C De renaissance van Joseph Roth '9 FILMKRONIEK Simpele tegenstelling in lyrische beeldentaal Rijmen als een sportieve plicht ZATERDAG 19 APRIL 19IÖ IKDNST! TROUWKWARTET 19 slijke n de r het rend het an is erde steld i het zen- mee op igde istig vier Z.S. g; men i het de tes- aten 18, ite Onder de titel „Joseph Roth, Europees auteur" wordt er van 25 april tot 18 mei in Arti et Amicitiae te Amsterdam een tentoonstelling gewijd aan deze door Nazi's ontheemde au teur. Ook verscheen er onlangs bij De Engelbewaarder een rijk gedocumenteerde uitgave over leven en werk van Joseph Roth waarin de nadruk ligt op zijn activiteiten in Nederland. Auteurs van „Joseph Roth in Nederland", zoals de uitgave heet, zijn Koos van Weringh en Toke van Helmond, die hiermee een nieuw hoofdstuk hebben toegevoegd aan de .„Exilliteratur" in Nederland. door Hans Ester Almei >eve lebbe naast ;unir> mg in ider z; Voor de lezers van deze krant is de Duitstalige schrijver Joseph Roth al lang geen onbekende meer. Koos van Weringh heeft in de afgelopen jaren via artikelen herhaaldelijk de aandacht geves tigd op deze zanger van de Do- naumonarchie, die als door de Nazi's ontheemde in de dertiger jaren van tijd tot tijd in Amster dam neerstreek. Hier had Roth als auteur onderdak gevonden bij de uitgeverijen Allert de Lange en Em. Querido (en later bij De Ge meenschap in Bilthoven). Roth was hierin geen unicum. Een lange stoet van uitgeweken Duitstalige auteurs, in het vaderland afgesneden van iedere publicatiemogelijkheid, zag zijn dichter lijk woord via een Nederlandse drukpers gedrukt. Wassermann, Heinrich Mann, Toller, Feuchtwanger, Anna Seghers, Ar nold Zweig, Vicki Baum, Remarque, Dö- blin, Ludwig Marcuse, om er enkelen uit deze lange rij te noemen. De belangstelling van de Nederlandse uit geverijen voor de publicatie van Duitse „Exilliteratur" is voor een groot deel te verklaren uit overwegingen van geeste lijk-humanitaire en politieke aard. Het schrijverswoord, dat weigerde om het in signe van het nationaal-socialisme te dra gen en tot de brandstapel werd veroor deeld, moest gelezen en gehoord kunnen worden. Emanuel Querido bijvoorbeeld haatte het nationaal-socialisme. Dat was de reden, waarom hem de zorg voor de op indere leest geschoeide Duitstalige litera tuur na aan het hart lag. Het leven van Joseph Roth (geb. op 2 september 1894 in Brody (Galicië) en gest. op 27 mei 1939 in Parijs) is representatief voor dat van velen van zijn schrijvende Duitstalige tijdgenoten. Het deel van Eu ropa, waar zij zich na him gedwongen vertrek uit Duitsland of Oostenrijk nog enigszins veilig voelden, versmalde in de dertiger jaren zienderogen. De publicatie mogelijkheden werden minder, de toe komst duisterder en de leefsituatie benar der. De slagschaduw, die het nationaal- socialisme op Europa wierp, liet velen geen andere keuze dan de vrijwillige dood. Ook Joseph Roth ging te gronde aan het onheilvolle gebinte van zijn tijd, hij pleeg de zelfmoord in etappes, via de alcohol. In het slothoofdstuk van zijn biografie en van die van vele anderen samen ligt een monotonie, die een aanklacht is. Gevierd Aan het begin van de dertiger jaren was de uit het grensgebied van Rusland en Oostenrijk-Hongarije afkomstige Joseph Roth een gevierd schrijver in Duitsland. Zijn boeken zoals Hiob en Radetzky- marsch kwamen in grote oplagen uit na dat ze eerst als vervolgverhalen in kranten waren verschenen. Ook als journalist bij o.a. de „Frankfurter Zeitung" stond Roth in hoog aanzien, wat zich in een uitsteken de honorering van zijn bijdragen uitte. Vanaf 1933 kwam aan deze loopbaan een einde. De Nazi's kwamen aan de macht, Roth verliet Duitsland. Op 10 mei werden ook de boeken van deze schrijver van joodse