Bij een novelle van
Henk van der Ent
Boekenlandschap in 't echt
Het taaigezicht
van Edgar Cairo
Caleidoscoop
van corruptie
KLM-affaire: alleen
topje van de ijsberg
Een goed en een betuttelend boek voor bejaarden
WOENSDAG 11 JUNI 1980~
BOEKEN
TROUW/KWARTET
P 6 H 11
door dr. C. Hijnsdorp
Een huisvader van achter in.
de dertig, van beroep leraar
zintuigtraining, rijdt per
auto begin oktober naar een
vormingscentrum in een
bosrijke omgeving. Er wordt
een weekend-conferentie ge
houden over een literair-cul-
tureel onderwerp.
Hij ontmoet daar een publiciste van
gerijpte leeftijd, die voor hem een
moederlijke vriendin betekent. Ook
een vroegere buurman, een blinde
die belastinginspecteur is geweest,
van de partij. De vrouw heet
Marga. de man Reinier. Met beiden
wordt de kennismaking hernieuwd.
De volgende dag is er het referaat,
gehouden door de hoofdredacteur
van een provinciaal dagblad, een
gewezen predikant. Centraal staat
de verhouding tussen christelijk ge
loof. literatuur en cultuur. Uiter
aard volgt er discussie, 's Nachts
maakt de ik-figuur uit hoofde van
zijn vak met gesloten ogen en blin
denstok een lange wandeling in de
omgeving. Bij zijn terugkeer blijkt,
dat men op hem heeft zitten wach
ten. Bij het naar bed gaan loopt de
blinde Reinier in een glazen deur,
waaruit hij met moeite wordt be
vrijd. De ik-figuur heeft een slechte
nacht, kijkt 's morgens voorzichtig
jn de kamer van Reinier en ontdekt
daar Marga bij de blinde man in
bed. Diezelfde morgen is er het af
scheid. De ik-figuur maakt met zijn
auto 'een aanrijding; hij had zijn
autogordel niet vastgemaakt, slaat
met het hoofd door de voorruit en
krijgt glas in de ogen. Het verhaal
eindigt in een ziekenhuis.
Dit is natuurlijk niet meer dan het
geraamte van de hier te bespreken
novelle van Henk van der Ent (geb.
1939), getiteld Wie niet zien kan; het
is een uitgave van Kok te Kampen,
telt 130 blz. en kost 19,90.
Het conferentie-oord vormt een
soort eenheid van plaats, en het
weekend een soort eenheid van tijd.
Dit schept een duidelijk kader voor
wat de eigenlijke bedoeling van de
auteur is; de jeugdherinneringen
van de ik-figuur, waarvan deze be
zeten is. „Alles van vroeger kan ik
me haarscherp herinneren" (blz.
104). Marga, figuurlijk gesproken de
„tweede moeder" van de ik-figuur,
vormt de brug naar zijn echte (over
leden) moeder. Zijdelings verwijst
zij ook naar Marja, zijn vrouw. Rei-
Tvlet staat borg voor herinneringen
aanzijn jongensjaren.
Op deze wijze wordt het verslag
overdadig doorschoten met terug
blikken op het eigen verleden. De
verhouding tot zijn ouders, speciaal
zijn moeder, is tweeslachtig: hij be
ziet haar kritisch, maar verdedigt
en deelt haar geloof. Herinneringen
doen zich nooit systematisch of
chronologisch voor, maar rapso
disch. Zo ook hier, hoewel een zeke
re ordening, bij voorbeeld in tijds
volgorde, in een literair werkstuk
verantwoord zou kunnen zijn. Maar
zoals de auteur het gedaan heeft is
het beter, omdat zijn géést iets cha
otisch heeft, ik bedoel de geest van
de ik-figuur, die van de schrijver
onderscheiden dient te blijven. Zijn
vérleden staat hem pijnlijk helder
voor ogen, maar hij heeft het nog
niet overwonnen, niet geïntegreerd.
Het verslag van het referaat wordt
telkens onderbroken door binnens-
mondse kritische opmerkingen, die
duidelijk maken dat de ik-figuur
met zichzelf nog goed in het reine is.
