d Verloren verleden terug in Oostvaardersplassen RIïhTÏ Voetballen met kernenergie Lay- fj^sel iffetenschap en techniek 5RDAG 31 MEI 1980 ■BINNENLANDS TROUWKWARTET lij de aanleg van Zuidelijk Flevoland had niemand voorzien dat zich in een deel van de polder een vogelrijk moerasgebied van Europese betekenis zou ontwikkelen. Een deel van het Oostvaardersplassengebled is inmiddels veilig gesteld. Te weinig, menen natuurbeschermers, en zij pleiten voor het behoud van het gehele plassengebled hoocsmnnincsleidimc spoorlijn aangeplan r 60s STAP meer door Hans Schmit Si vroeger eeuwen was hét lage gedeelte van het huidige Nederland bedekt met uitgestrekte moerassen. Het weidse land van water, riet en wilgen bood onderdak aan een rijke levensge meenschap, waarvan vertegenwoordigers als reigers, lepelaars en aal scholvers honderden Ja ren lang door onze voor ouders als delicatesse werden gevangen. De oudst bekende rekenin gen van de opbrengst van deze vogels dateren bit het midden van de veertiende eeuw. In de loop van de vorige eeuw zakte de vangst echter ineen. Niet omdat een kwak of een aalscholver niet meer zou smaken, maar gewoon omdat er nauwelijks nog iets te van gen viel. Door de aanleg van dijken, het droogleggen van moerassen en het ontginnen van de eens woeste gronden werd het woongebied van deze vogels steeds verder in gekrompen. Lepelaar, aal scholver en kwak werden zeld zaam tot uiterst zeldzaam; an- dere vogels die op het moeras zijn aangewezen, zoals de zee arend, de visarend, de grote zilverreiger en de ralreiger, keerden ons land definitief de rug toe. Middeleeuwen 1 Althans, zo leek het tot voor ort. Sinds enige tijd bestaat r goede hoop dat het Oost- aardersplassengebied in Zui delijk Flevoland iets van wat definitief verloren leek, zal kunnen terugbrengen. Het zesduizend hectare grote moe- ras- en merengebied in de Jongste polder heeft „een ui terlijk en een samenstelling die maagdelijke, vóór-midde leeuwse tijden voor de geest roept," zoals prof. dr. K H. Voous (VU, Amsterdam) in een pleidooi voor het behoud van het gebied schreef. Tallo ze zeldzame vogelsoorten zijn de afgelopen jaren in de Oost vaardersplassen neergestre- De Oostvaardersplassen: een open landschap van water en riet, dat grote aantrekkingskracht op vogels heeft ken en tot broeden gekomen, in de winter verblijven er tien duizenden watervogels, dui zenden grauwe ganzen ruien er en tijdens de trek of in de winter verblijven er roofvo gels als buizerds, kiekendie ven (blauwe en bruine) en en kele visarenden. Hoogtepunt is echter de overwintering van twee tot vier zeearenden, die mogelijk in de toekomst ook tot broeden komen. Toen in 1968 Zuidelijk Flevo land kwam droog te staan, had niemand enig idee dat tussen de Oostvaardersdijk, de Knardljk en de Lage Vaart een aaneengesloten natuurge bied zou ontstaan, laat staan dat zich in dit gebied tussen Lelystad en Almere een oor spronkelijke levensgemeen schap zou ontwikkelen. De verwachting was dat het moe ras zou dichtgroeien, waarna het (zo waren de plannen) ruimte aan de industrie kon bieden. Grauwe gans Maar de Oostvaardersplassen en de zuidelijk daarvan gele gen Lepelaarsplassen groei den niet dicht Door het zorg vuldig beheer van het water peil door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders kreeg de grauwe gans de mogelijkheid Het deel van de Oostvaardersplassen waar de Flevospoorlljn Is gepland. een opmerkelijke rol te gaan spelea De grauwe ganzen be- grazen de moerasvegetatie en hun vraat voorkomt dat het