Een grote meester voor een klein raadhuis dat zwaaien vanuit het voorbije Berlage in Usquert: T kTERDAG 9 FEBRUARI 1980 TROUW/KWARTET 23 ■KUNST" Een halve eeuw geleden was het Groningse Usquert een gemeente van nog geen tweeduizend inwoners: enkele tientallen rijke boeren verschaften vele honderden arbeiders werk. Aan het dorp is de erfenis nog af te lezen: enkele groepen eenvoudige arbeidershuisjes opgetrokken in de heldere Groninger baksteen en kapitale villa's langs de wegen in fantasievolle, soms zelfs protserige uitmonsteringen. Midden tussen die villa's staat een gebouw met een flinke toren: het raadhuis dat er precies vijftig Jaar staat en aanleiding is geworden tot een fikse manifestatie, die geconcentreerd is in het Groninger Museum. door Tyme Valk De actieve Groninger kring van de BNA (Bond van Nederlandse Architecten) heeft het initiatief genomen tot de herdenking van het een halve eeuw oude raadhuis van Usquert. In de architectuurgeschiedenis neemt het gebouw dan ook een speciale plaats in. Het werd ontworpen door Nederlands meest beroemde architect, dr H. P. Berlage Nz., en Is het enige gemeenschapsgebouw dat deze meester gedurende zijn lange carrière kon bouwen. Een archltectuur-hlstorich onderzoek esul teerde In een tentoonstelling met een iltgebrelde catalogus en bouwkundige mderzoeken. geïnspireerd door een ipenbare ideeenprijsvraag voor de iltbreiding van het monumentale, maar ll sinds tientallen Jaren veel te kleine aadhuis. leverde ontwerpmateriaal op lat op verschillende niveaus discussiestof liedt. Problemen Het bekijken van een jarchitectuurtentoonstelllng levert voor de piet ingewijde in de meeste gevallen grote problemen op: ontwerpschetsen en luwtekeningen zijn lastig te lezen en foto's maken de ruimtelijke dimensie nauwelijks duidelijk. In Groningen is het irobeerd met een audio-visuele sentatie: drie diaprogramma's met gesproken toelichtingen maken de aspecten van het onderzoek duidelijk. Het i bejfc ïchtei srk raadhuis en zijn architect staan centraal in het programma, waarin de bestuurlijke en organisatorische zaken aan de orde komen en het ontwerpproces van de architect en de structuur, het materiaal, de inrichting en de representatieve aspecten in fraaie beelden met beknopt commentaar worden behandeld. Een andere diaserie biedt de sociaal-economische toestand en het culturele leven van de kleine gemeente in de jaren '20. Een derde programma geeft een historisch kader van de raadhuisbouw met speciale aandacht voor die welke in Nederland gebouwd zijn in de vorige en gedurende de eerste dertig jaar van deze eeuw. Deze laatste onderdelen van de tentoonstelling, die het enge en ruime kader bieden voor de behandeling van het opmerkelijke raadhuisje zelf, maken het nog verbazingwekkender dat voor deze kleine agrarische gemeenschap een van de meest noordelijke gemeenten van Nederland, een raadhuis van allure werd gebouwd door een bouwmeester die met urbane opdrachten (gericht op stedelijke gebieden) zijn meest boeiende resultaten had bereikt. Herdenkingsboekje De drie onderdelen worden in een fraai uitgevoerde en rijk geïllustreerde catalogus behandeld, een catalogus, die niet een begeleiding van de tentoonstelling bedoelt te zijn, maar een herdenkingsboekje, waarin uitvoeriger op de verschillende aspecten wordt ingegaan. In dit boekje, ingeleid met een artikel over Usquert in de jaren '20 en besluitend met een „Over de raadhuisbouw in de 19e en 20e eeuw" wordt op de bouw van het raadhuis van H. P. Berlage tot in de details ingegaan. De vraag hoe het nu kwam dat Berlage in deze