Zijn vakscholing is een steun voor
zijn dagelijkse praktijk, maar inner
lijk is hij onzeker. Het enige vaste
punt, dat hem dan ook voor labili
teit behoedt, is zijn geloof.
Dit is, gezien zijn zelfkritiek en
openheid, een eerlijk engagement
en als zodanig evenzeer aanvaard-
oaar als welk ander engagement in
de literatuur ook. Blijft de vraag
oaar het literair niveau. Hierbij
dient de lezer te bedenken, dat mijn
letterkundige vormingstijd valt in
een vroegere periode, de tijd tussen
de beide wereldoorlogen in. Sinds
die tijd is het een en ander uit de
literatuur verdwenen. Op een rijtje
gezet: 1. De creatie, in roman en
drama, van figuren met een eigen
identiteit. Voorbeelden uit de oude
re letterkunde: Don Quijote, Faust,
in Nederland Droogstoppel; denk
verder aan de grote romanschrij
vers uit Engeland, Frankrijk en
Rusland in de 19e eeuw. Deze figu
ren kunnen uit hun context stappen
en in de verbeelding een eigen leven
gaan leiden; ze worden in zekere zin
zelfs groter met de jaren. 2. Een
taalgevoeligheid met duidelijk es
thetische inslag. Deze wordt nog
wel bij goede dichters en dichteres
sen aangetroffen, maar over het ge
heel is er een duidelijk artistiek
Kwaliteitsverlies. Ook de fijnere
wóórdgevoeligheid is verloren ge-
Baan, misschien samenhangend
met de algemene democratisering.
3. Onwillekeurige voornaamheid
wordt niet meer op prijs gesteld,
veeleer als elitair veroordeeld. 4.
Gesprekken in romans en novellen
me, hoewel gestyleerd, als echt aan
doen en niet als reportage. De over
dreven „natuurgetrouwheid" uit de
naturalistische school was een ex
ces, maar de goede auteurs verston
den de kunst een conversatiestijl te
hanteren die als echt overkwam.
Het re^ortageproza vari radio en t.v.
de literatuur nog niet aange
tast. Van der Ent verwijt op bl. 53
zijn ouders niet, dat ze nog geen
televisie hadden. Omgekeerd kan
men het de hedendaagse schrijvers
I niet ten kwade duiden, dat ze wèl
radio en t.v. hebben en onder in
vloed staan van het dagelijks bui
ten haar oevers treden der verbali-
teit. 5. Sfeertekening, een verwor
venheid van het impressionisme
met een romantische inslag, een
waardevolle kwaliteit van het ver
halend proza, die in deze vorm niet
meer voorkomt.
Van der Ent bezit een duidelijke
opmerkingsgave, een oog voor de
tails. Die nachtwandeling met ge
sloten ogen is suggestief beschre
ven. Maar als men het boek uit-
heeft, staat het geheel niét als een
totaalbeeld voor ogen. Daarbij'
komt het middelmatig niveau van
wat er ter conferehtie wordt gezegd.
Dit zal wel met de werkelijkheid
kloppen, maar in een novelle ver
wacht men toch iets meer. Men
neemt elkaar daar, positief of nega-,
tief, te veel au sérieux en in eenj
onbewaakt ogenblik vermeldt de
auteur ergens „een meesterlijk ge
dicht van Anton Ent."
De novelle van Henk van der Ent
heeft kwaliteiten, maar meesterlijk
kan deze prozaproeve niet heten.
Daartoe zou meer diepgang en rij
ping nodig zijn. De personen blijven
te anecdotisch, te veel nagetekend
én te weinig gecreëerd. Het religieu
ze element is in zijn onzekerheid en
worsteling, echt, maar wat bij voor
beeld ontbreekt is het bij de eigen
tijd brengen van het geloof der ou
dergeneratie. Het einde is ietwat
geforceerd: een ongeval slaat toe en
veroorzaakt een nieuwe situatie, die
de indruk maakt van een nieuw
begin terwijl het verhaal afloopt.
De bundel columns uit de
Volkskrant van de Suri
naamse schrijver Edgar Cai
ro is interessant om de inlei
ding over zijn taal. Cairo
zegt dat de Surinamer een
geschonden taaigezicht
heeft, omdat het Nederlands
wel altijd invloed mocht uit
oefenen op de Surinaamse
talen, maar deze mochten op
hun beurt nooit het Neder
lands beïnvloeden.
