikel uit dat Zeeuwse dagblad is mij nooit toegestuurd en nu vind ik mijn uitspraak ineens terug in een andere krant niet alleen, maar ook in een kader waarover met mij niet gesproken is. Mijn uitspraak wordt door Oeurtz namelijk voorge legd aan twee TM'ers en, zo blijkt, die lachen er meewarig om: die pro fessor heeft het artikel natuurlijk niet gelezen. Op een voor mij oncon troleerbare wijze wordt mijn opmer king gebruikt. Dat is onzorgvuldige journalistiek. Als ik geweten had dat ik tegenover twee TM'ers zou worden „geplaatst" zou ik uitvoeri ger antwoord hebben moeten ge ven. In het artikel van Oeurtz kan ik niet meer duidelijk maken dat ik het TM-artikel terdege gelezen heb en het daarom Juist boerenbedrog noem. Het genot van de treinreis is, zoals u zult begrijpen, door de kennisne ming van deze slordige werkwijze enigszins aangetast, maar het zal nog erger worden. We zijn nog niet in Zwolle of de volgende ergernis dient zich aan. In de Drentse- en Asser Courant laat Bob Birza zijn licht schijnen over de plannen van Buikhulsen. Het artikel waarin dat gebeurt is van een onwaarschijnlijk slechte kwaliteit. Hij heeft amper een klokje horen luiden, maar schrijft evengoed driekwart bladzij de vol. Hij schrijft dus letterlijk maar een eind weg. Zijn werkwijze is als volgt. Hij ci teert iets, bij voorbeeld van de cri minoloog Hoefnagels en laat er dan op volgen: desondanks gaat Buik hulsen op zoek naar biologische kenmerken. Hij zoekt het zelfs in het buitenland, want hij komt ook aanzetten met „de vooraanstaande Spaanse neuro-fysioloog prof. J. Delgado". Deze heeft ook eens iets opgemerkt en Biraa voegt daaraan dan toe: desondanks blijft Buikhul sen doorgaan met zijn onderzoeken. In welk verband die Spanjaard die uitspraak doet wordt niet vermeld, maar dat doet er ook niet toe, om dat de lezers van deze krant uit Assen uiteraard geheel op de hoog te zijn van het werk van deze Spaanse geleerde. Het artikel is opgebouwd uit citaten die uit het verband gerukt zijn en door niemand kunnen worden ge controleerd, want enige bronver melding blijft achterwege. Ik weet wel dat zoiets in kranten ongebrui kelijk is, maar het leidt er wel toe dat volslagen ontwetenden oncon troleerbaar hun gang kunnen gaan. Je zult maar in Assen wonen en op de „voorlichting" van zo'n type aan gewezen zijn. Eén onderdeel uit het artikel van deze slecht lezende citatenplakker kan ik wel controleren en dat heeft betrekking op mijzelf. Hij schrijft: „Koos van Weringh, hoogleraar cri- monologie aan de Amsterdamse universiteit, Juicht de plannen van zijn Leidse collega toe. De rel die telkens weer rond Buikhulsen wordt geschopt, acht hij verbijste rend." Daarna citeert hij de volgen de zin: „Het is buitengewoon Jam mer dat een discussie over belang rijke wetenschappelijke onderwer pen bij voorbaat onmogelijk wordt gemaakt door politieke of wat voor emoties dan ook." De lezer van de Drentse- en Asser Courant kan hieruit niet anders dan de conclusie trekken, dat Birza mij gevraagd heeft wat ik vind van de plannen van Buikhulsen, die on langs in het nieuws gekomen zijn. Want daar gaat zijn artikel over. Maar Biraa heeft mij niets ge vraagd. Over de recente plannen van Buikhulsen heb ik mij in het geheel niet uitgelaten. Ze zijn mij niet toegestuurd en uit de kranten is mij de opzet van het onderzoek niet duidelijk geworden. Niemand heeft mij trouwens deze keer ge vraagd wat ik ervan vind. Twee Jaar geleden, toen de affaire van start ging, heb ik er in deze krant een artikel over gepubliceerd (26 april 1978). Daarin heb ik be toogd dat zulk onderzoek mogelijk moet zijn in de discussie van toen waren er stemmen die het wilden verbieden en dat er, gezien de stand van zaken in de criminologie ook wel enige aanleiding is in die richting iets te doen. In dat artikel betreur ik het dat emoties de over hand hebben als het over zulke on derwerpen gaat. Ik schrijf ook nog dat Buikhulsen waarschijnlijk te optimistisch is wat betreft de moge lijke uitkomsten van zijn onderzoe kingen. Daar wordt dan twee Jaar later van gemaakt dat ik het onderzoek toe- Juich en telkens verbijsterd ben als er een rel uitbreekt. Biraa heeft het artikel dat ik meer dan twee Jaar geleden schreef