e deugd van de schaarste en spionerende generaal Kunstbeleid, een zaak voor de gemeenten A HljDAG 22 FEBRUARI 1980 TROUW/KWARTET P 13 - R 1", HS 15 por Hans Bouma tn van de meest tragische isverstanden, die ons hier in de |ke landen parten spelen is, dat -ervloed automatisch leidt tot •vrediging, welvaart, geluk. We ;tin[jn er heilig van overtuigd, dat haarste een enorme bedreiging lor ons vormt. Schaarste remt ons nol onze ontwikkeling. Schaarste in istreert en ondermijnt ons. haarste is onmenselijk en we ,d ïbben er alles voor over haar uit te nnen Vreemd genoeg hebben we ;r zelfs onze laatste restjes natuur de laatste overlevingskansen Ier n de Derde Wereld voor over. eemd genoeg, want hoe Consequent: alsof schaarste aan tstt luur en schaarste aan in de Derde reld géén gigantische bedreiging or ons zouden betekenen. •tal iar over deze (fatale) paradox in :e overvloedsideologie wil ik het niet hebben. Het is mij deze keer een andere tragiek te doen, een ;er psychologische, een meer rsoonlijke tragiek. Ik wil wijzen de trieste gevolgen van het „overvloed" voor één i onze hoogste menselijke aliteiten: onze creativiteit. Mijn Hing is. dat niet overvloed, maar st schaarste tot bevrediging, lvaart en geluk leid. Juist door e overvloed komen we niet meer ■j ons recht. Als we érgens door ^^rustreert zijn. dan wel door het dat er zo véél. zo mateloos véél alles is. n huis uit zijn we hier namelijk emaal niet op gebouwd. De dige overvloed druist regelrecht legen onze oorspronkelijke MS t nti< biologische en psychologische structuur. We zijn principieel ingesteld op een minimum en om het op basis van dit minimum te redden, heeft de natuur ons toegerust met het schitterende vermogen om creatief te handelen. Bij onze entree in de evolutie namen we een uiterst zwakke en kwetsbare positie in, maar dank zij onze creativiteit hebben we ons in de keiharde struggle for life weten te handhaven. Telkens weer boden we de schaarste, waarmee te kampen hadden, vindingrijk en fantasievol het hoofd en in onze pogingen om dwars tegen alles in op de been te blijven, sloegen we werkelijk het prachtigste figuur van de wereld. Grandioos kwamen we als door en door creatieve mensen uit de verf. Ook als door en door solidaire mensen. Want de strijd om het bestaan voer je samen, of je verliest hem. Voor de nog niet „gecultiveerde" en naar overvloed snakkende mens funtioneerde schaarste van meet af aan als een uitdaging om uit minimale mogelijkheden een maximum te puren. En hij was daar ongelofelijk bedreven in. Het minste toverde hij om tot het meeste. Alles benutte hij tot het uiterste. Hij leefde riskant en vaak niet lang, maar hoe intens leefde hij. Iedere dag was er één, een verovering op de chaos, een triomf. Tot op de bodem leefde hij. Van frustraties had hij geen last. Alleen door alles op alles te zetten, dat wil zeggen: alleen door z'n capaciteiten optimaal te exploiteren en zodoende zich volledig te ontplooien, kon hij de struggle for life volhouden. Dat hij met succes aan deze strijd deelnam, gaf hem machtig veel voldoening. Trots ontleende hij er zijn status aan. Wat mocht hij van geluk spreken. Wat een welvaart, dat hij nog steeds van de partij was. Wat wilde hij meer? Er zijn allerlei redenen, waarom wij de primitieve, met schaarse middelen woekerende mens niet kunnen benijden, in tal van opzichten zijn we er op vooruitgegaan, maar wat de ontplooiing van ons creatieve vermogen en wat de intensiteit van leven betreft, maken we met hem vergeleken toch wel een erbarmelijke