C
De renaissance
van Joseph Roth
'9
FILMKRONIEK
Simpele tegenstelling
in lyrische beeldentaal
Rijmen als een
sportieve plicht
ZATERDAG 19 APRIL 19IÖ
IKDNST!
TROUWKWARTET 19
slijke
n de
r het
rend
het
an is
erde
steld
i het
zen-
mee
op
igde
istig
vier
Z.S.
g;
men
i het
de
tes-
aten
18,
ite
Onder de titel „Joseph Roth, Europees auteur" wordt er van
25 april tot 18 mei in Arti et Amicitiae te Amsterdam een
tentoonstelling gewijd aan deze door Nazi's ontheemde au
teur. Ook verscheen er onlangs bij De Engelbewaarder een
rijk gedocumenteerde uitgave over leven en werk van Joseph
Roth waarin de nadruk ligt op zijn activiteiten in Nederland.
Auteurs van „Joseph Roth in Nederland", zoals de uitgave
heet, zijn Koos van Weringh en Toke van Helmond, die
hiermee een nieuw hoofdstuk hebben toegevoegd aan de
.„Exilliteratur" in Nederland.
door Hans Ester
Almei
>eve
lebbe
naast
;unir>
mg in
ider z;
Voor de lezers van deze krant is
de Duitstalige schrijver Joseph
Roth al lang geen onbekende
meer. Koos van Weringh heeft in
de afgelopen jaren via artikelen
herhaaldelijk de aandacht geves
tigd op deze zanger van de Do-
naumonarchie, die als door de
Nazi's ontheemde in de dertiger
jaren van tijd tot tijd in Amster
dam neerstreek. Hier had Roth
als auteur onderdak gevonden bij
de uitgeverijen Allert de Lange en
Em. Querido (en later bij De Ge
meenschap in Bilthoven).
Roth was hierin geen unicum. Een lange
stoet van uitgeweken Duitstalige auteurs,
in het vaderland afgesneden van iedere
publicatiemogelijkheid, zag zijn dichter
lijk woord via een Nederlandse drukpers
gedrukt. Wassermann, Heinrich Mann,
Toller, Feuchtwanger, Anna Seghers, Ar
nold Zweig, Vicki Baum, Remarque, Dö-
blin, Ludwig Marcuse, om er enkelen uit
deze lange rij te noemen.
De belangstelling van de Nederlandse uit
geverijen voor de publicatie van Duitse
„Exilliteratur" is voor een groot deel te
verklaren uit overwegingen van geeste
lijk-humanitaire en politieke aard. Het
schrijverswoord, dat weigerde om het in
signe van het nationaal-socialisme te dra
gen en tot de brandstapel werd veroor
deeld, moest gelezen en gehoord kunnen
worden. Emanuel Querido bijvoorbeeld
haatte het nationaal-socialisme. Dat was
de reden, waarom hem de zorg voor de op
indere leest geschoeide Duitstalige litera
tuur na aan het hart lag.
Het leven van Joseph Roth (geb. op 2
september 1894 in Brody (Galicië) en gest.
op 27 mei 1939 in Parijs) is representatief
voor dat van velen van zijn schrijvende
Duitstalige tijdgenoten. Het deel van Eu
ropa, waar zij zich na him gedwongen
vertrek uit Duitsland of Oostenrijk nog
enigszins veilig voelden, versmalde in de
dertiger jaren zienderogen. De publicatie
mogelijkheden werden minder, de toe
komst duisterder en de leefsituatie benar
der. De slagschaduw, die het nationaal-
socialisme op Europa wierp, liet velen
geen andere keuze dan de vrijwillige dood.
Ook Joseph Roth ging te gronde aan het
onheilvolle gebinte van zijn tijd, hij pleeg
de zelfmoord in etappes, via de alcohol. In
het slothoofdstuk van zijn biografie en
van die van vele anderen samen ligt een
monotonie, die een aanklacht is.
