Mariniers 'maken
werk van hun werk'
Quantumfarmacologie in de val
Wetenschap en techniek
ZATERDAG 2 FEBRUARI 1980
TROUW/KWARTET 11
■BINNENLAND!
ing
De mariniers zijn niet die gevoelloze elitaire knapen, waar
voor zij in het verleden wel werden versleten. Het korps
mariniers heeft de vorming tot mens, de persoonsvorming.
een plaats gegeven in de opleiding. „Maar dat betekent niet
dat we een huishoudschool zijn geworden,'1 zegt de nieuwe
korpscommandant, die overigens met het begrip „keur
korps" altijd moeite heeft gehad. Hij omschrijft de mariniers
liever als mannen, die „werk maken van hun werk".
door Huib Goudriaan
ROTTERDAM Wie zich bezig
houdt met het Korps Mariniers
stuit op enkele onvermijdelijke
mythen en op een bijna legenda
rische twee-eenheid: die van de
mariniers en Rotterdam. De Rot
terdammers vertellen het na veer
tig jaar nog: „De mariniers voch
ten in 1940 met het mes tussen de
tanden op en onder de Maas
bruggen".
Een verhaal dat wel wat gekleurd is, maar
de historische waarheid geen geweld aan
doet. De nieuwe commandant van het
korps, generaal-majoor J. J. A. den Haan
zegt: „Ik heb met dat beroemde imago
van de mariniers altijd wat moeite gehad.
Maar toen ik op Aruba was, heeft wijlen
Godfried Bomans ons opgezocht. Hij
sprak toen de volgende woorden: „Dat
verhaal van de mariniers bij de Maasbrug
gen mèg u niet ontkrachten; want als de
mythe bestaat, dan zouden zij het in wer
kelijkheid ook zo gedaan kunnen heb
ben". Bomans gebruikte hier he begrip
mythe in de betekenis van overlevering
met een diepere zin. Met een „mythe" kan
ook een verdichtsel, een fabeltje dat niets
met de werkelijkheid heeft te maken, zijn
bedoeld. In Rotterdam zetten de mari
niers in elk geval, al hadden ze geen mes
tussen de tanden, op 13 mei 1940 op de
Maasbruggen, verbitterd een tegenaanval
in tegen de Duitse overmacht. Aad Wage
naar schrijft in zijn boek „Rotterdam mei
'40": „Die dag sprak een Duitse officier op
het Noordereiland, die de aanval van de
mariniers in hun donkerblauwe unifor
men had kunnen volgen, vol bewondering
over „diese schwarze Teufel". Men hoorde
het, onthield het, gaf het door; die zwarte
duivels", aldus Aad Wagenaar.
Daarom, en niet alleen daarom, kunnen
de meeste Rotterdammers tot op de huidi
ge dag geen kwaad horen van „hun" Mari
niers. Maar een deel van de natie heeft
weieens de neiging gehad een andere my
the over de mariniers te cultiveren: het
korps zou bestaan uit bikkelharde knapen
zonder enig menselijk gevoel, uit ijzervre
ters. die minstens zo elitair denken als de
Franse parachutisten gedurende de ultra
rechtse rebellie tegen De Gaulle in Alge
rije.
Deze opvatting kwam geforceerd naar vo
ren in 1974, toen de VVDM in het rapport
„Schoon schip bij de mariniers" mishan
delingen en martelingen bij oefeningen
signaleerde. De beschuldigingen werden
ontzenuwd in een onderzoek, dat de toen
malige minister van defensie Vredeling
(mede op aandrang van de defensiecom-
Generaal-majoor der mariniers J. J. A.
den Haan
missie van de PvdA) liet instellen. Het
Korps Mariniers, dat in die tijd vanuit de
PvdA ook met opheffingsplannen werd
geconfronteerd, was van deze blaam ge
zuiverd; .daarna volgden de succesvolle
acties bij de gijzelingen, die het korps
nieuwe glans gaven.