indruk. De ons omringende overvloed heeft een verlammend effect op ons. We leven in een prikkelarm milieu, een milieu zonder provocaties en dat is fnuikend. Ons bedje is gespreid en dat lijkt mooi en we noemen dat „welvaart", maar wie geprogrammeerd is voor een creatieve struggle for life houdt hier een gruwelijke kater aan over. Er wordt geen appèl meer gedaan op één van z'n meest specifieke faculteiten. Tot de tanden toe gewapend voor de grote strijd, is hij veroordeeld tot doelloze manoeuvres in de zijlijn. Hij staat aan de kant, telt niet mee. Hoe onbevredigend, hoe frustrerend. En natuurlijk, je kunt je ellende camoufleren, schijnbewegingen maken, creativiteitscentra oprichten en spelletjes doen, maar je wordt daar eigenlijk alleen maar nóg ongelukkiger van. 't Is surrogaat, imitatie, leugen. Zoals heel je leven surrogaat, imitatie en leugen lijkt te zijn. Je hebt het niet veroverd, er is geen strijd aan voorafgegaan en daarom ervaar je het ook niet van binnenuit, Je blijft aan de oppervlakte, nergens raak Je de bodem. De dagen verstrijken en ze lijken gruwelijk op elkaar en elke dag is er één - hoe kom Je hem door. Nee, overvloed brengt geen geluk. We barsten van de creatieve energie, maar door gebrek aan schaarste, dus door gebrek aan provocaties, komt deze energie niet tot een natuurlijke expressie en slaat ze om in haar tegendeel. Veel ziekten, die onze moderne cultuur teisteren, zijn typische overvloedsziekten. Door onze hang naar steeds meer goederen, steeds meer diensten, steeds meer luxe, comfort en perfectie, hebben we onszelf als creatieve mensen buiten spel gezet. In de vorm van alle mogelijke ziekten en kwalen breekt ons dat nu lelijk op. Omdat de filosofie van de overvloed een bedrieglijke filosofie is, moeten we ons resoluut van haar bevrijden. Om als creatieve mensen aan bod te komen en het leven tot op de bodem te leven, zullen we de filosofie van de schaarste moeten belijden. Willen we er niet onderdoorgaan, dan zullen we weer moeten leren met weinig genoegen te nemen, in alle eenvoud te leven en dankbaar en verwonderd onze dagen één voor één te tellen. Met onze keuze voor een op schaarste gebaseerde levensstijl dienen we overigens niet alleen onszélf. Ook de zo geplunderde natuur en de zo uitgebuite Derde Wereld zullen er wel bij varen. Wanneer wij hier in de rijke landen creatief aan de slag gaan met het minimale, zullen de natuur en de Derde Wereld eindelijk aan het minimale" toekomen. En wat we vroeger aanzagen voor de nood der schaarste wordt zo wel helemóél de déügd van de schaarste. Or H. J. Neuman aff. inlichtingendienst, de 80. tffè lezers zullen zich de naam fineren van Richard Sorge, de se communist, die kans zag rek o binnen te komen als journa- lOClen die vervolgens infiltreerde voge regeringskringen te Tokio, de kennis die hij aldus opdeed hij Moskou overvloedig mee- vJeten. Zijn grote triomf kwam N '41, toen hij kon berichten dat n geen plannen had voor een isief in noordelijke richting, i. tegen de Sowjet-Unie, maar de keizerlijke regering zich eerst zou wijden aan de ver- Ing van het zuiden. Dit uiter- belangrijke gegeven stelde de ing in Moskou in staat haar es en haar tanks uit het Verre over te brengen naar het se deel van de Sowjet-Unie et Duitse nazi-gevaar zich in hevigheid openbaarde. Sorge te deel uit van de Russische militaire GRU. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de belangstelling van de in lichtingendiensten in de Sowjet- Unie voor Japan bestaan. Zo was in het begin van de jaren zestig een luitenant-kolonel van de Russische geheime dienst (KGB), Joeri Rast- worow, als tweede secretaris ver bonden aan de Sowjet-ambassade (aanvankelijk Sowjet-missie) in Tokio. Hij maakte gebruik van vele tientallen Japanse agenten, die hem uit winstbejag of om andere motieven inlichtingen van uiteen lopende aard verschaften. In janu ari 1964 liep Rastworow met hulp van de Amerikaanse CIA over naar het Westen. In Washington, waar hij o.m. werd verhoord door Japan se justitie-ambtenaren, reconstru eerde hij de hele lijst. Er waren drie ambtenaren bij van het minis terie van buitenlandse zaken in To kio. Tijdens het gerechtelijk voor onderzoek dat tegen hen werd inge steld beroofde een van de drie zich van het leven; de beide anderen werden in staat van beschuldiging gesteld. Het derde grote splonageschandaal in Japan is vorige maand aan het licht gekomen. Het bijzondere is niet zozeer dat hieruit blijkt, hoe zeer de Russische nieuwsgierig heid met betrekking tot het Land van de Rijzende Zon is blijven be staan, als wel dat de agenten dit maal geen burgers waren, maar mi litairen. De voornaamste verdach te. Joekihisa Miyanaga, is zelfs een gepensioneerde generaal-majoor. Hij werd ln mei 1921 geboren als zoon van een officier in het Keizer lijke Japanse Leger. Hij drukte de voetstappen van zijn vader. Op 15- jarige leeftijd werd hij ingeschre ven aan de Kadettenopleiding te Tokio. Het was voorschrift dat de kadetten twee of drie vreemde ta len leerden. Miyanaga koos Rus sisch, Frans en Duits. In 1940 sloot hij met goed gevolg de opleiding tot artillerie-officier af. Tijdens het grootste deel van de Tweede Wereldoorlog diende hij als in structeur aan de artillerie-school te Sjimosjizoe. Daarvoor bracht hij enige tijd door in China. Hij is nooit in Rusland of in Russische gevangenschap geweest. Als gewezen beroepsofficier had Miyanaga het na de oorlog niet gemakkelijk. Ieder baantje dat hij kon krijgen greep hij aan: boer, landmeter, het deed er niet toe. In augustus 1950 het was vlak na het uitbreken van de Koreaanse oorlog stelde generaal MacArt- hur in zijn kwaliteit van geallieerd opperbevelhebber in Japan een „nationale poli tie-reserve" in. Het was een eenheid van 75.000 man, die in feite de voorloper werd van de „Zelf-Verdedigingsmacht", de latere Japanse strijdkrachten. In december 1951 trad Miyanaga als eerste luitenant tot deze „nationale politie-reserve" toe. Hij kwam da delijk terecht bij de organisatie van de Japanse militaire Inlichtin gendienst (MISO) en eigenlijk heeft hij die sector nooit meer verlaten voor zijn pensionering in 1974. Hij was o.m. G-2 van het noordelijk legercommando en (als laatste functie in actieve dienst) plaats vervangend directeur van de in- door Glep Hagoort „De gemeenten moeten zelf verantwoordelijk zijn voor het welzijnsbeleid." Deze uitspraak zal nauwelijks weerstand oproepen. Vooral in de jaren zeventig is het besef gekomen dat de direk- te zeggenschap over wel zijnsvoorzieningen moet lig gen bij de overheid die het dichtst bij de mensen staat: de gemeente. Dit besef bracht met zich mee dat het zwaartepunt in de verant woordelijkheid voor het wel zijnsbeleid verlegd moest worden van de rijks- of cen trale overheid naar de lokale overheid. De komende Jaren zullen de erva ringen van deze „decentralisatie" zeer zeker in de publieke belangstel ling staan. Er komen dan vragen aan de orde die niet onbeantwoord kunnen blijven. Om een indruk van die vragen te krijgen: „Hebben de mensen zélf daadwerkelijk invloed gekregen op de gemeentelijke