Gevierd
Aan het begin van de dertiger jaren was
de uit het grensgebied van Rusland en
Oostenrijk-Hongarije afkomstige Joseph
Roth een gevierd schrijver in Duitsland.
Zijn boeken zoals Hiob en Radetzky-
marsch kwamen in grote oplagen uit na
dat ze eerst als vervolgverhalen in kranten
waren verschenen. Ook als journalist bij
o.a. de „Frankfurter Zeitung" stond Roth
in hoog aanzien, wat zich in een uitsteken
de honorering van zijn bijdragen uitte.
Vanaf 1933 kwam aan deze loopbaan een
einde. De Nazi's kwamen aan de macht,
Roth verliet Duitsland. Op 10 mei werden
ook de boeken van deze schrijver van
joodse afkomst publiekelijk verbrand.
Roth was vanaf dat moment afgesneden
van zijn bron van inkomsten.
In deze situatie bracht een initiatief van
de Nederlandse Hilda van Praag-Sanders,
de vrouw van Siegfried van Praag, uit
komst. Zij besloot verschillende Duitstali
ge schrijvers met het verzoek om een
bijdrage voor een verzamelbundel te be
naderen. Onder deze schrijvers was ook
Roth. De Amsterdamse uitgeverij Allert
de Lange in de persoon van Gerard de
Lange zag wat in dit project en stemde
toe. Tegelijkertijd reisde Fritz Landshoff
met een soortgelijk plan door Europa om
manuscripten te vergaren voor een Duitse
afdeling van uitgeverij Querido. Het ge
volg van deze initiatieven was, dat Joseph
Roth op de nieuwe mogelijkheden inging
en verschillende keren soms lang, soms
vluchtig naar Amsterdam kwam voor
besprekingen met zijn uitgevers. Roths
aanwezigheid in Amsterdam is voor velen
niet ongemerkt voorbijgegaan. Hij was
een markante persoonlijkheid met een
opvallend individuele, in langdurig café
bezoek geritualiseerde levensstijl. Kun
stenaars en critici als Frans Hannema,
Charles Nypels, Charles Roelofsz, Maurits
Mok en Anton van Duinkerken koester
den zich in zijn vriendschap en voegden
daarmee een bladzijde aan hun toekom
stige memoires toe. Waarin lag de aan
trekkingskracht van deze Joseph Roth?
Op deze vraag hebben Koos van Weringh
en Toke van Helmond een kwalitatief en
kwantitatief gefundeerd antwoord gege
ven in hun onlangs verschenen boek „Jo
seph Roth in Nederland". Het plezier van
de twee auteurs in hun onderwerp is op
iedere bladzij van deze rijk gedocumen
teerde uitgave te bespeuren. Anderzijds
hebben ze zich weten te behoeden voor
een soort idolatrie van Joseph Roth, die
misplaatst zou zijn geweest en bij de lezer
het tegendeel van nieuwsgierigheid zou
hebben opgewekt.
„Joseph Roth in Nederland" bestaat uit
twee delen. In het eerste deel schetst Koos
van Weringh de historie van de Donaumo-
narchie voorzover die hier van belang is en
geeft hij een overzicht van de belangrijk
ste fasen uit het leven van Joseph Roth.
Daarna volgt een uitvoerige beschrijving
van Roths journalistieke en vertellende
werk tot en met het boek Die Legende
vom heiligen Trinker, dat in zijn sterfjaar
1939 bij Allert de Lange verscheen. Tege
lijkertijd vormt dit gedeelte een aanzet
tot een geschiedenis van het oordeel over
Joseph Roth in de Nederlandse literaire
kritiek. Van Weringh legt de lezer hier
materiaal voor, dat voor later onderzoek
zijn nut zal hebben.
Mythevorming i
Onder de titel „Joseph Roth in Amster
dam" neemt Toke van Helmond het twee
de deel van dit boek voor haar rekening.