moeras dichtgroeit Boven dien zorgt de grauwe gans er voor dat de voedselproduktie van het moeras ten dele ten goede komt aan andere die ren. omdat veel van de plan ten die hij eet onverteerd maar fijnversnlpperd in het water komen. De fijnverdeel- de mest in het water dient als voedsel voor visjes, kreeftjes en weekdieren, die op hun beurt weer worden gegeten door grotere vissen en eenden. De vissen en mosselen dienen weer als voedsel voor allerlei vogels en andere dieren, (er- wijl eenden en andere dieren voedsel zijn voor roofvogels als de bruine kiekendief. De grauwe gans, die in 1909 als broedvogel uit ons land verdween en alleen kort na de oorlog even terugkeerde in de Noordoostpolder, vervult dus een duidelijke sleutelrol in de ontwikkeling van de Oost vaardersplassen. Momenteel broeden er jaarlijks honderd tot tweehonderd paar en ruien er zo'n zevenduizend grauwe ganzen. In het kielzog van deze vogel ontwikkelden de Oostvaardersplassen zich snel tot een gebied dat zich alleen laat vergelijken met de Ca- margue in Zuid-Frankrijk en Neusledlersee in Oostenrijk. Nu reeds is de aalscholverko lonie in de Oostvaardersplas sen met 750 paar de op één na grootste in Nederland en broedden er vorig Jaar meer dan honderd paar bruine kie kendieven. Waarschijnlijk geen ander terrein in Europa biedt zoveel baardmezen on derdak als de Oostvaarders plassen, waar ook (om de op somming beperkt te houden) roerdompen, kluten, zilverrei gers, purperreigers en wou daapjes broeden. Plannen Aansluitend op de stormach- tigeontwlkkellngen, zijn de oorspronkelijke plannen in middels gewijzigd: 3.600 hec tare van de plassen (het natte, bekade gedeelte) is tot na tuurgebied bestemd; de overi ge 2400 hectare (vochtig tot Lepelaar plassen Volgens de haldlge plannen moet het Oostvaardersplassengebled worden teruggebracht tot het bekade deel van 3600 hectare (op het kaartje het gearceerde gebied). Om de ontwikkelingen niet af te breken, dient volgens Staatsbosbeheer een gebied van minimaal sesdnlzend hectare in stand te worden gehouden (het gearceerde èn het gestippelde gebied). Aan de ruidxijde dient dan bos te worden aangeplant; het aan de noordzijde reeds geplante bos moet worden gehandhaafd. Het vastgestelde tracé van de Flevospoorlljn (A) sou het gebied doorsnijden; de spoorlijn dient d«n ook te worden opgeschoven In de richting van de hoogspanningsleiding en rijksweg 6 (B). droog) zal worden ontgonnen. Door dit laatste gebied zal de Zuiderzeespoorlijn (Amster- dam-Almere-Lelystad) komen te lopen, terwijl tegen het res terende natuurgebied aan on der meer een industriegebied, Almere-bulten en een wijk van Lelystad zal worden ge bouwd. Tegen die plannen is inmiddels vanuit brede na tuurbeschermingskring pro test aangetekend. Zo hebben Vogelbescherming en Natuur en Milieu een brochure over het gebied uitgebracht, waar in zij pleiten voor minimaal de instandhouding van de huidi ge zesduizend hectare, een streven waarin beide organi saties worden gesteund door vijf hoogleraren ecologie en natuurbeheer. Gevolgen Een belangrijke onderbou wing van en stimulans voor de actie vormt een rapport van drs. Frans Vera van de inspec tie natuurbehoud van Staats bosbeheer. Samengevat komt het rapport, waar ook het Rijksinstituut voor natuurbe heer zich achter heeft ge schaard, erop neer dat, wan neer de huidige plannen wor den uitgevoerd, de op gang zijnde ontwikkelingen worden afgebroken en de thans aan wezige waarden zullen ver minderen. Het rapport van drs. Vera is gebaseerd op