ver antwoordelijkheid? Weten de bewo ners van de oude buurten dat extra- voorzieningen zijn geschapen ter bevordering van hun welzijn? Zijn er voorzieningen gekomen in regio's waar tot voor kort geen voorzienin gen waren?" BIJ het praten over welzijn, en wel zijnsbeleid treedt al snel spraakver warring op, zo is de ervaring. Voor een nader begrip is het wenselijk een typering te geven die enig hou vast biedt. Ongrijpbaar welzijnsjar gon moet voorkomen worden. De typering kan hierin bestaan dat het bij de door de overheid gefinancier de voorzieningen gaat om het sa men-leven te verbeteren en de indi viduele en maatschappelijke ont plooiing te bevorderen: onderwijs, gezondheidszorg, sociale zakerheid, vorming en ontwikkeling, kunsten. Enkele van deze voorzieningen zijn wettelijk geregeld: onderwijs, socia le zekerheid. Vele voorzieningen missen echter een dergelijke wette lijke basis. Deze voorzieningen steunen op afzonderlijke begro tingswetten, waarvan de begroting van het ministerie van Cultuur, Re creatie en Maatschappelijk Werk de belangrijkste is. Op de nlet-wettelijk geregelde voor zieningen is bij uitstek van toepas sing wat hierboven opgemerkt is over de verschuiving van verant woordelijkheden. Concreet gaat het bij voorbeeld om de bouw van een buurt- of clubhuis in de wijk, het functioneren van een Jongerenso- ciëteit, de organisatie van cursus sen tegen taalachterstand, het op zetten van activiteiten voor buiten landse gezinnen enz. De wetgever is van plan ook deze voorzieningen een wettelijk Jasje te geven en be handelt daartoe momenteel het ontwerp „Kaderwet Specifiek Wel zijn". Vooruitlopend op deze wettelijke regeling zijn reeds ten behoeve van de decentralisatie van het welzijns beleid rijksbijdrageregelingen van kracht. In grote lijnen werkt de rijksbijdrageregeling als volgt. Ge meentebesturen maken vierjaar lijkse plannen en Jaarlijkse welzijnsprogramma's, waarbij de burgers Inspraak gegeven wordt lichtingenschool. Daags voor zijn pensionering werd hij bevorderd tot generaal-majoor. Miyanaga had toegang tot veel ge heime informatie. Het feit dat hij de Russische taal machtig was, zal er wellicht toe hebben bijgedragen dat hij voor de verzamelaars van sensitieve gegevens op de Sowjet- ambassade een evident doelwit was. In december 1972 kwam er een nieuwe Russische militaire en luchtmachtattaché in Tokio, kolo nel Pyotr Rybalkin. Aan hem heeft Miyanaga zijn eerste geheimen ver raden; het loon was 500,000 yen per keer. Tegelijk met Rybalkin arri veerde luitenant-kolonel Joeri Kozlow, die vloeiend Japans bleek te spreken. Verscheidene ambtena ren van het Japanse bureau voor de zelf-verdedigingsmacht (ministe rie van defensie) kunnen zich nog herinneren dat ze Kozlow vaak over de vloer kregen en dat het zo'n gemak was dat er met hem geen taalproblemen waren. In oktober 1976 volgde Kozlow evenwel een andere bestemming. Miyanaga ging na zijn pensione ring door met het verstrekken van geheime inlichtingen tegen beta ling. Uiteraard was het wat moei lijker geworden aan de vereiste handelswaar te komen. Maar daar had de generaal b.d. al spoedig iets op gevonden. Hij verzekerde zich van de medewerking van twee Ja panse militairen: de 49-jarige on derluitenant Tsoenetosji Osjima en de 45-jarige eerste luitenant Elitsji Kasjii. Osjima was een van de zes koeriers die regelmatig naar het ministerie van buitenlandse za ken gingen om daar vertrouwelijke tot zeer geheime telegrammen op te halen. Kasjii had toegang tot geheime computergegevens op het