Zelf zorgen voor
eigen gezondheid
Geflest
De schare en
de inspraak
jSOCIAAL BERECHT!
ZATERDAG 1 MAART 1980
■BINNENLAND"
TROUW/KWARTET
15
Er is de laatste tijd veel te doen over democra
tisering van de gezondheidszorg, gezond
heidsvoorlichting en -opvoeding, preventie en
de mondigheid van de patiënt, maar papier is
geduldig, het blijft vaak bij mooie woorden
en theorie en praktijk vallen lang niet altijd
samen. Toch zijn er af en toe initiatieven waar
te nemen, waaruit blijkt dat mensen de zorg
voor hun eigen gezondheid niet meer aan de
medische stand alleen willen overlaten en dat
ze best in staat zijn daarvoor zelf een zekere
verantwoordelijkheid te dragen.
Neem nu de Patiëntenraad in Gouda, die
samen met een plaatselijke huisarts al weer
bijna anderhalf jaar bezig is gezamenlijk
gezondheidszorg te bedrijven. Het is een initi
atief dat nogal is aangeslagen bij de Goudse
bevolking en best navolging verdient.
door Kees de Leeuw
GOUDA Nadat dok
ter Tjeerd de Jongh (33)
een jaar lang onder de
kop „Op spreekuur bij"
wekelijks een medische
rubriek verzorgd had in
het huis-aan-huisblad
de Goudse Post. wilde
hij van de lezers wei
eens weten of hiermee
moest worden doorge
gaan. Ondertekend met
„een Goudse huisarts"
schreef hij in dit blad
over allerlei perikelen
uit zijn praktijk, zoals
de relatie arts - patiënt,
ziekte en gezondheid en
hij vroeg de lezers hier
op te reageren.
Onder de reacties was er één
bij van Joke Glebbeek, die er
inmiddels was achtergeko
men dat „een Goudse huis
arts" haar eigen huisarts was.
Zij deelde dokter De Jongh in
haar brief mee, dat het alle
maal wel erg leuk en aardig
was wat hij deed, maar dat zij
het niet zo zinvol vond dat dit.
beperkt zou blijven tot een'
éénmansactie. Eigenlijk
moest er een soort werkgroep
van patiënten worden ge
vormd, die samen met de
huisarts zich inzette voor een
betere gezondheidszorg, waar
bij ook de dokter niet buiten
spel zou blijven.
Er volgde een gesprek, andere
patiënten uit de praktijk van
de dokter werden over het
idee gepolst en het resultaat
van dit alles was. dat in sep
tember 1978 in Gouda een pa
tiëntenraad kon worden opge
richt. bestaande uit acht pa
tiënten en huisarts De Jongh
zelf.
Als globale doelstellingen
kwamen uit de bus: het bevor
deren van het verantwoorde
lijkheidsgevoel voor de eigen
gezondheid en van de mondig
heid van de patiënten, het
streven naar een betere relatie
tussen arts en patiënt, het wij
zen op bestaande mogelijkhe
den in de gezondheidszorg en
het scheppen van nieuwe,
zoals de zelfhulpgroepen en
het stimuleren van onderlinge
hulpverlening onder pa
tiënten.
Pretenties
Die doelstellingen zijn niet ge
heel vrij van pretenties, zou je
kunnen opmerken, maar ge
steund door enkele tientallen
actief meewerkende patiën
ten hebben de acht leden van
deze raad geprobeerd de afge
lopen anderhalf Jaar daaraan
toch vorm te geven. Naast
huisarts De Jongh zitten in de
patiëntenraad een maat
schappelijk werkster, een
kapper, een medisch analiste,
een kantoorbediende, een
club- en buurthuiswerkster,
een journaliste en een socio
loog.
Met de drie laatsten (Gré Hee-
ren, Joke Glebbeek en haar
man Marten de Boer) hadden
we een gesprek over opzet en
werkwijze van deze patiënten
raad, die vrij uitzonderlijk te
noemen is. Immers, behalve
Gouda kent alleen Hengelo
nog een dergelijk initiatief,
hoewel die raad zich meer be
zig houdt met de rechten van
de patiënt en minder met de
zorg zelf.