gebruikt voor een citaat dat hem nü uitkomt, vertelt over de strekking van dat stuk niets en velt vergaande oordelen zonder de betrokkene zelfs maar naar zijn mening van nu te vragen. Biraa is dus een ordinaire knoeier, dat laat zich eenvoudig vaststellen. Het komt regelmatig voor dat Ik ergens geciteerd of sprekend inge voerd word. Je kunt er weinig of niets tegen doe als het niet goed gebeurt en vaak is dat trouwens ook niet de moeite, maar dit staaltje van onjoumalisüek onbenul zou ik toch graag even gesignaleerd willen zien. Arme Drenten! Het is niet te hopen dat de provincie de Journalis ten krijgt die zij verdient. Aan de lezing van het Nieuwsblad van het Noorden ben ik gedurende de treinreis niet meer toegekomen. Ik heb nog wel genoten van de we kelijkse bijlage van de Leeuwarder Couraat en ook voor het overige is de reis goed verlopen. door Meet Hartog Geschiedenisleraren hebben een Jarenlange discussie ge voerd over de vraag hoe hun vak moet worden geëxami neerd. Moet dat gebeuren vla een céntraal schriftelijk eindexamen (CSE) óf Juist niet? Die vraag kon worden gesteld, omdat de staatsse cretaris van onderwijs pas na experimentele examens zou beslissen of een CSE voor het vak zou worden In gevoerd. Geschiedenis was langza merhand het enige eindexa menvak geworden dat nog geen CSE kende. Het verzet tegen een eventuele, ver plichte deelname aan zo'n examen was fel en nam soms dramatische vormen aan. Inmiddels dreigt staatssecretaris De Jong aan het drama een zeer bijzondere ontknoping te geven. Men kan wel spreken van een „coup de théatre." Want, hoewel de ont knoping niemand bevredigt, laat zij wel verrassend en onverhuld zien hoe er op het ministerie gedacht wordt over de identiteit" van een scholengemeenschap. Een begrip dat vaak opduikt in de onderwijs- discussies. Wordt de invulling, die het ministerie er nu aan wil geven, richting gevend en beleidsbepa lend, dan dreigt de ontwikkeling van het Nederlandse onderwijs naar meer pluriformiteit te verstaren. Bovendien zal de tegenstelling tus sen het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs op religieuze grondslag er scherper door worden. Het begrip „Identiteit" speelt in het verzet van veel geschiedenisdocen ten tegen verplichte deelneming aan een CSE een overheersende rol. Het is eigenlijk de rode draad die de uiteenlopende motieven van hun weerstand verbindt. Meetbaar Er zijn geschiedenisleraren die zich keren tegen het verschijnsel C8E als zodanig. Zij vinden het CSE bij uitstek het symptoom van de toene mende technocratlserlng van een onderwijs, waarin het meetbare re sultaat doorgaat voor de laatste waarheid en de individuele leerling een examennummer wordt. Het is Juist de identiteit van hun vak die hen er toe brengt zich te verzetten tegen de arrogante vanzelfspre kendheid waarmee alle vakken ge schikt worden geacht voor een cen trale en uniforme examinering. Zij blijven een mondeling examen, bij voorbeeld onder toezicht van een rijksgecommitteerde, bepleiten. Er zijn ook gescheldenlsdocenten die de vraag stellen of de eis van deugdelijkheid, waaraan hun on derwijs moet voldoen, de overheid het recht geeft uit de jaren na 1971 een gedeelte van de eindexamen- stof twee speciale onderwerpen voor te schrijven. De geschiedenis van de twintigste eeuw kan alleen al voor wat de stofkeuze betreft op zoveel manleren aan de orde gesteld worden, dat veel docenten deze be perking afwijzen, ook weer op grond van de identiteit van hun vak. Het vaststellen van de onderwerpen en de thema's is namelijk gebonden aan de Interpretatie die de docent aan de gescheidenis en het vak zelf geeft Het is duidelijk dat een socia listische docent andere vragen aan de geschiedenis stelt dan een do cent op een reformatorische school Maar ook in de manier, waarop ze de stof benaderen en verwerken met de leerlingen, kennen de ge schiedenisdocenten een grote ver- scheldenheid. Ook dót brengt de identiteit van het vak met zich mee. Op een school waar principieel ge kozen is voor de didactische aanpak van de zelfwerkzaamheid zijn de mogelijkheden legio. De geschiede nisdocenten kunnen er de nadruk leggen op het schrijven van werk stukken, maar ook op het leren in terpreteren van bronnenmateriaal