afkomst publiekelijk verbrand. Roth was vanaf dat moment afgesneden van zijn bron van inkomsten. In deze situatie bracht een initiatief van de Nederlandse Hilda van Praag-Sanders, de vrouw van Siegfried van Praag, uit komst. Zij besloot verschillende Duitstali ge schrijvers met het verzoek om een bijdrage voor een verzamelbundel te be naderen. Onder deze schrijvers was ook Roth. De Amsterdamse uitgeverij Allert de Lange in de persoon van Gerard de Lange zag wat in dit project en stemde toe. Tegelijkertijd reisde Fritz Landshoff met een soortgelijk plan door Europa om manuscripten te vergaren voor een Duitse afdeling van uitgeverij Querido. Het ge volg van deze initiatieven was, dat Joseph Roth op de nieuwe mogelijkheden inging en verschillende keren soms lang, soms vluchtig naar Amsterdam kwam voor besprekingen met zijn uitgevers. Roths aanwezigheid in Amsterdam is voor velen niet ongemerkt voorbijgegaan. Hij was een markante persoonlijkheid met een opvallend individuele, in langdurig café bezoek geritualiseerde levensstijl. Kun stenaars en critici als Frans Hannema, Charles Nypels, Charles Roelofsz, Maurits Mok en Anton van Duinkerken koester den zich in zijn vriendschap en voegden daarmee een bladzijde aan hun toekom stige memoires toe. Waarin lag de aan trekkingskracht van deze Joseph Roth? Op deze vraag hebben Koos van Weringh en Toke van Helmond een kwalitatief en kwantitatief gefundeerd antwoord gege ven in hun onlangs verschenen boek „Jo seph Roth in Nederland". Het plezier van de twee auteurs in hun onderwerp is op iedere bladzij van deze rijk gedocumen teerde uitgave te bespeuren. Anderzijds hebben ze zich weten te behoeden voor een soort idolatrie van Joseph Roth, die misplaatst zou zijn geweest en bij de lezer het tegendeel van nieuwsgierigheid zou hebben opgewekt. „Joseph Roth in Nederland" bestaat uit twee delen. In het eerste deel schetst Koos van Weringh de historie van de Donaumo- narchie voorzover die hier van belang is en geeft hij een overzicht van de belangrijk ste fasen uit het leven van Joseph Roth. Daarna volgt een uitvoerige beschrijving van Roths journalistieke en vertellende werk tot en met het boek Die Legende vom heiligen Trinker, dat in zijn sterfjaar 1939 bij Allert de Lange verscheen. Tege lijkertijd vormt dit gedeelte een aanzet tot een geschiedenis van het oordeel over Joseph Roth in de Nederlandse literaire kritiek. Van Weringh legt de lezer hier materiaal voor, dat voor later onderzoek zijn nut zal hebben. Mythevorming i Onder de titel „Joseph Roth in Amster dam" neemt Toke van Helmond het twee de deel van dit boek voor haar rekening. Met behulp van persoonlijke herinnerin gen van Nederlandse kunstenaars en criti ci aan Joseph Roth roept zij een beeld van Roths dagen, soms weken en maanden, in Amsterdam voor ogen. Roth was en is het ideale onderwerp van anecdote- respectie velijk mythevorming, reikend van zijn al coholconsumptie, die hem op de been hield tot de kat van het Amsterdamse Eden Hotel, die zich door Roth gaarne als Inktlap voor diens vulpen liet gebruiken. Anecdotes zijn, zo schreef Ludwig Börne, handvaten, die de grote geesten geschikt maken voor huiselijk gebruik. Joseph Roth is ondanks de talloze anecdotes niet te domesticeren. Hij blijft iets van een ongrijpbare schaduw houden. Dit is geen verwijt aan Toke van Helmond, die via vele details en toch overzichtelijk het rei len en zeilen van Joseph Roth in Amster dam voorzover mogelijk uit de doeken heeft gedaan. Dat ik met vragen blijf zitten, is een onvermijdelijke reactie, inge geven door de gedachte, dat dit van de meest bizarre kanten belichte leven op een essentieel punt, namelijk dat van d< literaire creativiteit, een raadsel blijft. Voor belde