Bij een novelle van Henk van der Ent Boekenlandschap in 't echt Het taaigezicht van Edgar Cairo Caleidoscoop van corruptie KLM-affaire: alleen topje van de ijsberg Een goed en een betuttelend boek voor bejaarden WOENSDAG 11 JUNI 1980~ BOEKEN TROUW/KWARTET P 6 H 11 door dr. C. Hijnsdorp Een huisvader van achter in. de dertig, van beroep leraar zintuigtraining, rijdt per auto begin oktober naar een vormingscentrum in een bosrijke omgeving. Er wordt een weekend-conferentie ge houden over een literair-cul- tureel onderwerp. Hij ontmoet daar een publiciste van gerijpte leeftijd, die voor hem een moederlijke vriendin betekent. Ook een vroegere buurman, een blinde die belastinginspecteur is geweest, van de partij. De vrouw heet Marga. de man Reinier. Met beiden wordt de kennismaking hernieuwd. De volgende dag is er het referaat, gehouden door de hoofdredacteur van een provinciaal dagblad, een gewezen predikant. Centraal staat de verhouding tussen christelijk ge loof. literatuur en cultuur. Uiter aard volgt er discussie, 's Nachts maakt de ik-figuur uit hoofde van zijn vak met gesloten ogen en blin denstok een lange wandeling in de omgeving. Bij zijn terugkeer blijkt, dat men op hem heeft zitten wach ten. Bij het naar bed gaan loopt de blinde Reinier in een glazen deur, waaruit hij met moeite wordt be vrijd. De ik-figuur heeft een slechte nacht, kijkt 's morgens voorzichtig jn de kamer van Reinier en ontdekt daar Marga bij de blinde man in bed. Diezelfde morgen is er het af scheid. De ik-figuur maakt met zijn auto 'een aanrijding; hij had zijn autogordel niet vastgemaakt, slaat met het hoofd door de voorruit en krijgt glas in de ogen. Het verhaal eindigt in een ziekenhuis. Dit is natuurlijk niet meer dan het geraamte van de hier te bespreken novelle van Henk van der Ent (geb. 1939), getiteld Wie niet zien kan; het is een uitgave van Kok te Kampen, telt 130 blz. en kost 19,90. Het conferentie-oord vormt een soort eenheid van plaats, en het weekend een soort eenheid van tijd. Dit schept een duidelijk kader voor wat de eigenlijke bedoeling van de auteur is; de jeugdherinneringen van de ik-figuur, waarvan deze be zeten is. „Alles van vroeger kan ik me haarscherp herinneren" (blz. 104). Marga, figuurlijk gesproken de „tweede moeder" van de ik-figuur, vormt de brug naar zijn echte (over leden) moeder. Zijdelings verwijst zij ook naar Marja, zijn vrouw. Rei- Tvlet staat borg voor herinneringen aanzijn jongensjaren. Op deze wijze wordt het verslag overdadig doorschoten met terug blikken op het eigen verleden. De verhouding tot zijn ouders, speciaal zijn moeder, is tweeslachtig: hij be ziet haar kritisch, maar verdedigt en deelt haar geloof. Herinneringen doen zich nooit systematisch of chronologisch voor, maar rapso disch. Zo ook hier, hoewel een zeke re ordening, bij voorbeeld in tijds volgorde, in een literair werkstuk verantwoord zou kunnen zijn. Maar zoals de auteur het gedaan heeft is het beter, omdat zijn géést iets cha otisch heeft, ik bedoel de geest van de ik-figuur, die van de schrijver onderscheiden dient te blijven. Zijn vérleden staat hem pijnlijk helder voor ogen, maar hij heeft het nog niet overwonnen, niet geïntegreerd. Het verslag van het referaat wordt telkens onderbroken door binnens- mondse kritische opmerkingen, die duidelijk maken dat de ik-figuur met zichzelf nog goed in het reine is. Zijn vakscholing is een steun voor zijn dagelijkse praktijk, maar inner lijk is hij onzeker. Het enige