Ook is het voorstelbaar, dat een meer traditioneel ingestelde school het verhalende karakter van de ge schiedenis blijft benadrukken. Identiteitsgevoelig Kortom, de tegenstanders van een CSE-gesc hl edenis menen, dat het uniforme karakter ervan tekort doet aan de identiteit van hun vak, dat zich per se kenmerkt door één eigenschap: pluriformiteit De on eindige rijkdom aan afwisseling die de geschiedenis kent weerspiegelt zich in het vak zelf, zowel in de vakwetenschappelijke als in de di dactische opvattingen. Bovenstaande voorbeelden maken echter ook duidelijk, dat die opvat tingen zeer nauw kunnen samen hangen met de identiteit van de school. Een prot.-chr. MAVO met leerlingen uit een Rotterdamse volksbuurt met gastarbeiders doet het weer anders dan een vrij ge- maak t-gereform eerde MAVO in Hardenberg. Het vak geschiedenis is, zoals de Onderwijsraad schreef: „identiteitsgevoelig". Staatssecretaris De Jong, die in zijn tweede ambtsperiode een belissing moest nemen over de invoering van een CSE geschiedenis, heeft al tijd begrip gehad voor de „identi teitsgevoeligheid" van het vak. Dat bleek wel toen hij maart j.l. een schriftelijk examen vanaf 1982 ver plicht stelde, maar tegelijkertijd aan scholen de gelegenheid gaf el- gen opgaven te maken „onder na der te bepalen voorwaarden". Hij bedoelde de precieze formulering is hier van belang „de scholen die om redenen verband houdend met hun identiteit" bezwaren hebben te gen centrale opgaven. Blijkens late re uitspraken ging het om „twee volwaardige examens naast el kaar". Aanvragen van directeuren van rijksscholen voor het maken van eigen opgaven zouden worden gehonoreerd. Het begrip „identi teit" werd door De Jong op royale en reële wijze ingevuld: de identiteit van een school is alles wat die school onderscheidt van andere scholen. Uitzondering Inmiddels zijn de voorlopige voor waarden van de eigen opgavenrege- ling bekend geworden. Inderdaad, er is sprake van twee volwaardige examens, maar men heeft ten de- partemente werkelijk alles bedacht om de keuze voor de eigen opgaven uiterst onaantrekkelijk en daardoor tot een eenzame uitzondering te maken. De bemoeilijking van die keuze en daar gaat het hier om komt o.a. voort uit een identiteits opvatting, die juridisch gezien mis schien wel Juist is, maar die geen recht doet aan de realiteit van het onderwijs en de invulling van De Jong tot minimale proporties terug brengt In de opvatting van het mi nisterie hebben scholen slechts dan een identiteit, als zij onderwijs ge ven uitgaande van een geloof met een transcendent karakter. In de praktijk komt deze interpreta tie er op neer, dat slecht prot.-chr., r.k., en joodse scholen eigen opga ven mogen maken. Wie echter denkt dat nu elke school afzonder lijk iets van haar eigen identiteit in de opgaven kan leggen, vergist zich. Want niet de scholen zijn de dragers van de identiteit, maar de besturen (het bevoegd gezag). Als één be stuur meer scholen beheert, dan concretiseren die scholen de identi teit in de opvatting van het ministe rie allemaal op dezelfde wijze. Dien tengevolge moeten ze dezelfde op gaven maken. Als bijv. de 46 scho len van Ons Middelbaar Onderwijs H. J. Neuman is eventjes afwezig. Vandaar dat deze week zijn beschouwing op de Podium-pagina ont breekt. D.Schipper: Wetenschappelijke ketterijen kunnen zeer waardevol zijn voor de ontwikkeling van de wetenschap en dienen niet verwor pen te worden omdat ze niet in overeenstemming zijn met het gangbare wereldbeeld (V.U.-Am- sterdam) C. G. F. Stengen In het dagelijks verkeer wordt de auto bevoordeeld ten opzichte van de fiets. Dit geldt zowel ten aanzien van wettelijke maatregelen als ten aanzien van informele afspraken en service ver lening door de overheid. In het ka der van het de laatste Jaren zo ge propageerde gebruik van de fiets in plaats van de auto verdient het aan beveling ten minste binnen de be bouwde kom de auto en de flets gelijk te berechtigen. (T.H.-Twente) A. van Brnmmelen: Aanplant van bomen moet worden bevorderd; overproduktie van boeken tegenge gaan (R.U.