Toch kroop het bloed waar het niet
gaan kon, of, zoals een Surinaams
spreekwoord zegt: ,Je kan je groot
moeder wel verstoppen, maar je
kan niet verhinderen dat ze hoest.'
Daarom zegt een verliefde Suri
naamse jongen tegen zijn meisje:*
,Me schat die ik lief heb!, ik ga dood
om je hoofd!' Een letterlijke verta
ling uit het Sranan Tongo. Wie om
zo'n boertig zinnetje lacht, zegt Cai
ro, lacht ook de emotie van die
jongen uit. En er is wat uitgelachen
in Suriname, waar de koloniale
norm het zuivere Nederlands was en
is. i x
door Jos de Roo
Daartegenover wil Cairo een eigen
taal cultiveren. Hij ziet het Suri-
naams-Nederlands gekenmerkt
door letterlijke vertalingen uit het
Sranan Tongo en deze „fouten" wil
hij systematisch gaan toepassen. In
zijn Inleiding geeft hij er een hele
lijst van en een aantal ingeburgerde
Surinamismen, zoals „piepen"
(rondneuzen), „Hij slaat een blaka"
(Hij slaat een flater) en „Je knijpt
Juliana" (Je praat krom Neder
lands).
In zijn verweer tegen de kritiek van
Surinaamse kant geeft Cairo vooral
psychologische verklaringen, zoals
afgunst. Hij vergeet de taalsociolo
gische kant die volgens mij belan
grijker is. Op de Engelstalige en
Franstalige Caribische eilanden is
de taalsituatie identiek aan die van
Suriname. Ook daar is er een scala
van afwijkingén van de officiële
taalnorm. Hoe meer een spreker
van die norm afwijkt, hoe lager hij
sociaal geklasseerd wordt. Schrij
vers maken hiervan gebruik door
hun figuren via hun taalgebruik so
ciaal te typeren. Als Cairo de Suri-
namers vraagt, systematisch letter
lijk uit het Sranan Tongo te verta
len, dan vraagt hij iets wat hen in
hun eigen ogen sociaal deklasseert.
Cairo's keus voor de taalverschijn
selen uit de lagere sociale klassen
houdt een politieke keus in, die bij
na alléén in de taal van zijn stukken
doorklinkt. Het blijft bijvoorbeeld
onduidelijk of hij het conflictmodel
of het harmoniemodel nastreeft.
Waarschijnlijk beide, al naar gelang
het hem uitkomt. Maar waar legt hij
de grens?
De bundeling columns uit de Volks
krant had selectiever kunnen zijn.
Door de inleiding zijn de stukken
waarin Cairo zich tegen critici ver
dedigt, overbodig. Ook de produk-
tiedwang is herkenbaar door de ver
wardheid van stukken als „Tijd
geest" en „Bakra met bakra". Het
best is Cairo als hij aan de hand van
een concreet detail een hele discri
minerende denkwereld blootlegt,
zoals in „Pet (ver)dragen" met de
sterke beginzin „Sins ik me pet
draag,' gebeuren rare dinges met
me".
De bundel „Ik ga dood om jullie
hoofd" is belangrijk om de beginsel
verklaring van Cairo. Ze is leesbaar,
•omdat Cairo een eigen herkenbaar
en aangenaam taaigezicht heeft:
Juliana knijpen is Cairo's kunst.
Edgar Cairo, „Ik ga dood om jullie
hoofd". Uitgeverij In de Knip-
scheer, Haarlem. 192 p. Prijs:
23,50.
Nooit zag ik iets dat tegelijk zo groot is en toch zoveel fniniatuur heeft, schreef Pope.
door Wim Hora Adema
Margaret Drabble is een schrijfster
van formaat. Met haar eerste drie
boeken (A Summer Bird-Cage, The
Carrick Year, The Millstone),
opvallend goede
ontspanningslectuur, kreeg ze al
grote bekendheid. Zelf zei ze van die
eerstelingen eens, dat je kunt
merken, dat ze in de tijd dat ze ze
schreef, nauwelijs de deur uit
kwam, omdat ze kleine kinderen
had en geen andere wereld kende
dan die van het huishouden. Maar
toen ze niet langer aan huis
gebonden was, weer deel kon
nemen aan het maatschappelijke
leven en haar horizon zich
verbreedde, werden haar verhalen
boeiender, belangwekkender en
kregen meer diepgang (zoals The
Realms of Gold en The Ice Age).