vaste punt, dat hem dan ook voor labili teit behoedt, is zijn geloof. Dit is, gezien zijn zelfkritiek en openheid, een eerlijk engagement en als zodanig evenzeer aanvaard- oaar als welk ander engagement in de literatuur ook. Blijft de vraag oaar het literair niveau. Hierbij dient de lezer te bedenken, dat mijn letterkundige vormingstijd valt in een vroegere periode, de tijd tussen de beide wereldoorlogen in. Sinds die tijd is het een en ander uit de literatuur verdwenen. Op een rijtje gezet: 1. De creatie, in roman en drama, van figuren met een eigen identiteit. Voorbeelden uit de oude re letterkunde: Don Quijote, Faust, in Nederland Droogstoppel; denk verder aan de grote romanschrij vers uit Engeland, Frankrijk en Rusland in de 19e eeuw. Deze figu ren kunnen uit hun context stappen en in de verbeelding een eigen leven gaan leiden; ze worden in zekere zin zelfs groter met de jaren. 2. Een taalgevoeligheid met duidelijk es thetische inslag. Deze wordt nog wel bij goede dichters en dichteres sen aangetroffen, maar over het ge heel is er een duidelijk artistiek Kwaliteitsverlies. Ook de fijnere wóórdgevoeligheid is verloren ge- Baan, misschien samenhangend met de algemene democratisering. 3. Onwillekeurige voornaamheid wordt niet meer op prijs gesteld, veeleer als elitair veroordeeld. 4. Gesprekken in romans en novellen me, hoewel gestyleerd, als echt aan doen en niet als reportage. De over dreven „natuurgetrouwheid" uit de naturalistische school was een ex ces, maar de goede auteurs verston den de kunst een conversatiestijl te hanteren die als echt overkwam. Het re^ortageproza vari radio en t.v. de literatuur nog niet aange tast. Van der Ent verwijt op bl. 53 zijn ouders niet, dat ze nog geen televisie hadden. Omgekeerd kan men het de hedendaagse schrijvers I niet ten kwade duiden, dat ze wèl radio en t.v. hebben en onder in vloed staan van het dagelijks bui ten haar oevers treden der verbali- teit. 5. Sfeertekening, een verwor venheid van het impressionisme met een romantische inslag, een waardevolle kwaliteit van het ver halend proza, die in deze vorm niet meer voorkomt. Van der Ent bezit een duidelijke opmerkingsgave, een oog voor de tails. Die nachtwandeling met ge sloten ogen is suggestief beschre ven. Maar als men het boek uit- heeft, staat het geheel niét als een totaalbeeld voor ogen. Daarbij' komt het middelmatig niveau van wat er ter conferehtie wordt gezegd. Dit zal wel met de werkelijkheid kloppen, maar in een novelle ver wacht men toch iets meer. Men neemt elkaar daar, positief of nega-, tief, te veel au sérieux en in eenj onbewaakt ogenblik vermeldt de auteur ergens „een meesterlijk ge dicht van Anton Ent." De novelle van Henk van der Ent heeft kwaliteiten, maar meesterlijk kan deze prozaproeve niet heten. Daartoe zou meer diepgang en rij ping nodig zijn. De personen blijven te anecdotisch, te veel nagetekend én te weinig gecreëerd. Het religieu ze element is in zijn onzekerheid en worsteling, echt, maar wat bij voor beeld ontbreekt is het bij de eigen tijd brengen van het geloof der ou dergeneratie. Het einde is ietwat geforceerd: een ongeval slaat toe en veroorzaakt een nieuwe situatie, die de indruk maakt van een nieuw begin terwijl het verhaal afloopt. De bundel columns uit de Volkskrant van de Suri naamse schrijver Edgar Cai ro is interessant om de inlei ding over zijn taal. Cairo zegt dat de Surinamer een geschonden taaigezicht heeft, omdat het Nederlands wel altijd invloed