kleine gemeente verzeild raakte, wordt niet geheel beantwoord. De burgemeester blijkt tijdens de contacten piet Berlage zeer inschikkelijk in kwesties die de vrijheid van de architect betreffen en een van de twee (socialistische) wethouders was een zeer belezen man, die ongetwijfeld de gemeenschapsideeën van Berlage kende. In elk geval heeft het plan Berlage tot een ontwerp uit te nodigen in de raad algemene bijval gekregen. De vertegenwoordigers van boeren en arbeiders zagen zich in dit streven vereend. Beperktè wensen Berlage accepteerde de opdracht graag. Hoewel hij het in die perdiode, het najaar van 1928, druk had met het Haagse Gemeentemuseum, moet de opdracht tot het ontwerp van een gemeenschapsgebouw hem aantrekkelijk zijn voorgekomen. De wensen van het gemeentebestuur waren beperkt: zij gaven aantal en grootte van de te scheppen gebruiksruimten op en hadden zelfs enige wensen voor de onderlinge rangschikking van de vertrekken. Bovendien had de gemeenteraad al een perceel grond gekocht, waarop Berlage met dictaat van een bestaande rooilijn het geheel moest realiseren. Voor een villa was het een prima lap grond, voor een raadhuis juist niet: het lag aan de rand van de echte dorpskom en bij een beperkte totale inhoud zou het huls van de gemeente wellicht niet te onderscheiden zijn van de omringende villa's. Berlage ging bij zijn plannen de ontwerpschetsen zijn bewaard gebleven en worden ln het prentenkabinet van het museum geëxposeerd, terwijl de belangrijkste tevens in de catalogus zijn afgedrukt uit van een geometrisch model, een kubus. Een aanleiding tot een ruimtelijke eenheldsmaat vond hij in een veelvoud van de maat van de gebruikte baksteen, het kleinste constructieve element. Daardoor kwam Berlage op een eenheldsmaat van 1.10 meter, die hij tot in' [Voorzijde van het raadhuis in Usquert, gelegen aan de rand van de dorpskom van dit Groningse plaatsje. Oorspronkelijk was de toren van kleinere afmetingen, maar Berlage, die daarmee niet content was, besloot om op eigen kosten tot een vergroting over te gaan. Centrale hal van het Usquertse raadhuis. alle details doorvoerde, zodat het gebouw, ondanks de vele expressieve kwaliteiten, toch eenvoudig en zelfs streng oogt. Het rationele stramien werkte Berlage consciëntieus uit, maar hij vergat evenmin de expressieve elementen die een representatief gebouw als een raadhuis moest bezitten. Het belangrijkste uitdrukkingsmiddel van die waardigheid is de toren geworden. Een lichtlantaarn midden op het kubusvormige volume werd tot een aparte toren die opgenomen werd in de zich kantelende voorgevel. De toren was zelfs zo belangrijk voor de architect dat hij, toen deze afgebouwd was, hem op eigen kosten weer liet veranderen omdat de verhoudingen hem niet bevielen. Principieel man Tijdens het ontwerpproces van abstracte kubus tot concreet gebouw dat, bepaald door verschillende factoren, allerlei functies zou moeten uitdragen, blijkt Berlage met steeds andere aspecten rekening te hebben gehouden. Uit de schetsen blijkt Berlage geen virtuoos ontwerper te zijn geweest. Wel was hij een principieel man die uitgaande van de wensen van de opdrachtgever en van zijn abstracte ideaal, de functionele interne rangschikking, de gegevens van het terrein, de ligging in (of liever: aan) het dorp. de traditionele uitdrukkingsmiddelen van de raadhuisbouw en de expressie van de specifieke functies van de afzonderlijke ruimten tot een eenheid wilde brengen. Gemakzuchtige architectuurcritici zullen het wellicht een architectuur van het compromis vinden en wellicht moest daarom