Het boek, dat ze onlangs heeft
gepubliceerd, „A Writer's Britain",
een studie over de rol, die het
Engelse landschap in de literatuur
van dat land heeft gespeeld en
speelt, getuigt van haar enorme
belezenheid en haar vermogen om
haar lezers niet alleen inzicht in de
stof te geven, maar ook te amsseren
met allerlei aardige historische
bijzonderheden.
De Engelsen staan bekend om hun
liefde voor het landschap.
Generaties
Engelsen-in-het-buitenland hebben
van hun verlangen naar het groene
eiland getuigd en van hun
opgetogenheid bij het weerzien van
de witte rotsen bij Dover. En de
Engelse schrijvers hebben door de
eeuwen heen de schoonheden
geprezen van de landstreken,
waarmee ze zich verwant voelden,
omdat ze er woonden of en vooral
omdat ze er hun jeugd hadden
doorgebracht.
Iedereen, die wel eens een Engels of
uit het Engels vertaald boek heeft
gelezen, of dat nu Emily Brontë's
„Wuthering Heights", Thomas
Hardy's „Tess', Daphne du
Mauriers „Rebecca" of Iris
Murdochs „The Sea, the Sea" is,
heeft bij het lezen zich een heel
duidelijk beeld kunnen vormen van
de omgeving, waarin dat verhaal
zich afspeelt; want het landschap is
meer dan een achtergrond, een
décor, het speelt een eigen rol in het
verhaal.
Margaret Drabble toont met
fragmenten poëzie en proza van uit
een heel ver verleden tot nu toe aan,
hoe verschillend de mensen door de
geschiedenis heen het landschap
hebben gewaardeerd, hoe anders
men bijvoorbeeld in de
middeleeuwen tegenover de natuur
stond dan in, pak weg, het
industriële tijdperk. Maar niet
alleen de tijd, waarin zij leefden,
ook hun maatschappelijke positie
bepaalde hun blik: arme boeren en
landjonkers, plattelandbewoners
en stedelingen, gelovigen en
ongelovigen, keken met heel andere
ogen.
De uitgestrekte wouden "werden in
de middeleeuwen niet alleen
gevreesd om de wolven en kwade
geesten, die er huisden, ze boden
ook een schuilplaats en
bescherming aan wie niet gezien
wilde of mocht worden (Robin
Hood!) Toen Henry VIII de
prachtige kloostergebouwen liet
slopen, veranderden die In de
prachtigste ruïnes, zoals je ze
nergens ter wereld vindt; een
onherstelbaar lijkend verlies werd
binnen enkele generaties als een
winst ervaren: er is geen
romantischer en schilderachtiger
landschap denkbaar dan dat
waarin zo'n ruïne ligt.
Het landschap beïnvloedt de
schrijver, de schrijver beïnvloedt de
lezer. Zó authentiek hebben de
kunstenaars het landschap vaak
beschreven, dat de lezer zich
afvraagt, wóór de geschiedenis zich
precies afspeelt en de wens in zich
voelt opkomen die plek met eigen
ogen te aanschouwen. Dat geldt
natuurlijk niet alleen voor de
Engelsen, maar voor alle lezers,
waar ook ter wereld.
De Brontë zusters, vooral Emily,
maakten de Yorkshire moors
vermaard, en Mrs. Gaskell's
befaamde biografie over Charlotte
droeg daar nog toe bij. Al heel gauw
na de dood van de zusters begon de
stroom van bewonderaars van hun
boeken naar de pastorie in Haworth
en de omgeving op gang te komen
en hun aantal neemt nog elk jaar
toe. Wat Wordsworth voor het Lake
District deed, is bekend: elke piek,
die hij in zijn gedichten noemt (en
dat is een eindeloze lijst) is een
bedevaartsoord.