mocht uit oefenen op de Surinaamse talen, maar deze mochten op hun beurt nooit het Neder lands beïnvloeden. Toch kroop het bloed waar het niet gaan kon, of, zoals een Surinaams spreekwoord zegt: ,Je kan je groot moeder wel verstoppen, maar je kan niet verhinderen dat ze hoest.' Daarom zegt een verliefde Suri naamse jongen tegen zijn meisje:* ,Me schat die ik lief heb!, ik ga dood om je hoofd!' Een letterlijke verta ling uit het Sranan Tongo. Wie om zo'n boertig zinnetje lacht, zegt Cai ro, lacht ook de emotie van die jongen uit. En er is wat uitgelachen in Suriname, waar de koloniale norm het zuivere Nederlands was en is. i x door Jos de Roo Daartegenover wil Cairo een eigen taal cultiveren. Hij ziet het Suri- naams-Nederlands gekenmerkt door letterlijke vertalingen uit het Sranan Tongo en deze „fouten" wil hij systematisch gaan toepassen. In zijn Inleiding geeft hij er een hele lijst van en een aantal ingeburgerde Surinamismen, zoals „piepen" (rondneuzen), „Hij slaat een blaka" (Hij slaat een flater) en „Je knijpt Juliana" (Je praat krom Neder lands). In zijn verweer tegen de kritiek van Surinaamse kant geeft Cairo vooral psychologische verklaringen, zoals afgunst. Hij vergeet de taalsociolo gische kant die volgens mij belan grijker is. Op de Engelstalige en Franstalige Caribische eilanden is de taalsituatie identiek aan die van Suriname. Ook daar is er een scala van afwijkingén van de officiële taalnorm. Hoe meer een spreker van die norm afwijkt, hoe lager hij sociaal geklasseerd wordt. Schrij vers maken hiervan gebruik door hun figuren via hun taalgebruik so ciaal te typeren. Als Cairo de Suri- namers vraagt, systematisch letter lijk uit het Sranan Tongo te verta len, dan vraagt hij iets wat hen in hun eigen ogen sociaal deklasseert. Cairo's keus voor de taalverschijn selen uit de lagere sociale klassen houdt een politieke keus in, die bij na alléén in de taal van zijn stukken doorklinkt. Het blijft bijvoorbeeld onduidelijk of hij het conflictmodel of het harmoniemodel nastreeft. Waarschijnlijk beide, al naar gelang het hem uitkomt. Maar waar legt hij de grens? De bundeling columns uit de Volks krant had selectiever kunnen zijn. Door de inleiding zijn de stukken waarin Cairo zich tegen critici ver dedigt, overbodig. Ook de produk- tiedwang is herkenbaar door de ver wardheid van stukken als „Tijd geest" en „Bakra met bakra". Het best is Cairo als hij aan de hand van een concreet detail een hele discri minerende denkwereld blootlegt, zoals in „Pet (ver)dragen" met de sterke beginzin „Sins ik me pet draag,' gebeuren rare dinges met me". De bundel „Ik ga dood om jullie hoofd" is belangrijk om de beginsel verklaring van Cairo. Ze is leesbaar, •omdat Cairo een eigen herkenbaar en aangenaam taaigezicht heeft: Juliana knijpen is Cairo's kunst. Edgar Cairo, „Ik ga dood om jullie hoofd". Uitgeverij In de Knip- scheer, Haarlem. 192 p. Prijs: 23,50. Nooit zag ik iets dat tegelijk zo groot is en toch zoveel fniniatuur heeft, schreef Pope. door Wim Hora Adema Margaret Drabble is een schrijfster van formaat. Met haar eerste drie boeken (A Summer Bird-Cage, The Carrick Year, The Millstone), opvallend goede ontspanningslectuur, kreeg ze al grote bekendheid. Zelf zei ze van die eerstelingen eens, dat je kunt merken, dat ze in de tijd dat ze ze schreef, nauwelijs de deur uit kwam, omdat ze kleine kinderen had en geen andere wereld kende dan die van het huishouden. Maar toen ze niet langer aan huis gebonden