Eén van de eerste activiteiten
was het houden van een bij
eenkomst, waarop met de le
den van de patiëntenraad kon
worden kennisgemaakt en
waarvoor alle 2200 patiënten
van dokter De Jongh werden
uitgenodigd. Meer dan 170 ga
ven aan deze uitnodiging ge
hoor en met hen werd die
avbnd in groepjes gepraat
over hun klachten, problemen
en wensen. De aanwezigen
kwamen uit alle lagen van de
bevolking —er waren niet al
leen jongeren, maar ook nogal
wat ouderen— en duidelijk
werd dat veel mensen graag
over een bepaald onderwerp
wel eens verder wilden discus
siëren.
Als gevolg daarvan organi
seerde de patiëntenraad the
ma-avonden over de relatie
arts - patiënt en gezonde voe
ding, terwijl verder gespreks
groepen werden opgericht
voor medicijnen, euthanasie,
natuurlijke geneeswijzen en
seksualiteit. Dat alles gericht
op de praktijk van huisarts
Tjeerd de Jongh, waarvoor de
patiëntenraad in eerste in
stantie ook in het leven is ge
roepen.
Zelfhulp
De activiteiten van de patiën
tenraad, zoals het houden van
voorlichtingsavonden en het
geven van informatie in de
Goudse Post riepen echter
een neveneffect op, dat de le
den totaal niet hadden voor
zien. Er kwamen nogal wat
vragen binnen op het gebied
van de zelfhulp en dit resul
teerde in het opzetten van tal
van zelfhulpgroepen voor
mensen met een fobie, wedu
wen (rouwverwerking), eenza
men en alleenstaanden,
kraambeddepressie. bors
tkanker en voor vrouwen in de
overgang (VIDO).
Aan die groepen nemen niet
alleen patiënten deel uit de
praktijk van dokter De Jongh,
maar ook veel anderen, al dan
niet in Gouda wonend. Dit
geldt met name voor de fobie-
groepen, die door hun wijze
van werken inmiddels een lan
delijke bekendheid hebben
gekregen.
Gré Heeren, die erg actief is
op dit terrein, zegt: „Ik heb
zelf met een fobie geknokt en
ben be- en mishandeld door
allerlei artsen. Uiteindelijk
heb ik het geluk gehad dat ik
bij een psychologe terecht
kwam, die mij begreep en mij
er vanaf wist te helpen. Het
probleem bij zo'n therapie is
vaak ervan afgezien dat het
ziekenfonds die niet vergoedt
dat Je na tien weken weer
op jezelf wordt teruggewor
pen. De zelfhulpgroepen gaan
continu door, waarbij er kei
hard wordt gewerkt. De men
sen stappen er pas uit, als ze
echt zelf vinden het leven wel
weer aan te kunnen. Het ge
beurt dan nogal eens dat ze zo
blij zijn over hun fobie heen te
zijn, dat ze op hun beurt weer
andere fobici gaan helpen".
Joke Glebbeek: „We zijn als
patiëntenraad beslist geen ac
tiegroep en ook helemaal niet
anti-arts. Het gaat ons niet
om een uitschakeling van de
„deskundigen", maar deze
groepen hebben Juist door
hun eenvoud en begeleiding
van mensen die zelf een ziekte
hebben doorgemaakt en over
wonnen, een overweldigend
succes".
Weerstand
Het is duidelijk, dat de patiën
tenraad In Gouda het een en
ander teweeg heeft gebracht,
al neemt dat niet weg dat be
paalde artsen in deze plaats er
nogal wat weerstand tegen
hadden en sommigen nog
hebben. Hun houding is vaak:
„Ik ben de dokter en een pa
tiënt hoeft niet te weten,
waU-ie heeft". Of in het gun
stigste geval is de reactie:
„Het is allemaal wel leuk
hoor, maar ik heb er geen tijd
voor", daarbij voorbijgaand
aan het feit, dat ook de huis
arts zelf alleen maar gebaat ls
bij goede voorlichting aan en
zelfzorg van de patiënt.
Dit blijkt ook in de praktijk
van hulsarts De Jongh, waar
de patiënten onderling veel
meer contact hebben en
klachten over het optreden
van de arts kunnen worden
doorgesproken. Op die manier
worden al dan niet terechte
frustraties minder of ze ver
dwijnen zelfs. Die klachten
kunnen variëren van een on
gezellige wachtkamer tot de
norsheid van de dokter, als hij
eens slecht geslapen heeft.