op een onderzoek gewacht worden tot dit eigenlijk merkwaardige jubileum. De theorieën en concrete resultaten van architect Berlage zijn al veelvuldig onderzocht, maar Usquert was tot nu toe misschien te ver of het raadhuis een te laat ontwerp in het oeuvre van de meester. De onderzoekers hebben in de conclusie de unieke kwaliteiten van het gebouw samengevat: „Voor Berlage betekende deze opdracht dat het bouwwerk te Usquert, ondanks vele expressieve kwaliteiten, geen exterieur-expressionistisch bouwwerk zou moeten worden in de zin van de stijlopvattingen van de Amsterdamse 8chool. Evenmin is het raadhuis een experiment van de door de beginselen van De Stijl gevoede nieuw zakelijke architectuur; de ruimtelijke organisatie middels de strenge doorvoering van één moduul is daarvoor te veel met expressieve momenten doorsneden. Traditioneel, in de zin van de opvattingen van de Delftse School, ls het bouwwerk ook niet, al zijn er zeker elementen in aan te wijzen die geworteld zijn ln een traditionele opvatting van het bouwer). Het raadhuis ls het zuivere resultaat van een rationele ontwerpmethode van een architect die via een functionele ruimtelijke schikking van de bouwvolumen een sprekende uitdrukking wist te vinden voor de bescheiden functies van een raadhuis op het Groningse hoge land." Te klein Die bescheiden functies heeft het raadhuis van Usquert tot na de Tweede Wereldoorlog goed kunnen vervullen. Langzamerhand ls het gebouw te klein geworden; in de secretarie zitten de ambtenaren bij elkaar op schoot. Daarom heeft de Groningse kring van de Bond Nederlandse Architecten een openbare ideeënprijsvraag uitgeschreven voor een uitbreiding van het raadhuis. De ruim honderd inzendingen zijn nu ln Groningen tentoongesteld. In feite worden de Inwoners en het gemeentebestuur met deze belangstelling geplaagd. Zij hebben Jarenlang het moderne monument gerespecteerd, moeten vanwege de beperkte mogelijkheden eigenlijk uitbreiden en worden nu geconfronteerd met vele ideeën die niet gemaakt zijn om uitgevoerd te worden. De architecten zijn in discussie getreden over monumentaliteit en gebruikfsunctie; ln Usquert zelf zal men de praktische oplossing van de huisvestingsproblemen moeten vinden. Noord-Groningen hangt een gemeentelijke herindeling boven het hoofd en het zou nu, na zo'n monumentale manifestatie, van culturele onwil getuigen al6 men dit raadhuis zijn functie zou ontnemen. Die functie heeft Berlage op een ondubbelzinnige wijze geautoriseerd. Die slag is aan Usquert De tentoonstelling is van dinsdags tot en met zaterdags van 10 tot 17 en zondags van 13 tot~17 uur ln het Groninger Museum te bezoeken. Usquert Is met de trein yan Groningen uit te bereiken. jleroen Brouwers schrijft maar door. Na zijn geruchtmakende pamflet „De Nieuwe evisor", waarin hij de „Parool"-school van de kritiek aanviel en pleitte voor een nieuw gevoel voor kwaliteit, komt hij nu met een eerder geschreven polemische roman „Het Verzonkene", die indrukwekkende herinneringen bevat aan zijn jeugd in Nederlands-Indiö. iet is niet ten onrechte dat Je roen Brouwers zich nogal onbe grepen voelt. Na zijn feestelijke scheldtirade „De Nieuwe Revi- ior" zijn er reusachtig veel reac ties losgekomen waarvan de meeste niet werkelijk ingingen op de toch serieus bedoelde bede om een nieuwe „schoonheid". )ver de angst die aan Brouwers' woede en grondslag ligt een angst voor verval, lopularisering, verloedering, gelijkma- :ing over die angst ls nauwelijks gede- latteerd. De discussie zie „De Valse levisor" verschenen bij Aarts bracht o'n ernst maar zelden op. Hoe