'1830' wordt herdacht
met een hereniging
Waarop rijden straks auto's in België?
Wetenschap en techniek
jebdag
17 MEI 1980
TROUW/KWARTET 23
■BELGIË ISO JAAH1
Veel woorden en zegswijzen die in Vlaande
ren te horen en te lezen zijn, zijn goed
Hederlands, hoewel men ze in het Noorden
niet meer kent, betoogde eens een niet on
vermaard neerlandicus, prof. P. Gerlach
Royen OFM. Maar een 'noorderling' met
wat taalgevoel, die regelmatig radio en tele
visie uit 'het zuiden' volgt, hoort heel wat
dat afwijkt van wat hij zelf zegt of van wat
hij juist vindt. Men zet er de zaken niet in de
ijs- maar in de koelkast, men zet er de
arbeiders niet op straat maar aan de deur.
men zei er 'seffens' iets doen. Wat is er j
toch aan de hand, daar onder
Maastricht, Tilburg en Axel? Een
gesprek in Brussel heldert op.
door J. G. A. Thijs
we zullen nooit genoeg
woorden hebben, er zul
len nooit genoeg stem
men zijn Die woorden
van de Vlaamse letter-
kundige August Ver-
neylen flitsen door me
in als ik in een van de
egeringsgebouwen in
de Brusselse Wetstraat
ipreek met mr. J. Fleer
ackers. die door zijn
ambtelijke functie sterk
>ij de taal betrokken is.
Aanleiding tot het ge
brek: het verdrag inza
ke een taalunie, dat Bel
gië en Nederland bin
nenkort definitief zullen
sluiten.
Vermeylen schreef de aange
haalde woorden in het begin
ran deze eeuw en zijn stelling
jat men uit elk gewest het
jeste voor de Nederlandse
aal moest halen liep uit op
pleidooi voor behoud van
het eigene van Vlaanderen,
het toen nog veelszins achter
gestelde gewest. Bijna tachtig
jaar later zijn de Vlamingen er
heel wat beter aan toe, ook de
strijd voor de eigen taal is
grotendeels gestreden en
Vlaanderen is nu, zegt mr.
Fleerackers. op zo'n niveau
gekomen dat het als „even
waardige" partij met Neder-
and kan onderhandelen. En
Fleerackers is er niet bang
voor dat het streven naar een
heid zal gaan ten koste van
het eigene. „De uniforme,
vormloze massa waarvoor
sommigen vrezen komt er be
slist niet; dat zou in geen en-
de taal gebeuren. De men
sen zullen hier hun „eigen"
woorden blijven gebruiken,
lk vogeltje zingt nu eenmaal
soals het gebekt is."
Verschülen zullen er dus blij
ven maar wat voor verschil
len? Op die vraag spitst het
?esprek zich voor een groot
deel toe.
Fleerackers: „Het is een feit
dat veel ouderen in Vlaande-
I, ren moeite hebben met de Ne
derlandse taal maar denkt
Mr. J. Fleerackers
u zich eens in onder wat voor
omstandigheden zij die taal
geleerd hebben. Tot 1883 werd
het middelbaar onderwijs ge
heel in het Frans gegeven,
daarna mócht het in het Ne
derlands, maar dat laatste
werd pas verplicht in 1932.
Neem nu mijn vader: die heeft
omstreeks 1910, 1920 zijn stu
dies geheel in het Frans ge
daan. Hij kreeg dus ook stel
het u voor! Nederlandse les
in het Frans. Waar raapte zo
iemand zijn Nederlands bij el
kaar: op straat, bij de meid.
Zelfs na 1932 werden er nog
vakken in het Frans gegeven.
Mijn vrouw bij voorbeeld
volgde Nederlandstalig onder
wijs, maar zij kreeg het vak
'maintien' (een niet-verplicht
vak, waarbij aan meisjes ge
drag, houding en dergelijke
onderwezen werd) in het
Frans."
Tegen deze achtergrond stelt
Fleerackers zijn enthousias
me voor de Taalunie. „Het
moet niet zo zijn dat een Belg
die naar Nederland gaat daar
geen verhaal durft houden
omdat hij voelt dat hij de taal
niet beheerst. Omgekeerd
moet een Nederlander zich in
Vlaanderen niet vreemd voe
len. Dat betekent dat beiden
de standaardtaal moeten be
heersen; in een tijd waarin de
hele wereld een groot dorp ge
worden is is dat beslist nood
zakelijk. Dat brengt een grote
taak mee voor ons onderwijs!
