e hoogste toren van de lange landen
De generaal en de professor
Het
koningschap
en de
erflijkheid
pAG 25 APRIL 1980
TROUW/KWARTET
15
jor Guus van Hemert
Mineer je op de kaart van
•derland een stip zet voor ieder
uk romaanse kunst, merk je tot je
rbazing dat een gebied dat Je er
fct voor had aangezien, zich met
meeste stippen vult: dat van de
pte rivieren. Niet de omvang maar
tl het aantal van de romaanse
tuwwerken blijkt daar het grootst.
It zit hem in de vele kleine
rentjes die daar al eeuwen hebben
jndgehouden.
in die ik ken, treft dat van
todewaard (ja. bet dorp van de
pncentrale) mij het meest,
(hthonderd jaar oud, met in zijn
jiur verwerkt een romelnse
afsteen en andere oeroude
Dkken. Men heeft hier vroeger
Eds meer grond aan de rivier
ten laten, ja een half dorp. Maar
i het water tot de toren kwam,
eft men het vertikt om verder te
jken. Met de dijk in een halve
og eromheen, vormt hij een stuk
}nen koppigheid.
lijken zijn muren op een heel oud
heugen, geen verhaal is meer over
bleven, behalve dat toen men het
1840 wilde afbreken en de
mvraag te lang op het ministerie
eef liggen. Goede traagheid. Maar
er het ontstaan weet men niets:
Ie het bouwde, wie het betaalde,
fenmin als van haast al dit soort
[entjes, tussen Gibraltar en
jorwegen. Hun geschiedenis is
rgeten.
pevallig weet ik van een paar
euwe, die in mijn omgeving aan
rivieren liggen, iets van het
rhaal. In Middelaar aan de Maas
(eeg men na de oorlog wel
iksteen toegewezen om de
[rkruimte te herbouwen, maar
et voor de toren. Men is toen naar
(mburg getrokken en heeft er
lateriaal gekocht dat niet onder de
stributie viel: mergel. En zo blonk
eldra aan het steenbruine schip
in witte toren.
iet mooiste kerkje uit de Jaren
ïrtig, in Haalderen aan de Waal.
erd in september 1944 door een
ïmietigingscommando van de
uitsers opgeblazen en in de jaren
aarna herbouwd, behalve de toren.
Ie verrees pas tegen 1960. Ik weet
It omdat ik mensen ken. die daar
»n oude tante hadden van wie ze
fn aardige erfenis verwachten,
laar toen men na haar dood
(jeenkwam, bleek haast alles al
jng naar de parochie te zijn
Igaan. Woedend verliet men het
Ills en met de vuist geheven naar
fet nieuwe torentje riepen ze:
Daar zitten onze centen!" Ja, die
feedzame silhouetten aan de
Drizon zijn niet zo rustig ontstaan
Is ze eruitzien.
Ie reden daarvan is dat een toren
kast altijd iets overbodigs heeft,
lts van luxe. Daardoor wordt de
aanler waarop het geld er komt.
jaast altijd een verhaal.
één oude toren is een
tlangrijk stuk verhaal nog maar
irt geleden opgedolven. Het gaat
Ier niet over zomaar een toren,
laar over de hoogste van
'ederland, die van 1382 boven de
liddelste stad van ons land oprijst
in ook nog eens boven het Nieuw
Bruzalem op het Lam-Gods re tabel
i Gent): de Domtoren van Utrecht.
Uj is niet alleen bijzonder door zijn
10 meter hoogte, of doordat hij de
istorting van het schip in 1674
plemaal los in de ruimte staat,
jaar vooral omdat zijn vorm de
oornaamste eigen vondst van de
lederlandse gothiek is. Een
ferkant grondplan recht omhoog
pgetrokken. Daarop een iets
leiner vierkant, dat nog eens zo'n
ïstand naar boven stijgt. Daar
leer op verheft zich een derde
onstructie, achterhoekig nu, en
pen en licht, waarheen aller ogen
Ich richten, de lantaarn. Twee
ierkanten dus en een achthoek,
rachtige vondst van de
bouwmeester Jan van Henegouwen,
spoedig geïmmiteerd in Groningen.
Rhenen, Amersfoort. Breda en
Maastricht.
