moet vooral een goede schrijver zijn Religieuze ervaring in India werd anticlimax uren vertellen het rerhaal van armoede li' f lm n -■» 3 s (eetje luguber, maar fascinerend uchinger geeft karakteristiek van twaalf historici it Hollandse Huis 'herkend' Rome dagelijks TROUW/KWARTET M 41 ir dr. C. Rijnsdorp dit artikel in de Juiste 'soort te zetten, moet ik nnen met een gedicht I Herman Gorter. De he ling is namelijk de lezer |rengen in de sfeer van Jieuze concentratie in j:grote stilte, een conditie h het tot stand komen schrijfwerk van bete- |vindt het vers ln Herman Gor- Verxamelde Lyriek tot 1905 ierdam 1966) op bl. 370 en het Rzo: kamer is der stilte diepste Ergens om vijf uur, als de eerste slaapt. Stil is het vuur van 't jiicht aan, goudstralend zich in schemer Kef." vol van schatten hier, en ik I even van mijn tafel op te O fd in den schemer, naar een te gaan, waar ik iets opdelf en blader en proef." Deze boekbespreking gaat over twaalf geschiedvorsers, hun per soon en werk. Maar ook naar aanlei ding daarvan over het vak geschie denis zelf, de voorwaarden waaraan een historicus moet voldoen, over geschiedschrijving en over de lezers van boeken over geschiedenis. Dr O. Puchlnger (geb. 1921) verza melde in zijn boek Ontmoetingen met historici zeventien langere ol kortere gelegenheidsartikelen, door hem geschreven in een tijdsbestek lopend van 1951 tot 1979. Het dozijn historici wordt gevormd door Bol- kestein, Huizinga, Smit, Gerretson, Brom, Geyl, Rogier, Bouman, Al- gra. De Jong, Poelhekke en Van der Klaauw. De Uitgeverij Terra te Zutphen heeft de bundel op de markt gebracht; het boek telt, in clusief Woord Vooraf, Bronvermel ding en Naamregister, 223 blz. en kost 28,—. Artikelen bundelen ln plaats van een compleet boek schrijven is alge meen aanvaard, goed en nuttig. Geldt het gelegenheidsstukken, dan rijst de vraag naar voldoende diepgang. Nu, voor oppervlakkig heid behoeft men bij Puchlnger niet bang te zijn! Sinds vele Jaren stu deert hij al in de breedte en ln de diepte; zijn weetgierigheid naar boeken en minstens even sterk naar personen kent nauwelijks grenzen. Ook het kleinste stuk, de anderhal ve bladzijde over dr. H. J. Smit' (1886-1957), geeft informatie en ka rakteristiek, laat staan de langste zoals over prof. Geyl en dr. L. de Jong. Het weergeven van de infor matie zou mij te ver voeren; wel is er plaats voor enkele karakteristie ken. Zo zegt de auteur over prof. dr. H. Bolkestein (1877-1942) er zijn werken die altijd stem houden, diep menselijke stem, voor wie eem maal door de auteur geboeid is ge weest. En zulk een auteur was Bol kestein", (blz. 24). Over Gerretson: „Men heeft vaak geen raad geweten met Gerretson de strijder en Gerretson de dichter, maar wij, zijn leerlingen, wisten met hem als leermeester heel goed raad: voor ons was hij een eenheid", (60). „Gerretson was een gedrevene zoals er zelden in deze eeuw in de politiek en in de literatuur, ln de weten schap en in de Journalistiek is opge treden", (73). Over Huizinga: „Hui zinga schittert voor mij nog steeds boven alle sterren onder de histori ci. al is deze verstilde magiër nau welijks te meten naar de maatsta ven van een ln de universiteit beslo ten vakwetenschap", (109). Over Geyl: „Ook Geyl heeft behoord tot de mensen die zich hun succes heb ben moeten veroveren op de tegen slagen in eigen leven", (83). Over Rogier: „BIJ Rogier valt allereerst het robuuste, het massieve, het soms barse van zijn oordelen op Rogier had nu eenmaal met Geyl een .onbarmhartige waarheidslief de' gemeen". (117). Over prof. dr. P. J. Bouman (1902-1977): „HIJ bracht zijn lezers ,In de ban der geschiede nis' (titel van een boek van Bouman van 1961)", blz. 127. Over dr. L. de Jong: „Want van dr. De Jong geldt inzake dit