Aan de andere kant is er dus
het belang van een grotere
eenheid, maar aan de andere
kant moet een instrument als
de taalunie het mogelijk ma
ken dat wij als Zuid-Neder
land voor honderd procent
aan onze trekken komen en
dan bedoel ik dat wij het eige
ne. datgene wat wij aanvoelen
als onze taalrijkdom, zullen
kunnen behouden. Het is toch
niet meer dan natuurlijk dat
onze taal een zekere kleur
heeft: aan Toon Hermans kun
je goed horen dat hij uit Lim
burg komt en toch spreekt hij
herkenbaar standaard-Neder
lands."
Dus zo veel mogelijk be
houden?
„Nee, voor uitdrukkingen die
fout Nederlands zijn, moeten
we natuurlijk niet op de bres
springen. Ik denk bij voor
beeld aan de verwisseling van
'verstaan' en 'begrijpen', of,
om een sprekender voorbeeld
te nemen: veel Vlamingen zeg
gen 'een voorstel weerhouden'
als ze bedoelen: 'een voorstel
aanvaarden'. Dat is zonder
meer verkeerd. Maar let nu
eens op een woord als 'sef
fens'. Dat is niet: onmiddel
lijk, ook niet: dadelijk, ook
niet: straks (want dat kan
over een paar uur zijn), maar:
iets verder dan 'dadelijk', over
een kwartier of zo. Dat is een
goed woord, dat door de een
wording in noord-Nederland
verloren is gegaan (uitgezon
derd hier en daar in Noord-
Brabant). maar dat in zuid-
Nederland nog gebruikt
wordt. Voor het behoud van
dergelijke woorden zullen we
moeite moeten doen. En tus
sen dialect-taal en cultuurtaal
moet er een vruchtbare wis
selwerking zijn. Het dialect is
de voedingsbodem van de al
gemene taal zoals het platte
land de voedingsbodem van
de stad is."
Door het toenemende contact
tussen de mensen (reizen, te
lefoon en dergelijke, maar
vooral de televisie) blijft het
gevaar dat er veel eigens ver
dwijnt toch groot.
„Ja, dat is natuurlijk zo. On
derschat bij voorbeeld de ge
volgen van het reizen niet. Als
u 's zondagmorgens op de
'vlooienmarkt' in Antwerpen
komt ziet u daar vele duizen
den Nederlanders. En dan de
televisie: die werkt inderdaad
in de richting van eenheid,
maar heeft daardoor ook een
zegenrijke invloed gehad.
Mijn moeder heeft uitsluitend
Frans onderwijs gehad, zij
spreekt sterk 'gekleurd' Ne
derlands. Toen de Nederland
se televisie begon met het uit
zenden van toneelstukken,
klaagde zij: Dat Hollands, ik
kan er niks van verstaan. Nu
slaat zij geen Nederlands stuk
meer over (zij is dol op toneel),
de televisie heeft haar ver
trouwd gemaakt met de alge
mene taal. Voor veel jongeren
is het probleem natuurlijk
veel kleiner, zij zijn er door
het onderwijs en de televisie
in gegroeid. Toch blijf ik er
hier in het zuiden steeds de
nadruk op leggen, ook tegen
over mijn kinderen: zorg dat
je de algemene taal kent. En
het is toch duidelijk dat je een
buitenlander, die Nederlands
wil leren, de algemene taal
bijbrengt waarin 'je' en 'jij'
voorkomen en niet de gekleur
de taal met 'ge' en 'gij'
„Nee, pessimistisch over de
gevolgen van meer eenheid
ben ik niet. Lang is er grote
nadruk gelegd op het belang
van uniformiteit, nu krijgt het
behoud van het gewestelijke
weer veel meer accent. Toch
ben ik ook nog wel bang dat
we in een soort 'halve' taal
zullen blijven steken, dat de
mensen straks niet opgewas
sen blijken tegen wat in een
tweetalige functie van hen
wordt gevraagd."
Met die tweetaligheid van
België heeft mr. Fleerackers
heel wat te maken: hij is
voorzitter van de vaste com
missie voor taaltoezicht, een
instantie die de regering ad
viseert over de toepassing
van de taalwetten.