was, weer deel kon nemen aan het maatschappelijke leven en haar horizon zich verbreedde, werden haar verhalen boeiender, belangwekkender en kregen meer diepgang (zoals The Realms of Gold en The Ice Age). Het boek, dat ze onlangs heeft gepubliceerd, „A Writer's Britain", een studie over de rol, die het Engelse landschap in de literatuur van dat land heeft gespeeld en speelt, getuigt van haar enorme belezenheid en haar vermogen om haar lezers niet alleen inzicht in de stof te geven, maar ook te amsseren met allerlei aardige historische bijzonderheden. De Engelsen staan bekend om hun liefde voor het landschap. Generaties Engelsen-in-het-buitenland hebben van hun verlangen naar het groene eiland getuigd en van hun opgetogenheid bij het weerzien van de witte rotsen bij Dover. En de Engelse schrijvers hebben door de eeuwen heen de schoonheden geprezen van de landstreken, waarmee ze zich verwant voelden, omdat ze er woonden of en vooral omdat ze er hun jeugd hadden doorgebracht. Iedereen, die wel eens een Engels of uit het Engels vertaald boek heeft gelezen, of dat nu Emily Brontë's „Wuthering Heights", Thomas Hardy's „Tess', Daphne du Mauriers „Rebecca" of Iris Murdochs „The Sea, the Sea" is, heeft bij het lezen zich een heel duidelijk beeld kunnen vormen van de omgeving, waarin dat verhaal zich afspeelt; want het landschap is meer dan een achtergrond, een décor, het speelt een eigen rol in het verhaal. Margaret Drabble toont met fragmenten poëzie en proza van uit een heel ver verleden tot nu toe aan, hoe verschillend de mensen door de geschiedenis heen het landschap hebben gewaardeerd, hoe anders men bijvoorbeeld in de middeleeuwen tegenover de natuur stond dan in, pak weg, het industriële tijdperk. Maar niet alleen de tijd, waarin zij leefden, ook hun maatschappelijke positie bepaalde hun blik: arme boeren en landjonkers, plattelandbewoners en stedelingen, gelovigen en ongelovigen, keken met heel andere ogen. De uitgestrekte wouden "werden in de middeleeuwen niet alleen gevreesd om de wolven en kwade geesten, die er huisden, ze boden ook een schuilplaats en bescherming aan wie niet gezien wilde of mocht worden (Robin Hood!) Toen Henry VIII de prachtige kloostergebouwen liet slopen, veranderden die In de prachtigste ruïnes, zoals je ze nergens ter wereld vindt; een onherstelbaar lijkend verlies werd binnen enkele generaties als een winst ervaren: er is geen romantischer en schilderachtiger landschap denkbaar dan dat waarin zo'n ruïne ligt. Het landschap beïnvloedt de schrijver, de schrijver beïnvloedt de lezer. Zó authentiek hebben de kunstenaars het landschap vaak beschreven, dat de lezer zich afvraagt, wóór de geschiedenis zich precies afspeelt en de wens in zich voelt opkomen die plek met eigen ogen te aanschouwen. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor de Engelsen, maar voor alle lezers, waar ook ter wereld. De Brontë zusters, vooral Emily, maakten de Yorkshire moors vermaard, en Mrs. Gaskell's befaamde biografie over Charlotte droeg daar nog toe bij. Al heel gauw na de dood van de zusters begon de stroom van bewonderaars van hun boeken naar de pastorie in Haworth en de omgeving op gang te komen en hun aantal neemt nog elk jaar toe. Wat Wordsworth voor het Lake District deed, is bekend: elke piek, die hij in zijn gedichten noemt (en dat is een eindeloze lijst) is een bedevaartsoord. Dr Johnson (van Boswell) schreef, dat het landschap van Schotland de reiziger maar weinig had te