e actualiteit van
ean Fautrier
De ontwikkeling
van een ideaal
IKUNST!
TROUW/KWARTET
.19
sulen is voor de museumbezoeker een waar luilekkerland.
liefst acht grote musea zijn in het moderne centrum te
iden, op een enkele uitzondering na op loopafstand vanaf
Lt Hauptbahnhof te bereiken. Ieder museum heeft
lortdurend een of zelfs meer grote tentoonstellingen te
^den. die elk voor zich al een bezoek waard zijn. Wie niets
II ui zijn gading vindt onder de Antieke collectie van het
imisch-Germanisches Museum, hoeft niet ver te lopen om
gxicaanse cultuur te bewonderen in het
Rautenstrauch-Joest-Museum, of de 19e-eeuwse stijlen in
het Wallraf-Richartz-Museum. Wie in bouwkunde is
geïnteresseerd, kan heel goed terecht in het
Overstolzenhaus, het tijdelijk onderdak voor het
Kunstgewerbemuseum dat architectuurtekeningen uit vijf
eeuwen toont. Grote presentaties krijgen ook onderdak in de
Kunsthalle. Die herbergt thans een uitgebreide collectie
schilderijen, tekeningen en beelden van de Fransman Jean
Fautrier, een der voormannen van de informele kunst.
r Cees Straus
tn kortgeleden Jackson Pol-
in het Stedelijk Museum in
isterdam was te zien, kon nog
(er eens worden geconstateerd
weinig er in feite aandacht is
»ordt besteed aan een van de
otste avonturen die de kunst-
hiedenis in deze eeuw te bie-
i heeft gehad: het loslaten van
j herkenbare vorm en de over
ig naar het volledig abstracte,
[vorm die alleen naar zichzelf
iwijst.
Pollock heeft het abstracte element
al gauw aangediend, maar hij begon
ook te schilderen in een tijd dat er al
loende was nagedacht over het non-
ratieve en er zelfs sprake was van een
iretische onderbouw. Pollock was een
erikaan, maar je moet zijn wortels in
opa zoeken dat zijn beste kunstenaars
de vooravond van de Tweede Wereld-
og naar New York zag gaan. De in-
d die er daar van hen is uitgegaan, zou
lasis vormen voor het lyrisch abstract-
essionisme dat later zo'n grote navol-
zou krijgen.
ipen in de periode na de oorlog enkele
;elingen in Amerika en Europa
el synchroon zonder dat daarbij
:e is van een onderlinge uitwisseling,
abstract-expressionisten waren met
iko, Tobey en Pollock iii de Verenigde
en goed vertegenwoordigd, maar ook
^obra-groep met zijn internationale
akkingen doorliep een navenante ont-
teling. Er bestond echter buiten de as
enhagen-Brussel-Amsterdam nog een
?re relatie: die tussen Frankrijk en
sland. Ook daar een aanwijsbare ver-
tschap, maar zonder dat er sprake
van een groepsgebondenheid: Sou-
s-Hartung-Wols-Fautrier.
name de laatste is door de hernieuw-
lelangstelling voor het expressionisme
belangstelling teruggekomen en het
t geen verbazing te wekken dat dit
in Duitsland het geval is. Het feit dat
een nieuwe generatie van expressio-
in ontstaat, verklaart waarschijnlijk
iets van de herleefde interesse van
eale zijde. De Josef-Haubrich-Kunst-
in Keulen haakt daar op in door naar
dualiteit in het werk van Jean Fau-
te verwijzen.
Jean Fautrier. in 1960
ontane technieken
rier, die van 1898 tot 1964 leefde, is na
orlog een van de geestelijke vaders
de informele kunst geweest. Het uit-
{spunt van deze stijl was gebaseerd op
Irs aux poires, olieverf op doek, 1937
de zogenoemde „fysieke improvisatie". De
schilder sluit dan de geometrische en ob
jectieve vormen uit en gebruikt complete
en spontane technieken waarvoor hij de
aanleiding in zijn onderbewustzijn vindt.