meesterwerk, (het Ko ninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog)': wie het breed heeft, laat het breed hangen", (152). Verleden doet mee Door het hele boek heen vindt men opmerkingen en uiteenzettingen over het geschiedenisvak en zijn beoefenaars. Het begint al met het eerste stuk „Over de hartstocht van de ware geschiedschrijver", welk 'credo' als afzonderlijke publikatie al is besproken in onze krant van 22 december 1978. Laat ik proberen van die passages een overzichtelijk geheel te maken. Aan het woord is dus dr. Puchlnger zelf, soms aange vuld met uitspraken van anderen in dezelfde geest. Ons historisch besef is zinkende, maar niets staat voor dr. Puchlnger zo vast als de zeker heid, dat het verleden het heden mee-bepaalt en erin meespeelt. WIJ studeren geschiedenis om dit mee spelen mogelijk te maken. Méér we ten maakt het oordeel vaak moeilij ker, maar iedere generatie moet op nieuw leren kennen, kiezen en ver tolken. De voornaamste waarde van de geschiedenis is een algemeen op voedende waarde. Helaas blijven er ln de geschiedenis twee granietker nen: mysteriën en storingen. Ook in de geschiedenis voeren wij het gesprek over de eeuwen heen met diegenen die reeds gestorven zijn, maar die ons blijven aanspre ken. Alle geschiedenis die leeft, mondt uit, Ja culmineert in conver satie; wat immers besproken wordt, is nog niet vergeten; en wat niet vergeten is, is nog niet geheel ge storven. We moeten blijven lezen èn commentaar geven, citeren uit en converseren over het verleden. Aan welke voorwaarden dient een histo ricus te beantwoorden? HIJ mag ln geen geval saai zijn. Hij dient eerst te begrijpen en pas daarna te oorde len. Hij moet boelend kunnen ver tellen. Hij mag niemand naar de ogen zien. Wat hij in de eerste plaats in de historie dient te zoeken, dat is de mens. Historici moeten met hun geschrijf niet enkel elkaar bezighouden. De strijd onder vakgenoten kan meedogenloos hard zijn. Merkwaardig overigens dat de beste historici, en vooral geschiedschrijvers, van huis uit geen historici van professie waren! Schrijvers Over geschiedschrijving zegt dr. Puchlnger, kort samengevat, onder meer het volgende. Aan onze uni versiteiten zal de opleiding tot ge schiedschrijving méér dan voor heen ln ere moeten worden hersteld, zo deze daar al ooit gebloeid heeft. G. W. Kernkamp betreurde dat onze historici merendeels noeste werkers en vlijtige uitgevers van ongedrukte stukken zijn, maar tra ge en slechte schrijvers. We zitten nu eenmaal in de spanning van de bronnenpluizer die eigenlijk nooit gereed is en de geschiedschrijver, die eindelijk van wal moet steken; in de spanning tussen speclaal-stu- dles over personen, gebeurtenissen en vraagstukken èn de brede afslui tende beschrijving van een gehele periode. Een goed geschiedschrijver moet op zijn lezers 'inspreken'. Le zers en historici dienen elkaar uit eindelijk te vinden. De uiteindelijke taak van alle geschiedwetenschap is van dat verleden te verhalen; hij vertelt en houdt niet op met ver tellen. Tweelingzusters Prof. dr. G. M. Trevelyan (1876-1962) heeft erop gewezen, dat literatuur en geschiedenis tweelingzusters zijn, onafscheidelijk met elkaar ver bonden. Hij vroeg aandacht voor het poëtisch motief van de geschie denis. Hoe bewaren we iets van de geest en persoonlijkheid van de 'on- vergetelljken' voor volgende gene raties? En Bouman wees op een onderschatting van het vormpro bleem, dat door Huizinga zo hoog werd aangeslagen. Dr. Puchlnger sluit zich hierbij aan. Hij zegt dat literaire bekwaamheden een nood zakelijk onderdeel vormen van de zozeer gewenste uitrusting van de gemiddelde historicus. Met die gewenste esthetische, of liever gezegd muzische inslag zijn we terug aan het begin. Achter de noodzakelijke