Sen ziekenfonds'
iroor hond en kat
Vakantie
!lf
Kraken, een woord
met een verleden
SOCIAAL BERECHT!
Ij flpAG 8 MAART 1980
BINNENLAND!
derne ontwikkelingen in de diergeneeskunde hebben ertoe geleid dat een hond
langdurige ziekte of een ongeval op eenzelfde vakkundige behandeling mag
tenen als zijn baas. Röntgenonderzoek, botchirurgie, bestralingen: ze behoren
sj de orde van de dag. Maar daarmee zijn ook de kosten aanzienlijk gestegen en
ir menigeen niet meer op te brengen. Een pleidooi voor een
rtekostenverzekering, tot nu toe een verwaarloosde zaak.
>r Willem Schr&ma
n jaar geleden begon bij de
Dinklijke Nederlandse Maat-
appij voor Diergeneeskunde
discussie over de wenselijk-
d van een brede, door het be-
ondersteunde verzekerings
gelijkheid voor honden en kat-
Dat heeft in de loop der jaren
esulteerd in een dik dossier vol
uien en correspondentie, maar
u bleef het dan ook bij.
ih liggen de zaken nu anders", zegt
etaris M. A. Moons van de maatschap-
Volgens ruwe schattingen telt ons
op dit moment zo'n anderhalf mil-
honden en ruim een miljoen katten.
I daarbij de enorme groei van moge-
ieden in de diergeneeskunde op het
van de diagnostiek, therapeutische
ilen, chirurgie en röntgenologie, en
is duidelijk dat we te maken hebben
zoals wij dat noemen een sterk
lomen veterinaire consumptie".
eohta
gezegd: waar in vroeger jaren
iderophalend besloten werd om een
met een bekkenbreuk maar af te
is het nu technisch geen enkel
taar meer om een dergelijk euvel zo
il als mogelijk te verhelpen. Maar zo'n
indeling kan erg langdurig zijn en
jele duizenden guldens gaan kosten.
Öe praktijk van vandaag wordt in me-
vj moeilijk geval nog wel eens aange-
pt bij de faculteit diergeneeskunde van
rijksuniversiteit in Utrecht. Maar die
t lange wachttijden en bovendien is
t instantie er enkel en alleen voor het
irwijs. De faculteit mag en kan geen
lenhuisfunctie vervullen. Het gevolg is
jmen daar de stroom uit het hele land
flange na niet aankan en dus zal de
paar zich zeker als de omstandighe-
fom acute hulp vragen moeten wen-
tot de ongeveer negenhonderd diere-
inpraktijken die ons land telt.
En hoewel de ene dierenarts voor moeilij
ke gevallen wat minder goed is uitgerust
dan de andere, is er volgens de heer Moons
in Nederland toch voldoende spreiding
van praktijken waar intensieve behande
ling met moderne apparatuur mogelijk is.
Alleen leidt zo'n chirurgische afdeling vol
gens hem niet zelden tot een verliesge
vend stukje praktijk. Een simpel reken
sommetje zou aantonen dat de investe
ring te duur is voor bijvoorbeeld één geval
per maand. En waagt de dierenarts zich
vaker op het chirurgische pad. dan lijdt
zijn praktijk er weer onder.
Tarieven
Moons: „Dan begint de schoen inderdaad
aan de andere kant te wringen. Je bent als
dierenarts bezig een stuk diergeneeskun
de op te bouwen, wat je eigenlijk steeds
meer geld gaat kosten. En dat komt door
dat de tariefsopbouw in Nederland niet
steunt op economische analyses. De tarie
ven zijn te laag, dat is nu eenmaal zo
gegroeid. Let wel: er is er nog niet één
failliet gegaan en er wordt in ons beroep
ook echt niet geklaagd over geld, maar Je
hebt vandaag de dag wel te maken met
het feit dat de dierenartsenij in feite klein
is begonnen en dat er in vroeger jaren
vanuit een soort beroepsidealisme een
soort liefhebberijtarieven worden bere
kend. Intussen is alles verbeterd perso
neel, apparatuur en noem maar op en
heb je ook nog te maken met de inflatie-
druk. En dan zie je dat de honoraria voor
die sterk verbeterde verrichtingen betrek
kelijk gevoelsmatig zijn afgeleid van ver
ouderde praktijksituaties. De tarieven
zijn te laag. Maar in geval van een calami
teit nog altijd te hoog voor de betrokkene.