Met behulp van persoonlijke herinnerin
gen van Nederlandse kunstenaars en criti
ci aan Joseph Roth roept zij een beeld van
Roths dagen, soms weken en maanden, in
Amsterdam voor ogen. Roth was en is het
ideale onderwerp van anecdote- respectie
velijk mythevorming, reikend van zijn al
coholconsumptie, die hem op de been
hield tot de kat van het Amsterdamse
Eden Hotel, die zich door Roth gaarne als
Inktlap voor diens vulpen liet gebruiken.
Anecdotes zijn, zo schreef Ludwig Börne,
handvaten, die de grote geesten geschikt
maken voor huiselijk gebruik. Joseph
Roth is ondanks de talloze anecdotes niet
te domesticeren. Hij blijft iets van een
ongrijpbare schaduw houden. Dit is geen
verwijt aan Toke van Helmond, die via
vele details en toch overzichtelijk het rei
len en zeilen van Joseph Roth in Amster
dam voorzover mogelijk uit de doeken
heeft gedaan. Dat ik met vragen blijf
zitten, is een onvermijdelijke reactie, inge
geven door de gedachte, dat dit van de
meest bizarre kanten belichte leven op
een essentieel punt, namelijk dat van d<
literaire creativiteit, een raadsel blijft.
Voor belde auteurs van „Joseph Roth ii
Nederland" geldt, dat ze stilistisch gezio
zorgvuldig te werk zijn gegaan. Dat heet
de aantrekkelijkheid van dit boek ng
verhoogd. De boeiende inleidingen we
den bovendien begeleid door uniek foo-
materiaal.
Nieuw hoofdstuk
Met dit boek is een nieuw hoofdstuktoe-
gevoegd aan de beschrijving van d ge
schiedenis der „Exilliteratur" in leder-
land. Zo langzamerhand begint di een
breed terrein van onderzoek te wonen. In
1974 promoveerde G. C. van Liereie Lei
den op een belangrijk proefschrift -ver de
naar Nederland gevluchte Duits* schrij
ver Georg Hermann. Het ondeiz>ek van
de „Exilliteratur" is al sedert zren een
activiteit van de Leidse hooperaar M.
Würzner, die in 1977 de bij Rdopi (Am
sterdam) verschenen bundel ,Zur deut-
schen Exilliteratur in den Nieierlanden"
redigeerde.
Onder de titel „Joseph Roti Europees
auteur" zal van 25 april tot lf mei in Arti
et Amicitiae, Rokin 112, Amsterdam, een
tentoonstelling aan Joseph Roh worden
gewijd. Het betreft hier de vcrig Jaar in
Frankfort georganiseerde tentonstelling,
waarover in deze krant destijd; is geschre
ven. De oorspronkelijke expositie wordt
uitgebreid met brieven, frto's, eerste
drukken en vertalingen ut Nederlandse
verzamelingen. In het kad-'r van deze ten
toonstelling spreekt Pro/ Würzner over
het thema „Joseph Rothin ballingschap"
op 6 mei om 20.00 uu/ in het Goethe-
Institut te Amsterdam Op 8 en 13 mei
worden in het Ooethe-hstitut twee films
naar aanleiding van omans van Roth
vertoond, namelijk „Totta" en „Das fal
sche Gewicht".
Joseph Roth in Nedsrland is een uitgave
van het Amsterdams Literair Café De
Engelbewaarder. De prijs is slechts
7,50, een buitenlansje!
door ir. H. S. Visscher
ijns-
>.v.
elijk
iek).
or-
izorg,
ogiekl
nde-
rECH
er 1-8
90 uu
29 iw
58 ui
29 u«
ijke l*
vordf
resW
Jr. p/l
schoó
2590.