auteurs van „Joseph Roth ii Nederland" geldt, dat ze stilistisch gezio zorgvuldig te werk zijn gegaan. Dat heet de aantrekkelijkheid van dit boek ng verhoogd. De boeiende inleidingen we den bovendien begeleid door uniek foo- materiaal. Nieuw hoofdstuk Met dit boek is een nieuw hoofdstuktoe- gevoegd aan de beschrijving van d ge schiedenis der „Exilliteratur" in leder- land. Zo langzamerhand begint di een breed terrein van onderzoek te wonen. In 1974 promoveerde G. C. van Liereie Lei den op een belangrijk proefschrift -ver de naar Nederland gevluchte Duits* schrij ver Georg Hermann. Het ondeiz>ek van de „Exilliteratur" is al sedert zren een activiteit van de Leidse hooperaar M. Würzner, die in 1977 de bij Rdopi (Am sterdam) verschenen bundel ,Zur deut- schen Exilliteratur in den Nieierlanden" redigeerde. Onder de titel „Joseph Roti Europees auteur" zal van 25 april tot lf mei in Arti et Amicitiae, Rokin 112, Amsterdam, een tentoonstelling aan Joseph Roh worden gewijd. Het betreft hier de vcrig Jaar in Frankfort georganiseerde tentonstelling, waarover in deze krant destijd; is geschre ven. De oorspronkelijke expositie wordt uitgebreid met brieven, frto's, eerste drukken en vertalingen ut Nederlandse verzamelingen. In het kad-'r van deze ten toonstelling spreekt Pro/ Würzner over het thema „Joseph Rothin ballingschap" op 6 mei om 20.00 uu/ in het Goethe- Institut te Amsterdam Op 8 en 13 mei worden in het Ooethe-hstitut twee films naar aanleiding van omans van Roth vertoond, namelijk „Totta" en „Das fal sche Gewicht". Joseph Roth in Nedsrland is een uitgave van het Amsterdams Literair Café De Engelbewaarder. De prijs is slechts 7,50, een buitenlansje! door ir. H. S. Visscher ijns- >.v. elijk iek). or- izorg, ogiekl nde- rECH er 1-8 90 uu 29 iw 58 ui 29 u« ijke l* vordf resW Jr. p/l schoó 2590. Als Johan van der Keuken aankondigt, dat hij in zijn nieuwste film „De Meester en de Reus" het element „speelfilm" heeft ingebracht, kan men er op rekenen dat het door die woorden gewekte verwachtingspatroon zeker niet zonder meer van toepassing is. Zijn film „Beaty", waarin hij jaren geleden ook al van speelfilm-elementen gebruik maakte, bewees dat al. De essentie van de speelfilm is een geprearrangeerde werkelijkheid: een vooraf geplande mise-en-scène, een van tevoren ontworpen tekst, de aanwezigheid van „spelers". De lokatie is op de realiteit geënt: een afbraakbuurt in het oude Westen van Amsterdam maar heeft de surrealistische kwaliteit die zulke buurten geleidelijk aannemen: de vervreemding van met planken dichtgetimmerde ramen en deuren van onbewoonbaar verklaarde huizen, die jaren leeg en levenloos op het einde staan te wachten. Het „spel" heeft diezelfde kwaliteit; het is uiterst gestileerd in mimiek en woord, en de dialogen zijn alleen de samenvoeging van twee fragmentarische monologen, die langs elkaar heenschuiven en elkaar toch op een vreemde manier raken: uitspraken van de een keren later weer bij de ander terug, maar in een heel andere toonaard en situatie. Noem het een surrealistische dialektiek. De dialektiek lijkt doorzichtig als we de verhouding tussen de Amsterdamse speelfilmfragmenten en de documentaire passages zien, die zich afspelen in hetzelfde Tunesië dat Van der Keuken in zijn film „Dagboek" ook al in relatie stelde tot zijn meest intieme persoonlijke omgeving Het zijn de fascinerende opnamen van Tunesisch dorpsleven aan derand van de woestijn: leven op de grens van niemandsland, niet alleen horizontaal, maar ook vertikaal, want het dorpje ligt halverwege tegen de bergwand op, tussen de woestijnvlakte en de kruin van het gebergte De tegenstelling tussen rijk en arm, tussen het westen en de derde wereld lijkt voor de hand te liggen, maar