Maar toch was de kous niet af, want in een
discussie die ontstond door het WDM-
rapport, was opgemerkt dat er bij de'op
leiding van de mariniers een eenzijdige
nadruk werd gelegd op militair-techni
sche bekwaamheden en er van het aan
kweken van persoonlijke verantwoorde
lijkheid van persoonsvorming, weinig te
rechtkwam.
De korpsleiding had overigens al eerder
aandacht voor dit punt getoond. De toen
malige korpscommandant A. C. Lamers
vroeg in 1973 de sociaal-pedagoog A. J.
van Dijk, tevens beroepsluitenant bij de
mariniers, een nieuw opleidingsmodel uit
te werken, waarin de persoonsvorming
een plaats zou krijgen. De huidige korps
commandant, de 49-jarige generaal-ma
joor der mariniers Den Haan, was in die
jaren hoofd opleidingen. Hij onderstreep
te dat vorming weliswaar belangrijk is,
maar dat de mariniers in de eerste plaats
moesten leren hun werk zo goed mogelijk
te doen. Hoe denkt hij nu hierover?
Den Haan, die op 10 Januari het comman
do overnam van generaal-majoor A. J.
Romijn, laat in een gesprek op het hoofd
kwartier Westplein 12 in Rotterdam
blijken een afkeer te hebben van beide
vormen van „mariniers-mythologie", van
het dwepen met de .zwarte duivels", zo
wel als van aantijgingen dat er een „elitai
re geest" in het korps zou heersen.
„Ik zeg volmondig nee op de vraag of wij
een „elitair" korps vormen. En ook met de
uitdrukking „keurkorps" heb ik moeite.
Wij zijn meer een korps, dat werk maakt
van zijn werk: Je doet zo goed mogelijk je
job. Daarbij komt dat we flexibel zijn, we
zijn niet voor een gat te vangen en dat
houdt weer verband met ons veelzijdige
takenpakket. Kijk maar eens bij een oefe-
ning in Noorwegen, daar zie Je geen enkele
houwdegen, daar hoor Je nauwelijks or
ders geven; dat gaat ln zo'n rust en kalm
te, dat een order meer als een verzoek
klinkt. Het belangrijkste is dat je plezier
hebt in je werk, zoals elke vakman".
Generaal-majoor Den Haan, die vele func-
ties vervulde bij de opleiding van de mari
niers, geeft een toelichting op de nieuwe
aanpak van de laatste jaren. Hij vertelt:
„In 1974 is de Stuurgroep Vorming en
Opleiding opgericht, met als taak voort
durend te evalueren hoe de opleiding
werkt. In de stuurgroep werd bij voor
beeld vastgesteld dat het korps een onder
officiersopleiding moest hebben, gericht
op de vorming van en wel in deze
volgorde: vakman, leider, mens. De stuur
groep bestaat uit een onderwijsdeskundi
ge, enkele geestelijken, een bedrijf s-socio-
loog en leden van de korpsleiding".
„De eerste opleiding van de jonge mari
niers wordt ook voortdurend geëvalueerd.
Elke man krijgt een vragenlijst met ge
richte vragen over de vaktechnische kant,
maar ook over de opleiding als proces.
Daar komen erg leuke dingen uit, die
kunnen leiden tot het bijsturen van de
opleiding. De achtergrond van de trits
„vakman, leider, mens" bij de opleiding
van onderofficieren is, dat in Noorwegen
bij voorbeeld wordt gewerkt in kleine
groepjes van vaak niet meer dan drie man
en een korporaal. Dat vraagt van zo'n
korporaal niet alleen vakmanschap en lei
derschap, maar „menselijkheid", een per
soonsvorming, anders komt hij er niet
uit". „Bij de mariniers ligt het accent op
de man. Het korps bestaat nog steeds
wat dat betreft is het niet anders dan ruim
driehonderd Jaar geleden, toen het korps
werd opgericht uit bewapende mannen
en niet slechts uit mensen die wapensyste
men bedienen".