nieu we feiten over de snelle ont wikkeling in het gebied èn op nieuwe inzichten over de voor waarden waaronder levensge meenschappen zich zelf in stand kunnen houden. De gevolgen die uitvoering van de huidige plannen zal hebben, zijn te berekenen aan de hand van de in de jaren zestig ontwikkelde eilanden- theorie. Drs. Frans Vera: „Als je een groot gebied hebt, bij voorbeeld een moerasgebied, en Je bekijkt een deel van dat gebied, dan heeft dat deel be paalde waarden. Wanneer Je alleen dat ene deel beschermt en de rest ontgrint of wanneer Je datzelfde deel elders iso leert, blijkt het veel armer te worden. Ook de Oostvaar dersplassen zijn een deel van een groter gebied: de vogels zoeken voedsel in de polder en het IJsselmeer. Als Je nu de polder wegneemt en ook nog eens de Oostvaardersplassen verkleint, blijft er weinig van de huidige waarden over. De aantallen vogels nemen af, een aantal soorten verdwijnt en vogels die zich zouden kun nen gaan vestigen, zullen dat niet meer doen. Bovendien zal het gebied niet meer, zoals nu, een toeleverlngsgebled voor andere natuurterreinen zijn. Zo zal het verkleinen van de Oostvaardersplassen een te rugslag voor de bruine kieken dief betekenen in heel Neder land." Om de Oostvaardersplassen voor deze dreigende waarde vermindering te behoeden, heeft Staatsbosbeheer een nieuw inrichtingsplan opge- steld( dat als een absoluut mi nimum voor het behoud van de ontwikkelingen moet wor den gezien. De voornaamste onderdelen uit dit plan zijn: Het behoud van het volledi ge gebied van zesduizend hectare. O Het nu reeds ontgonnen ge bied (de reeds Ingezette ont ginningen zijn in afwachting van de verdere besluitvor ming tijdelijk stilgezet) tot ex tensief beheerd grasland met veel sloten en greppels ma ken. De Oostvaardersplassen kunnen dan min of meer zelf dragend worden wanneer het geheel geïsoleerd is komen te liggen. Het verschuiven van de spoorlijn in oostelijke rich ting, waardoor deze één tracé vormt met de autosnelweg en de hoogspanningsleiding langs de Lage Vaart. Minister Tuljnman (verkeer en water staat) heeft het tracé door de Oostvaardersplassen vastge steld; Natuur en Milieu en Vo gelbescherming zijn reeds bij de Kroon in beroep gegaan. Het vergroten van het beka de deel aan de zuidzijde voor onder meer de ganzen, de bruine kiekendief en de vis- en zeearend. De aanplant van een bos ten zuiden van het gebied. Vo gelbescherming heeft een ver dergaand voorstel: het wil de Lepelaarsplassen laten aan sluiten bij de Oostvaarders plassen. Daardoor ontstaat een „groene gang" naar het Naardermeer en het Noord hollands-Utrechts plassenge bled, terwijl het natuurgebied dan ook diep in het stedelijk gebied van Almere door dringt Wanneer aan al deze voor waarden wordt voldaan, is het volgens drs. Frans Vera nog slechts een kwestie van tijd voordat de zeearend (de groot ste Europese arend met een spanwijdte tot tweeënhalve meter) weer in Nederland broedt door Rob Foppenia „Een eerste aftrap voor de maatschappelijke discussie over kernenergie." Zo noemde directeur-generaal drs. W. H. J. Tieleman van energievoorziening het deze week gehouden symposium over de internationale inspanning om het bezit den te houden. Het beeld is voor meer dan een uitleg vatbaar, van kerncentrales en kernwapens zoveel mogelijk geschei- maar daardoor wel interessant. Het wonderlijkste was ei genlijk dat ze het een beet je eens geworden waren, die ruim vijfhonderd des kundigen die twee Jaar be trokken waren bij de Inter nationale evaluatie van de