Een verongelukte hond overvalt de eige
naar. zeker als deze niet zo kapitaalkrach
tig is. De dierenarts zal hem niet wegstu
ren, dus rekent hij maar minder. Dat is de
praktijk, en je kimt je afvragen hoe lang
zoiets economisch nog haalbaar is. Mijns
inziens ligt de oplossing in een goed verze
keringssysteem. En onze leden delen die
opvatting. Niet om er zelf beter van te
worden, maar in het belang van het dier
en zijn eigenaar".
Hoe stelt de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde zich
een dergelijke verzekering nu voor? Aller
eerst is men voornemens een ziektestatis
tiek voor honden te maken waaruit blijkt
hoeveel een gemiddelde hond tijdens zijn
leven aan ziektekosten vraagt. De uitkom
sten daarvan zijn van belang voor het
vaststellen van een premie. Maar evenzeer
wenst de maatschappij zoveel mogelijk
zaken te elimineren waarop dergelijke
plannen in het buitenland reeds strand
den. De versnippering moet eruit, de ver-
zekeringsvoorwaarden moeten per maat
schappij niet al te veel variëren, bijko
mende onkosten moeten zoveel mogelijk
worden gedrukt (de maatschappij wil de
medische controle van claims op zich ne
men) en tenslotte: een doelmatige dek
king tegen een betrekkelijk lage premie.
Hoe doelmatig? Moons: „Een verzekering
heeft geen nut als iedereen er elk jaar zijn
premie wil uithalen. Alle vrijwillige han
delingen zoals entingen en steriliseren zul
len er daarom buiten moeten vallen. Dat
maakt de premie onnodig duur en boven
dien zijn die zaken voor iedereen wel op te
brengen. Je moet het meer zien in het
samen dragen van onverwachte en grote
kosten, zoals bij langdurige ziekten en de
geneesmiddelen die daarbij horen, opera
ties en eventueel niet verplicht een
overlijdensdekking. Je zou het eigenlijk
moeten vergelijken met een brandverze
kering. Die premie is ook betrekkelijk
laag, terwijl de kosten zeer hoog kunnen
oplopen".
Premie
Hoewel de maatschappij de onderhande
lingen met een aantal grote verzekering-
maatschappijen pas sinds kort heeft her
vat, is nu al gemakkelijk te voorspellen
dat deelnemers van een eventuele toe
komstige ziektekostenverzekering reke
ning zullen moeten houden met een jaar
lijkse premie die rond de honderd gulden
•zal komen te liggen. Voor katten zal dat
minder zijn. Wat de kans evenwel niet
denkbeeldig maakt dat menigeen ervan af
(zal zien.
Moons beaamt dat: „Velen zijn helaas niet
risicobewust. Terwijl je aan de andere
kant ziet dat dieren een soort maatschap
pelijke functie in het gezin zijn gaan ver
vullen. Ze zijn voor velen zo onmisbaar
geworden, dat Je niet om een langdurige
behandeling heen kan als het geval zich
voordoet. En dan beuken die plotseling
optredende kosten behoorlijk in het bud
get. Een hond die suikerziekte heeft en als
gevolg daarvan jarenlang behandeld zal
moeten worden, daar kun je in alle rust
over beslissen. Maar na een ongeluk is er
aan de operatietafel geen rustige besluit
vorming meer mogelijk. En dat komt nu
juist aan de lopende band voor".
Hij blijft vooralsnog optimistisch: „Als we
binnenkort weten wat we toekomstige
i verzekerden te bieden hebben, moet er
een marktonderzoek komen. We denken
voorlopig alleen nog maar aan honden.