„Daarbij gaat het vooral over
de mate waarin de beide
grootste taalgemeenschap
pen, Frans- en Vlaamstaligen,
aan het bestuur deelnemen.
De verdeling van de functies
hangt sterk af van de aard van
het departement. Zo heeft de
visserij, die aan de (Vlaamse)
kust wordt beoefend, een Ne
derlandstalig bestuur; de bos
bouw daarentegen, die vooral
in het oosten en zuidoosten
wordt uitgeoefend, een Fran
stalig. Bij de diplomatie ligt
de verhouding half om half.
Onze commissie heeft ook een
ombuds-functie: ieder die een
klacht heeft over de toepas
sing van de taalwetten kan
zich tot ons wenden. Om een
eenvoudig voorbeeld te noe
men: als ik op het postkan
toor vijf postzegels in het
Vlaams bestel en de loket-
ambtenaar verstaat me niet,
dan kan ik klagen. We krijgen
zo'n vierhonderd klachten per
jaar en dat is eigenlijk niet
veel, als u bedenkt hoe vele
miljoenen bestuurshandelin
gen er elk jaar uitgevoerd wor
den! Er zijn ook taalwetten
voor het bedrijfsleven: zo
moeten alle afspraken over
werktijden, lonen en dergelij
ke gemaakt worden in de taal
van de werknemer, de be
diende."
Voor het zover was is er
waarschijnlijk heel wat
gebeurd.
„Ja, dat is allemaal in een
lange reeks van jaren afge
dwongen naar aanleiding van
grove misbruiken. Wij Vla
mingen komen van heel ver.
Bedenkt u eens wat er na de
val van Antwerpen, in 1585,
gebeurd is. Antwerpen was
toen de grootste stad van de
Nederlanden, zuid-Nederland,
was een protestantse natie.
Veertig jaar na 1585 waren er
van de honderdduizend Ant
werpenaren nog maar veertig
duizend over. Stel u eens voor
hoeveel huizen er toen leeg-
gestaan moeten hebben! Het
beste kun je de gebeurtenis
sen van toen vergelijken met
wat er na de oorlog in Oost- en
West-Duitsland gebeurd is.
Hoe gaat het na zo'n breuk: er
komt een vluchtelingen
stroom op gang. een uittocht
van intelligentsia. Je zou kun
nen zeggen: wij hebben ons
Korea, ons Vietnam tóen be
leefd. Met dit verschil dat de
Amerikanen na afloop van het
Vietnamese drama het land
Tussen Belgen en Nederlanders heeft het, vooral in de jaren twintig en dertig, niet altijd goed
geboterd. Deze plaat verscheen in 1920 in het christelijke weekblad De Ster: een Belg steekt een
spaak in het Nederlandse wiel.
verlieten en dat de Spanjaar
den bij ons gebleven zijn. Vele
duizenden Zuidnederlanders
zijn toen naar het Noorden
getrokken en daar hebben zij
veel bijgedragen ook aan de
taal en de cultuur. Of wij in
het zuiden het nu leuk vinden
of niet: de cultuurtaal, die in
de middeleeuwen uit Vlaande
ren kwam en later uit Bra
bant, komt nu uit het
Noorden."
Toen de Brusselse radio het
bericht over de taalunie ver
spreidde zei de omroeper er
wat ironisch bij: och, de
spreekmakende gemeente zit
toch in het Noorden! Iets van
een minderwaardigheids
complex?
„Och, ik heb geen enkel com
plex daarover, natuurlijk was
het anders geworden als wij
de oorlog tegen de Spanjaar
den gewonnen hadden, maar
de dingen zijn nu eenmaal zo
gegaan als ze gegaan zijn. Ik
klaag er ook niet over dat wij
weinig hulp uit het Noorden
gekregen hebben; ik stel al
leen vast dat wij de laatste
honderd of vijftig jaar veel
hebben bereikt en wij hebben
zelf de kooltjes uit het vuur
kunnen halen. En ik ben opti
mistisch over de komende
ontwikkelingen. U weet dat er
kort na de tweede wereldoor
log, toen de befaamde Bel
gisch-Nederlandse woorden
lijst samengesteld werd, nogal
wat moeilijkheden en me
ningsverschillen waren. Ruw
gezegd: het noorden was pro
gressief, het zuiden conserva
tief. Dat kwam vooral tot ui
ting in de spelling van de bas
taardwoorden. Wat betreft de
keuze tussen een spelling met
c of k viel de grens vrijwel
samen met de staatsgrens.