bieden. Zestig jaar later trokken de verhalen van Walter Scott zoveel toeristen naar dat land, dat in de herbergen in de buurt van Loch Katrine (The Lady of the Lake; geen plaats meer te krijgen was en er een hotel moest worden gebouwd om de bezoekers van Ellen's Island onderdak te bieden. Koningin Victoria en haar prins Albert waren zo in de ban van Waiter Scott's verhalen, dat ze zich kasteel Balmoral aanschaften. Naast de tekst van Margaret Drabble en de poëzie en het proza, dat ze koos, staan er in „A Writer's Britain" veel prachtige (landschaps)foto's, waarbij onderschriften naar schrijvers verwijzen: de Frome-vallei in Dorset, waar Thomas Hardy's „Tess" zich afspeelt; Gainsborough, Lincolnshire, waar de rivier de Trent stroomt, die George Elliot voor ogen had toen ze het tragische einde van „The Mill on the Floss" schreef Langharne in Wales: Dylan Thomas' Llaregyt; de moors bij Haworth, en Scarborough, waar Anne Brontë stierf en begraven ligt; het huis in de omgeving van Stroud, waar Laurie Lee als kind woonde en waar zijn „Cider with Rosie" speelt. En er is een uitzonderlijk mooie kleurenfoto van „Godrevy Lighthouse, near St. Ives,. Cornwall." Dat is de vuurtoren van Virginia Woolf's „To the Lighthouse". Uit literaire overwegingen verplaatste ze het verhaal naar de Hebriden, maar in wezen speelt het zich af in St. Ives in Cornwall, waar ze in haar jeugd met haar familie de zomers doorbracht. Haar herinneringen aan die vakanties vormen de achtergrond van het verhaal. „Het landschap vormt één levende schakel tussen wat we waren en wat we zijn geworden," schrijft Margaret Drabble naar aanleiding van dit verhaal. „Dat is één van de redenen, waarom we zo'n buiten proporties diep verdriet hebben als een geliefd landschap onherkenbaar is veranderd; we verliezen niet alleen een plek, maar een stuk van ons zelf, een verband tussen de verschillende periodes van ons leven. Virginia Woolf wist, dat ze haar ouders, die ze had verloren, In Cornwall terug zou vinden, en ze had gelijk: voor haar lezers is zij daar ook." i (Margaret Drabble, A writer's Britain, uitgave van Thames and Hudson, 50,95.) door Jos de Roo In zijn nieuwe roman Droomboot have(n)loos legt Edgar Cairo het corrupte ze nuwstelsel van de Surinaam se maatschappij bloot. Aan de oppervlakte is het werk het verhaal over Dennis en Johnny, twee broers die een typisch Surinaamse onder neming opzetten. Ze gaan een mini-bus exploiteren, een van de vele busjes die in hevige onderlinge concurrentie door Para maribo crossen, 'op zoek naar passa giers. Doordat deze wilde bussen in Suriname heel belangrijk zijn, kan Edgar Cairo met dit gegeven de Surinaamse maatschappij als een caleidoscoop van dagelijkse corrup tie laten zien. De corruptie zit in elk individu. Ze vergiftigt ook het den ken en doen van Dennis en Johnny. Over de Surinamer denkt Johnny: Feit dat hij luie benen heeft, bete kent dat ik aan z'n rit een cent verdienen kan! En ze komen aan geld voor hun soulbus door een „handigheidje". Iedereen is corrupt: de ambtenaar die zich steekpenningen laat geven voor de busvergunning, de gevestig de busexploitanten die nieuwko mers proberen te ruïneren en de regering die de mensen het land uitjaagt. Uiteindelijk komen Den nis en Johnny voor een dilemma te staan, als de regering met- een prijs maatregel komt, die de winst van de bussen zal doen halveren. Houden ze zich aan de maximumprijs, dan zullen de collega's zich op hen wre ken. Vragen ze te