„Voor de opleiding van de beroepsmari
niers en de miliciëns (dienstplichtigen)
hebben we een Introductiebivak. Dan la
ten we de jongens drie dagen buiten los:
tent opzetten, potje koken, schuttersput
graven. Dan ervaren ze zichzelf in een
team en dat wordt later geëvalueerd".
De vernieuwde opleiding is dus sterk ge
richt op het aankweken van initiatief en
innerlijke discipline. Is dat een reactie op
de „kadaverdiscipline", die in de jaren
vijftig en zestig in het korps zou hebben
geheerst?
Den Haan: „Er was nimmer sprake van
„kadaverdiscipline", integendeel, want
daar lèent het korps zich niet voor. In onze
tijd kun je met een starre hiërarchie, zoals
De ceremonie bij de commando-overdracht. Op de voorgrond de vroegere commandant van het korps, generaal majoor
Romijn; achter hem zijn opvolger, generaal-majoor Den Haan.
die bestond in de massale legers van vroe
ger, niet meer werken. De Russen schijnen
daarmee problemen te hebben: het lukt ze
niet de verantwoordelijkheden naar bene
den te drukken en te spreiden. Wel was
het bij ons vroeger zo dat de luitenant zei
hoe bijvoorbeeld een rivier moest worden
overgestoken; nu is het zo, dat als het
schipperszoontje zegt dat het beter kan,
er naar hem wordt geluisterd. Het hakke-
klappen is eraf en de functionele discipli
ne is ervoor in de plaats gekomen.
We balanceren natuurlijk altijd tussen
twee polen: tussen het democratische lei
derschap aan de ene kant en het autoritai
re leiderschap aan de andere kant.
In vredestijd kan in bepaalde gevallen de
school zich bewegen naar het democra
tische leiderschap, maar in oorlogstijd
valt in vele gevallen de nadruk op de
andere pool. Ik ben ervan overtuigd dat
bij de brandweer, de politie of de krijgs
macht er momenten zijn dat autoritair
leiderschap bepaalt nodig is, anders delf
je het onderspit."
Uw voorganger, generaal-majoor Ro
mijn, zei bij de commando-overdracht,
dat er „te weinig krijgstuchtelijke midde
len" zijn om de discipline te handhaven.
Dat zou erop kunnen wijzen, dat het aan
die innerlijke discipline ontbreekt.
„Discipline heeft naar buiten toe altijd
een wat geladen klank, maar hij heeft
proberen te zeggen dat als we de wettelij
ke middelen, laten we zeggen straffen
die sterk zijn teruggedraaid niet heb
ben, we brokken kunnen krijgen. Soms is
het in militair verband noodzakelijk iets
af te dwingen. Ik ben geen pleiter voor
strenge straffen, maar als je vijftien keer
per dag in een gevechtspositie moet om
vervolgens weer in ruststelling te gaanf
moet je kunnen optreden, als er iemand is
die de zaak zou kunnen verknoeien. Laat
ik geen misverstanden oproepen: het
korps is geen huishoudschool geworden
en discipline is geen vies woord".
U hebt in uw toespraak bij de commando
overdracht gezegd, dat het korps met een
uiterst bescheiden personeelsbestand
moet werken gezien de vele taken. Hoe
uitgebreid is dat takenpakket?"
„We beschikken over drieduizend man,
waarmee wij deel uitmaken van de amfibi
sche NAVO-strijdkrachten die ondermeer
op de Noord- en Zuidflank van de NAVO
kunnen worden ingezet. Ook ls de beveili
ging van de Nederlandse Antillen aan het
korps opgedragen. Daarnaast moeten we
binnen vierentwintig uur gereed kunnen
staan voor het vervullen van vredestaken
voor de Verenigde Naties. Wij zijn tevens
belast met de terreurbestrijding, waar
voor de Bijzondere Bijstands Eenheid Ma
riniers is opgericht. Êen aanzienlijk aantal
mariniers verricht politie- en bewakings
diensten bij inrichtingen van de Konin
klijke Marine en is scherpschutters, kik
vorsmannen, duikers, vormt ook de kern
van een oorlogsschip en is belast met de
militaire vorming van de marineman.