nucleaire splijtstofcyclus (INFCE). Het idee was haast te mooi om waar te zijn: laten we nou gewoon met z'n allen alleen over de feiten praten en dan zien we wel of we er uit komen. Zo wordt zelden meer over kernenergie gediscussi eerd. Je komt meteen el- kaars maatschappij- en mensbeeld tegen, en dan heb je het al niet meer over „de" feiten en word Je het veel moeilijker eens. De bereikte eensgezind heid heeft dan ook iets kunstmatigs, en om daaro een rituele aftrap voor een discussie te baseren, is dus een prima idee. De voor die aftrap uitgenodigde hoog waardigheidsbekleder moet de bal in een gepro grammeerde richting uit de middencirkel wegwer ken. En tussen de partijen staat stilzwijgend vast dat dit zo min mogelijk invloed op het spelverloop zal heb- bea De aftrap van Tiele man komt bovendien zo wel te laat als te vroeg. Het debat over kernenergie is gelukkig al Jaren gaande. En de georganiseerde dis cussie die de regering zich heeft voorgesteld, is nog steeds niet georganiseerd. Dat de internationale dis cussie tot een gezamenlijk document had geleid, bleef intussen verwonderlijk. Want de 66 betrokken lan den waren vanuit wel zeer verschillende posities aan het project begonnea Het was al begonnen toen in 1968 het non-proliferatie verdrag een scheiding aan bracht tussen landen met kernwapens en landen zon der. In landen zonder, zou internationale inspectie erop toezien dat zij ook zonder kernwapens blévea Verscheidene weigerden deze status van „tweede rangs natie", hoewel ze bij aanschaf van keminstalla- ties en nucleair materiaal per geval instemden met waarborgen voor vreedv zaam gebruik. Toen India daar omheen schaatste en in 1974 een „vreedzame" kernexplosie teweegbracht, werd duide lijk dat het niet om theore tische bezorgdheden ging, en dat het systeem lekte. De exporterende industrie landen staken achter een dik gordijn in Londen de koppen bij elkaar en beslo ten tot nog scherpere voor waarden. Hun klanten kre gen eens te meer het idee dat ze gemanipuleerd en achtergesteld werden. Het idee om ook derde-wereld- landen bij die „Club van Londen" te betrekken, kwam te laat om daaraan veel te repareren. En de sfeer werd helemaal bedorven toen de Verenig de Staten in een eenzijdige solo-actie de voorwaarden nog verder aanschroefden. Als (nog) bijna enige leve rancier van verrijkt urani um voor kernreactoren had Amerika daartoe de macht. Maar het formele conflict en de vertrouwens crisis breidden zich uit tot de overige industrielanden en verdiepten zich wat be treft de derde wereld. Toen was het hoog tijd ge worden voor de INFCE: heel voorzichtig en vrijblij vend maar wel zakelijk en vooral samen overleggen hoe het nou het beste ver der kan. De deelnemende landen waren van tevoren al „overtuigd dat doeltref fende maatregelen geno-' men kunnen en moeten worden op nationaal ni veau en vla internationale overeenkomsten, ten einde het gevaar van versprei ding van kernwapens tot een minimum terug te brengen zonder energie voorzieningen of de ont wikkeling van kernenergie voor vreedzame doelein den in gevaar te brengen." En zij „erkenden dat speci ale aandacht zou moeten worden besteed aan de specifieke noden van en omstandigheden in de ont wikkelingslanden. En ze hebben het inder daad tot en met het ein drapport mooi weten te houden. Dit diplomatieke wonder werd langs ondi plomatieke weg bereikt: de deskundigen stelden samen een vergelijking op van de verschillende tech nische mogelijkheden. Er werd niet onderhandeld, maar gewoon gerekend. Onder