Dr Johnson (van Boswell) schreef,
dat het landschap van Schotland de
reiziger maar weinig had te bieden.
Zestig jaar later trokken de
verhalen van Walter Scott zoveel
toeristen naar dat land, dat in de
herbergen in de buurt van Loch
Katrine (The Lady of the Lake;
geen plaats meer te krijgen was en
er een hotel moest worden gebouwd
om de bezoekers van Ellen's Island
onderdak te bieden. Koningin
Victoria en haar prins Albert waren
zo in de ban van Waiter Scott's
verhalen, dat ze zich kasteel
Balmoral aanschaften.
Naast de tekst van Margaret
Drabble en de poëzie en het proza,
dat ze koos, staan er in „A Writer's
Britain" veel prachtige
(landschaps)foto's, waarbij
onderschriften naar schrijvers
verwijzen: de Frome-vallei in
Dorset, waar Thomas Hardy's
„Tess" zich afspeelt; Gainsborough,
Lincolnshire, waar de rivier de
Trent stroomt, die George Elliot
voor ogen had toen ze het tragische
einde van „The Mill on the Floss"
schreef Langharne in Wales: Dylan
Thomas' Llaregyt; de moors bij
Haworth, en Scarborough, waar
Anne Brontë stierf en begraven ligt;
het huis in de omgeving van Stroud,
waar Laurie Lee als kind woonde en
waar zijn „Cider with Rosie" speelt.
En er is een uitzonderlijk mooie
kleurenfoto van „Godrevy
Lighthouse, near St. Ives,.
Cornwall." Dat is de vuurtoren van
Virginia Woolf's „To the
Lighthouse". Uit literaire
overwegingen verplaatste ze het
verhaal naar de Hebriden, maar in
wezen speelt het zich af in St. Ives
in Cornwall, waar ze in haar jeugd
met haar familie de zomers
doorbracht. Haar herinneringen
aan die vakanties vormen de
achtergrond van het verhaal.
„Het landschap vormt één levende
schakel tussen wat we waren en wat
we zijn geworden," schrijft
Margaret Drabble naar aanleiding
van dit verhaal. „Dat is één van de
redenen, waarom we zo'n buiten
proporties diep verdriet hebben als
een geliefd landschap
onherkenbaar is veranderd; we
verliezen niet alleen een plek, maar
een stuk van ons zelf, een verband
tussen de verschillende periodes
van ons leven. Virginia Woolf wist,
dat ze haar ouders, die ze had
verloren, In Cornwall terug zou
vinden, en ze had gelijk: voor haar
lezers is zij daar ook."
i
(Margaret Drabble, A writer's
Britain, uitgave van Thames and
Hudson, 50,95.)
door Jos de Roo
In zijn nieuwe roman
Droomboot have(n)loos legt
Edgar Cairo het corrupte ze
nuwstelsel van de Surinaam
se maatschappij bloot. Aan
de oppervlakte is het werk
het verhaal over Dennis en
Johnny, twee broers die een
typisch Surinaamse onder
neming opzetten.
Ze gaan een mini-bus exploiteren,
een van de vele busjes die in hevige
onderlinge concurrentie door Para
maribo crossen, 'op zoek naar passa
giers. Doordat deze wilde bussen in
Suriname heel belangrijk zijn, kan
Edgar Cairo met dit gegeven de
Surinaamse maatschappij als een
caleidoscoop van dagelijkse corrup
tie laten zien. De corruptie zit in elk
individu. Ze vergiftigt ook het den
ken en doen van Dennis en Johnny.
Over de Surinamer denkt Johnny:
Feit dat hij luie benen heeft, bete
kent dat ik aan z'n rit een cent
verdienen kan! En ze komen aan
geld voor hun soulbus door een
„handigheidje".
Iedereen is corrupt: de ambtenaar
die zich steekpenningen laat geven
voor de busvergunning, de gevestig
de busexploitanten die nieuwko
mers proberen te ruïneren en de
regering die de mensen het land
uitjaagt. Uiteindelijk komen Den
nis en Johnny voor een dilemma te
staan, als de regering met- een prijs
maatregel komt, die de winst van de
bussen zal doen halveren. Houden
ze zich aan de maximumprijs, dan
zullen de collega's zich op hen wre
ken. Vragen ze te veel, dan zijn ze
hun vergunning kwijt. Wat ze ook
doen, het is afgelopen met hen.