Op de plek van Willibrords eerste
kerk dit toen stralende nieuwe
teken. Het voorzag de stad van een
waarmerk, de bisschop van een
machtssymbool, het bracht
geleding in de ruimte, gaf met zijn
luidende klokken (en sinds 1514 met
zijn wijzerplaat) de tijd aan. En in
het toenmalige levensbesef, waarin
het goddelijke omhoog werd
voorgesteld, symboliseerde hij ook
de overbrugging van aarde naar
hemel, zwaar naar licht, tijd naar
eeuwigheid.
Voor zoiets moet toch geld bijeen te
krijgen zijn! Hier begint het verhaal
waarin zich tegenover die hoge
toren (bouwtijd 1321-1382) de meest
boeiende geestelijke gestalte van
Nederland in die eeuw verheft: de
diaken Geert Groote (1340-1384),
grondlegger van de Moderne
Devotie. Pas onlangs is het werk
dat hij ertegen schreef, in een
archief te Neuss am Rhein,
teruggevonden. De ontdekker
ervan, prof. R. R. Post heeft het in
1967 gepubliceerd (Martinus Nijhof,
's-Gravenhage
Het geschrift gaat uit van een
verordening van de bisschop van
Utrecht, Jan van Arkel. Daarin
stond dat alle kerkelijke gelden
waarvan de bestemming niet reeds
vastgelegd was dat loopt vanaf
strandvondsten en restituties
(gewetensgelden) tot erfenisgiften
zonder aangegeven doel aan de
Dombouw moesten toevloeien. Wie
dit ontdook beliep vanzelf een
excommunicatie.
Tegen deze bepaling richt zich de
diaken uit Deventer. Omdat
nergens blijkt, dat de tijdgenoten
op Grootes geschrift gereageerd
hebben, vermoedt Post dat het
onverschrokken zijn. Misschien was
het een „paper" voor een aantal
betrokkenen. Het laat in ieder geval
niets aan duidelijkheid te wensen
De stelling ervan is dat de
bisschoppelijke bepaling niet
gehoorzaamd hoeft te worden. En
wel omdat deze onrechtvaardig is.
Geert Groote, Jurist van opleiding,
laat die onrechtvaardigheid zien in
het feit dat doel, vorm en
bevoegdheid van de bepaling niet
deugen. Hij verwijt de bisschop een
overdreven dus ontkrachtigend
gebruik van de excommunicatie;
een eigenmachtig optreden waar de
vijf Utrechtse kapittels
geraadpleegd hadden moeten
worden; een onzeker maken van de
bestemming van de gelovigen
aangaande de bestemming van hun
giften; maar de steeds terugkerende
ondergrond van zijn betoog is dat
het doel niet deugt om reden, dat
het geld van de kerk allereerst aan
de armen toekomt. Het delen met
de armen is in een christelijke
gemeenschap zo wezenlijk dat de
bisschop daar geen ander doel, en
zeker geen Domtoren, voor in de
plaats kan zetten.
Enkele citaten: „Sensationele
bouwwerken, door het bloed en het
leven van de armen gedragen'
„Van nature worden wij in ons hart
meer getroffen door
mede-christenen in nood dan door
kerkelijke luxe aan de uren... Van
Nature doen wij op dit punt wat de
wet zegt, die volgens Paulus in onze
harten geschreven staat Wie verzet
zich of kan zich verzetten tegen
deze wet van de natuur? Als twee
wetten op elkaar stoten, die van de
Heilige Geest en die van de mens,
dan is er geen twijfel aan dat wij de
algemene wet van de hogere, de
Geest, moeten volgen. Want men
mag zoals Christus zegt, de bevelen
van God niet overtreden omwille
van de tradities van de mensen";
„De bischoppelijke bepaling leidt
tot geen ander goed dan tot een
overdreven en luxueuze bouw van
de materiële kathedraal, uit de
schat van de arme Christus, en
vooral tot die hoogmoedige toren
waarvan al zo'n ontzaggelijke
massa overeind staat".
Grootte laat zich ook met de
bouwkunde in. „De basis is niets
dan water en zand. Dat zo'n massa
daarop lang zal standhouden, is
niet mijn verwachting". En als er
dan kerken gebouwd worden: „zou
het niet veel redelijker zijn die
gelden te besteden aan zoveel
parochiekerken die door oorlog
verbrand, door verwaarlozing
vervallen of door overstroming
ingestort zijn? Nu slokt één alles
op". Groote citeert ook Ambrosius:
„Sieraad van het heiligdom is:
gevangenen vrijkopen!" Elders
noemt Groote als eerste
rechthebbenden: „Gevangenen,
armen, weduwen, en overige zaken
en mensen die noodlijdend zijn".