ministerie van defensie. Eind 1978 werd hun contactman, kolonel Rybalkin, overgeplaatst. Maar zijn opvolger kenden zij bijna even goed: het was Joeri Kozlow, die inmiddels was bevorderd tot kolonel en die het nu deed voorko men of de Japanse taal hem de grootste moeilijkheden berokken de. Wel wist hij aan Miyanaga c.s. duidelijk te maken dat hij vooral geïnteresseerd was in alles wat de Japanse en de Amerikaanse gehei me diensten aan de weet konden komen over de Chinese strijd krachten, in het bijzonder over de Chinese slagorde. Miyanaga ca waren zo verdiept In hun spionage-transacties dat ze nauwelijks opletten toen ln okto ber vorig jaar Stanislaw Lewtsjen- ko, voormalig correspondent in To kio van het Sowjet-weekblad No- voge Vremya, overliep naar het Westen. Afschriften van de verkla ringen die hij in Amerika aflegde werden door de CIA naar Tokio gestuurd. Daar betrapte de hoofd stedelijke politie 18 januari jl. Miyanaga, op het moment dat hij in een straat in de wijk Kanda geclas sificeerde documenten in ont vangst nam van Osjima. Nog die zelfde morgen begaf Kozlow zich per Aeroflottoestel naar Moskou. HIJ had bericht gekregen dat bet niet zo goed ging met zijn moeder. Vooral de Chinezen zouden graag weten wat Miyanaga zoal aan Koz low heeft overgebriefd Plannen en programma's dienen een samenhangend beeld te geven van een gemeentelijk welzijnsbe leid. Aanvaardt het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschap pelijk Werk globaal dit beleid, dan krijgen de gemeenten een rijksbij drage. Keuzen, voorkeuren en uit voering zijn een uitdrukkelijke ge meentelijke verantwoordelijkheid. Moeilijk Op papier ziet deze decentralisatie er mooi uit. Toch zijn er problemen die de uitvoering bemoeilijken. De huidige beperking van de voorzie ningen levert geringere rijksbijdra gen aan gemeenten op. Dit moet tot teleurstellingen leiden bij de bur gers die nu meer betrokken zijn bij het welzijnsbeleid. Teleurstellingen ook in de gemeentelijke democra tie; alles wordt immers uiteindelijk bepaald door „Den Haag" Een ander probleem vormt de orga nisatie van het gemeentelijk wel zijnsbeleid. Het opstellen van plan nen en programma's, het zorgdra gen voor inspraak en samenhang vereisen een deskundigheid en een zeker uithoudingsvermogen. Moei lijkheden en conflicten worden doorgeschoven naar deskundigen- bureaus: de burger ziet zijn of haar welzijnsbeleid niet meer zitten. Tenslotte is er een meer algemeen probleem. Te overspannen ver wachtingen van het (gedecentrali seerde) welzijnsbeleid leiden ook tot maatschappelijke teleurstellin gen. Grote bestaande verschillen in werk, Inkomen, kennis en macht kunnen slechts gedeeltelijk en dan nog vaak Indirect vanuit de welzijnsvoorzieningen verkleind worden. Een werkzoekende metaal- arbeidster bij voorbeeld vindt in een buurthuis geen betaald vak werk. Wel kan zij daar met andere mensen activiteiten ondernemen die de werkloosheid tot onderwerp hebben. In dit verband is het goed om te benadrukken dat het gaat om de betekenis van een gedecentrali seerd welzijnsbeleid. Een algeheel gedecentraliseerd overheidsbeleid, inclusief het sociaal-economisch terrein („regionale politiek"), is praktisch nog niet in zicht Kunstbeleid Terug naar het welzijnsbeleid. De vraag is óf ook het kunstbeleid op basis van de decentralisatie-ge dachte uit het welzijnsbeleid gere organiseerd kan worden. Eén keer hebben we de kunsten reeds ge noemd, namelijk als één van de voorzieningen die het samen-leven verbeteren en de individuele en maatschappelijke