Hebben we het systeem gevonden, dan
valt ook aan katten te denken. Maar dan
houdt het op. Vogels en andere huisdieren
kunnen wel langdurige ziekten hebben,
maar daaraan zijn doorgaans geen hoge
kosten verbonden"
„Maar als dat marktonderzoek aantoont
dat zo'n tien procent van alle Nederlandse
Illustratie Mare Terstroet
hondeneigenaren zich wil verzekeren, dan
gaat het door. Dat komt neer op gemid
deld zo'n honderd dieren per praktijk en
daar heeft de dierenarts wel zijn extra
administratieve rompslomp voor over.
Het systeem dat wij voor ogen hebben is
in elk geval uniek. Een door het beroep
ondersteunde verzekering voor honden en
eventueel katten zou de eerste in de we
reld zijn. In Amerika is het al mislukt, en
in Zweden, Frankrijk en Engeland vindt
het allemaal kleinschalig en versnipperd
plaats. Maar waarom zou het niet kun
nen? We waren in 1947 ook de eerste ter
wereld die een groep geneeskunde voor
het kleine huisdier in het leven riepen"
I
door Huub Elzerman
ras een uitstekend fotolasser en wanneer hij
ld gewild zou hij best een vaste baan kunnen
»n. Maar dat wilde hij niet. De fotolasser
het afwisselend bestaan in dienst van een
■85^tndbureau. Daar was uiteraard niets op tegen,
werkte hij maanden achtereen bij hetzelfde
ijf en als het karwei was gedaan, had het
indbureau meestal direct weer werk voor hem,
hij was, zoals gezegd, een prima vakman.
[keer per jaar ging hij met zijn gezin met
ntie naar de Antillen, waar zijn moeder
Jnde. Ook daar was uiteraard niets op tegen,
i moest hij zorgvuldig in de gaten houden hoe
f en bij welke werkgevers hij werkte, want bij
uitzendbureau moest hij zijn vakantiedagen per
erkte periode opbouwen.
_a»f hebben een nieuw karwei voor Je", zei de baas
Ihet uitzendbureau op een goede dag tegen hem.
ge een apparatenfabriek hier in de stad".
i", antwoordde de lasser, „wanneer begin
11 december", zei de baas. „Je kunt dus direct
a Innen". De lasser vond het uitstekend, „maar",
^meerde hij nog, „heb je wel gezegd dat ik maar
weken beschikbaar ben? Je weet dat ik op 22
mber naar de Antillen vertrek. We vieren de
t bij mijn moeder".
ak je geen zorgen", zei de baas. „Het is geen
t karwei en eventueel sturen we een ander als je
niet klaar bent". De lasser vertrok op de
sproken datum met zijn gezin naar de Antillen
Ofd [j kwam eind januari weer terug naar
triand. De koffers waren nog maar nauwelijks
epakt of hij stond al op de stoep bij het
indbureau. „Kan ik terug naar die
iratenfabriek, of heb Je ander werk", vroeg hij.
lebt pech, zei de baas, het werk bij de
iratenfabriek is klaar en ander werk is er
ïenteel niet. Ik zal je inschrjjven en zodra ik iets
inldanbel ik Je".
den
fooi
6.90
isser stemde daarmee in, maar hij spoedde zich
iddellijk na het onderhoud op het
indbureau naar het gewestelijk arbeidsbureau
ich ook déér te laten inschrijven. Hij had
lotte net een dure vakantie achter de rug en hij
zo snel mogelijk weer wat verdienen. Helaas
hij bij het arbeidsbureau ook bot. Er werden
fotolassers gevraagd. Hij besloot een
uitkering aan te vragen. „Je weet tenslotte
thoe het afloopt", dacht hij bij zichzelf, maar
itzelfde moment gaf hij er ook blijk van dat het
hem niet zou liggen. Hij holde naar het
ende uitzendbureau en hij liet zich ook daar
ven als werkzoekende lasser.