zo simpel is het niet: het westen komt er niet als rijk en de derde wereld komt er niet als pure armoe uit. Tegenstellingen zijn er genoeg: de Amsterdamse onderdelen zijn grauw en doods van kleur, de Afrikaanse levend en levendig; de „spelers" zijn in hun spel statisch en mechanisch, de Afrikaanse dorpelingen leven écht. Tegenover de dode, zielloze kleuren van plastic-artikelen staan de levende kleuren van Afrikaanse handgeweven kleden. Maar tegelijk worden er verbanden zichtbaar gemaakt, die het simpele schema van bij voorbeeld een ideologische tegenstelling versplinteren: dichtgemetselde ramen zijn er ook in het Tunesische dorp, en de machtsverhoudingen in de man-vrouw-relatie zijn in Tunesië aanzienlijk meer expliciet dan in ons westen. Vrouwen sjouwen hun watertonnetjes moeizaam tegen de berg op nadat ze in de vlakte water geput hebben, terwijl de mannen, als ze een hoeveelheid zand moeten verplaatsen, de kameel het zware werk laten doen. Lyrisch De wezenlijke dialektiek in de films van Van der Keuken ligt niet in de dingen en situaties als zodanig, maar in de waarneming ervan: in hun kwaliteit als beeld. In die kwaliteit staan ze als gelijkwaardige componenten néóst elkaar, dat wil zeggen onder en achter de verhouding van tegenstelling staat een verbinding, een verband. Het beeld is dan ook niet meer afbeelding bij voorbeeld van de simpele tegenstelling van het westen tegenover de derde wereld maar een beeld-teken waarmee een discours gevoerd wordt, dat zich verdiept tot lyrische expressie van Van der Keukens genuanceerde visie op de werkelijkheid. Dat specifieke vermogen van de filmer om elementen van werkelijkheid, van welke aard dan ook. als beeld in relatie tot elkaar te brengen, maakt de motoriek uit van Van der Keukens filmen en denken. Dat geldt evenzeer voor het visuele beeld als voor het geluidsbeeld. Iedereen die ooit „De Tijdgeest" gezien heeft, herinnert zich de extreem lange statische slotbeelden waarin in feite heel weinig te zien viel, maar van alles te horen. Ik werd daaraan vooral sterk herinnerd in „De Meester en de Reus" bij het beeld van de manshoge aarden kruik in een Tunesisch huis, waarnaast een piepkleine cassetterecorder staat, die muziek uitzendt, terwijl tegelijkertijd allerlei andere geluiden hoorbaar zijn. Let men op de titel dan valt het als een typisch „sleutelbeeld" tot de film te zien, maar daarnaast is het ook typerend voor de gelijkstelling van werkelijkheidselementen, want als beeld vormen zij niet elkanders toevallige achtergrond maar staan ze volkomen gelijkwaardig naast elkaar En passant zij opgemerkt dat de muziek van onder andere Willem Breuker in deze film een bijzonder sterke functie heeft Werkelijkheid Waarover gaat Van der Keukens film precies? Over de derde toereld? Over politiek? Over macht en uitbuiting? Over de man-vrouw-relatie? Over geen enkel ding afzonderlijk en over alle dingen tezamen. Over werkelijkheid. Over Leven of beter: over zijn confrontatie als twintigste-eeuwse mens met het leven. Het is een confrontatie, die hoekige, simplistische uitspraken en oordelen afwijst, omdat zij het moeten afleggen tegenover de eindeloze verknooptheid en verbondenheid van wat zich ais leven openbaart: zie de prachtige passage van de grote witte kubus midden opeen grasveld, die geheel conform zijn uiterlijk allerlei cllché-achtige WiegelcJtaten uitspreekt en in zijn rechthoekigheid wordt uitgespeeld tegen het gellspel van een rij populieren, waarvan het onontwarbaar bladerspel tenslotte in een het gehele scherm beslaande close-up voor ons komt te staan. Alle films van Van der Keuken worden gedragen door de soms wanhopige liefde voor het leven. Maar ook daar weer de nuancering. „Liefde die het geweld