De informele kunst heeft de action paint
ing en het tachisme voortgebracht en
daarmee zijn we weer bij Pollock uitge
komen
Hoewel Pollock en Fautrier dus uiteinde
lijk op hetzelfde spoor terechtkwamen,
gebeurde dat langs geheel verschillende
wegen. Bij Pollock is zijn action-painting
terug te voeren op zijn kennis van de
surrealistische theorieën van Ernst, ter
wijl Fautrier in de eerste plaats het puur-
expresslonistische pad volgde
Wie zoekt naar een standaarddefinitie van
het begrip expressionisme kan daarvoor
het vroege werk van Fautrier als leidraad
nemen: gevoelens, ontroering, idee zijn
primair, het natuurbeeld daarentegen is
van een tweede orde. In het gegeven wor
den de omtrekken versterkt, de kleuren in
hun intensiteit opgevoerd en contrasten
worden duidelijk aangegeven. Fautrier is
wat dit puur-expressionisme betreft een
echte aanhanger van Cezanne, zoals onder
meer in zijn stillevens tot uiting zal ko
men. Als hij in de jaren '20 tot zijn dode
dieren zal komen, merk je opeens andere
invloeden, dan komen Soutine en de me-
ta-fysische schilders om de hoek kijken
Doeken met gevilde hazen, schapen, zwij
nen wekken een gevoel van deernis op,
niet door de vorm bepaald, maar door de
anti-esthetiek
In die tijd wordt een van zijn interessant
ste stijlkenmerken duidelijk. Fautrier zal
alras het scherp aanduiden van de vorm
door middel van fors aangezette contou
ren gaan verliezen. Hij gebruikt dat effect
nog wel een keer in onder meer een serie
portretten la Rouault, maar hij gaat dan
meer en meer streven naar een vorm-
concept dat gebaseerd is op het oproepen
van bijna niet-gedefinieerde vlekken, er
groeit een reeks naakten waarin de vorm
nog bepaald wordt door een inkerving,
maar dat gegeven is zo minimaal aange
wend (en tevens toch ook zo essentie-'1
dat de lijn alleen lijkt te zijn aangewend
om de stukken van een legpuzzel bijeen te
houden.
Geen samenhang—
De naakten van Fautrier doemen uit een
grijzige achtergrond op. ze zijn geen licha
men van vlees en bloed, maar symbolen
die hoogstens nog verwijzen naar de reali
teit. En toch is hun vorm onmiskenbaar in
haar betekenis en bedoeling. Fautrier is
dan op een punt beland waar hij eigenlijk
zijn grootste kracht heeft gevonden: hij
kan het natuurbeeld van alle essentiële
kenmerken ontdoen zonder het daarmee
in zijn wezen aan te tasten.
Nu noir, olieverf op karton. 1926
Het gebrek aan chronologische samen
hang van de Keulse tentoonstelling
maakt het vrij moeilijk na te gaan. waar
bij Fautrier de ene periode de andere
opvolgt. Vooral in de jaren '20. toen hij de
..chocolade-periode" met de ..zwarte-peri
ode" afwisselde (het verschil deed zich
niet alleen in de kleur voor. ook zijn vorm
besef veranderde» heeft Fautrier als „tus
sendoortje" de meest uiteenlopende stij
len en technieken gehanteerd. Er zijn in
vloeden aanwijsbaar van Dunoyer de Se-
gonzac (een late impressionist), maar dan
zie je plotseling ook weer zuiver-academi-
sche figuurstukken
Dat alles maakt het lastig om er via de
tentoonstelling achter te komen hoe Fau
trier in de eerste jaren van de Tweede
Wereldoorlog tot zijn abstracte stijl is
gekomen. Toch ligt ook hier de sleutel
weer in het verleden en moeten we terug
naar zijn naakten. Wie nog even terug
denkt aan die symbolistische vlekken met
nog net. maar toch duidelijk herkenbare
vormen, kan gemakkelijk een sprongetje
maken naar het totaal-loslaten van de
figuratieve betekenis
Uit context gelicht
Fautrier heeft die gemaakt, vanuit zijn
expressionistisch bewustzijn: de vorm die
steeds minder verwijst naar een andere
vorm en haar eigen „bewijskracht" krijgt.
Hij dient haar op als een ongestructureer
de homp verf, een kluwen die centraal op
het doek wordt gezet met daaromheen een
nauwelijks uitgewerkte schildering. Het
„object", voorzover daar sprake van kan
zijn, lijkt uit zijn context te zijn gelicht en
apart gezet.