tabellen en statistie ken moet de klop van het leven worden gevoeld. Een gelukkige vin ding en een zekere visie, zoals Hui zinga zich die durfde toekennen, zal, waar die wordt aangetroffen, zoals in het onderhavige werk, met erkentelijkheid worden genoten. Dit boek is het eerste van zes boe ken 'Ontmoetingen', die ln de loop van 1980 en volgende Jaren zullen verschijnen, ontmoetingen met o.a. theologen, anti revolutionairen, li teratoren en Nederlandse politici, alles van de hand van deze man 'van groten bedrijve', die al <een in drukwekkend oeuvre op zijn naam heeft staan. ledels van leden van het Hollands Huis met aanverwanten, soals tt in Rijnsburg werden gevonden en geïdentificeerd. Op de Berste rij links de schedel van Floris V (illustratie uit het hierbij besproken boek). fr W. F. Stafleu is 0F eeuwen lang had men nteplek verwaarloosd en s vergeten waar in de lalfde en dertiende eeuw aantal leden van het llandse gravenhuis ter de waren besteld: bij de lij kerk van Rijnsburg. In m B en 1951 werden de stof- |ke resten van zeventien sonen onder een oude af- |ioop opgegraven. t75 werden ze plechtig bijgezet. Iddels waren de skeletresten i^er aan een nauwkeurig onder- onderworpen, en dat had op mlge punten verrassende resul- Het verslag van de onderzoeker, dr. B. K. S. Dijkstra, is nu versche nen bij de Walburg Pers. Het is een boek vol foto's en tekeningen van skeletten, en dat maakt het zowel aantrekkelijk alsook een beetje lu guber. De tekst is voor een leek moeilijk te volgen, al worden de medische termen achterin ver klaard. Ik zou dan ook een nlet- vakman de koop van het boek niet willen aanbevelen. Dat neemt niet weg dat Dijkstra's conclusies voor de historisch ge ïnteresseerde belangwekkend zijn. Bovendien is er plaats voor respect dat het nog mogelijk blijkt uit al die botten wijs te worden en er zoveel details over leven en dood der be- gravenen in af te lezen. Dijkstra (keel-, neus- en oorarts en een hobby voor archeologie) heeit' met behulp van de computer heel het arsenaal van thans bekende methoden er op losgelaten: bloed groep-, röntgen- en C"-ondercoek, plus zijn specialistische kennis van de schedel, die hem zeer van pas bleek te komen. Praktisch alle sche dels vertoonden namelijk dezelfde afwijking het ontbreken van voorhoofdsholten en dat leidde mede tot de conclusie dat het hier om één familie ging. Dijkstra identi ficeerde met zekerheid-twaalf van de zeventien lijken, ook dat van de 'roemruchte Floris V. wiens geweld dadige dood in 1296 bij de Muider Berg alom bekend is gebleven. Dijk stra bevond dat het verslag van Melis Stoke uit 1591 over deze moord tamelijk wel klopt: zo meldt Melis Stoke 22 verwondingen, en Dijkstra telde er 21. Hij'ziet kans uitvoerig en ln details te beschrij ven hoe de aanslag in zijn werk moet zijn gegaan. Voorts kon hij reconstrueren dat ook Floris de Zwarte (in 1133) en Floris IV (in 1234) vermoord werden. Een veron derstelde vergiftiging van de vijf tienjarige Jan I (zoon van Floris V) kon niet worden aangetoond. In het algemeen waren de leden van het Hollandse Huls stevige, lange mensen; ook de vrouwen waren vaak fors gebouwd. Men blijkt in die tijd verstand te hebben gehad van het herstellen van botbreuken en van kiezen trekken. De gravenfa- mllie was zeer uitgebreid; zo had Floris V negen wettige kinderen (van wie vrijwel allen jong stierven) en zeven bastaarden. Graven en gravinnen van het Hol landse Huis, door dr. B. K. S. Dijk stra. Uitgave De Walburg Pers, 192 blz., 29.50. door Sipke Hulsmans pk, I!»?'