Maar ook het bezwaar over
onduidelijkheid aangaande
de klacht, waarmee de patiënt
bij zijn arts komt. Of over het
niet snel genoeg doorverwe
zen worden naar een specia
list. Het draagt alleen maar
bij tot meer duidelijkheid in
de relatie tussen arts en pa
tiënt, waardoor beiden opener
tegenover elkaar komen te
staan.
Praktisch
Gré Heeren: „We hebben be
wust de drempel erg laag ge
houden, zodat er geen sprake
kan zijn van elitair gedoe,
waarbij anderen wel uitma
ken wat goed voor iemand ls.
Wij zijn ook maar gewone sim
pele patiënten, die medisch
gezien een leek zijn".
„Onze kracht als patiënten
raad zit in de eenvoudige en
begrijpelijke manier van wer
ken aan de basis. Eigenlijk
zijn we gewoon maar begon
nen en zagen we wel waar we
zouden uitkomen. Pas na een
jaar hebben we op basis
van onze ervaringen iets op
papier gezet. De moeilijkheid
bij veel groepen ls, dat ze niet
praktisch bezig zijn, waardoor
ze blijven steken in statistie
ken en theorievorming", aldus
Joke Glebbeek.
Om het contact tussen de pa
tiënten onderling zo goed mo
gelijk te houden wordt één
keer per kwartaal een patiën
tenkrant gemaakt, waarin in
formatie wordt gegeven over
de praktijk van dokter De
Illustratie Mare Terstroet
Jongh, de activiteiten van
zelfhulp- en gespreksgroepen,
terwijl patiënten ook hun er
varingen en Ideeën kwijt
kunnen.
Marten de Boer, die later is
binnengekomen, vult aan: „Ik
geloof dat de patiëntenraad
niet meer uit Gouda ls weg te
denken. Dat komt doordat we
van de mensen zelf uitgaan en
hen serieus nemen. Daarbij
zijn we zelf ook heel anders
tegenover onze eigen gezond
heid gaan staan. Je ontdekt
dat Je veel zelf kunt doen om
niet ziek te worden en dat is
een belangrijk pluspunt".
Toch ls er één ding dat een
bedreiging vormt voor het be
staan van de patiëntenraad
en dat zijn de financiën. Tot
nog toe heeft dit werk meer
dan 10.000 gulden gekost, dat
met guldens, riksen en tient
jes door de patiënten vrijwil
lig werd opgebracht. De kans
ls groot, dat het Koningin Ju-
llanafonds de raad zal subsi
diëren. De hoogte van de sub
sidie hangt al van wat de pa
tiënten zelf bereid zijn bijeen
te brengen. Dat bedrag zal
dan worden verdubbeld. Over
zelfhulp gesproken.
door Huub Elzerman
Toen de accountant een peinzende blik in de ogen
kreeg en steeds rusteloos in de kasboeken bleef
bladeren, begreep de penningmeester dat het spel
uit was. Nu verkeerde de accountant nog in het
stadium van argwaan, maar binnen een paar uur
zou dat vage gevoel van onheil vast en zeker
omslaan in de absolute zekerheid dat de stichting
waarvoor hij de boeken controleerde, voor tonnen
lichter was gemaakt.
De penningmeester, die heel goed wist waar dat
geld was gebleven, werd met het uur schichtiger,
zijn maag draaide om toen hij op enige afstand
hoorde dat de accountant met de voorzitter van de
stichting belde en zijn frauduleuze wereldje stortte
definitief ineen toen hij met de harde feiten werd
geconfronteerd. Ontkennen had geen zin. Er was
geknoeid en er was maar één man, die daarvoor de
gelegenheid had: de penningmeester.
De gevolgen waren niet mis. Om te voorkomen dat
hij bewijsmateriaal zou verdonkeremanen werd de
penningmeester nog dezelfde dag de toegang tot
zijn kantoor ontzegd. De accountant zette zijn spit-
en graafwerk in de boeken voort om precies te
kunnen vaststellen wat er met het financieel beheer
van de stichting was misgegaan. De toestand werd
er niet vrolijker op toen duidelijk werd, dat de
penningmeester de zaak op ruime schaal had
geflest. Het benarde bestuur schorste de man en
haalde er de politie bij. Er volgde een justitieel
onderzoek, maar daarin werden de bevindingen van
de accountant alleen maar bevestigd: er waren
honderdduizenden guldens spoorloos verdwenen.