Plotseling gaan handschrift en ritme een
rol spelen. De verf wordt met het mes
opgebracht, een voor die tijd vrij dikke
„pète" waar de goegemeente alleen maar
afkeurend over oordeelde. De Fautrier die
met zijn vaak zwarte en grijze doeken zo
somber leek, wordt bijna frivool, speels en
lichtzinnig. Zijn taal evenwel blijft be
scheiden trekjes houden: er is nimmer
sprake van de kleur- en verforgie die de
Cobra-groep tot stand brengt.
Wie Fautrier anno 1980 ziet. kan er niet
omheen te verwijzen naar de grote Duitse
expressionisten van tegenwoordig: Base-
litz, Kiefer. Penck. Wie hen enigszins wil
begrijpen, zal terug moeten gaan naar de
bron. Fautrier's actualiteit is onmisken
baar.
Tot 7 april, dagelijks van 10-17 uur, op
dinsdag en vrijdag van 10-22 uur. Er is
een uitvoerige catalogus van 24 Mark
(bijna 27 gulden).
Jan Siebelink
Folo Frll* Droog
an Siebelink beschreef de gevoelens van een zeer
kortstondige kennismaking tussen en jongen en een meisje
Het meisje „Sylvia" wordt voor de jongen .'het hart van
alle ervaringen ze groeit uit tot een levensbeschouwing
door T. van Deel
Het verhaaltje van J.
G. Siebelinks nieuwe
novelle „Oponthoud"
is al wel heel erg sim
pel. Op zestienjarige
leeftijd heeft de jon
gen Simeon een zeer
korte ontmoeting
met een Zwitsers
meisje. Een jaar later
gaat hij naar het
stadje waar zij
woont. Hij zoekt haar
daar. maar vindt
haar niet. Dat is niet
vreemd, want hij
weet niets van haar.
zelfs haar naam niet.
Meestal noemt hij
haar „Sylvia". Onver-
richterzake keert hij
dan terug. Tien jaar
later passeert hij op
doorreis het stadje en
hij maakt van de -ge
legenheid gebruik om
er een paar uur rond
te lopen. Hij dwaalt
door de decors van
het toneel dat hij tien
jaar geleden op
voerde.
Dit is. op zichzelf, geen erg
origineel gegeven. Er zijn
nogal wat verhalen van het
type ..Terug naar Oegst-
geest". verhalen waarin de
lokatie van vroegere ge
beurtenissen wordt be
zocht met enigerlei oog
merk. Als vanzelfsprekend
hebben zulke verhalen
twee ..draden" de ene
draad beschrijft het verle
den. de andere het heden,
simpel gezegd. Ook Siebe
link doet dat zo. Hij knipt
de geschiedenis van de ze
ventienjarige Simeon die
op zoektocht gaat naar zijn
Zwitserse madonna in een
grote hoeveelheid stukjes,
en wisselt die telkens af
met verknipte stukjes uit
het hernieuwd bezoek, tien
jaar later. Moeilijk wordt
de lectuur daar niet door:
„vroeger" is in de verleden
tijd en „nu" in de tegen
woordige tijd geschreven
Zo weten we steeds precies
met welke Simeon we te
maken hebben.