Maar toen er in de jaren zestig
nieuwe besprekingen gevoerd
werden bleek dat er een enor
me ontwikkeling geweest was.
De grens lag helemaal niet
meer op de staatsgrens, er wa
ren progressieven in het zui
den én het noorden, er waren
conservatieven in het noorden
én het zuiden. In vijftien jaar
was de taalgrens Noord-Zuid
totaal doorbroken! Ik maak
me over de komende dingen
dan ook geen zorg: er zal onge
twijfeld nog wel wat gebek
vecht worden over spellings
kwesties en dergelijke, maar
de eenwording is er in feite
al."
Er wordt nogal verschillend
aangekeken tegen de aandui
ding 'Zuid-Nederlands' in
woordenboeken. De samen
steller van Van Dale, dr. C.
Kruyskamp, ontkent dat
daarin een afkeurend of dis
criminerend element zit, hij
noemt het een 'eenvoudige
constatering'. De samenstel
lers van de Belgisch-Neder
landse woordenlijst van 1954
echter vonden een etiket 'ge
westelijk' ongewenst en lie
ten de aanduiding Zuid-Ne
derlands daarom achterwege.
„De vermelding Zuid-Neder
lands vind ik verarmend en
gevaarlijk om de eenvoudige
reden dat minder-bewuste
mensen zo'n woord zullen la
ten vallen, al doen ze dat mis
schien zonder het te be
seffen."
Hoe kijkt u nu tegen 1830
aan?
„Och, ik geloof dat geen wel
denkende Vlaming zou zeggen
dat het nü zo zou moeten als
het in 1830 gegaan is. Maar
het is gebeurd, geschiedenis is
geschiedenis. Slechts een klei
ne groep Vlamingen wil aan
sturen op hereniging met het
Noorden, maar vóór verdere
toenadering tot het Noorden
is iedere weldenkende hier.
Zelfs in Wallonië staat men
daar niet afwijzend tegenover,
al zit er bij de Franstaligen
natuurlijk niet die gevoelswe
reld achter die wij ervaren.
Wat de Benelux betreft, het
spijt mij dat daarin een zekere
stilstand is. ik zou voor een
sterkere federatie zijn. De Be
nelux was een voorbeeld voor
Europa, in Europa is er on
danks veel vallen en opstaan
sprake van vooruitgang, in de
Benelux is er jammer genoeg
een afremming. Een zeer be
langrijk element in de Taalu
nie vind ik dat het de eerste
maal is dat Vlaanderen in fei
te zelfstandig een verdrag af
sluit. Sinds 1970 behoren za
ken van taal en cultuur tot de
soevereine, exclusieve be
voegdheid van Vlaanderen. Al
wordt het verdrag tussen de
ministers gesloten, door de
parlementen goedgekeurd en
door de Koning en de Konin
gin getekend, de wezenlijke
beslissing erover is aan de
'kultuurraad' (zeg maar: het
deelparlement) van de Vla
mingen voorbehouden. In ge
wone mensentaal gezegd: de
Franstaligen kunnen er hun
neus niet meer insteken. En
tot slot: ik vind het prachtig
dat wij de afscheiding van
1830 kunnen herdenken met
een hereniging."
Mr. J. Fleerackers is behalve
voorzitter van de Belgische
commissie voor taaltoezicht
ook Belgisch voorzitter van
de commissie tot uitvoering
van het cultureel verdrag
België-Nederland. De Taalu
nie (Fleerackers: „De naam
viel me in toen ik me op een
ochtend stond te scheren")
voorziet in de vorming van
instanties die zich zullen be
zighouden met zaken als spel
ling, gramatica, woordenlijs
ten en eenheid van juridische
en wetenschappelijke
termen.