Sinds 1969 volgen mariniers een parachu
tistenopleiding. Zo is bijvoorbeeld 95 pro
cent van de „Whiskey" infanteriecompag-
nie para-getraind".
„Tenslotte: er is een opleiding bijgeko
men, die nogal Ingrijpend was, namelijk
de ski-opleiding voor onze taak in Noorwe
gen. Die omschakeling van de tropen
(onze voornaamste taak was vroeger de
beveiliging van Nleuw-Guinea) naar een
arctisch gebied, was een gekke ervaring.
Hier gaat aan vooraf de jaarlijkse oefe
ning voor oorlogvoering ln de bergen in
Schotland Dit jaar gaat weer vijfhonderd
man naar Noorwegen; die blijven daar
zo'n week of tien voor de win tertraining".
Wordt hierdoor de van oudsher amfibi
sche taak van de mariniers tussen land
en water niet verwaarloosd?
„Noorwegen behoort tot de Noordflank
van de NAVO en ls nogal schaars bedeeld
met troepen. De Noren zijn dus aangewe
zen op versterkingen van buitenaf voor de
bescherming van de bases en havens in
hun gebied. Het behoud van Groenland,
IJsland en Noorwegen is essentieel voor
de Atlantische aanvoerlijnen van de
NAVO. Amfibisch blijven we op pell, want
we moeten Noorwegen in als amfibische
strijdmacht, dus vanuit zee. We maken
hierbij deel uit van een Engelse mariniers
brigade. Daarbij maken we ook gebruik
van Engelse schepen, die overigens aan
het verouderen zijn. Voor de vervanging
van die schepen valt te denken aan En
gels-Nederlandse samenwerking, maar
het zou nog beter zijn als we de schepen
van waaraf bataljons of nog grotere een
heden aan land worden geaet zelf zou
den bouwen; ook met het oog op werkgele
genheid. We hebben een uitstekende sa
menwerking met het Engelse korps mari
niers, dat ongeveer dezelfde opzet heeft
als ons korps: kleine, lichtbewapende In-
fan terie-eenheden, die overal amfibisch
kunnen worden ingezet".
Van de mariniers wordt wel gezegd, dat ze
sterk gehecht zijn aan hun tradities. Is
dat nog zo?
„Aan de geschiedenis van het korps, dat
op advies van admiraal de Ruyter ln 1665
werd opgericht, wordt bij de opleiding wel
enige aandacht besteed, maar daar houdt
het geloof ik wel mee op. Overigens moe
ten we de motiverende kracht van de
traditie niet overschatten, al moet je niet
overdrijven. Er zijn bij ons geen structu
ren aanwezig om de traditie warm te hou
den, afgezien van onze vereniging oud
mariniers (die achtduizend leden telt) en
de korpsverjaardag op 10 december. Dan
is er 's morgens bij elke eenheid een toe
spraak van de commandant en een geza
menlijke feestmaaltijd voor alle rangen.
Maar vraagt u mij wat onze traditie is, dan
antwoord ik: flexibel zijn (denk aan onze
wapenspreuk „Qua Patet Orbis" Zo Wijd
de Wereld strekt) en werk maken van ons
werk".
door Rob Foppema
In het jaar 1978 zijn in het kader van het Amerikaanse kankeronderzoek ruim
51 .OOO nieuwe stoffen bereid en onderzocht op hun mogelijkheden ais
geneesmiddel. Daarvan zijn er dertien doorgedrongen tot het min of meer
veelbelovende stadium dat hun werking op patiënten is beproefd. En op basis van
die proeven bleek geen van die dertien een aanwinst voor de medische praktijk. De
Britse onderzoeker W. G. Richards denkt dat er slimmere benaderingen zijn.