3^8 wj
iddels zaten ook de sociale
verzekeringsmannen niet stil. Vanzelfsprekend
zochten ze naar een baantje, maar ze stelden naar
aanleiding van de aanvraag om een WW-uitkering
ook een onderzoekje in. „Wat is er gebeurd, toen de
lasser het liet afweten?" werd er aan de
apparatenfirma gevraagd. „En was er op het
moment dat hij ontslag nam nog werk voor hem?"
„We hebben", liet de firma weten, „na zijn vertrek
geen nieuwe lasser aan het uitzendbureau
gevraagd, omdat we het wilden zien te klaren met
onze eigen mensen. Het was een uitstekend lasser
en we hadden hem graag nog een paar weken willen
houden. Als hij niet was weggegaan dan had hij tot
10 februari kunnen blijven werken".
„Dank u", riepen de sociale verzekeringsmannen,
„dan weten we wel genoeg".
De lasser kreeg een briefje thuis, waaruit bleek dat
hij tot 11 februari geen uitkering zou krijgen.
„Indien u geen ontslag had genomen, dan had u
volgens de apparatenfirma nog tot 11 februari uw
werkzaamheden aldaar kunnen voortzetten. Onder
deze omstandigheden draagt uw werkloosheid geen
onvrijwillig karakter, zodat u geen uitkering
krachtens de WW toekomt. Bovendien", zo
vervolgden de sociale verzekeringsmannen, „was u
in feite werkloos vanaf 22 december de dag
waarop u naar de Antillen vertrok en u hebt zich
pas op 30 januari als werkzoekende laten
inschrijven, zodat u óók op grond van een te late
melding geen uitkering toekomt".
Volledigheidshalve verwezen de sociale
verzekeringsmannen naar het desbetreffende
wetsartikel: „Geen wachtgeld wordt toegekend aan
de werknemer, die zich tijdens werkloosheid niet
volgens door onze minister te stellen regelen,
behoudens daarbij enkele uitzonderingen, als
werkzoekende doet inschrijven bij het orgaan der
openbare arbeidsbemiddeling".
De lasser stond perplex. „Heb ik dan geen recht op
vakantie?", vroeg hij. „Daar werk ik toch het hele
jaar voor? Ik wil onmiddellijk aan de slag, maar er
is op dit moment geen werk voor mij. Dat kan ik
toch niet helpen?"
Hij wendde zich tot de Raad van Beroep, maar daar
kreeg hij de kous op de kop. Hij werkte weliswaar al
langer dan twee Jaar bij het uitzendbureau, zodat
kon worden gesproken over een voor hem
gebruikelijk arbeidspatroon. Maar de
beroepsrechter viel er over dat hij zelf ontslag had
genomen en dat op een moment waarop er nog werk
was. „Nee", zei de rechter, „hij heeft zijn
werkloosheid aan zichzelf te wijten".
Op het moment van deze uitspraak had de
fotolasser al weer werk gevonden. In de loop van
februari ging hij weer aan de slag, maar met de
uitspraak van de Raad van Beroep kon hij toch
geen vrede hebben. Hij legde zijn probleem voor
aan de Centrale raad van Beroep.
De Centrale Raad stelde allereerst vast dat aan de
lasser zeker niet het recht kon worden ontzegd
eenmaal per jaar met vakantie te gaan. In dit geval
gebeurde dat op een volstrekt voor de hand
liggende manier. Het ging om een familiebezoek
aan de Antillen ter gelegenheid van de kerstdagen
en de jaarwisseling.