door Rob Foppema I
Nieuwe energiesystemen laten zich niet ongestraft in wille
keurig tempo invoeren, zagen we vorige week. Overhaaste
spoed met zonneverwarming kan ertoe leiden dat je je arm
produceert voordat het echt gaat helpen. Vandaag gaan we
een stapje verder: élke energiebron blijkt historisch zijn
vaste tempo van opkomst en ondergang te hebben. De
onderzoekers die daar achter kwamen, zijn er zo van onder
de indruk, dat ze die wetmatigheden durven door te trekken
naar de toekomst. En dat leidt tot verbijsterende vragen,
zoals:
Je ziet er langs de weg
iog niets van, maar benzi-
lepompen lijken in het ko-
ünkrijk der Belgen uit-
tervende instellingen te
'orden. In Nederland, En
gland en West-Duitsland
•ok, overigens, maar elders
n West-Europa niet in die
mate. Daarmee tekent zich
Kil regionale ontwikkeling
al. die merkwaardig ge
noeg is om oplettend te
volgen
Er is namelijk geen re-
don om aan te nemen dat
°ok de auto in deze con
treien uit het straatbeeld
verdwijnen. Cesare
"archetti en Mebosja Na
kicenovic vonden de vraag
die daardoor opgeworpen
wordt. pikant genoeg om
hem in hun rapport cursief
te laten afdrukken: .Als
dit waar wordt, waar zullen
pto's dan op rijden?"
faarschijnlijk op metha
nol. speculeren zij uit de
apsse hand. dat uit aardgas
uit kolen gemaakt zal
•rden.
Tot hier toe mag het ver-
i haai dan een wat lichtzin-
rige indruk maken, de ach-
?rond is ernstig genoeg,
rchetti en Nakicenovic
verbonden aan het In-
«ationaal instituut voor
Bepaste systeemanaly
se (IIASA) in het Oosten
rijkse Laxenburg. Daar
worden ongetwijfeld ook
grapjes gemaakt, maar die
worden niet als research-
rapport formeel gepubli
ceerd.
De bedoeling van de
tnderzoekers was, enig sys
tematisch inzicht te ver
krijgen in de manier waar
op verschillende energie
bronnen elkaar vervanlen
en opvolgen, Sinds 1973
een actueel onderwerp.
Maar de gebruikelijke ma
nier om daar enig zicht op
te krijgen, bevredigde hen
niet. Dat werkt met gecom
pliceerde economische mo
dellen, die snel onbetrouw
baar worden naarmate je
er verder mee probeert
vooruit te kijken. En de
IIASA-mensen wilden ver
kijken, liefst een jaar of
vijftig, omdat zij ervan
doordrongen waren dat de
energievoorziening geen
korte-ba an werk is.
Dus voerden zij een tac
tische frontverkorting uit:
niet meer naar details kij
ken. niet meer over oor
zaak en gevolg piekeren,
gewoon kijken wat er ge
beurd is en of je daar sys
teem in kunt ontdekken.
Dat bleek te kunnen met
een verrassend eenvoudige
benaderinl. Marchetti en
Nakicenovic vatten ver
schillende energiebronnen
op als alternatieve technie
ken die met elkaar concur
reren om hun marktaan
deel, de mate waarin zij
aan de totale (energie-
)vooraiening bijdragen.
Daar was een ordelijke
wiskundige beschrijving
voor bekend, die de op
komst van veel nieuwe
technieken goed beschrijft
en dus ook de teleur
gang van de eerdere tech
niek. De grafiek staat in de
wandeling bekend als de
logistieke curve, en ver
toont kenmerken die je
met gezond verstand tok
had kunnen bedenken. De
nieuwe techniek komt ge
leidelijk op, het marktaan
deel groeit daarna voort
durend sneller, totdat het
naderen van een veizadi-
gingsniveau voor de af
vlakking zorgt.
Maar de logistieke curve
blijkt het gezond verstand
te kunnen aanvullen door
dat de wiskundige om
schrijving ook bruikbaar is
in situaties die je niet meer
een. twee. drie kunt over
zien. Ook als drie of vier
energiebronnen tegelijk in
het spel zijn, blijken de his
torische verbruikscijfers
precies met logistieke cur
ven te kunnen worden be
schreven. De tnderzoekers
laten dat overtuigend zien
in een speciale grafiek
waarin de schaalverdeling
voor het marktaandeel (F)
zo is vervormd dat op
komst en ondergang van
elke energiebron verlopen
langs rechte lijnen.
Voor de liefhebbers: de logistieke
curve wordt beschreven door F'(l-F)
exp,at*bi. waarin F het markt
aandeel is. t de tijd en a en b con
stanten die uil het historische ver
loop worden opgemaakt. De breuk
F/<I-F) is op een logaritmische
schaal uitgezet, zodat de grafiek
rechtlijnig verloopt met t.