Dr. Richards vergelijkt het
graag met roulette. Je
zoekt een geneesmiddel
voor wat dan ook. (In het
voorbeeld hierboven ging
het over kanker, omdat
daar toevallig cijfers voor
beschikbaar waren, maar
dat is voor het argument
niet belangrijk.) En je ziet
in je onmacht maar één
strategie: bedenk wat je
bedenken kunt, en probeer
of het misschien helpt.
Inderdaad een kansspel.
En dat de kans op nieten
groot is. wordt door het
voorbeeld van de fysisch-
chemicus uit Oxford wel
sprekend geïllustreerd.
Het voorbeeld is wat ten
dentieus: er wordt ook op
slimmere manieren ge
zocht naar nieuwe medicij
nen. Maar het is wel dege
lijk uit het leven gegrepen.
De „oorlog tegen kanker"
die door Amerika's ex-pre-
sident Nixon werd uitge
roepen, heeft inderdaad
slechts tot marginale suc
cessen geleid in wat een
loopgravenstrijd bleek te
zijn.
Richards liep tien jaar ge
leden rond met een idee
dat tot gerichte doorbra
ken zou kunnen leiden.
Niet speciaal nogmaals
op het gebied van kan
ker, maar voor het vinden
van nieuwe geneesmidde
len in het algemeen. Je zou
de natuurlijke regelproces-
sen van het lichaam tot in
de kleinste details moeten
bestuderen. Dat komt uit
eindelijk neer op de wer
king van allerlei stoffen
met een signaalfunctie, die
ergens worden geprodu
ceerd en ergens anders
worden herkend en dan
een effect veroorzaken. De
belangstelling van Ri
chards ging vooral uit naar
die laatste stap in zo'n pro
ces: de herkenning van een
signaalstof door een ont
vangende structuur (recep
tor). Daar wordt een speci
fieke chemische verbin
ding gevormd, die tot ge
volg heeft dat er biologisch
iets gebeurt. Als je dat pro
ces met medicijnen kunt
beïnvloeden, kun je heel
wat.
Dat wilde hij dus uitzoe
ken: hoe precies vleit zo'n
natuurlijke signaalstof
zich tegen zijn receptor
aan. Als je dat eenmaal
weet, gaat het zoeken van
medicijnen die het proces
beïnvloeden, minder op
roulette lijken. Dan kun je
haast stoffen ontwérpen
die op een gerichte manier
in het proces ingrijpen. En
in ieder geval beter begrij
pen wat je aan het doen
bent, wanneer je de biolo
gische en medische effec
ten van stoffen onder
zoekt. Richards wilde aan
de puur theoretische kant
van het probleem begin
nen. Van een paar signaal-
stoffen wilde hij uitreke
nen hoe zij zich inwendig
konden kronkelen om net
precies in hun receptor te
passen. Voor stoffen die
niet bar eenvoudig in el
kaar zitten, liggen zulke
theoretische berekeningen
aan de grens van wat mo
gelijk is. Maar de Britse
subsidie verlenende in
stantie, de Raad voor we
tenschappelijk onderzoek
(SRC) vond het idee veel
belovend genoeg om voor
Richards de benodigde
computer-capaciteit te fi
nancieren.
Hij had toen nog één assis
tent nodig om het project
op gang te krijgen, maar
daarvoor wilde de SRC
niet betalen. Geld voor die
assistent kon Richards
toen wél loskrijgen bij het
Lord Dowding Fund, een
Kan het ook anders?
particuliere instelling die
zich inspant voor het ont
wikkelen van alternatie
ven voor laboratorium
proeven op dieren.
Op het eerste gezicht lag
dat misschien niet voor de
hand, bij nader inzien is
het niet onlogisch. Het
Amerikaanse voorbeeld
waarmee we begonnen is
zelfs zeer welsprekend. Dat
die 51.000 nieuwe stoffen
niet of nauwelijks tegen
kanker hielpen, moet on
der andere zijn vastgesteld
door proefdieren eerst kan
ker te bezorgen en daarna
te kijken of zo'n nieuWe
stof hielp. Wie enige weer
zin heeft tegen dergelijk
gebruik van proefdieren,
zou inderdaad pogingen
kunnen steunen om het
roulette-karakter van dit
wetenschappelijk zoekpro
ces gericht te omzeilen.