dit waardenvrije slerkleed werd natuurlijk wel degelijk onderhan deld. Prof. dr. J. A. Goed koop daarover desge vraagd op het symposium: „Met name tegen het ein de hoorde Je toch wel wat van regeringsstandpunten doorklinken." Ook aan het begin hadden die een cen trale rol gespeeld. Voor mogelijke antwoorden op de hamvraag hoeveel kerncentrales er verder ge bouwd worden, steunt de studie voor de periode tot 2000 op vragenlijsten die door de nationale overhe den zijn ingevuld. Aan die opgaven is „maar weinig bijgeschaafd", meldde ir. R. J. Heyboer. Dan levert optelling van die gegevens toekomstbeelden waar mee weinig landen het on eens kunnen zijn. Maar de kans is groot dat deze eensgezindheid ten koste gaat van het realiteitsge halte. Want officiële ra mingen van toekomstige aantallen kerncentrales worden sinds Jaar en dag slechts naar beneden bij gesteld. Als dat zo door gaat (en waarom niet?) zit de raming van INFCE sys tematisch te hoog. Dat gaat inderdaad om een hamvraag, want de Amerikanen beweerden dat er uranium genoeg in de wereld te vinden was om het voorlopig na ge bruik als kernbrandstof af te schrijven zonder er ver der enge dingen mee te doen. Die enge dingen be ginnen met het afzonde ren van het in de brand stof gevormde plutonium, dat nog als brandstof bruikbaar is en voor kweekreactoren zelfs on misbaar, maar waar ook bommen van te maken zijn. Amerika was dus ook tegen die kweekreactoren. Maar met name in Europa en Japan overheerste het gevoel dat Amerika zowat het enige land met genoeg eigen uranium was, en dat we het hier dus niet zonder dat plutonium konden stellen, en op den duur ook niet zonder die kweek reactor, die uranium tien tallen malen efficiënter benut De conclusies zijn intussen bekend: de stu dies van de INFCE hebben weinig overgelaten van het rechtlijnige standpunt dat Amerika aanvankelijk innam. Tussen de verschil lende technieken bleken wat de proliferatiebesten- digheld betreft maar gra duele verschillen te be staan. Voor de strijd tegen verspreiding van kernwa pens zijn politieke en or ganisatorische waarbor gen de aangewezen mid delen. De overeenstemming hier over, heeft ook de zwaarte van die hamvraag aan merkelijk verkleind. Hoe snel de toepassing van kernenergie nu echt groeit en hoe het precies staat met de beschikbare hoe veelheden uranium, is voor wat het proliferatie- probleem betreft van min der betekenis geworden. Dat lijkt mij een essenti eel onderdeel van de resul taten. Want achter bereke ningen die wijzen op te korten in de uraanvoorzie- ning in 1992 of op zijn laatst in 2012, als de kweekreactor niet wordt ingevoerd, waren dus wel dikke vraagtekens te zetten. Merkwaardig genoeg ver kleint die overeenstem ming ook de zwaarte van de principiële vraag die op het symposium uit de be- schaafd-kritische hoek kwam (dr. W. A. 8mit): Waarom heeft INFCE niet ook de mogelijkheid geë valueerd dat het gebruik van kernenergie maar een tijdelijk verschijnsel is, een overbruggingsperiode tot we het met zich ver nieuwende alternatieve energiebronnen afkun nen? Dat viel buiten het thema, kreeg Smit te ho ren. Ik heb intussen een antwoord bedacht Als dat lukt is het prima, maar dan zitten we daarna nog steeds met dat prolifera- tieprobleem. Dan moet ie dereen na afloop plutoni um en aanverwante zaken inleveren bij een organisa tie die daar geen gekke dingen mee doet De poli tieke en organisatorische waarborgen blijven nodig. Maar misschien zie ik dat heel verkeerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 17