De kriebeltjeslijnen geven
de historische verbruiks
cijfers weer. de gladde lij
nen de meest passende be
schrijving volgens logistie
ke curven. De overeen
komst is treffend. De opge
treden regelmatigheden
zijn niet minder treffend.
Energiebronnen vervan
gen elkaar regelmatig, en
vooral langzaam. Het
duurt ongeveer honderd
jaar voordat een markt
aandeel van één procent (F
0.01) is toegenomen tot
vijftig procent (F 0,50).
Tijdelijke storingen zoals
twee wereldoorlogen en
een economische crisis
brengen slechts rimpelin
gen teweeg in het grote
patroon.
EXACTION 'F)
Marktaandelen (F op de schaal rechts) in het wereld-
energieverbruik van hout (WOOD), steenkool (COAL),
aardolie (OIL), en aardgas (NAT-GAS) tussen 1860 en
1975. De lijnen zijn theoretisch doorgetrokken tot 2050,
aannemend dat ook kernenergie (NUCLEAR) en zonne-
energie en kernfusie (SOLFUS) een rol gaan spelen
volgens het gevestigde patroon.
Soortgelijke wetmatigheden ais voor het wereldenergie-
verbruik gelden, zijn ook in de gegevens per land her
kenbaar. Als de lijnen doorgetrokken mogen worden,
zou olie tegen 1990 van de markt verdwijnen. Waar al
het vervangende gas vandaan zou komen, geeft de
analyse niet aan.
ij) «Jiirnu
Hoe sterk hun model ook
toekomstige ontwikkelin
gen kan verklaren, laten
Marchetti en Nakicenovic
spectaculair zien. Door al
leen de historische gege
vens te gebruiken uit de
periode 1900-1920. zijn zij
in staat het verdere ver
loop in de periode
1920-1970 met behoorlijke
nauwkeurigheid te „voor
spellen". Alleen het aan
deel van aardgas komt een
procent of zeven te laag
uit, maar daarvoor waren
de basisgegevens ook erg
mager. (Uit de groei van
één naar twee procent tus
sen 1900 en 1920 was de
steilheid van de groeicurve
eigenlijk nog niet goed te
bepalen.)
Toen hun model zo ro
buust bleek te werken,
vonden de Laxenburger
onderzoekers de moed om
hun berekende lijntjes
maar eens tot het jaar 2050
door te trekken. Daarbij
stonden ze wat betreft
kernenergie voor dezelfde
moeilijkheid als bij het
aardgas in 1920: het markt
aandeel is net tot twee pro
cent opgelopen, maar daar
voorspel je nog geen snel
heid van marktpenetratie
mee. Ze hebben maar aan
genomen dat het zou verlo
pen in het gebruikelijke
tempo. Ook uit de losse
hand is aangenomen dat in
2000 een nieuwe energie
bron een marktpercentage
van één procent over
schrijdt en dus in de gra
fiek zichtbaar wordt: waar
schijnlijk zonne-energie.
j misschien al kernfusie
en vrijblijvend aangeduid
als „SOLFUS".
Zulke grafieken zijn ook
per land en per sector te
maken, historisch klopt
het allemaal vrij keurig, en
de vooruitberekening leert
inderdaad dat in België en
Nederland het olieverbruik
over zijn top heen is en in
1990 uit het zicht van de
grafieken verdwijnt. Waar
op rijden straks de auto's?
Dat is geen hoofdzorg voor
Marchetti en Nakicenovic,
zij hielden zich tenslotte
niet met details bezig, ze
werpen hoogstens prikke
lende vragen op.
Daarbij hebben ze één
vraag over het hoofd ge
zien. Elke nieuwe energie
bron kwam tot nog toe op
omdat hij handiger en/of
goedkoper was dan de be
staande. die nog lang niet
op waren. We zijn nu bezig
met het ontwikkelen van
dure energiebronnen, om
dat het opraken van de be
staande olie wél in het ver
schiet ligt. Daarvoor zou
wel eens een heel ander
model kunnen gelden dan
het historische. Dat neemt
overigens niet weg dat het
opwerpen van prikkelend
vragen altijd welkom is.
C. Marchetti en N. Nakicenovic.
The dynamica of energy syatema
and the logistic substitution model.
IIASA RR-79-13. Laxenburg. 1980