Om de penningmeester krachtig in te prenten dat
hij voor de volle honderd procent aan het
vooronderzoek moest meewerken, dat alles maar
dan ook alles weer boven water moest komen èn om
te voorkomen dat de man in paniek de benen zou
nemen, werd hij gedetineerd. De bestuursleden van
de stichting, die zich nog steeds verbijsterd
afvroegen wie zich het meeste zand in de ogen had
laten strooien, zetten op de dag dat de
penningmeester achter de tralies verdween de
schorsing om in een ontslag. Dat was op,17
augustus, veertien dagen na het bezoek van de
accountant.
Voor de penningmeester braken er moeilijke tijden
aan. Hij werd veroordeeld tot een forse
gevangenisstraf en het duurde een vol jaar voordat
het iets beter ging. Hij zat in een met veel groen
omgeven open inrichting en hij mocht het
resterende halve jaar van zijn straf op een kantoor
administratieve werkzaamheden verrichten. Van
het salaris dat hij daar verdiende mocht hij veertig
procent houden. De rest ging wegens kost en
inwoning naar de strafinrichting. Eind december,
anderhalf jaar na zijn detentie, stond de
penningmeester weer op straat. In dubbel opzicht
zelfs, want op het moment dat hij uit de Inrichting
werd ontslagen, eindigde ook het werk dat hij vla de
reclassering op het administratiekantoor
verrichtte. Nu kan zo iemand een
bijstandsuitkering aanvragen, maar die weg wilde
de penningmeester niet bewandelen. Hij vroeg een
uitkering aan krachtens de Wet
Werkloosheidsvoorziening, niet alleen omdat deze
wet 75 procent van het laatste genoten salaris biedt,
maar omdat hij meende dat hij doodeenvoudig
recht had op een WWV-ultkering.
„Dat is niet waar", liet de gemeentelijke sociale
dienst weten. „Om voor een uitkering krachtens de
WWV in aanmerking te komen moet u een
aaneengesloten periode van tenminste zes weken of
binnen een periode van twaalf maanden op
tenminste 65 dagen in een dienstbetrekking hebben
gewerkt. U hebt helemaal niet gewerkt, want u was
tot eind december gedetineerd."
„Ik heb wèrgewerkt", zei de penningmeester. „Vla
de reclassering heb ik een half Jaar gewerkt op een
administratiekantoor. Ik voldoe dus wel aan de
voorwaarden van de wet."
„Niet waar", hield de gemeente vol. „U bent eind
december, op het moment dat u de gevangenis
verliet werkloos geworden. En in de periode dat
daaraan vooraf ging hebt u niet in een dienstbetrek
king gewerkt"
Waarom zou zo'n reclasseringsbaan geen „dienstbe
trekking" zijn. vroeg de penningmeester zich af. Ik
heb hard genoeg gewerkt op dat kantoor. Boven
dien kan de gemeente wel beweren dat ik op de dag
na mijn ontslag uit de gevangenis werkloos ben
geworden, maar als mijn baan op het administratie
kantoor niet wordt beschouwd als werk, dan was ik
natuurlijk al veel eerder werkloos. Mijn vorige
„echte" baan verloor ik anderhalf jaar geleden al."
De gemeente en de penningmeester, die zich ook dit
keer weer als een vernuftig mens deed kennen,
kwamen er niet uit. Er was dus dringend behoefte
aan een onafhankelijk oordeel en de penningmees
ter besloot zijn probleem voor te leggen aan de
Raad van Beroep. Tot verbazing van het gemeente
bestuur werd hij in het gelijk gesteld. Bekvechtend
ging het tweetal vervolgens naar de Centrale Raad
van Beroep. Wanneer was de penningmeester werk
loos geworden? Na zijn ontslag uit de gevangenis of
na zijn ontslag bij de stichting en wat zou dat
kunnen betekenen voor zijn recht op een uitkering?