Aan de oppervlakte illustreert
„Droomboot have(n)loos" een uit
spraak uit het eerste hoofdstuk: Als
je in dit land fets begintvoor je
iets begonnen bent, hebben ande
ren weer alles fo je afgebroken, él-
les'. Maar Edgar Cairo laat het hier
niet bij, hij graaft naar de oorzaak
van deze morele jungle. In mythi
sche droomgezichten waarin Indi
aan, neger, Javaan en Hindoestaan
versmelten, zegt hij dat de ontwor
teling van deze rassen tijdens de
koloniale tijd de Oorzaak is van hun
stuurloosheid. De mensen zijn cul
tureel havenloos en daardoor mo
reel haveloos. Het is jammer dat
Cairo niet een nieuwe haven aan
wijst waar de Surinaamse droom
boot zich op kan richten.
De meeste Caribische auteurs doen
dat wel, door te wijzen op de integri
teit van het individu. Toch is
„Droomboot have(n)loos" een
structureel goed doordachte roman,
ondanks de levendigheid van de be
schrijvingen benauwend om de uit
zichtloosheid van het Surinaamse
bestaan.
Edgar Cairo, Mi boto doro/Droom-
boot have(n)loos. Uitgeverij In de
Knipscheer, Haarlem 1980, 135 blz.
Prijs: 19,50.
door Dick Ringlever
Nooit is de KLM zo in opspraak
geweest als de afgelopen anderhalf
jaar. Beschuldigingen over zwart-
geldcircuits, steekpenningen, ge
knoei met gratis tickets en vermen
ging van persoonlijke en zakelijke
belangen plaatsten de toen diaman
ten maatschappij zodanig in het
licht van de publiciteit, dat het een
internationale affaire werd.
Over die zaak is nu een 'boek ver
schenen van de journalist Nico
Haasbroek, de man die als corres
pondent in New York voor een aan
tal Nederlandse media de ontwikke
lingen van begin tot eind heeft bij
gehouden. Daarbij niet alleen steu
nend op.de vaak verwarde verkla
ringen van /de ontslagen assistent
accountant Jos de Wit van de KLM
in New York; zelf verrichtte hij ook
nogal wat spitwerk.
Hoewel de in dit 171 pagina's tellen
de document beschreven feiten
voor het grootste déél bekend wa
ren, is het toch weer interessant het
relaas te volgen. Ai was het alleen
maar omdat alles nu op een rijtje Is
gezet en duidelijk de samenhang
wordt weergegeven tussen de vele
aspecten van een zaak, die tenslotte
zo ingewikkeld werd, dat velen er
destijds niet meer konden uit
komen.
Haasbroek heeft er een niet alleen
leesbaar, maar ook objectief verslag
van gemaakt.
Hij geeft toe vaak tegen een muur
te zijn gelopen, soms ten onrechte
geloof te hebben gehecht aan de
verklaringen van De Wit. Een aan
klager, met wie hij aan het eind ook
geheel afrekent. Een griezelige fa
naticus noemt hij hem ergens, die
van meet af aan suggereerde door
nobele motieven te zijn gedreven,
terwijl allengs duidelijk werd, dat
hij vooral uit was op persoonlijk
gewin en positieverbetering.
Dat neemt niet weg, dat hij toch
achter een groot deel van de be
schuldigingen van de nu gevloerde
ex-KLM'er is blijven staan, mede op
grond van de resultaten van eigen
onderzoek. Hij zegt er bij het gevoel
te hebben, dat slechts het bekende
topje van de ijsberg is gesmolten.
„Als journalist kun je namelijk flui
ten naar de medewerking, die ver
eist is om tot een goede oordeelsvor
ming te komen. De KLM wilde mij
niet te woord staan. Vitale rechts
zittingen waren besloten en de dos
siers over KLM-praktijken uit het
verleden bleven potdicht"
Wat cynisch moet hij dan ook ten
slotte constateren: „Ik heb prachtig
kunnen aantonen hoe onmogelijk
het is om veel aan te tonen."