Als Johan van der Keuken aankondigt,
dat hij in zijn nieuwste film „De Meester
en de Reus" het element „speelfilm" heeft
ingebracht, kan men er op rekenen dat het
door die woorden gewekte
verwachtingspatroon zeker niet zonder
meer van toepassing is. Zijn film „Beaty",
waarin hij jaren geleden ook al van
speelfilm-elementen gebruik maakte,
bewees dat al. De essentie van de
speelfilm is een geprearrangeerde
werkelijkheid: een vooraf geplande
mise-en-scène, een van tevoren ontworpen
tekst, de aanwezigheid van „spelers".
De lokatie is op de realiteit geënt: een
afbraakbuurt in het oude Westen van
Amsterdam maar heeft de
surrealistische kwaliteit die zulke buurten
geleidelijk aannemen: de vervreemding
van met planken dichtgetimmerde ramen
en deuren van onbewoonbaar verklaarde
huizen, die jaren leeg en levenloos op het
einde staan te wachten.
Het „spel" heeft diezelfde kwaliteit; het is
uiterst gestileerd in mimiek en woord, en
de dialogen zijn alleen de samenvoeging
van twee fragmentarische monologen, die
langs elkaar heenschuiven en elkaar toch
op een vreemde manier raken: uitspraken
van de een keren later weer bij de ander
terug, maar in een heel andere toonaard
en situatie. Noem het een surrealistische
dialektiek.
De dialektiek lijkt doorzichtig als we de
verhouding tussen de Amsterdamse
speelfilmfragmenten en de documentaire
passages zien, die zich afspelen in
hetzelfde Tunesië dat Van der Keuken in
zijn film „Dagboek" ook al in relatie
stelde tot zijn meest intieme persoonlijke
omgeving Het zijn de fascinerende
opnamen van Tunesisch dorpsleven aan
derand van de woestijn: leven op de grens
van niemandsland, niet alleen
horizontaal, maar ook vertikaal, want het
dorpje ligt halverwege tegen de bergwand
op, tussen de woestijnvlakte en de kruin
van het gebergte
De tegenstelling tussen rijk en arm,
tussen het westen en de derde wereld lijkt
voor de hand te liggen, maar zo simpel is
het niet: het westen komt er niet als rijk
en de derde wereld komt er niet als pure
armoe uit. Tegenstellingen zijn er genoeg:
de Amsterdamse onderdelen zijn grauw
en doods van kleur, de Afrikaanse levend
en levendig; de „spelers" zijn in hun spel
statisch en mechanisch, de Afrikaanse
dorpelingen leven écht. Tegenover de
dode, zielloze kleuren van
plastic-artikelen staan de levende kleuren
van Afrikaanse handgeweven kleden.
Maar tegelijk worden er verbanden
zichtbaar gemaakt, die het simpele
schema van bij voorbeeld een
ideologische tegenstelling versplinteren:
dichtgemetselde ramen zijn er ook in het
Tunesische dorp, en de
machtsverhoudingen in de
man-vrouw-relatie zijn in Tunesië
aanzienlijk meer expliciet dan in ons
westen. Vrouwen sjouwen hun
watertonnetjes moeizaam tegen de berg
op nadat ze in de vlakte water geput
hebben, terwijl de mannen, als ze een
hoeveelheid zand moeten verplaatsen, de
kameel het zware werk laten doen.