„Het begrip werkloosheid, legde de centrale raad
aan de twistende partijen uit, moet „feitelijk" wor
den verstaan. Dat wil zeggen dat een werknemer
werkloos is, zodra hij een voor hem niet meer
normaal te achten omvang werk heeft." Voor de
penningmeester betekende deze definitie dat hij
werkloos werd op het moment dat hij in feite buiten
dienst werd gesteld. En dat gebeurde toen het
stichtingsbestuur hem de toegang tot het kantoor
ontzegde. Zo simpel is het: Iemand is werkloos als
hij geen werk meer heeft.
Wat betekende dat voor zijn WWV-uitkering?
„Aangezien de penningmeester in de periode, die
aan zijn werkloosheid vooraf ging in ieder geval zes
weken aaneengesloten heeft gewerkt, valt hij in de
termen van de WWV," merkte de centrale raad op.
„Vanaf het moment dat hem de toegang tot het
kantoor werd ontzegd, had hij in beginsel recht op
een WWV-uitkering. maar. zo vervolgde de raad, dat
recht hield op toen hij op 17 augustus in hechtenis
werd genomen. In de WWV staat Immers heel
nadrukkelijk: Geen recht op een uitkering heeft de
werknemer die rechtens van zijn vrijheid is be
roofd."
In de WWV wordt echter ook de „herleving" van het
recht op een uitkering geregeld. Nadat de uitke
ringsperiode van in totaal twee jaar onderbro
ken is geweest, bijvoorbeeld als gevolg van een
gevangenisstraf, dan herleeft het oude recht op een
uitkering. Die herleving van een vroeger recht moet
wel worden onderscheiden van het ontstaan van
een nieuw recht op uitkering. De penningmeester
bijvoorbeeld dacht dat hij in de periode, die hij op
het administratiekantoor had gewerkt opnieuw een
recht op een WWV-uitkering had opgebouwd. Maar
dat was niet waar. De centrale raad vond dat een
dergelijk „reclasserlngsbaantje" geen dienstbetrek
king in de zin van de wet ls. De raad concludeerde
dan ook dat het recht van de penningmeester op
een WWV-uitkering voor het eerst ontstond, toen
hem de toegang tot het kantoor werd ontzegd, dat
recht hield oo toen hij in de gevangenis verdween,
maar het herleefde op het moment dat hij op vrije
voeten kwam.
Zo kreeg de penningmeester toch nog zijn WWV-
uitkering. Veel verschil maakte het niet uit. zeker
niet voor iemand die tijdenlang op zeer grote voet
had geleefd, maar misschien was door het verblijf in
de gevangenis zijn waardering voor wat kleinere
bedragen weer gegroeid.
Een lichte schrik ls merkbaar
onder de passagiers van de Am
sterdamse stadsbus als de be
stuurder even nadat hij van de
halte Wibautstraat in de richting
van het Centraal Station ver
trokken is. een ongebruikelijke
draai neemt en, zonder zijn han
delwijze door de in de bus aan
wezige luidsprekerinstallatie toe
te lichten, een zijstraat inrijdt.
Ik hoor een paar verbaasde op
merkingen, waarbij zelfs het (nu
gelukkig grinnikend uitgespro
ken) woord „kaping" valt.
Opeens zit iemand dichter bij de
waarheid: de onverwachte route-
wijziging zou wel eens, oppert
hij, verband kunnen houden met
de drukte bij het beeld van de
dokwerker, waar immers van
middag, maandagmiddag 25 fe
bruari. de februaristaking wordt
herdacht
Die veronderstelling wordt even
later bevestigd als we vanaf een
flinke afstand iets van die druk
te zien krijgen: op het Jonas Da
niël Meyerplein staan lange rijen
roerloos naar iets kijkende of op
iets wachtende mensen. Dan
doemt er een nieuw probleem
voor de in de bus aanwezigen op.
wanneer was die februaristaking
ook weer? Op half vragende toon
worden verschillende jaartallen
genoemd: 1942, 1943, 1944 zelfs,
maar het enige juiste Jaartal.
1941, hoor ik niet noemen. Ik heb
geen zin om de betweter uit te
hangen, doe er dus het zwijgen
toe en stel vast dat er tegen de
tijd dat bezetting en bevrijding
weer zullen worden herdacht,
nog heel wat te vertellen valt
en heus niet alleen voor de Jeugd
„die er niet bij was", want de
leeftijd van de buspassagiers in
mijn omgeving schommelt naar
mijn Indruk om de middelbare.