Hier ligt een eeuwige kwestie. Of
het nu over de Dom van Utrecht of
de raketten van Cape Kennedy
gaat. Geert Groote stelde de moraal
boven de pracht, de mens boven de
kunst. Heeft hij ongelijk gehad?
Door die eigenwijze bisschop staat
die toren er, tot vreugde van
mensen, voor rijk en arm.
Nee, Geert Grootte heeft geen
ongelijk gehad. Maar de creatie van
hem en zijn tijdgenoten is gaan
zitten in mensen, die er ooit
bovenop kwamen, die verpaupering
en verbittering ontliepen: de
levende massa waar wij zelf deel
van zijn. Het resultaat van de niet
gebouwde torens is even
onmogelijk aanwijsbaar als zeker
aanwezig.
Een vraag is wel of Je die twee
soorten besteding alleen maar van
elkaar moet aftrekken. Is het zo'n
simpele aftelsom? Of kan een
bouwwerk (en de ruimtevaart) een
opening voor menselijke geesten
zijn, die ze ook weer naar de ander
brengt, en kan hulp aan mensen
daarentegen weer uitlopen op
schoonheid en creatie? Het lijkt
vitaler en Ingewikkelder dan een
loutere rekensom.
Maar dit alles neem het bloedig
christelijk gelijk niet weg van hen,
die de prioriteit van Groote
beleven. Christelijk en menselijk
gezien zijn de vele torens, die er niet
staan minstens zo Interessant als de
vele die Je wel ziet. De discussie
blijft. Bijvoorbeeld naar aanleiding
van de eventuele herbouw van het
schip van de Utrechtse Dom. Daar
is telkens weer sprake van, onlangs
nog in een afstudeerscriptie van een
jonge Delftee Ingenieur. Martin van
Dort
Zes jaar geleden, op 3 augustus 1974
heeft tegenover eenzelfde soort
Utrechtse plannen Jan Kuijk een
commentaar in deze krant
geschreven dat geheel in traditie
van Groote ligt: waarom Ineens zo
excessief veel financiën naar zo'n
triomfalistische project dat nu niet
eens een triomf van het geloof maar
„een in Delft uitgedacht technisch
hoogstandje" is; het komt niet
overeen met onze manier van
bouwen, noch van geloven: de kerk
heeft meer behoefte aan
tabernakels (tenten) dan aan
tempels.
Om zulke argumenten is er veel
ongebouwd of half voltooid
gebleven en kleinschaliger besteed.
Wanneer Je dan ergens een halve
rom van een toren tegen een
horizon ziet staan, hoeft dat geen
lamheid of hebzucht van vroegere
geslachten te betekenen. Er kan de
prioriteit van Groote gekozen zijn:
de armen. Voor hem had de
Utrechtse Domtoren ook zo'n torso
mogen blijven. Hij zocht een
horizontale oneindigheid.
or H. J. Neuman
jeneraal-majoor M. H. von Meijen-
lidt die zijn periode als gouver-
kur van de Koninklijke Militaire
jcademie aan hét afronden is, is
in man met vele kanten. Ik ken ze
|ng niet allemaal en ik pretendeer
it ook niet. Wel meen ik althans
!n facet van zijn denken te hebben
[gemerkt dat niet algemeen be-
(nd is. In oktober 1978 hield gene-
ial Von Meijenfeldt een voor
lacht ter gelegenheid van een
rmposium in de K.M.A. dat ik het
lorrecht had te mogen voorzitten,
e tekst van deze voordracht is
rug te vinden in het nummer van
april 1979 (41) van „Mars in ca-
iedra", het tijdschrift van de Ko-
Inklijke Vereniging ter Beoefe-
ing van de Krijgswetenschap. De
klachtenwisseling die daarna
jaats had en waarbij de spreker
[tegenheid kreeg zijn tienkbeel-
In, waar nodig, te verduidelijken
i in dit nummer niet opgenomen.