behelst is net zo gewelddadig als het geweld zelf", zo luidt, ongeveer, een van de markante uitspraken. Het geweld dat nooit als werkelijkheidscomponent in zijn films ontbreekt is hier aanwezig in de korte flitsen van een man die een jongetje met een stok aftuigt. Maar daarnaast is er de wezenlijke liefde in de twee shots waarin de spelers intiem bijeenzijn en elkaar kussen: een openbloeien naar en een overstromen in elkaar. Beeldtaal „De Meester en de Reus" zal men, evenals Van der Keuken vroegere films, meerdere malen moeten zien om hem volledig te ont-dekken. Het is mogelijk, dat dan ook een element aan de dag treedt dat ik er nu enigszins in mis: de beeld-taal zélf als inzet van het filmen. In „De Meester en de Reus" voel ik me daardoor minder overweldigd: hoe autonoom ook, die taal, die een bepaalde graad van perfectie bereikt heeft, is geen inzet meer, maar instrument. Voor het breder wordend publiek van Van der Keukens oeuvre zal zij meer als hantering dan als ont-dekklng functioneren. De moeilijkheidsgraad van zijn nieuwste film wordt eerder door de tekst dan doorzijn beeld-taal bepaald: een tekst die voor een belangrijk deel uit citaten en aforismen bestaat en die, net als bij Godard, zó dicht en geconcentreerd is, dat men allerlei uitspraken niet plaatsen en verwerken, of zelfs maar onthouden kan. Ondanks de sterke nawerking, zal zijn film nog altijd als moeilijk ervaren worden, maar het verbale aspekt maakt, dat hij zich als moeilijker presenteert dan hij feitelijk is. Joseph Roth Van Jan Kal is bekend dat hij graag over fietsen, netter gezegd het wielrennen mag dichten. De Mont Ventoux speelt in het kleine wereldje van de Tour de France renners een geduchte rol en ook Kal heeft daar tal van sonnetten over geschreven. Hij heeft nu een nieuwe berg door R. L. K. Fokkema Een van de vele sonnetten schrijvers uit de Jaren ze ventig is Jan Kal. In 1974 verschenen er van hem 74 sonnetten onder de titel Fietsen op de Mont Ven toux. De bundel werd in hetzelfde Jaar tweemaal herdrukt. Thans is onder dezelfde titel, maar bij een andere uitgever, een uitge breide verzameling uitge komen, met recht een berg sonnetten. De bundel bevat 222 sonnetten en is gedrukt in een oplaag van 2222 exemplaren. Het zal duidelijk zijn dat in de titel van de bundel de berg, eens door de grote Petrar- ca zelf beklommen, en in de Tour de France van een moordende hoogte, en door Kal zelf befietst, fun geert als een Parnassus, de klassieke zangberg, op de hellingen waarvan al me nig aankomend dichter is gesneuveld. De gedichten zijn alle ge dateerd. Ze zijn ontstaan in de tijd tussen 9 septem ber 1968 en 17 januari 1974. Van de toegevoegde son netten wordt gesuggereerd dat ze ook in deze periode zijn geschreven, want ze zijn tussen de oude inge voegd. De bundel vormt een soort rijmdagboek, waarin herinneringen niet ontbreken. De oudste her innering gaat terug naar de 14-Jarige leeftijd van de dichter; het eerste Jaartal dat genoemd wordt is 1964. Tussen 1964 en 1968 spelen de gedichten in Benne- broek, Haarlem en Amster dam. Na 1968 ontstaan ze ook elders en onderweg op reis, bij voorbeeld in Solot- hurn, Uffelte, Belgrado of Schiermonnikoog. Ze gaan over belevenissen in een jeugdsociëteit, een school lokaal, een buurtcafé, een collegezaal of practicum; de ruimtes faseren een deel van Kals leven. Een belangrijke rol in dat leven spelen de meisjes, de medische studie en de sport (voetbal, fietsen, bil jarten, schaken). Eigenlijk vormt het gehele leven voor Kal een sport; met een Jongensachtige" kijk op de dingen, de dieren, de vruchten. de mensen maakt hij van het leven een sportieve plicht. Hij kwijt zich ervan in sonnet ten, waarvan hij het schrij ven ook al als een sport