Het was deze logica die het
Lord Dowding Fund er
destijds toe bracht, het on
derzoek van Richards mo
gelijk te maken. Het was
dezelfde logica die dr Ri
chards deze week naar Den
Haag bracht voor de Ne
derlandse première van de
film Quantumfarmacolo-
gie. Dat onmogelijke
woord is de vakterm waar
mee Richards' lijn van on
derzoek inmiddels wordt
aangeduid. En de film is
vervaardigd in opdracht
van de Nederlandse bond
tot bestrijding van de vivi
sectie (letterlijk: het snij
den in levende beesten), sa
men met de Britse zuster
organisatie.
Richards meldde overi
gens met nadruk dat hij
tegenwoordig andere sub
sidiegevers heeft. Hele za
kelijke zelfs: het farmaceu
tische concern Smith, Kli
ne French en de Britse
Raad voor medisch onder
zoek (MRC) die. anders
dan de 8RC, alleen geld
geeft als er praktische re
sultaten te verwachten
zijn. Kennelijk wilde de
Britse onderzoeker de in
druk vermijden, dat zijn
werk vooral van belang ge
vonden wordt in de sfeer
van de dierenbescherming,
die wel eens ervaren wordt
als meer idealistisch of
zelfs sentimenteel, dan za
kelijk en redelijk.
Dat heeft in het verleden
zinvolle contacten tussen
vivisectie-bestrijders en
medisch-biologlsche on
derzoekers niet bevorderd.
Maar in de Nederlandse si
tuatie is gelukkig een ge-
spreksbasis gevormd. De
vivisectiebestrijders ver
klaren zich niet meer prin
cipieel tegen elke dier
proef. Zij verzetten zich al
leen tegen proeven die
door een alternatieve on
derzoek (of onderwijs-
)methode kunnen worden
vervangen. Op die manier
is de basis gevormd voor
een constructief gesprek
met de onderzoekwereld.
Dat gesprek kan nog lang
duren, want over de ver
vangbaarheid van concre
te dierproeven bestaat na
tuurlijk verschil van me
ning. Maar er kan in ieder
geval zinvol worden
gepraat.
Intussen stellen de vivisec
tiebestrijders zich ten doel,
de ontwikkeling van alter
natieve methoden naar
f vermogen te bevorderen.
In dat kader past ook de
produktie van de film, die
de bond bedoeld heeft om
onderzoekers en studenten
voor te lichten en te moti
veren. Of dat erg zal luk
ken, valt helaas te betwij
felen. Het verhaal over Ri
chards' onderzoek is snel
ler verteld dan de film
duurt, en dus wordt het
een keer of wat herhaald,
afgewisseld met zijspron
gen die wel met antlvlvi-
sectie te maken hebben,
maar niet met het aange
kondigde onderwerp.
Voor de communicatie met
professionele onderzoekers
lijkt dat een weinig geluk
kige formule. Meer kansen
zou de Nederlandse bond
tot bestrijding van de vivi
sectie (NBBV) hebben kun
nen benutten met zijn
eveneens nieuwe bro
chure. Beknopt overzicht
van alternatieven voor
dierproeven. Hierin wordt
een breed beeld gegeven
van wat er allemaal moge
lijk ls. Maar ook dit werkje
verkijkt zich op zijn pu
bliek: te moeilijk voor le
ken, te oppervlakkig voor
vakmensen, die zich bo
vendien blauw zullen erge
ren aan de kwaliteit van de
vertaling. Voor zinvol pra
ten ls niet alleen een ge-
spreksbasis nodig, maar
ook een gemeenschappelij
ke taal. De bond ijvert voor
een belangrijke zaak, maar
presenteert die zwak.
B. Conyrr». Bekoopt ovenlr ht tu
alternatieven voor dierproeven.
NBBV. Den Haar 'Jan vaa Niaau-
«raat 111 IM0.