inleider liet ook ditmaal geen
tijfel bestaan aan zijn overtui-
ig dat de grenzen binnen welke
lilitairen moeten en mogen han-
llen door de onbeperkte toepas-
ng van kerntechnologie voor de
Irlogvoering zijn overschreden,
ét ethisch probleem dat zich hier
Oordoet houdt volgens generaal
bn Meijenfeldt vooral verband
kt de effecten van atoomwapens
k het escalatieproces. Maar hij
Klde, bezig zijnde met die aspec
ts, een weg zoeken „waarop wij
trantwoord kunnen verder gaan",
toe ziet die weg eruit?
stijl van de gouverneur van de
iM.A. is zodanig dat het niet al-
fd eenvoudig is in alle klaarheid
1st te stellen wat hij niet en wat
hij nu wel wil. Maar ik doe hem,
geloof ik, geen onrecht aan als ik
zeg dat hij de tactische atoomwa
pens, anders dan misschien de re
gering, liever niet ziet als ontste
kers van de strategische.
Zijn voorkeur gaat ernaar uit kern
wapens te verdelen in wapens die
op het slagveld bruikbaar zijn en
alle andere. Voor al die andere
atoomwapens (inclusief de strate
gische of centrale wapensystemen)
bepleit hij, als inleidende stap, een
verklaring dat men ze niet als eer
ste zal gebruiken en vervolgens
(voor zover toepasselijk) hun ver
wijdering uit West-Europa.
Maar nu de kernwapens die bruik
baar zijn op het slagveld! Von
Meijenfeldt wijst ze misschien
moet ik zeggen: in dit stadium -
niet af, al beveelt hij wel interna
tionale overeenstemming aan over
de beperking van hun effecten en
over de te bestrijden doelen.
Veruit de opmerkelijkste passage
luidt echter als volgt: „Het is mijn
mening dat, voor zover—technolo
gische ontwikkelingen onze mili
taire geloofwaardigheid ten goede
komen, ons lidmaatschap van de
NAVO ons verplicht deze ontwik
kelingen te volgen; zeker als onze
bondgenoten ons daarin voorgaan
of volgen. Een afwijzing zou im
mers onze troepen, die in NAVO-
verband een zeer belangrijke taak
hebben, in een onhoudbare situatie
plaatsen en niet oprecht zijn tegen
over onze bondgenoten".
Als de lezer zich misschien in ver
bijstering afvraagt waar de gene
raal het over heeft, dan verschaft
de volgende zin zij het op een
verdraaid ingewikkelde manier
enige opheldering. Von Meijen
feldt verwijst daarin naar een ge
ruchtmakende opmerking van mr.
W. Aantjes, op dat moment nog
leider van de CDA-fractie. In een
interview met „Hervormd Neder
land" had deze kort tevoren gesteld
dat bij aanvaarding door het
bondgenootschap van de neutro
nenbom het Nederlandse NAVO-
lidmaatschap „ter discussie" zou
komen. Von Meijenfeldt zegt dan
wel dat de CDA-voorman „mijns
inziens gelijk" heeft, maar terwijl
Aantjes ten minste duidelijk t e-
g e n de neutronenbom was, is dat
bij de K.M.A.-gouverneur op zijn
minst twijfelachtig. Om een lang
verhaal kort te maken: als generaal
Von Meijenfeldt de redelijke zeker
heid bezit dat een esealatie naar
het niveau van de centrale kernwa
pensystemen achterwege zal blij
ven, staat hij niet afwijzend tegen
over het volgen van technologische
ontwikkelingen (vernieuwing, mo
dernisering) met betrekking tot de
atoomwapens die op het gevechts-
veld bruikbaar zijn.
Nu is het mij niet bekend of, en zo
ja op welke wijze, de denkbeelden
van Von Meijenfeldt andere
woordvoerders uit de ARP. recht
streeks hebben geïnspireerd. Ook
een pikant artikel van Daan Dijks
man in de Haagse Post van 29 sep
tember 1979 („Hoe pal staan Frin-
king en De Boer?") verschaft daar
omtrent geen absolute zekerheid.
Maar wel wordt daarin drs. Jean
Penders aan het woord gelaten
over „de bevlogen AR-professor
Bob Goudzwaard", met wie hij sa
men in de commissie-Kremers
(over „de politieke overtuiging van
het CDA") heeft gezeten.
Over de beraadslagingen in die
commissie zegt Penders o.m.: „Op
een gegeven moment leek het de
brave Bob ook wel een goed idee
om vooral die grote strategische
kernwapens af te schaffen en dan
voorlopig de kleintjes nog aan te
houden. Toen legden we hem uit
dat die grote strategische wapens
toch de afschrikking vormen en
vroegen hem of hij als hij het over
die kleintjes had toch niet toeval
lig de neutronenbom bedoelde.