„De enkele omstandigheid", zei de Centrale Raad,
„dat hij tot 11 februari werk zou hebben gehad als
hij niet met vakantie was gegaan, is onvoldoende
om daarop het oordeel te gronden dat de lasser niet
onvrijwillig werkloos is. Bovendien houdt de
zinsnede in het vonnis dat hij „bij de
apparatenfirma ontslag nam" een volstrekte
miskenning in van de relatie van de lasser met de
inlenende werkgever. Alléén indien aannemelijk
zou zijn dat hij, bij het opnemen van zijn vakantie,
een gebrek aan zorgvuldigheid aan de dag heeft
gelegd, jegens het uitzendbureau of Jegens de
apparatenfirma, kan hem een uitkering worden
geweigerd. Maar", voegden de rechters daaraan toe,
„wij zijn niet tot de overtuiging gekomen dat de
lasser in die zin iets kan worden verweten. Zijn
stelling dat hij het uitzendbureau tijdig heeft
ingelicht is onbetwist gebleven". Ook de suggestie
dat hij de apparatenfirma eerder van zijn
■voornemen om op vakantie te gaan op de hoogte
had moeten stellen, wees de raad van de hand. De
lasser was immers begin december bij de firma
geplaatst en op dat moment was zijn vakantie al
lang besproken. Eerder overleg had daar niets aan
af gedaan. „En", zo merkte de raad op, „ook de
rechtsverhouding van de lasser met het inlenende
bedrijf maakt een dergelijk overleg niet voor de
hand liggend".
Zo kreeg de bedrijfsvereniging te horen dat er geen
enkele grond was om de lasser een uitkering te
ontzeggen, laat staan dat hem zijn kerstvakantie op
de Antillen zou worden misgund.
Het lijkt wel weer oorlog, zei
iemand uit mijn omgeving toen
deze week de nogal rauwe beel
den van de strijd in de Amster
damse Vondelstraat op het
scherm kwamen. Die iemand
herinnert zich nog levendig hoe
het de hoofstad in de oorlog ver
ging maar ook wie niet de
razzia's of de hongerwinter in
Amsterdam meegemaakt heeft,
heeft mogelijk even terugge
dacht aan de jaren '40-'45 of aan
wat hij daarover gehoord of gele
zen heeft. In dit naoorlogse tijd
perk (35 jaar na voorjaar '45 heet
het nog steeds zo!) kunnen die
herinneringen aan de bezettings
tijd nog steeds gemakkelijk op
komen. Televisiebeelden en fo
to's kunnen de aanleiding vor
men. maar ook een blik op de
wonderlijke wegen waarlangs
een woord zich ontwikkelt kan
„de oorlog" weer binnen Je ge
zichtsveld brengen.
De hoofdpersonen in de Vondel
straat waren, dat zal iedereen nu
wel weten, krakers. Dat zijn
mensen (ik citeer de nieuwste
druk van Van Dale) die „zich met
geweld, althans wederrechtelijk,
toegang verschaffen tot leeg
staande huizen om die te gan
bewonen". Deze betekenis van
het woord is nog vrij nieuw; in
oudere drukken van het „dikke"
woordenboek wordt bij „kra
ken" wel verwezen naar de „die
ventaal", waarin „een kraak zet
ten" al vele jaren een vertrouwde
uitdrukking geweest moet zijn.
maar over het doordringen in
leegstaande huizen wordt nog
gezwegen. Pas in het in 1970 ver
schenen supplement op de acht
ste druk van Van Dale komt de
„kraker" voor als „iemand die
een huis kraakt", maar wat we
onder kraken dienen te verstaan
wordt ons wonderlijk genoeg
nog niet uitgelegd...