ontplooiing be vorderen. En we moeten daar nu gelijk aan toevoegen dat de kun sten hiermee te eenzijdig worden benaderd. Kunstbeleid ls onderdeel van welzijnsbeleid, maar het kunst beleid levert ook een bijdrage aan een breder georiënteerd cultuurbe leid. Kunstbeleid ls welzijnsbeleid als het gaat om de argumentatie waar om een samenleving zich ten behoe ve van haar burgers bezighoudt met de kunsten. Kunstbeleid is cultuur beleid als de kunsten, als vormge ving Inclusief haar technieken en produkten, zelf centraal staan in het overheidsbeleid. Zo worden mu ziek- en toneelvoorzieningen gesub sidieerd, enerzijds vanwege hun be tekenis voor de kunstconsumenten (publieksgroepen), anderzijds ten behoeve van de eigen autonome ontwikkeling, opgezet en uitge voerd door kunstenaars binnen een principiële artistieke vrijheid. Soms individueel, soms collectief. Amuse rend of richtinggevend. Of nog zon der een naam voor de vormgeving te hebben gevonden. Dat kunstbeleid een zelfstandig ge heel is leidt tot de conclusie dat kunstvoorzieningen niet gelijkge schakeld kunnen worden met wel zijnsvoorzieningen. Enkele actuele voorbeelden ter verduidelijking. Welzijnsvoorzieningen dienen maatschappelijk relevant te zijn in die zin dat activiteiten zonder nauwkeurig aangegeven doelen en doelgroepen ondenkbaar zijn. Ex perimenten die mogen mislukken, kennen we binnen het welzijnsbe leid niet. Er is geen ruimte voor projecten die haaks staan op de behoefte aan toepasbaarheid. Die onderzoeksruimte ls evenwel noodzakelijk om de artistieke vormgeving mogelijk te maken. Vanaf de kleuterschool weten we bij voorbeeld reeds dat het mislukken ln het vormgeven onderdeel is van het proces. Een ander voorbeeld is gelegen ln de positie van de vrijwil liger. Wordt binnen het welzijns werk gepleit voor het zelf-doen met ondersteuning van de beroeps kracht; binnen dit kunstbeleid ls naast dit zelf-doen (kunstzinnige vorming) uitdrukkelijk de aandacht gericht op de beroepskracht (kun stenaar) zelf' We kunnen gezien het bovenstaan de niet al te ongenuanceerd de de centralisatie-gedachte binnen het kunstbeleid realiseren. Orlënte- ringspunt ligt evenwel daar waar kunstbeleid ook welzijnsbeleid ls en waar het kunstbeleid als cultuurbe leid bij decentralisatie geen geweld aangedaan wordt. Wat vervolgens geconstateerd moet worden, is dat de betrokkenheid van de mensen bij een dergelijke oriëntering nog nauwelijks vorm en Inhoud heeft gekregen! goed. Veeleer is van de kant van de georganiseerde kunstwereld een huiver te ontdekken. Angst voor het doorbreken van een min of meer gesloten advies- en overlegcircuit is daarbij niet vreemd. Ons kent ons en velen kennen niemand En wordt door de mensen zelf niet de kunst met een zekere ongepaste eerbied bezien? Een terrein voor een klein, select gezelschap? Een dergelijke houding ten opzich te van een publieke zaak als het kunstbeleid toch ls, moet doorbro ken worden en wel door het vergro ten van de betrokkenheid van de mensen binnen de eigen omgeving. We moeten ons derhalve afvragen wat de gemeenten concreet kunnen doen. Hoe zou dit beter kunnen dan door het aandragen van suggesties voor plaatselijke politici, wijkgroe- pen, regiogroepen enz? Suggesties Er zijn muziek-, drama-, dans- en operavoorzieningen die niet direct door gemeentelijke overheden gefi nancierd worden maar door provin ciale of landelijke overheden. Ge meentelijke instanties kunnen ech ter bij de afname van de voorzienin gen voorwaarden stellen over een gevarieerd en goed toegankelijk