De kunst is om een interes
sante koppeling tussen he
den en verleden tot stand
te brengen. Ik betwijfel of
Siebelink dat hier gelukt
is. De overtuiging waarmee
de zeventienjarige terug
keert naar huis is niet we
zenlijk verschillend van
die van de zeventwintigja-
rige Simeon. „Hij nam
vroegtijdig afscheid juist
om haar te behouden"
staat er te lezen over de
eerste, en enige, ontmoe
ting tussen Simeon en
..'Sylvia" Ideeën in deze
trant komen vaker voor
„Wie afstand doet. zal juist
ontvangen." Dat is de Jeug
dig-romantische gedachte,
waarmee de verbeelding
van Simeon zich voedt. In
de novelle komt hij ..Syl
via" wel een aantal malen
tegen, maar dal zijn
slechts gefantaseerde ont
moetingen. Het is, in we
zen. zo dat hij haar niet wil
ontmoeten, hij wil haar als
leidsterre. als ideaalbeeld
voor ogen houden. En idea
len zijn pas idealen als ze
niet gerealiseerd worden
Tot een andere conclusie
dan deze komt ook de late
re Simeon niet: „Vernede
ring blijft altijd langer dan
bevrediging. Waarom zou
hij niet altijd aan haar den
ken. Niet opnieuw echter
zal hij zich laten verleiden
zijn gevoelens voor Sylvia
met die voor anderen te
verwarren
Mogelijk is deze laatste
toevoeging een nieuw ver
worven innerlijke zeker
heid. Tien Jaar geleden is
..Sylvia" niet verschenen,
maar leek zij zich in de
laatste nacht te openbaren
in de gestalte van een blon
de hoer. met wie de zeven
tienjarige meeging: met de
terugkeer wordt dan nu be
zegeld dat ..Sylvia" een on
geneeslijk denkbeeld is.
symbool van Simeons ver
langen naar ik-weet-niet-
precies-wat
Zwakheid
„Oponthoud" handelt dus
eigenlijk over de kracht
der verbeelding. Het is een
verhaal over iemand die al
vroeg een ervaring zodanig
in zich opneemt dat deze
bepalend wordt voor zijn
innerlijk leven. Simeon
leeft vanuit „Sylvia" en het
is eigenlijk een zwakheid
zo voelt hij het ook als
hij na tien jaar de voe
dingsbodem van die vitale
verbeelding weer bezoekt
Alles rijmt, de stationsres
tauratie staat er nog, het
plein ligt er. de stad is mo-
genlijk nog wezenlozer ge
worden, zelfs de hoeren
kast is er Maar „8ylvia"
niet. Natuurlijk niet
Het is tamelijk nadrukke
lijk. de manier waarop Sie
belink „Sylvia" tot raadsel
maakt, en waarop zij uit
groeit tot een denkbeeld.
Alsof het niet een bekend
thema is, neem Ina Dam
man of Maria van Dam
Ook Ina Damman is voor
An ton Wachter een denk
beeld: „Hoe onwankelbaar
trouw hij blijven zou aan
iets dat hij verloren had.
aan iets dat hij nooit had
bezeten." En Elsschot laat
Maria van Dam. de madon
na In de ogen van de drie
scheepslieden, de hoer in
de ogen van Laarmans.
tenslotte niet gevonden
worden. Dwaallichten zijn
het en ook „Sylvia" is zo'n
dwaallicht
Het interessantste van Sie
belinks novelle vind ik ei
genlijk de manier van
waarnemen. De zeventien
jarige wordt een kijk op de
werkelijkheid meegege
ven. die verfijnd zintuiglijk
is. De wereld wordt vooral
bekeken, hij speurt naar
„tekens", en die op ..Syl
via" gerichte sensibiliteit
geeft Siebelink goed. en
expres „literair" vorm
„Eens had hij gelezen dat
In het hart van alle ervarin
gen een samenhang is die
we zouden kunnen betrap
pen als we maar achter
achterdochtig en geduldig
genoeg zijn." Dat „hart"
heet ..Sylvia". De zeve-
nentwintigjarige staat oog
in oog met een lege stad.
een glansloze werkelijk
heid. die ogenschijnlijk
niets betekent Die tegen
stelling tussen verwach
ting van toen. en wijsheid
van nu werkt wel door in
de stijl
„Een onbegrijpelijke emo
tie overvalt hem" schrijft
Siebelink ergens. Daarmee
is ten slotte een zwakheid
van de novelle aangeduid
dat er te dikwijls in her
haald wordt dat iets ge
heimzinnigs. onbegrijpe
lijk. vreemd etc. is. Ik ge
looi dat enige terughou
dendheid in het met na
druk presenteren hiervan
de tekst sterker had ge
maakt. Zo komt Simeon
tien jaar later weer een kat
tegen en schrijft Siebelink
„De kat Vreemde coïnci
dentie Dat laatste had er
juist niet moeten staan
Herhaling is een verleiding
die het schrijven van twee
verhaaldraden bedreigt
J. Cl. Siebelink. Opont
houd. Amsterdam. C. J.
Aarts, 1978 72 bh 13.50