Een aardiger voorbeeld van de
manier waarop de taal zich aan
de gebeurtenissen om ons heen
kan aanpassen zal niet licht te
vinden zijn. In de jaren zestig
namen velen, vooral jongeren,
het niet langer dat kostelijke
woonruimte leeg bleef staan; het
kwam steeds vaker voor dat der
gelijke woningen eigenmachtig
urn k mak it. h prkraakt I gc^raa* i-ici»
"horen de trap kraakt: hel "teil he'
kraakt heel erg: (rf/ri«.) -'Ie "aten tlurea
lopenhei lonfsi ïwakke mensen leven
soms het langt); 2 me) gekraak doen breken;
{in;, gedurende de oor lot 940- 94}Itrjei te-
•ield I openbreken ên leeghalen v e diïjribM-
tTekanloór of openbreken v.e. gevangemtjer
Bevrijding van politiële «evangenen; (n'ndt
lifO) het openbreken van leegstaande huizen
ra) Cod :ai me -
Uit het woordenboek Koenen-
Endepols
in gebruik genomen werden en
het spraakmakende volk deed er
niet lang over om voor deze daad
een passend woord te vinden. Of
beter gezegd: om een bestaand
woord zo bij te kleuren dat het
die gevoelswaarde kreeg die pas
te bij de sfeer waarin de huizen
acties uitgevoerd werden. Er
gens las ik dat dit taalnieuwe Lin-
getje in het Jaar 1969 geboren
moet zijn; of dat juist of onjuist
is kan ik niet meer nagaan, maar
ik meen me te herinneren dat al
op een veel eerder tijdstip de in
de jaren zestig over „kraken" en
„krakers" gesproken werd. Wie
nu over „kraken" hoort zal geen
ogenblik denken dat het over
inbraken gaat, de nieuwe bete
kenis is de oudere volledig gaan
overheersen.
Nu was „kraken" In de jaren
zestig al een woord met een ver
leden en daar ben ik terug bij
de oorlogsjaren. Voor de vele
duizenden onderduikers overal
in het land was toen van alles
nodig: behalve een veilig onder
dak ook voedsel, distributiebon
nen. geld. Verzetsmensen slaag
den erin, vaak met gevaar voor
eigen leven, die zaken te be
machtigen bij acties in en over
vallen op gemeentehuizen, dis
tributiekantoren. bedrijven. Het
was voor dit soort acties dat het
woord „kraken" in zwang kwam
en deze betekenis ging in de
bezettingsjaren en kort daarna,
toen velen nog als in een droom
in de sfeer van de bezetting ver
der leefden, de andere geheel
overvleugelen.
In het forse gedenkboek „Het
Grote Gebod", waarin kort na de
oorlog het verzetswerk van LO
en LKP (de grotendeels uit chris
telijke kringen voortgekomen
landelijke organisaties voor hulp
aan onderduikers en de landelij
ke knokploegen) beschreven
werd. wordt het gebruik van dat
woord „kraken" toegelicht: de
manier waarop men te werk
moest gaan was vaak zo sensa
tioneel dat men te leen ging bij
het Jargon der zware Jongens"
en met hen ging spreken over het
..zetten van kraken". Wie in „Het
Grote Gebod" leest komt het
woord „kraken" herhaaldelijk
tegen: het wordt gebruikt voor
geweldddadige acties in allerlei
instellingen (zelfs overvallen op
gevangenissen worden „kraken"
genoemd), maar ook voor het in
stilte en in het diepste geheim
achteroverdrukken van paperas
sen: bonnen en dergelijke wor
den vaak in grote hoeveelheden
door keurig hun werk doende
ambtenaren „gekraakt". Een
omvangrijk door An toon Coolen
geschreven hoofdstuk in het ge
denkboek heet „Het kraakwerk"
en het is niet het minste van
het boek. En ook daarvoor geldt
wat de bekende verzetsman
Frits de Zwerver (de gerefor
meerde predikant F. Slomp» in
zijn woord vooraf opmerkte:
„Wie de na-oorlogse jaren wil
verstaan moet deze jaren (40-45 -
th) kennen"
Tenslotte: kraken bleef ook in
het gewone spraakgebruik ac
tief; het kwam zelfs terecht in
een samenstelling als „kraakzin
delijk" en het versterkte daar
mee een opmerking van de histo
ricus Huizinga: dat in onze taal
opmerkelijk veel woorden be
staan voor „zindelijk": proper,
fris. net, helder, zuiver, rein en
zelfs „schoon". Huizinga: „Welke
andere taal gebruikt het grond
woord van het aesthetisch be
wustzijn zowel voor een schoon
boordje als voor een maanland
schap! De vereering der zinde
lijkheid moet ons toch wel diep
in het bloed zitten". Huizinga
schreef dit ruim veertig Jaar ge
leden. Is die verering nog zó
groot?