-0 Tegenwoordig zoeken veel mensen houvast, geluk en le vensvervulling bij Oosterse godsdiensten. Het Christen dom heeft hun weinig inte ressants meer te bieden. Eén van die zoekers is Lin Ste vens, een psychotherapeute, die zich wilde aansluiten bij een beweging, die op dit mo ment sterk in omvang toe neemt. Ze wilde discipel wor den van Bhagwan Shree Rajneesh. Dat ze geen disci pel werd, komt mijns inziens omdat ze uiteindelijk het grote gebod van liefde tot god (met een kleine letter) en de naaste heeft opgevolgd. Geboden uit de Christelijke traditie. Lin Stevens is naar Poona in India gegaan. Hier heeft Bhagwan zijn hoofdkwartier Ingericht. De leerlin gen van Bhagwan lopen er rond in oranje kleren en met een foto van hem aan een hanger om de hals. Over haar verblijf in Poona heeft Lin Stevens een boeiend, zeer le zenswaard boek geschreven, dat niet zozeer de mensen wil waarschu wen voor deze beweging, maar dat aan de lezer haar eigen levensver haal voorlegt. Haar eigen moeizame weg van zich niet willen en ook niet kunnen bulgen voor de enorme druk die daar in Poona op haar werd uitgeoefend om ook volop te gaan delen ln de energie van Bhagwan. In het begin van het boek wordt >r Haro Hielkema ziet er niet naar uit dat ÖlOmoderne ligboxenstallen, rn recht-toe-recht-aan ge- qMuwde legbatterijen of de Utendeels geprefabriceer- boerenschuren in de verre (komst aan historici een »n fhaal hebben te vertellen M" het leven in onze tijd. ogstens zeggen ze iets Ér de haast- en consump- maatschappij waarin wij en. i boek zoals J.J. Voskuil heeft over de geschiedenis I de wanden van het boerenhuis __Jtederland, zal er over de huidige Iwstljl niet te maken zijn. In die {ave, „Van vlechtwerk tot.bak- wein" (uitgebracht door de Stich- - ':,j Historisch BoerderiJ-Onder- gevk ln Arnhem), heeft het boeren- !k dè en ln het bijzonder de wan de I ervan een brok historie door osafeven. Het onderzoek van de au- 29 f is vooral het verhaal van het ir ifcen en handelen van de mensen, nhaaanhet boerenhuis vorm hebben {even. 'DIE itudie van Voskuil is niet alleen bouwkundige richting opge- maar heeft ook de cultuurhis- van de bewoners van het boe- iuis onder de loep genomen, ins de schrijver zijn de wan- muren en gevels van de boeren- ;n misschien wel meer dan enig ;r onderdeel van de boerderij, irhevlg geweest aan verschll- invloeden. De constructie van de wanden werd enerzijds bepaald door de toenmalige vaardigheden en het beschikbare materiaal. Maar anderzijds gaven de muren, gevels en wanden vaak uitdrukking aan de smaak van de bewoners en aan hun (al of niet gewenste) aanzien. De portemonnee bepaalde in belangrij ke mate de „wandbekleding", die verder ook nog onderhevig was aan de economische situatie van het moment. In het boek wordt onder meer mel ding gemaakt van een onderzoek dat de Staten van Holland en Fries land in 1514 instelden naar de finan ciële draagkracht van de steden en dorpen ln verband met de verdeel sleutel voor de belastingen. BIJ die gelegenheid trachtten de bewoners van Matenesse hun aanslag zoveel mogelijk te drukken, onder het motto dat zij „niet en hebben dan arme huyskens mlt koestront ge- plect". Deze bijzondere situatie was een eeuw eerder nauwelijks rele vant. omdat toen verreweg de mees te hulzen op het platteland van Hol land nog wanden met vlechtwerk hadden. Een groot deel ervan was bij gebrek aan leem met koe stront ingesmeerd. Volgens Voskuil kwam daar ln het begin van de zestiende eeuw veran dering in, toen de boeren het voor beeld van de stedelingen gingen volgen en baksteen gingen gebrui ken. Aan het einde van die eeuw waren huizen met vlechtwerkwan- den ln de kustgebieden en langs de grote rivieren een zeldzaamheid ge worden. Elders in het land voltrok, dat proces van vlechtwerk naar baksteen of hóut zich veel langza mer. De schrijver constateert dat de snelheid waarmee dat gebeurt, af hankelijk is van de sociaal-econo mische verhoudingen, verschillend naar streek, plaats en sociale