Nee, dat was ook zeker z'n bedoe
ling niet".
In een recente aflevering van Ne
derlandse Gedachten" (12 april
1980) komt prof. Goudzwaard op
deze problematiek terug. Zijn stel
ling is dat je ten aanzien van de
ontwikkeling en bet gebruik van
wapens, vroeg of laat, een bepaalde
grens moet stellen. „Zo kan ik als
christen er niet onderuit", schrijft
hij. „dat in de Bijbel uitdrukkelijk
een onderscheid wordt gemaakt
tussen weerbaren en weerlozen in
de oorlogsvoering: vrouwen en kin
deren moeten worden ontzien
(Deut. 20)".
Met de stelling in haar algemeen
heid kan ik instemmen, al heb ik
mijn twijfels over Deuteronomium
20, met name over de verzen 16 en
17 waar voorgeschreven wordt in
de steden van tenminste zes volken
(de Hethieten, de Amorieten. de
Kanaanieten, de Ferezieten, de He-
viethen en de Jebusieten) „niets
(te) laten leven, dat adem heeft",
dus ook „de vrouwen, en de kinder-
kens en de beesten" niet.
Maar wiar moeten we in de huidi
ge tijd de grens trekken? Ik citeer
wederom prof. Goudzwaard: „Er
zijn interpretatieverschillen moge
lijk. Ik respecteer de pacifist, en
nog meer de atoompacifist, maar
ben persoonlijk ertoe geneigd be
paalde zeer specifieke atoomwa
pens met een zéér beperkte en ge
richte werkingssfeer wanneer ae
als louter verdedigingsmiddel wor-
door prof. mr. A.M. Donnar
den gebruikt, nog verenigbaar te
noemen met wat de rechtvaardig
heidsnorm gebiedt".
Dat de hooggeleerde schrijver in de
volgende sin er ten onrecht
van uit schijnt te gaan dat Toma
hawks geen kruisraketten zijn,
doet niet af aan het feit dat ik
gaarne zon zien dat Bob Goud
zwaard en Sam Cohen zich nader
met elkaar verstaan om vast te
stellen of hun voorkeuren op ato
mair gebied soms dezelfde richting
nitgaan. Wat zijn de neutronenbom
en de mini nu ke anders dan „be
paalde zeer specifieke atoomwa
pens met een zéér beperkte en ge
richte werkingssfeer?"
AI lijkt er een zekere gemeenschap
pelijkheid van opvatting te zijn,
toch durf ik niet te spreken van een
as Von Meijenfeldt-Gond-
zwaard. Waar immers de generaal,
zoals ik heb laten zien, de vernieu
wing van bepaalde categorieën
kernwapens niet uitsluit of zelfs
noodzakelijk acht, daar verklaart
de professor zich tegenstander van
welke uitbreiding van de nucleaire
wapenarsenalen van Oost en West
dan ook, „met inbegrip van de ver
dere technologische ontwikkeling
van nieuwe wapens". Hij zegt al
dus op één lijn te staan met een
amendement dat de republikeinse
senator Mark O. Hatfield van Ore
gon beeft ingediend op bet SALT
Il-verdrag.
Dat laatste klopt niet: het amende
ment van Hatfield beoogt uitslui
tend het beproeven, ontwikkelen
en opstellen tot staan te brengen
van nieuwe strategische wapensys
temen. Ik ben het met de opvattin
gen van von Meijenfeldt en Goud
zwaard niet eens, maar de generaal
heeft over de zaken kennelijk beter
en dieper nagedacht dan de pro-
Het meest kenmerkende van
het koningschap is dat het
erfelijk is. Het wordt niet
door benoeming of verkie
zing maar op grond van ge
boorte verkregen. In het ver
re verleden zijn er wel verko
zen koningen geweest (b.v.
in Polen of in het oude Duit
se Rijk), maar tegenwoordig
zou men in die gevallen spre
ken van een president.
Het is niet dat een koning of konin
gin machtiger zou zijn dan andere
staatshoofden. De president van de
Verenigde Staten en de president
van Frankrijk b.v. zijn altijd nog
veel meer monarch (d.w.z alleen
heerser) dan welke ook van de in
Europa overgebleven democrati
sche koningen en andere vorsten
en althans in Europa komt het ko
ningschap vooral voor in onbetwist
baar democratische landen.