Lyrisch
De wezenlijke dialektiek in de films van
Van der Keuken ligt niet in de dingen en
situaties als zodanig, maar in de
waarneming ervan: in hun kwaliteit als
beeld. In die kwaliteit staan ze als
gelijkwaardige componenten néóst
elkaar, dat wil zeggen onder en achter de
verhouding van tegenstelling staat een
verbinding, een verband. Het beeld is dan
ook niet meer afbeelding bij voorbeeld
van de simpele tegenstelling van het
westen tegenover de derde wereld
maar een beeld-teken waarmee een
discours gevoerd wordt, dat zich verdiept
tot lyrische expressie van Van der
Keukens genuanceerde visie op de
werkelijkheid. Dat specifieke vermogen
van de filmer om elementen van
werkelijkheid, van welke aard dan ook. als
beeld in relatie tot elkaar te brengen,
maakt de motoriek uit van Van der
Keukens filmen en denken. Dat geldt
evenzeer voor het visuele beeld als voor
het geluidsbeeld. Iedereen die ooit „De
Tijdgeest" gezien heeft, herinnert zich de
extreem lange statische slotbeelden
waarin in feite heel weinig te zien viel,
maar van alles te horen. Ik werd daaraan
vooral sterk herinnerd in „De Meester en
de Reus" bij het beeld van de manshoge
aarden kruik in een Tunesisch huis,
waarnaast een piepkleine
cassetterecorder staat, die muziek
uitzendt, terwijl tegelijkertijd allerlei
andere geluiden hoorbaar zijn. Let men op
de titel dan valt het als een typisch
„sleutelbeeld" tot de film te zien, maar
daarnaast is het ook typerend voor de
gelijkstelling van
werkelijkheidselementen, want als beeld
vormen zij niet elkanders toevallige
achtergrond maar staan ze volkomen
gelijkwaardig naast elkaar En passant zij
opgemerkt dat de muziek van onder
andere Willem Breuker in deze film een
bijzonder sterke functie heeft
Werkelijkheid
Waarover gaat Van der Keukens film
precies? Over de derde toereld? Over
politiek? Over macht en uitbuiting? Over
de man-vrouw-relatie? Over geen enkel
ding afzonderlijk en over alle dingen
tezamen. Over werkelijkheid. Over Leven
of beter: over zijn confrontatie als
twintigste-eeuwse mens met het leven.
Het is een confrontatie, die hoekige,
simplistische uitspraken en oordelen
afwijst, omdat zij het moeten afleggen
tegenover de eindeloze verknooptheid en
verbondenheid van wat zich ais leven
openbaart: zie de prachtige passage van
de grote witte kubus midden opeen
grasveld, die geheel conform zijn uiterlijk
allerlei cllché-achtige WiegelcJtaten
uitspreekt en in zijn rechthoekigheid
wordt uitgespeeld tegen het gellspel van
een rij populieren, waarvan het
onontwarbaar bladerspel tenslotte in een
het gehele scherm beslaande close-up
voor ons komt te staan. Alle films van Van
der Keuken worden gedragen door de
soms wanhopige liefde voor het leven.
Maar ook daar weer de nuancering.
„Liefde die het geweld behelst is net zo
gewelddadig als het geweld zelf", zo luidt,
ongeveer, een van de markante
uitspraken. Het geweld dat nooit als
werkelijkheidscomponent in zijn films
ontbreekt is hier aanwezig in de korte
flitsen van een man die een jongetje met
een stok aftuigt. Maar daarnaast is er de
wezenlijke liefde in de twee shots waarin
de spelers intiem bijeenzijn en elkaar
kussen: een openbloeien naar en een
overstromen in elkaar.
Beeldtaal
„De Meester en de Reus" zal men, evenals
Van der Keuken vroegere films, meerdere
malen moeten zien om hem volledig te
ont-dekken. Het is mogelijk, dat dan ook
een element aan de dag treedt dat ik er nu
enigszins in mis: de beeld-taal zélf als
inzet van het filmen. In „De Meester en de
Reus" voel ik me daardoor minder
overweldigd: hoe autonoom ook, die taal,
die een bepaalde graad van perfectie
bereikt heeft, is geen inzet meer, maar
instrument. Voor het breder wordend
publiek van Van der Keukens oeuvre zal
zij meer als hantering dan als ont-dekklng
functioneren. De moeilijkheidsgraad van
zijn nieuwste film wordt eerder door de
tekst dan doorzijn beeld-taal bepaald:
een tekst die voor een belangrijk deel uit
citaten en aforismen bestaat en die, net
als bij Godard, zó dicht en geconcentreerd
is, dat men allerlei uitspraken niet
plaatsen en verwerken, of zelfs maar
onthouden kan. Ondanks de sterke
nawerking, zal zijn film nog altijd als
moeilijk ervaren worden, maar het
verbale aspekt maakt, dat hij zich als
moeilijker presenteert dan hij feitelijk is.