veel, dan zijn ze hun vergunning kwijt. Wat ze ook doen, het is afgelopen met hen. Aan de oppervlakte illustreert „Droomboot have(n)loos" een uit spraak uit het eerste hoofdstuk: Als je in dit land fets begintvoor je iets begonnen bent, hebben ande ren weer alles fo je afgebroken, él- les'. Maar Edgar Cairo laat het hier niet bij, hij graaft naar de oorzaak van deze morele jungle. In mythi sche droomgezichten waarin Indi aan, neger, Javaan en Hindoestaan versmelten, zegt hij dat de ontwor teling van deze rassen tijdens de koloniale tijd de Oorzaak is van hun stuurloosheid. De mensen zijn cul tureel havenloos en daardoor mo reel haveloos. Het is jammer dat Cairo niet een nieuwe haven aan wijst waar de Surinaamse droom boot zich op kan richten. De meeste Caribische auteurs doen dat wel, door te wijzen op de integri teit van het individu. Toch is „Droomboot have(n)loos" een structureel goed doordachte roman, ondanks de levendigheid van de be schrijvingen benauwend om de uit zichtloosheid van het Surinaamse bestaan. Edgar Cairo, Mi boto doro/Droom- boot have(n)loos. Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem 1980, 135 blz. Prijs: 19,50. door Dick Ringlever Nooit is de KLM zo in opspraak geweest als de afgelopen anderhalf jaar. Beschuldigingen over zwart- geldcircuits, steekpenningen, ge knoei met gratis tickets en vermen ging van persoonlijke en zakelijke belangen plaatsten de toen diaman ten maatschappij zodanig in het licht van de publiciteit, dat het een internationale affaire werd. Over die zaak is nu een 'boek ver schenen van de journalist Nico Haasbroek, de man die als corres pondent in New York voor een aan tal Nederlandse media de ontwikke lingen van begin tot eind heeft bij gehouden. Daarbij niet alleen steu nend op.de vaak verwarde verkla ringen van /de ontslagen assistent accountant Jos de Wit van de KLM in New York; zelf verrichtte hij ook nogal wat spitwerk. Hoewel de in dit 171 pagina's tellen de document beschreven feiten voor het grootste déél bekend wa ren, is het toch weer interessant het relaas te volgen. Ai was het alleen maar omdat alles nu op een rijtje Is gezet en duidelijk de samenhang wordt weergegeven tussen de vele aspecten van een zaak, die tenslotte zo ingewikkeld werd, dat velen er destijds niet meer konden uit komen. Haasbroek heeft er een niet alleen leesbaar, maar ook objectief verslag van gemaakt. Hij geeft toe vaak tegen een muur te zijn gelopen, soms ten onrechte geloof te hebben gehecht aan de verklaringen van De Wit. Een aan klager, met wie hij aan het eind ook geheel afrekent. Een griezelige fa naticus noemt hij hem ergens, die van meet af aan suggereerde door nobele motieven te zijn gedreven, terwijl allengs duidelijk werd, dat hij vooral uit was op persoonlijk gewin en positieverbetering. Dat neemt niet weg, dat hij toch achter een groot deel van de be schuldigingen van de nu gevloerde ex-KLM'er is blijven staan, mede op grond van de resultaten van eigen onderzoek. Hij zegt er bij het gevoel te hebben, dat slechts het bekende topje van de ijsberg is gesmolten. „Als journalist kun je namelijk flui ten naar de medewerking, die ver eist is om tot een goede oordeelsvor ming te komen. De KLM wilde mij niet te woord staan. Vitale rechts zittingen waren besloten en de dos siers over KLM-praktijken uit het verleden bleven potdicht" Wat cynisch moet hij dan ook ten slotte constateren: „Ik heb prachtig kunnen aantonen hoe onmogelijk het is om veel aan te