beschouwt. Of het nu komt door de verbeterde uitvoering van de tweede bundel of door een vriendelijker kijk van rai^ ik weet het niet, maar de uitgebreide verza meling heeft me meer ge boeid dan de eerste 74 son netten, die slordig zijn uit gegeven en (daardoor?) een triviale indruk maakten. Een reden voor de grotere interesse van mijn kant kan schuilen in de uitbrei dingen die aan de bundel een grotere pretentie verle nen. Die toegenomen pre tentie schuilt niet in de van acht op 24 gekomen son netten, gewijd aan het meisje Marina, maar in de sonnetten die geschreven zijn op teksten van Bob Dylan, de Rigveda of die handelen over Boeddha's bewustwording (negen sonnetten) en over de ver werping door Boeddha van Arada's leer (vijf Sbnnet-_ ten). Ook vormen de be werkingen van Psalm 139, van Job interessante lec tuur, zoals dat ook geldt voor de vijf sonnetten ge wijd aan de Tau Te TJing. Deze sonnetten geven op een bepaalde manier een levensfilosofie weer die aan de wijze van kijken en schrijven enig aantrekke lijk fundament geeft. De „jongensachtige" kijk en de weinig diepgaande schrijverij is een opzettelij ke vermijding van zwarig heid. De onthechting leidt bij Kal zo o.a. tot een ver makelijk sardonisch standpunt in de reeks „stu- dentenpoëzie uit de politie ke vakbond". Het is op dit punt dat Kal zijn pretenties wel erg hoog opvoert. Hij lijkt na melijk in zijn beschrijving van diens poëzie zich te vereenzelvigen met Her man Gorter, wanneer hij na zijn liefdesgedichten en de politieke gedichten een Gorter-adoratie besluit met: De zuiverheid van Oor ter 's mannentaal be- lljke verdroming tot profetie Maar door dat Oouden Meisje-ideaal linkse stroming met zui veringen, om de Poëzie. Die aanmatiging betracht Kal eveneens ten aanzien van Martinus Nljhoff: „Op u denk ik het allermeest te lijken zo begint het son net met een regel waarvan niet duidelijk is of Kal nu de poëzie of de levenshou ding van Nijhoff bedoelt. In beide gevallen is de pre tentie er piet minder om, maar ze leert ons wel iets omtrent Jan Kal. Hij ziet Nijhoff naast een Ford als een chauffeur staan (verge lijk de fiets van Kal) en noemt hem een „passeren de poseur" en „twees lachtig": Minder verbazing wekt het dat Kal verzen wijdt aan Buddlngh' en Campert, maar de afwezigheid van Achterberg bevreemdt: in syntactische wendingen en stotend metrum herinnert Kal soms aan deze dichter meer dan aan Nijhoff of Gorter. Surrogaat Minder gortig is Kals uit gesproken poëzie-opvat- tlng. Hij hoopt „heel erg te zijn een voorzanger van al wat leeft, van werken Gods een gids, door middel van verheerlijkende verzen". Maar hij noemt de verzen „van het verschoten leven lege hulzen"; het klink dicht mag het voortvluch tige willen beschrijven, maar de onbeschrijfelijke ervaringen van het leven zelf gaan boven de sonnet ten uit. Die verzen vormen uiteindelijk een surrogaat. Jan Kal babbelt, het zal duidelijk zijn, zo het een en ander aan elkander in de vorm van een sonnet. De versregels worden met stoplappen en opsommin gen gevuld. De vorm houdt hem in bedwang en deze dwang leidt tot menige rijmvondt. Overigens is zijn verstechniek allerbe labberdst. Metrisch zijn de sonnetten zeer zwak en buitengewoon eentonig. Door het hortend tempo valt de onhandige zincon structie des te meer in het oog en treft de afwezigheid van een functionele hante ring van enjambement, strofenbouw pijnlijk. Van de befaamde wending die een gedicht moet bezitten om althans enig recht te doen aan de term sonnet is zelden sprake bij Jan Rij mer Kal. Jan Kal. Fietsen op de Mont Ventoux. De Arbei derspers, Amsterdam. Vierde, gewijzigde en uit gebreide druk, 1979. 236 blz. f 32,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 19