Het is zelfs niet dat koningen optre
den met meer praal en ceremonieel
dan andere staatshoofden. Zeker, er
komt op hoogtijdagen een „gouden
koets" aan te pas en bij staatsbe
zoeken zijn er erewachten met bere-
mutsen en sabels. Maar dat is vaak
meer omdat de bezoeker het ver
wacht dan omdat wij er zo'n behoef
te aan hebben. In sommige repu
blieken gaat het veel deftiger toe
dan in de meeste koninkrijken. Hier
bestaat minder behoefte aan praal:
wij hebben toch een koning of ko
ningin! Dat is genoeg.
Neen, het eigenaardige van het ko
ningschap zit hem voor ons tegen
woordig in die erfelijkheid en die
geboorte. En dat is dan ook wat
sommigen er tegen hebben. Ze zeg
gen: Als er een president gekozen of
benoemd zou moeten worden, dan
zouden wij allemaal Juliana kiezen
en misschien volgend jaar Beatrix.
maar die erfelijkheid, ziet uDat
zint mij niet Dat element van onge
lijkheid past niet meer bij deze sa
menleving en beschaving.
Wie zegt het
Op de keper beschouwd zit er in
zulk spreken iets begrijpelijks,
maar er zit ook ietslaat ik niet
zeggen: onwaars, maar laat ik maar
zeggen iets geborneerds in. Want
wie zeggen zulke dingen? Nederlan
ders, dat wil zeggen: mensen die
door het toeval van de geboorte tot
de meest bevoorrechten ter wereld
behoren, tot de betrekkelijk kleine
groep wier problemen, hoe veel zij
ook zijn mogen, volkomen in het
niet zinken bij dat, waar mensen
elders op de wereld mee te kampen
hebben.
Ik ga nog een stap verder, al is dat
een gevaarlijke stap. De Nederlan
ders bij wie Je het bezwaar tegen
een positie krachtens geboorte nog
het meest hoort, worden niet gevon
den bij de eenvoudigen, die maar
hebben te nemen wat er in Den
Haag. in Hilversum of ln Amster
dam voor hen wordt klaar gemaakt.
Zij weten wel dat er in de samenle
ving hoog en laag is en dat het huis
waarin men geboren wordt van be
lang Is voor iemands levensgang.
Neen, dat bezwaar tegen -„de ge
boorte" hoor ik het meest en het
heftigst onder mijn soortgenoten,
dat wil zeggen onder de mensen die
van huls uit al een groter of kleiner
(sociaal, cultureel of/en econo
misch) streepje op anderen voor
hadden en daar. of zij het zich nu
bewust zijn of niet dagelijks de
vruchten van plukken.
Er zit in dat uitvallen tegen de erf
opvolging stellig iets utopistisch,
een neiging om de stand van zaken
niet onder ogen te kunnen of te
willen zien. Dat geeft de lust om
zulke mensen eens met de neus op
de feiten te drukken en ze te laten
zien dat „het toeval van de geboor
te" een component is van heel ons
leven en samenleven. WIJ kunnen
wel zeggen dat het zo niet moest
zijn. Maar het ls nu eenmaal zo en,
wat Je er ook aan probeert te doen,
je raakt het niet meer kwijt Men
zou er over kunnen gaan theologise
ren, maar dat doe ik nu maar niet.
In ieder geval legt het een hele
verantwoordelijkheid op! En dat
het een hele verantwoordelijkheid
oplegt, dat ls ons door onze konin
ginnen op een voorbeeldige wijze
voorgeleefd!
Waarom juist hier?
Er ls ook een andere kant. Want er
zit iets opmerkelijks in dat nu Juist
een land als Nederland, dat door de
geschiedenis en door de volksaard
voorbestemd lijkt om een reoubliek
te wezen, dat zo'n land nu Juist een
koninkrijk ls gebleven, ook toen de
kronen over de straat rolden. Niet
ten onrechte zei de Jonge Groen van
Prins te rer eens. dat Nederland ei
genlijk een republiek ls met een
koning aan het hoofd.
Zou het kunnen wezen dat wij zo
republikeins zijn dat wij een koning
nodig hebben? De Republiek van
de Zeven Verenigde Provinciën was
al een verband van gewesten die
allemaal hun eigen gelijk hebben.