Joseph Roth
Van Jan Kal is bekend dat hij graag over fietsen, netter
gezegd het wielrennen mag dichten. De Mont Ventoux
speelt in het kleine wereldje van de Tour de France
renners een geduchte rol en ook Kal heeft daar tal van
sonnetten over geschreven. Hij heeft nu een nieuwe berg
door R. L. K. Fokkema
Een van de vele sonnetten
schrijvers uit de Jaren ze
ventig is Jan Kal. In 1974
verschenen er van hem 74
sonnetten onder de titel
Fietsen op de Mont Ven
toux. De bundel werd in
hetzelfde Jaar tweemaal
herdrukt. Thans is onder
dezelfde titel, maar bij een
andere uitgever, een uitge
breide verzameling uitge
komen, met recht een
berg sonnetten. De bundel
bevat 222 sonnetten en is
gedrukt in een oplaag van
2222 exemplaren. Het zal
duidelijk zijn dat in de titel
van de bundel de berg,
eens door de grote Petrar-
ca zelf beklommen, en in
de Tour de France van een
moordende hoogte, en
door Kal zelf befietst, fun
geert als een Parnassus, de
klassieke zangberg, op de
hellingen waarvan al me
nig aankomend dichter is
gesneuveld.
De gedichten zijn alle ge
dateerd. Ze zijn ontstaan
in de tijd tussen 9 septem
ber 1968 en 17 januari 1974.
Van de toegevoegde son
netten wordt gesuggereerd
dat ze ook in deze periode
zijn geschreven, want ze
zijn tussen de oude inge
voegd. De bundel vormt
een soort rijmdagboek,
waarin herinneringen niet
ontbreken. De oudste her
innering gaat terug naar de
14-Jarige leeftijd van de
dichter; het eerste Jaartal
dat genoemd wordt is 1964.
Tussen 1964 en 1968 spelen
de gedichten in Benne-
broek, Haarlem en Amster
dam. Na 1968 ontstaan ze
ook elders en onderweg op
reis, bij voorbeeld in Solot-
hurn, Uffelte, Belgrado of
Schiermonnikoog. Ze gaan
over belevenissen in een
jeugdsociëteit, een school
lokaal, een buurtcafé, een
collegezaal of practicum;
de ruimtes faseren een deel
van Kals leven.
Een belangrijke rol in dat
leven spelen de meisjes, de
medische studie en de
sport (voetbal, fietsen, bil
jarten, schaken). Eigenlijk
vormt het gehele leven
voor Kal een sport; met
een Jongensachtige" kijk
op de dingen, de dieren, de
vruchten. de mensen
maakt hij van het leven
een sportieve plicht. Hij
kwijt zich ervan in sonnet
ten, waarvan hij het schrij
ven ook al als een sport
beschouwt.
Of het nu komt door de
verbeterde uitvoering van
de tweede bundel of door
een vriendelijker kijk van
rai^ ik weet het niet,
maar de uitgebreide verza
meling heeft me meer ge
boeid dan de eerste 74 son
netten, die slordig zijn uit
gegeven en (daardoor?) een
triviale indruk maakten.