Het is niet de enige vergissing of
opmerkelijke uitlating die ik die
dag opmerk. Voor de Vlaamse
radio hoor ik het nu rumoerige
Suriname aanduiden als „het
voormalige Nederlands Guya
na" en in de kranten lees ik dat
dominee Abma in de vergade
ring van de Staatkundig Gere
formeerde Partij sprak over Den
Willem de Clercq
Uyls „heirschare" ook een
woord dat Je niet elke dag tegen
komt, herinnerend aan de Sta
tenbijbel („de Heere der helr-
scharen") en nu vooral opvallend
door het feit dat het (wat me niet
verkeerd voorkomt) in het enkel
voud wordt gebruikt. En of dit
alles nog niet opmerkelijk ge
noeg is hoor ik iemand zeggen
dat ergens moeilijk „grip" op te
krijgen is het Nederlandse
woord „greep" komt de spreker
kennelijk te eenvoudig voor, de
belangrijkheid moet, zoals zo
vaak. van over de grenzen wor
den aangevoerd!
Alles samen genoeg om ons aan
te sporen tot een kritische hou
ding, óók tegenover datgene wat
in ons eigen hoofd omgaat als
we, zoals men vroeger zo mooi
kon zeggen, „onze inspraak vol
gen". „Inspraak" in deze oor
spronkelijk zo eenvoudige bete
kenis (ingeving) kun Je herhaal
delijk tegenkomen in oude ge
schriften, onder meer in die van
de In 1844 overleden zakenman/
literator Willem de Clercq. De
Clercq was een gevierd spreker
en was beroemd vanwege zijn
enorme kennis van letterkunde
en geschiedenis, maar voor het
nageslacht ls hij vooral een van
de mannen van het Réveil en
schrijver van prachtige dag
boeken.
Uit die dagboeken, na zijn dood
door Allard Pierson ten dele uit
gegeven, komt De Clercq naar
voren als een intens levend chris
ten, die worstelt met de vragen
van zijn tijd. Opvallend is hoe hij
vaak als het ware overloopt van
kritiek op zichzelf; in prachtige
zinnen heeft hij daaraan uiting
gegeven. Er ls, zegt hij eens. „te
veel parade in mijn geheele we
zen", en op een ander moment:
„Ik was zoo schandelijk irritabel
dat ik opvloog." Hij wordt be
zocht door „innerlijke woelin
gen", kent veel „twijfelingen" en
is „zichzelve mistrouwende", Als
ruim veertigjarige bekent hij dat
hij nog een kind is: „Wanneer zal
ik wezenlijk tot een man
rijpen?"
Zijn geloofsstrijd zet zich zelfs
voort In zijn dromen (eens wordt
in een droom de doodstraf tegen
hem geëist). Waardering heeft
hij voor „eenvoudlgen" en „on-
geletterden", maar het is teke
nend zowel voor De Clercq als
voor zijn tijd ook die houding
kost hem strijd. Hij voelt dat
eigenlijk de dienstboden bij de
huiselijke schriftlezing aanwezig
moesten zijn, maar. noteert hij
op een dag, „ik gevoel er geen
moed toe en weet niet hoe ik de
zaak zal beginnen". Op een an
dere dag wéren de dienstboden
erbij, en hij meldt: „Wij hadden
er erg tegen opgezien, maar on
der Gods zegen ging het goed."
Op menige plaats ln <1*7* dag
boeken voel Je Je meegevoerd
naar een lang vervlogen tijd: on
derweg naar een ontvangst in
het paleis van koning Willem I
raakt De Clercq In een „file van
koetsen" en anders dan sommi
ge geloofsgenoten vindt hij dat
een christen wél In een stoom
boot mag. Hij heeft oog voor de
enorme veranderingen in de we
reld („de toenemende gemakke
lijkheid der verplaatsing be
dreigt alle nationaliteit") en
vindt ook tijd voor een leuke
kritische opmerking: de toe
spraak waarmee de koning de
zitting van de 8taten-Oeneraal
opende, was maar „flauw" Heer
lijk, zulke levensechte lectuur!