Met die onverzettelijkheid en ge-
lijkhebberij zijn wij in het verleden
een paar maal grondig in de nesten
geraakt. In de tachtigjarige oorlog
moest Willem de Zwijger en moes
ten, later, zijn beide zoons er hard
aan werken, dat de Nederlanders bij
elkaar bleven en zich tegen de
Spaanse koning wisten te weren.
Toen wij bedreigd werden door de
hegemonie van Frankrijk onder Lo-
dewtjk XIV, werd de Prins van
Oranje teruggeroepen en moest hij
het verzet lelden en de zelfstandig
heid bevechten. Toen wij in 1747
opnieuw bedreigd werden was al
weer de Prins van Oranje degene
die voor eenheid moest zorgen. En
toen wij na de Bataafse en Franse
tijd voor de noodzaak stonden om
opnieuw te beginnen en onze plaats
in Europa te handhaven, was het
nogmaals de terugkeer van de Prins
van Oranje die voor ieder het teken
jWas dat Nederland was herrezen.
Terugkeer nodig
Trouwens, toen wij in 40-45 onder
de bezetting leefden, werd koningin
Wllhelmina als 't ware de verper
soonlijking van de wil om te overle
ven, om onszelf te zijn en te blijven
en Nederland weer op te bouwen.
Ieder had zo zijn denkbeelden hoe
het verder moest, maar om te voor
komen dat wij niet ln wederzijdse
gelljkhebberij vastliepen, was de te
rugkeer van de Koningin wel heel
erg nodig. Er was iemand die de
eerste beslissingen nam of dekte en
daarmee was het begin van de we
deropbouw in gang gezet of men het
met die beslissing eens was of niet
Het lijkt wel alsof het koningschap
van Oranje nodig is om ons. gelijk
hebberig en republikeinse Neder
landers, die niet zo gauw voor el
kaar uit de weg gaan, er aan te
herinneren dat wij desondanks bij
elkaar horen en elkaar nodig heb-
bea Niemand mag denken dat hij
de baas kan spelen, maar wij zou
den toch wel graag bij elkaar blij
ven en er nog wat van maken ook.
Tot de dingen die Nederland naar
binnen en naar buiten waar maken
als een zelfstandige grootheid, die.
hoezeer wij ook van de omringende
landen en van de wereld afhanke
lijk geworden zijn, toch een eigen
bestaan heeft en wil houden, be
hoort zeker het koningschap van
Oranje.
Belang
Het klinkt paradoxaal, maar juist
de beweging en onnut die de ko
mende verandering van koningin
bij velen, ook bij hartelijk konings-
en Oranjegezinden. oproept, zijn
een teken van hoeveel belang het
koningschap is, hoezeer wij erop
gesteld zijn en erin meeleven. De
simpele vraag: „maar als de konin
gin weggaat, hoe zal het dan
(gaan?", die bij velen leeft, ook al
zullen de meesten dat niet willen
toegeven, bewijst dat men aan het
koningschap gehecht ls als aan een
vertrouwd en betrouwbaar deel van
de Nederlandse samenleving.
In deze dagen zijn er die om argu
menten vragen vóór het konings
chap en die daar een écht probleem
van maken. Als dat niet ls bij wijze
van gezelschapsspelletje, dan lijkt
mij dat een beetje griezelig
Want een dringend probleem is het
allerminst; wij hebben dringender
problemen genoeg die om een op
lossing schreeuwen Qelukklg ls er
geen reden om hier nu ook een
probleem van te maken. Het beste
antwoord is dan ook: het hoort er
nu eenmaal bij als de molens bij ons
landschap. Zoals aan die molens, zo
zien wij aan het koningschap van
Oranje dat wij ln Nederland, dat wij
bij onszelf thuis zijn.
En die erfelijkheid? Die moet moei
lijker te dragen en te aanvaarden
zijn voor de dragers van het ko
ningschap en voor hun kinderen
zelf dan voor wie anders ook. Zo
lang zij bereid zijn om dat te doen,
moeten wij er maar liever niet te
veel over mieren en dankbaar zijn
dAt er nog mensen worden gevon
den. die bereid zijn om deze levens
last en levenstaak op zich te nemen.
Leve de Koningin!
Mr. A. M. Donner is hoogleraar in
bet staatsrecht aan de rijksuniver
siteit in Groningen