aanbod. Vooral ten behoeve van groepen die nu niet betrokken zijn bij de uitvoeringen of voorstellin gen. Meer gericht zal een gemeente subsidies kunnen verstrekken aan gezelschappen teneinde de vormp - vingsfunctle te koppelen aan de woon- en werkfunctie van de stad of de regio. Het regionaal vormings theater is hiervan de meest uitge sproken vorm! De beeldende kunst heeft haar el- gen mogelijkheden: inschakeling van kunstenaars bij wijk- of regio- activiteiten. Het BKR (contrapres- tatie)-beleid ombouwen tot een op- drachten-produktlebeleid. Samen met de mensen deze opdrachten formuleren en doen uitvoeren. Bin nen stadsvernieuwing en ruimtelij ke ordening liggen meer mogelijk heden dan thans gebruikt worden. Dan zijn er sectoren die nauwelijks nog kunnen rekenen op gemeente lijke belangstelling. Van gemeente lijke politici mag verwacht worden dat zij de mime, film/fotografie, let teren, beeldend-theater uitdrukke lijk betrekken bij het gemeentelijk beleid. Experimentele projecten moeten hier dit beleid nader in vullen. Met de suggesties zoals hier gege ven wordt niet beweerd dat kunst slechts van belang ls voor zover zij betrekking heeft op stad of regio. Ook ln een gemeentelijk kunstbe leid kunnen heel wel internationale festiviteiten georganiseerd worden zoals overigens een enkele gemeen te nu laat zien. Naast aandacht voor diverse kunst sectoren kunnen ook horizontale lij nen getrokken worden. Het ls inte ressant te weten welke personen of colleges de gemeente zoal advise ren. Op welke gronden werden advi seurs of colleges aangetrokken? Een gevoelig punt vormt de finan ciële toegankelijkheid. Welke voor zieningen komen ln aanmerking voor drempelverlagende maatrege len? Voert de gemeente een gericht accommodatiebeleid? Popmusici hebben niet-commerclële ruimten nodig. Beeldende kunstenaars kun nen niet werken zonder betaalbare ateliers. Het experimenteel theater heeft eigen voorstellingsruimte no dig. Muziekscholen en creativiteits centra vereisen adequate educatie ve voorzieningen. Vorming Aan het einde van deze aanzet tot een gemeentelijk kunstbeleid een enkele opmerking over de kunstzin nige vorming. BIJ uitstek een gebied (het gaat hier om activiteiten van muziekscholen, creativiteitscentra en instellingen voor amateuristi sche kunstbeoefening) waar het kunstbeleid gedecentraliseerd kan worden. Jaarlijks zijn hier duizen den leerlingen, cursisten en deelne mers actief. Het ls de ervaring dat ln gemeente raden nauwelijks de organisatie en de uitvoering van de kunstzinnige vorming besproken worden. Ont wikkeling van de kunstzinnige vor ming binnen het onderwijs, het wel zijnswerk ls geboden, willen we niet terugzakken ln het doelloos unifor meren van het emailleren met ge^ prefabriceerde plaatjes of het fanta sieloos natekenen van de kerktoren boven de bomen. Kunstenaars/do centen kunnen vanuit hun vormge vingsfunctle door middel van de kunstzinnige vorming een voortrek kersrol vervullen. Gemeentelijk kunstbeleid moet. In dien het kunstbeleid dichter bij de mensen staat, ook al is de kunst zelf soms ver weg. wordt het minder kwetsbaar. Gezien de geheel eigen vormgevingsfunctie van de kunst ls het kunstbeleid een te kostbare zaak om het nog langer buiten de gemeentelijke verantwoordelijk heid te houden. Huiver Glep Hagoort is beleidsmedewer ker van de kunstenbond FNV. Hij Kortom, een decentralisatle-stre- schreef deze beschouwing echter ven ls tot nu toe zeker geen gemeen- Qp eigen verantwoordelijkheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 15