groep. Bovendien speelden tijdelijke mo deverschijnselen en statusoverwe- gingen ook een rol. In het uiterste zuiden en oosten van ons land is de overgang van vlechtwerk op bak steen zelfs pas in de tweede helft van de negentiende eeuw voltooid. Voskuil geeft in „Van vlechtwerk tot baksteen" een aardige illustra tie van veranderingen in de aankle ding van boerenwoningen. Hij laat het schilderij zien dat Pieter Brue ghel de Oude in 1566 van „De volks telling te Bethlehem" maakte en waarop hij een herberg en een kapi tale boerderij voorziet van een over- kraglng met een vlechtwerkvulling: die van de herberg gepleisterd met leem en die van de boerderij boven dien nog wit gekalkt. Op een kopie, die Pieter Brueghel de Jonge ln 1610 van „De volkstelling" maakte is het vlechtwerk vervangen door planken en baksteen. „Van vlechtwerk tot baksteen" is een wetenschappelijk opgezette studie. De resultaten, die in het boek zijn weergegeven, vormen niet alleen een bron van informatie voor de (cultuur)historicus, de bouwkun dige en de archeoloog, maar ook voor de „zo-maar-belangstellende" zoals de Stichting Historisch Boer derij-Onderzoek. „Van vlechtwerk tot baksteen", (geschiedenis van de wanden van het boerenhuis in Nederland) door drs. J. J. Voskuil. Uitgave: Stich ting Historisch Boerderij-Onder zoek, Schelmseweg 89 in Arnhem. 160 blz. 135 afbeeldingen. Prijs 84,- plus 2,50 administratiekos ten, over te maken op postrekening 897.058 van de stichting (tel. 085- 452065). Een eenvoudige landarbeiderswo ning in Wessingtange (gemeente Vlagtwcdde, Gr.) vóór 1915. Het gaat hier om een overgang tussen plaggenhut en een klein boerenbe drijf. Voor- en zijmuur van het woonhuis zijn opgetrokken uit goedkope, met leem gemetselde steen. Verder zijn vlechtwerk en planken gebruikt voor de voorste uitbouw V 4 ■BM.mMl Een schuurtje in Hezingen (ge meente Tubbergen in Overijssel) gefotografeerd in 1961. Hier is vak werk gebruikt met bakstcenvul- ling. De bovenste vakken van de voorgevel hebben nog een vulling van beleemd vlechtwerk. Rechts heeft het leem losgelaten en Is het vlechtwerk zichtbaar geworden. De topgevel aan de voorkant Is van heide. Lin Stevens duidelijk dat Lin Stevens gedacht had ln Poona iets heel bijzonders te vinden: „heilige zachte mensen die zouden stralen van liefde voor ande ren". Maar ze vond: „serieuze ge zichten van mensen die praten, die hun post lezen, die zitten te vrijen, die zitten te slapen en die zitten te kijken naar voorbijgangers. Ze kij ken wat afwerend-serieus. Er zit iets stugs in de zittende oranje mensen." 'Maar het grote probleem voor haar was, dat haar hart samentrok ln protest toen ze het contrast zag tussen de luxe van de asjrampoort en de armoede van de mensen daar buiten. Bedelende vrouwen met verminkte zieke kinderen die door de wachten op een afstand werden gehouden. Toen ze hierover een vraag aan Bhagwan stelde, kreeg ze geen serieus antwoord. Later kwam ze erachter wat het antwoord van Bhagwan wel is op dit schrijnende contrast. HIJ leert dat de armen er zijn om ons les te geven. Ze maken ons bewust van onze schuldgevoelens als we naar hen kijken. We moeten leren om die bedelaars zonder schuldgevoelens recht ln de ogen te kijken. Een antwoord dat zeer positief kan wor den uitgelegd. In de praktijk bete kent het echter dat de leerlingen van Bhagwan zich weinig aantrek ken van de armen en hun rijke leventje egocentrisch leven. Daar protesteert Lin Stevens tegen. Ken nelijk blijft ze vasthouden aan „heb uw naaste lief gelijk u zelf". Een leer die dat niet leert, schiet voor haar zonder meer te kort. Het andere voor haar onneembare struikelblok is de onkritische ma nier waarop velen zich aan Bhag wan overgeven. Ze gehoorzamen hem in alles en zingen liedjes als ..Through every day ln every way. it's with Bhagwan my heart will stay". Bhagwan wordt haast aanbe den. HIJ is een soort vleesgeworden god. Lin Stevens doet vreselijk haar best om door haar ergernis heen te breken. Op vele momenten blijkt dat ook zij Bhagwan graag zou wil len liefhebben en bij hem horen. Iets wat haar niet lukt. omdat ze haar verstand, haar kritisch Inzicht niet wil wegsmijten. Anderen blij ken vaak haar kritiek te delen. Die stappen erover heen. Lin Stevens wil dat niet omdat ze meent dan niet meer zichzelf te zijn. Niet wéér naïef Aan het eind van het boek blijkt waarom ze niet tot overgave aan Bhagwan kan komen. Ze is katho liek opgevoed. Ze geloofde ook als volwassene, ln de onfeilbaarheid van de paus. Ze zegt: „Toen ieder een al de pil gebruikte, volgde ik de verboden omtrent geboortebeper king zo rigoreus op. dat ik eerst zes operaties, vier miskramen en drie kinderen moest krijgen voordat ik mijn eigen geweten durfde te vol gen. En dat nog met grote angst". Voor haar is belangrijk niet wéér een keer een gelovige naïeveling te zijn, en dan later toch weer uit te vinden dat Bhagwan ook niet echt is. net als Sinterklaas; dat Bhagwan ook niet onfeilbaar is, net zomin als de paus. .^eindelijk kiest ze ervoor de stem. de goddelijke stem in haar, te vol gen. Daarmee is duidelijk niet de God van Israël of van de kerk be doeld. Ik vermoed dat die Ood voor haar buitengewoon moeilijk te vin den zal zijn. Toch komt ze uit bij een weg die zeer vergelijkbaar is met de weg die Mozes zijn volk heeft voorgehouden. Gij zult geen andere goden (beelden, ideeën, mensen) dienen. De geschiedenis van Israël en de kerk leert, dat er toch weer steeds wetten, beelden, dogma's etc. tussen Hem en ons zijn gesteld. Het lezen van het boekje van Lin Stevens geeft weer eens te denken over wat het gebod van Ood liefhebben werkelijk Inhoudt. We staan niet zover van haar af, als we in lied 7 van het liedboek zingen: Het woord van liefde vrede en recht is ln uw eigen mond gelegd is in uw eigen hart geschreven. Het boekje van Lin 8tevens biedt veel meer. Ze schrijft over seks. haar seksuele ervaringen, drugs, haar huwelijk, haar kinderen en over de erbarmelijke hygiënische toestanden in India, over haar denkwereld als therapeute. Ik ver moed dat velen vaak grote vraagte kens zullen zetten bij wat ze hier over te melden heeft Maar dat neemt niet weg dat de lezer hier op meningen, feiten en ervaringen stuit die te denken geven Haar boek heeft mij in leder geval gehol pen om duidelijker te zien wat mijn eigen Christelijke traditie te bieden' heeft. (Sipke Hulsmans is wetenschappe lijk medewerker sociale pyscholo- gie aan de Vrlja Universiteit te Amsterdam) Lin Stevens: „Een schijn van hei ligheid" Ultg. A. W. Bruna, Utrecht. Aan de lange reeks boeken over de Romeinsche beschaving heeft Si mon Goodenough er een toege voegd dat zich onderscheidt door een speciale belangstelling voor het dagelijks leven. Daar is veel over bekend: door talrijke teksten, wet ten en verordeningen en niet te ver geten door de opgravingen van Pompeji en Herculaneum. Het is een onderhoudend boek over sena toren en slaven, over rijk en arm, soldaten en ambachtslieden, lonen en prijzen, eten en drinken, wonen en feestvieren, goden en filosofen. Lectuur van dit boek maakt het beeld dat we hebben van het oude Rome ineens veel levendiger Het boek is verlucht met talloze platen, tekeningen en kaarten en in de mar ge met teksten van Romeinse schrijvers Een enkele al te vulgaire opmerking daarin had ik wel graag gemist. WF.8 Leven in het oude Rome, door Si mon Goodenough, uit het Engels vertaald. Uitgave Septuagunta. Alphen aan den Rijn, in opdracht van 1COB. 192 bls„ 24.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 11