tonen." De KLM-affaires, door Nico Haas broek, uitgave Bert Bakker, Am sterdam, 171 blz., prijs: 19,50. door Jelle Jan Klinkert Doordat de gemiddelde leef tijd van de Nederlanders is gestegen is ook het aantal ouderen in de bevolking toe genomen. In 1930 was slechts 6.2 procent daarvan ouder dan 65 jaar, in 1971 was dat 10 procent. De term „vergrijzing" wordt wel eens gebruikt om deze ontwikke ling aan te duiden. Die term heeft een negatieve bij klank, en dat is niet toevallig: be jaarden vormen in onze samenle ving een in vele opzichten negatief gediscrimineerde groep. Je kunt daarom gemakkelijk overeenkom sten signaleren tussen de bejege ning van bejaarden en van mensen van een ander ras: de neiging om ze in aparte woongebieden op te slui ten, stereotypering van de leden van de groepering (ook op seksueel terrein), politieke discriminatie en. vooral, discriminatie in de gezond heidszorg. Er is wat dit laatste be treft al enkele malen door deskun digen met nadruk op gewezen, dat een ziekenhuisopname door een sterke volwassene nog wel te overle ven is, maar voor de gemiddelde bejaarde een groot gevaar vormt. Er is dan ook alle reden om aan de specifieke behoeften van bejaarden in onze samenleving meer aandacht te besteden. Het boekje „Meer be wegen voor Ouderen" wil daaraan bijdragen. Onder redactie van K. Rijsdorp hebben een aantal des kundigen hun gedachten over ou- der-worden op papier gezet (in het eerste deel) en in het bijzonder aan dacht besteed aan de mogelijkhe den om door middel van zeg maar gymnastiek oudere mensen meer te laten bewegen (dit vooral in het tweede deel). Het is een gedegen werkje gewor den, waarvan het eerste deel erg de moeite waard is: veel aandacht voor de maatschappelijke, psychologi sche en fysieke kanten van het ou der worden. Het tweede deel van het boek is echter anders. Daarin komen de praktische kanten van het bewegen van ouderen aan de orde: gymnastiek, jazzballet, spel en zwemmen. Het vreemde is dat de sfeer van dit tweede deel in tegen spraak is met die van het eerste deel. Want na de verstandige op merkingen in het eerste, maakt de inhoud van het tweede deel een uiterst betuttelende indruk. Ik proef er een houding uit van: wij, gezonde volwassenen, zullen de oudjes wel eens even laten-bewegen en hoe dat gebeurt is nauwelijks belangrijk. De plaatjes in het boek accentueren dit aspect, en ze doen bij mij de vraag rijzen: vinden be jaarden deze activiteiten eigenlijk leuk? Zo lees ik bij enkele voorbeelden van „spelletjes zonder gebruikma king van materiaal (kan ook buiten worden gedaan, dat hangt af van „de fantasie van de spelleider." Ty perend*!): overloopspelen zoals schipper-mag-ik-overvaren. Ratten en .muizen, St. Joris en de draak. Kom mee - ga weg." Ik weet er nog wel een paar: zaklo- pen, knikkeren, zwaan-kleef-aan. koekhappen en verstoppertje. De bejaarden mogen kennelijk terug naar de kleuterschool als de spel leider het toestaat. Mijn stereotype van de bejaarde is: de bejaarde is eigenlijk een gewone volwassene, die zichzelf het liefst gewoon vol wassen wil bezighouden. Maar, eer lijk gezegd, na lezing van het twee de deel van dit boek weet ik het niet meer zo precies. Mijn eigen ruim 65- jarige ouders uitten bij het zien van de plaatjes in elk geval de hoop hieraan nooit te hoeven meedoen. K. Rijsdorp (red.): Meer bewegen voor ouderen. Uitg.: Dekker v.d. Vegt, Nijmegen (224 p.). Prijs 35.-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 11