Een reden voor de grotere
interesse van mijn kant
kan schuilen in de uitbrei
dingen die aan de bundel
een grotere pretentie verle
nen. Die toegenomen pre
tentie schuilt niet in de van
acht op 24 gekomen son
netten, gewijd aan het
meisje Marina, maar in de
sonnetten die geschreven
zijn op teksten van Bob
Dylan, de Rigveda of die
handelen over Boeddha's
bewustwording (negen
sonnetten) en over de ver
werping door Boeddha van
Arada's leer (vijf Sbnnet-_
ten). Ook vormen de be
werkingen van Psalm 139,
van Job interessante lec
tuur, zoals dat ook geldt
voor de vijf sonnetten ge
wijd aan de Tau Te TJing.
Deze sonnetten geven op
een bepaalde manier een
levensfilosofie weer die
aan de wijze van kijken en
schrijven enig aantrekke
lijk fundament geeft. De
„jongensachtige" kijk en
de weinig diepgaande
schrijverij is een opzettelij
ke vermijding van zwarig
heid. De onthechting leidt
bij Kal zo o.a. tot een ver
makelijk sardonisch
standpunt in de reeks „stu-
dentenpoëzie uit de politie
ke vakbond".
Het is op dit punt dat Kal
zijn pretenties wel erg
hoog opvoert. Hij lijkt na
melijk in zijn beschrijving
van diens poëzie zich te
vereenzelvigen met Her
man Gorter, wanneer hij
na zijn liefdesgedichten en
de politieke gedichten een
Gorter-adoratie besluit
met:
De zuiverheid van Oor
ter 's mannentaal be-
lljke verdroming tot
profetie Maar door dat
Oouden Meisje-ideaal
linkse stroming met zui
veringen, om de Poëzie.
Die aanmatiging betracht
Kal eveneens ten aanzien
van Martinus Nljhoff: „Op
u denk ik het allermeest te
lijken zo begint het son
net met een regel waarvan
niet duidelijk is of Kal nu
de poëzie of de levenshou
ding van Nijhoff bedoelt.
In beide gevallen is de pre
tentie er piet minder om,
maar ze leert ons wel iets
omtrent Jan Kal. Hij ziet
Nijhoff naast een Ford als
een chauffeur staan (verge
lijk de fiets van Kal) en
noemt hem een „passeren
de poseur" en „twees
lachtig":
Minder verbazing wekt het
dat Kal verzen wijdt aan
Buddlngh' en Campert,
maar de afwezigheid van
Achterberg bevreemdt: in
syntactische wendingen en
stotend metrum herinnert
Kal soms aan deze dichter
meer dan aan Nijhoff of
Gorter.
Surrogaat
Minder gortig is Kals uit
gesproken poëzie-opvat-
tlng. Hij hoopt „heel erg te
zijn een voorzanger van al
wat leeft, van werken Gods
een gids, door middel van
verheerlijkende verzen".
Maar hij noemt de verzen
„van het verschoten leven
lege hulzen"; het klink
dicht mag het voortvluch
tige willen beschrijven,
maar de onbeschrijfelijke
ervaringen van het leven
zelf gaan boven de sonnet
ten uit. Die verzen vormen
uiteindelijk een surrogaat.
Jan Kal babbelt, het zal
duidelijk zijn, zo het een en
ander aan elkander in de
vorm van een sonnet. De
versregels worden met
stoplappen en opsommin
gen gevuld. De vorm houdt
hem in bedwang en deze
dwang leidt tot menige
rijmvondt. Overigens is
zijn verstechniek allerbe
labberdst. Metrisch zijn de
sonnetten zeer zwak en
buitengewoon eentonig.
Door het hortend tempo
valt de onhandige zincon
structie des te meer in het
oog en treft de afwezigheid
van een functionele hante
ring van enjambement,
strofenbouw pijnlijk. Van
de befaamde wending die
een gedicht moet bezitten
om althans enig recht te
doen aan de term sonnet is
zelden sprake bij Jan Rij
mer Kal.
Jan Kal. Fietsen op de
Mont Ventoux. De Arbei
derspers, Amsterdam.
Vierde, gewijzigde en uit
gebreide druk, 1979. 236
blz. f 32,50.