reëel alt- ians voor Brouwers, die angst ls, blijkt uit ijn onlangs verschenen roman „Het Ver- onkene", waarin nieuwe, literaire argu- nenten staan voor al eerder geillte bezwa- en tegen de geest van deze tijd. Voor Brouwers ls de nadruk die Is komen e liggen op zijn polemische werk niet 'oordellg. Hij ls er wel door in het nieuws Kraakt, maar de vraag is: hoe? In de TRO-gtds van deze week las ik bij voor meld dat Freek de Jonge meent: „Laat Jeroen Brouwers zelf eens een keer een !oed boek schrijven". Dit wordt nota bene levraagd van iemand die al zo'n tien boe ien geschreven heeft, waaronder het Jfrchltterende „Groetjes uit Brussel" (1969), J|de novelle „Zonder trommels en trompet- MÈten" (1973) en het meesterstuk, de samen- If 'attende roman „Zonsopgangen boven FB^ee" (1977). Het ls een oeuvre dat ln zekere zin nog kan worden ontdekt, omdat het nooit, tot op de huidige dag, de aandacht heeft gekregen die het verdient. Ik zou liever, nu, een recensie schrijven van „Groetjes uit Brussel" (1969), dan van twintig andere boeken die nog ln mijn kast op bespreking wachten. Gelukkig schrijft Brouwers veel. De pam fletroman „Het Verzonkene" is geschre ven vóór „De Nieuwe Revisor", ln het voorjaar van '79 en is te beschouwen als een verklaring voor de latere polemiek die niet goed te begrijpen is zonder. Gebalde vuist „Het Verzonkene" is een samenstel van herinneringen, dromen, scheldtirades, pa rodieën op het zogenaamde „ander pro za". Het is een protestroman, ironisch genoeg in de collage-achtlge, hectische vorm van het „ander proza". Het eerste wat Brouwers zich van zichzelf herinnert ls: zijn gebalde vuist. „Misschien ben ik anderhalf jaar". Hij is dan ln de nabijheid van „de mooiste van alle ooit geleefd hebbende moeders": zijn moeder, is een land dat verzonken is: Nederlands-Indië. De Indische herinneringen zijn van een zodanige aard, en zodanig gekozen, dat ze ln verstrengeling met de overige bewerin gen en vertelsels van het boek niet alleen een eenheid vormen, maar ook de verkla ringsgrond voor Brouwers' latere gevoe lens van haat. Ze zijn, in tegenstelling tot de andere passages, betrekkelijk eenvou dig geschreven, met weinig of geen Brou- wers-pathos. Het is de anecdotlsche on derlaag van de uitbarstende, lyrische wan hoop van de rest van z'n roman. Brouwers memoreert momenten met zijn moeder, met zijn kunstzinnige groot vader die perfect, en woordeloos zijn. Dat worden de beelden van een ooit ge kende, maar sindsdien verloren harmonie, een verzonken wereld, een verlangd Atlan tis dat misschien Insullnde heet, maar gaandeweg meer een droom blijkt dan een werkelijk verleden. Behalve de Indië-her- inneringen, waarin ook het verval al zit ingebouwd, en waarover oorlog en dood hun schaduwen werpen, heeft de roman fragmenten van een droomleven, waarin een „gedroomde geliefde" figureert, met wie alles goed is. De woning op het platte land is dan een kasteel met torenkamers geworden, een landgoed. De wereld is van goud. „Wij drinken gouden thee, wij eten goudgebakken brood. Nu komt een gou den vogeltje, met ln zijn snavel een brief aan een gouden draadje". Maar naast deze herinneringen en drome rijen staan er ln „Het verzonkene" vooral veel literaire en politieke passages, waarin de vuist nog steeds gebald blijkt. Brou wers neemt een „plattrapping van alle dingen" waar die hem lief en waardevol zijn. Kwaliteit wordt verkwanseld, het in dividu ls niet mee in ere. Zijn geschrift wordt op zulke momenten een vurig plei dooi voor een onafhankelijk schrijvers schap, los van enige ideologie, behalve de zuiver