-Utrecht) door A. J. Ahsmann Op mijn artikel over Lekkerkerk- West is een reactie gekomen van de kant van de bewoners, die zich nog al geschokt hebben gevoeld bij het lezen. Geen wonder, want al heb ik de bewoners niet als de voornaam ste schuldigen aangewezen, in mijn stuk zit toch wel een suggestie dat zij hebben meegewerkt aan de ont wikkelingen daar. En ik laat er wei nig twijfel over bestaan dat ik die ontwikkelingen ongelukkig vind. Ik zal daar nog iets over zeggen, maar wil toch even met nadruk voorbehoud maken dat voor mij de vraag of de bewoners ook schuld dragen maar één van de onderwer pen was in mijn artikel Er waren meer onderwerpen; er waren zelfs meer mogelijk schuldigen. De hoofdzaak was voor mij dat ver schillende oorzaken hebben samen gewerkt om een gebeurtenis te scheppen die zeker niet herhaald mag worden. Daarvoor is het ook dat iedereen begrijpt dat de l tegen vervuiling niet een hei lige kruistocht is waaraan men maar alles moet willen opofferen. Men kan de nonnen van wat met het milieu niet mag, en wat moet, gemakkelijk zo hoog stellen dat wij eraan failliet gaan, maar het Is ver standiger zulke hoge normen te la ten wachten tot wij economisch sterk genoeg zijn om die lasten te dragen. Nu bepaal ik mij hier verder tot de rol van de bewoners, omdat de reac tie van ds. C. P. Meijer in Trouw van 20 juni daarover handelt. Ik heb met de voornaamste verantwoorde lijkheden voor die reactie nader overleg gevoerd en vond dat een heel redelijk overleg, en heel nuttig. Ik heb begrepen dat sommige bewo ners zwaar tillen aan bepaalde onze kerheden, vage aanwijzingen en twijfels, veel zwaarder dan de on derzoeker* van water, lucht en li chamelijke gezondheid daaraan til len. Het gaat dus niet meer om een zo redelijk mogelijke benadering van het risico, neen, de hier bedoel de bewoners willen zekerheid, en dat kén niet De onderzoekers hebben vastge steld dat de gevonden concentra ties verontreinigende stoffen waar mee de bewoners in contact kwa men, ver beneden de aangenomen gevarenzóne lagen. De bewoners vragen dan hoe zéker die gevarenz6- ne is. De onderzoekers hebben vast gesteld dat er geen enkele aanwij zing is voor geschade gezondheid in de wijk, de bewoners vragen dan of dat feit honderd procent zekerheid geeft, ook voor de toekomst De onderzoekers gaan uit van ervarin gen in de Industrie van Jarenlange blootstelling in perloden van acht uren per dag, de bewoners vragen of dat met honderd procent zekerheid kan worden geëxtrapoleerd tot 24 uur (b.v. voor huisvrouwen) en tot kinderen. Maar vanzelfsprekend zijn de door de onderzoekers aange toonde waarschijnlijke risico's niet voor honderd procent zeker; dat kan niet. dat kan nóóit Geen enkel medisch of natuurwetenschappe lijk advies is ooit voor honderd pro cent zeker. in het zuiden des lands van de uit zonderingsregeling gebruik willen maken, moeten ze bij de inspectie gezamenlijk vla het bestuur één uniforme opgave indienen. Weet men in Den Haag werkelijk niet dat het roomse leven rijk is aan katho lieke varianten. Een andere voorwaarde die het be waren van de eigen identiteit in de eigen opgaven vrijwel onmogelijk maakt, is die waarin de scholen wordt opgedragen zich te houden aan de gedetailleerde stofomschrij- ven van de twee verplichte onder werpen. Goed geschouwd geeft het ministerie aan de geschiedenisdo centen die van de uitzonderingsre geling gebruik willen maken, niet de gelegenheid de identiteit van hun onderwijs tot uitdrukking te brengen in de inhoud van de vra gen, maar stelt het ze wel voor de taak dat te doen in de grammatica le formulering van de opgaven. Zij zullen christelijke, roomse en jood se vraagv o r m e n mogen beden ken. Bestaan die werkelijk? Toch kan aanvaarding het verstan digste zijn dat men doen kan. Wie een hogere zekerheid eist dan rede lijkerwijs te geven is, overvraagt. De waarheid is, dat in ons bestaan iedere beslissing genomen moet worden, iedere keus gemaakt, zon der dat er honderd procent zeker heid is over de betekenis van de keuzemogelijkheden. En zeker né de gepleegde onderzoekingen was de resterende onzekerheid in Lek- kerkerk niet groter dan de mate van onzekerheid waarmee wij allen da gelijks moeten leven. Begrijp dit niet verkeerd: Ut heb het hier niet over onze risico's, maar over wat wij niet weten van onze risico's. Want daar gaat het ook in Lekkerkerk nu