De KLM-affaires, door Nico Haas
broek, uitgave Bert Bakker, Am
sterdam, 171 blz., prijs: 19,50.
door Jelle Jan Klinkert
Doordat de gemiddelde leef
tijd van de Nederlanders is
gestegen is ook het aantal
ouderen in de bevolking toe
genomen. In 1930 was
slechts 6.2 procent daarvan
ouder dan 65 jaar, in 1971
was dat 10 procent. De term
„vergrijzing" wordt wel eens
gebruikt om deze ontwikke
ling aan te duiden.
Die term heeft een negatieve bij
klank, en dat is niet toevallig: be
jaarden vormen in onze samenle
ving een in vele opzichten negatief
gediscrimineerde groep. Je kunt
daarom gemakkelijk overeenkom
sten signaleren tussen de bejege
ning van bejaarden en van mensen
van een ander ras: de neiging om ze
in aparte woongebieden op te slui
ten, stereotypering van de leden
van de groepering (ook op seksueel
terrein), politieke discriminatie en.
vooral, discriminatie in de gezond
heidszorg. Er is wat dit laatste be
treft al enkele malen door deskun
digen met nadruk op gewezen, dat
een ziekenhuisopname door een
sterke volwassene nog wel te overle
ven is, maar voor de gemiddelde
bejaarde een groot gevaar vormt.
Er is dan ook alle reden om aan de
specifieke behoeften van bejaarden
in onze samenleving meer aandacht
te besteden. Het boekje „Meer be
wegen voor Ouderen" wil daaraan
bijdragen. Onder redactie van K.
Rijsdorp hebben een aantal des
kundigen hun gedachten over ou-
der-worden op papier gezet (in het
eerste deel) en in het bijzonder aan
dacht besteed aan de mogelijkhe
den om door middel van zeg maar
gymnastiek oudere mensen meer
te laten bewegen (dit vooral in het
tweede deel).
Het is een gedegen werkje gewor
den, waarvan het eerste deel erg de
moeite waard is: veel aandacht voor
de maatschappelijke, psychologi
sche en fysieke kanten van het ou
der worden. Het tweede deel van
het boek is echter anders. Daarin
komen de praktische kanten van
het bewegen van ouderen aan de
orde: gymnastiek, jazzballet, spel
en zwemmen. Het vreemde is dat de
sfeer van dit tweede deel in tegen
spraak is met die van het eerste
deel. Want na de verstandige op
merkingen in het eerste, maakt de
inhoud van het tweede deel een
uiterst betuttelende indruk. Ik
proef er een houding uit van: wij,
gezonde volwassenen, zullen de
oudjes wel eens even laten-bewegen
en hoe dat gebeurt is nauwelijks
belangrijk. De plaatjes in het boek
accentueren dit aspect, en ze doen
bij mij de vraag rijzen: vinden be
jaarden deze activiteiten eigenlijk
leuk?
Zo lees ik bij enkele voorbeelden
van „spelletjes zonder gebruikma
king van materiaal (kan ook buiten
worden gedaan, dat hangt af van
„de fantasie van de spelleider." Ty
perend*!): overloopspelen zoals
schipper-mag-ik-overvaren. Ratten
en .muizen, St. Joris en de draak.
Kom mee - ga weg."
Ik weet er nog wel een paar: zaklo-
pen, knikkeren, zwaan-kleef-aan.
koekhappen en verstoppertje. De
bejaarden mogen kennelijk terug
naar de kleuterschool als de spel
leider het toestaat. Mijn stereotype
van de bejaarde is: de bejaarde is
eigenlijk een gewone volwassene,
die zichzelf het liefst gewoon vol
wassen wil bezighouden. Maar, eer
lijk gezegd, na lezing van het twee
de deel van dit boek weet ik het niet
meer zo precies. Mijn eigen ruim 65-
jarige ouders uitten bij het zien van
de plaatjes in elk geval de hoop
hieraan nooit te hoeven meedoen.
K. Rijsdorp (red.): Meer bewegen
voor ouderen. Uitg.: Dekker v.d.
Vegt, Nijmegen (224 p.). Prijs 35.-.