literaire. Zoals ook in „De Nieuwe Revisor" staat: „Kome er opnieuw schoonheid". Dat de literaire boodschap door de wereld niet wordt verstaan als een politieke, daarover maakt Brouwers zich bij herhaling kwaad. Hij handelt uitvoerig over het lot van de verdoemde schrijver, die voor niets deugt, behalve voor schrij ven, en die maar wat graag zijn mislukte schrijversleven voor een beter zou inrui len. „Ik ben schrijver, en dat heeft mijn leven tot hier behoorlijk verpest. Alles wat ik geschreven heb ben lk bereid niet ge schreven te hebben, als ik ln ruil daarvoor een gangbaar, harmonisch, sociaal-maat schappelijk leven zou blijken te hebben geleid. Haat Hij voelt zich een zwaan onder eenden, en een zwarte zwaan onder witte zwanen. Hij schrijft: „de protocollen van mijn wan hoop". Het is, vind ik, een „schone woe de". deze van Brouwers. HIJ ls van haat jegens de wereld vervuld „haat is een deugd" zei Flaubert en dat was al heel vroeg zo. De moeder zegt: „Ik heb kasian met Jou. Sajang toch jouw ruzie met de hele wereld dóórmaar dóórmaar. Vervuld van haat zegt Brouwers maar al te ware dingen, in een Multatuliaans pathos: Ne derland ls een land „dat zijn kinderen op de schoolbanken al voorhoudt dat het niet nodig ls het woord correct te spreken, te schrijven, te spellen, zodat er een land ontstaat dat wordt bevolkt door onmondi- gen en analfabeten en waarin ook een universitair geschoolde hark geen voltooi de volzin meer uit zijn mond weet te krijgen en geen tienregellg tekstje meer kan opstellen zonder dat het krioelt van taal-, stijl-, stel- en nog andere fouten, dat kille, stille, taalloze, woordloze, leeslo- ze, gedachtenloze. zichzelf geestelijk ver pauperende, op afsterven na dode, cul tuurloze land". Er zit. ik zei het al, veel angst ln deze hevigheid. De angst namelijk dat het straks eens en voorgoed gedaan zal zijn met enige hang naar kwaliteit. De angst ook dat de taal die nu al met moeite een paar oren bereikt, straks in het geheel niet meer wordt begrepen. Dat Brouwers ln zijn gevecht zijn tegenstanders soms niet geheel terecht beoordeeld zoals dat naar mijn idee het geval is in zijn parodis tische behandeling van het „andere pro za" (Polet, Vogelaar, Robberechts), neemt niet weg dat zijn grenzenloze behoefte aan begrip, aan functioneren, aan schoonheid en kwaliteit Imponerend geformuleerd staat. Veel dood in dit boek. Van buiten ziet het er al donker uit, en binnen treedt herhaal delijk „de stoker" op die ervoor moet zorgen dat alles vernietigd wordt. Er dui ken pistolen op, anarchie en zelfmoord zijn aan de orde. Het water stijgt Brou wers tot boven de lippen, maar de grote kracht van dit boek ligt ln de streng volgehouden en technisch weer perfect uitgevoerde, tegenstelling tussen heden, verleden en vooral tussen werkelijk heid en droom. De verschrikkingen wor den ln balans gehouden door een steeds guldener aantredende droom, die heet eind van alle woorden moet betekenen, het eind van alle misverstand en verloede ring. Treurzangen van deze tijd, psalmen van de rouw zo noemt Brouwers zijn boek. Het ls inderdaad muziek, met het woord „sela" op de Juiste plaats, van rouw en berouw. „Al dat zwaaien vanuit het voorbije" lees ik ergens, als er wordt geke ken naar een filmpje van vroeger. Dat Jeroen Brouwers foto Lon ran Kaaien altijd alles voorbijgaat en minder wordt, daar richt Brouwers een somber teken voor op. „Het Verzonkene". Een klein meesterwerk van protest. Jeroen Brouwers. Het Verzonkene. Am sterdam. De Arbeiderspers 1980 (2de dr.) 18,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 23