om. Sommige onzekere kwesties kun nen daar misschien nog wel wat beter worden nagetrokken. Maar er is toch altijd ergens een grens aan de zekerheid die een mens mag ei sen. Dat kan ledereen weten. Dat het gemakkelijk is voor mij om ais buitenstaander een oordeel te vellen, en achteraf nog wel, nou ja, dat is natuurlijk wel waar. Discriminerend De voorwaarden zijn zó benepen uitgewerkt en leveren zoveel prakti sche bezwaren op, dat de geschiede nisleraren ln het bijzonder onder wijs op religieuze grondslag zich wel tweemaal mogen bedenken vóór ze van de uitzonderingsregeling ge bruik maken. Ze moeten dat echter ook om principiële redenen doen. Kunnen zij wel aan een regeling meedoen die duidelijk discrimine rend is voor andere vormen van bijzonder onderwijs en voor het openbaar onderwijs? Nederland kent bijzondere scholen die een eigen identiteit nastreven op grond van didactische en huma nistische opvattingen. Denk bijv. aan de Montessorischolen en aan de Vrije scholen die onderwijs ge ven op antroposofische grondslag. Vooral de laatst genoemde scholen zijn zeer identiteitsbewust. Niet echter in de ogen van het ministerie van onderwijs. Het niet-rellgieuze bijzonder onderwijs mag van de uit zonderingsregeling geen gebruik maken, omdat een didactische of humanistische identiteit voor het ministerie niet bestaat. Hetzelfde geldt voor de rijksscholen en de gemeentelijke scholen. Het is alge meen bekend dat in de grote steden de openbare scholen sterk buurtge bonden zijn en daaraan een maat schappelijke én onderwijskundige identiteit ontlenen. Het ministerie sluit er zijn ogen voor. De geschiedenisleraren hebben met verbijstering op deze regeling gere ageerd. Terecht. In het algemeen bijzonder onderwijs en het open baar onderwijs zal dat ongetwijfeld ook gebeurd zijn. Men kan immers opmerken, dat het ministerie inza ke het identiteitsvraagstuk een te genstrijdig beleid voert. Aan de ene kant vernemen we steeds aansporingen om de eigen identiteit van de school te bevorde ren. Staatssecretaris De Jong roept de bijzondere scholen keer op keer op haar identiteit nader gestalte te geven met behulp van het school werkplan. Aan het openbaar onder wijs gaf hij twee jaar geleden de boodschap mee, dat het in belan grijke mate van de situatie aan ie dere openbare scnool zelf afhangt hoe het karakter van dat onderwijs wordt uitgewerkt. Minister Pais borduurde hierop voort, toen hij verklaarde, dat het openbaar onder wijs voldoende aandacht moet be steden aan levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden, in clusief die van culturele minderhe den. Ligt hier voor een openbare school niet de mogelijkheid Identiteit vorm te geven? Aan de andere kant tonen de ont wikkelingen rondom het vak ge schiedenis aan dat het ministerie er op uit is regelingen te treffen, die de Identiteitsprofilering van een school frustreren, een regelrechte belediging voor het algemeen bij zonder onderwijs zijn, het openbaar onderwijs achterstellen bij het bij zonder onderwijs op religieuze grondslag. Verbijzondering De strijd die de geschiedenisdocen ten, althans de tegenstanders van een CSE, hebben gevoerd, is dus geen vechten voor eigen standje, maar blijkt een samenhang te ver tonen met een belangrijk vraagstuk van het Nederlandse onderwijsbe stel, n.l. dat van de verbijzondering van het bijzonder én het openbaar onderwijs. Zullen de afzonderlijke scholen van de beide soorten de gelegenheid krijgen hun identiteit te profileren óf zal de strenge inde ling in drie zullen worden gehand haafd? Dit laatste betekent het te rugwerpen van het Nederlandse on derwijs in de frontlinies van 1917. Naar mijn mening is dat een hoogst onvruchtbare zaak, niet alleen voor het openbaar onderwijs maar ook voor het bijzonder onderwijs. Met de toenemende saecularisering en met de groeiende diversiteit in ge loofsbeleving heeft het bijzonder onderwijs voor zijn eigen voortbe staan er alleen maar belang bij de identiteitsvorming van zijn eigen scholen én, ln onlosmakelijke sa menhang daarmee, die van de open bare scholen te bevorderen. Drs M. W. Hartog is leraar geschie denis aan het Hermann Weseelingk College te Amstelveen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 13