Groot-Nederlandse Gedachte
bond
en Geyl
Jurek Beckers spel met overheid en lezer
Zompige armoe in
sappig Surinaams
Briefwisseling 1911-1928
Coen
Een onsamenhangend
boek over hersenen
MAANDAG 17 DECEMBER 1979
BOEKEN
TROUW/KWARTET
*ÜG1^
door dr. C. Rijnsdorp
„Boos of niet steeds van
harte je P.G." Dit schreef, op
26 april 1927, de 39-jarige his
toricus Pieter Geyl vanuit
Londen aan zijn 43-jarige
vriend Carel Gerretson te
Den Haag. Deze woorden
zijn typerend voor Geyl in
zijn relatie tot Gerretson ge
durende Geyls Londense
tijd. Hij was daar in 1913
correspondent geworden
voor de Nieuwe Rotterdam-
sche Courant, welke functie
hij in 1919 verwisselde voor
die van hoogleraar voor de
Nederlandse studiën en ge
schiedenis.
Ondanks goede contacten in Engel
se kringen, was hij met zijn hele
hart in Nederland. En Oerretson.
die hij in 1911 op het Vlaams stu
dentencongres te Gent had leren
kennen, was zijn belangrijkste bron
voor informatie. Gerretson was de
rechterhand van Jhr. mr. A. F. de
Savornin Lohman. de hoofdredac
teur van het dagblad De Nederlan
der Hij had van 1913 tot 1917 ge
werkt op het departement van kolo
niën en was later onder Colijn actief
voor de Koninklijke Petroleum
Maatschappij.
Wat de beide mannen bond was de
Groot-Nederlandse gedachte, als
ook hun sterke betrokkenheid bij
de geschiedenis. Wat hen scheidde
was de aardrijkskundige afstand,
afgezien van ontmoetingen over en
weer Geyl leed hieronder, te meer
omdat Gerretson geen plichtsge
trouw terugschrijver was. De Lon
dense „balling" verkeerde vrijwel
voortdurend in alle staten over Ger-
retsons nonachalance wat betreft
tijdige beantwoording van vTagen
en afdoening van geldzaken. Geyls
brieven uit de hier aangeduide
periode vormen een„symphonie pa-
thétique" van gemoedsontladingen,
variërend van machteloze woede
tot wanhoop. Maar hij was altijd
weer vergevingsgezind, want Ger-
retsons nonchalance wat betreft
jant medestrijder voor de zaken die
hun beiden zo na aan het hart lagen.
Vitaal
Gerretson, van zijn kant. was een
hard, maar impressionistisch wer
ker die van alles aan zijn hoofd had.
Hij kon bilderdljkiaans over zijn
gezondheid klagen, maar verraste
dan weer door zijn briljante vitali
teit. Door zijn werkzaamheden keek
hij voor en achter allerlei schermen
en dat maakte hem voor Geyl zo
onmisbaar. Gerretson bezat de
creatieve fantasie, de verbeelding,
die Geyl eerlijk erkende te missen,
hoewel hij een emotionele natuur
bezat.
Zo bestond er een merkwaardige
Spanningsverhouding tussen deze
twee idealisten. Geyl was bekwaam,
betrouwbaar, fatsoenlijk. Gerret
son had iets- genikals en onbereken
baars. De Briefwisseling Gerret-
son-Geyl zal in vijf delen verschij
nen. Deel 1, 1911-1928, verzorgd en
toegelicht door drs. P. van Hees en
dr. G. Puchinger, is van de pers. Het
is een uitgave van Bosch Keu-
ning nv te Baarn, telt inclusief bij
werk 392 blz. en kost 37,50.
Geyl schreef op 11 december 1921
aan Gerretson: „Amice hierbij de
proef terug. Ik vind de annotatie
uitstekend. Ze maakt de brieven
eesbaar" (Groen van Prinsterer,
Briefwisseling I). Ditzelfde geldt
/an de verklarende aantekeningen
n het onderhavige boek. Voor het
stille martelaarschap van de anno
tatie heb ik een eerlijke bewonde
ring. Zoveel tijd, onderzoek en pre
cisie te steken in verklarende noten,
waarin niets over het hoofd wordt
gezien en waarbij alleen in uiterste
gevallen moet worden toegegeven
„niet getraceerd", vereist een disci
pline die voor een goed historicus
vanzelf spreekt, maar die wel eens
uitdrukkelijk mag worden gepre
zen. Ook de Inleiding verschaft veel
compacte informatie.
Weerloos
Geyl en Gerretson bestonden ook in
epistolair opzicht vóór alles als his
torici voor elkaar, zegt de Inleiding.
„Eigenlijk is geschiedenis toch veel
meer bevredigend dan politiek. Het
ligt daar rustig en weerloos. Je kunt
er op je gemak aan alle kanten
omheen wandelen en tot vaste con
clusies komen." Aldus Geyl en Ger
retson op 4 februari 1927. Maar van
geschiedenis schrijven tot geschie
denis willen maken is maar een
stap. Hun idealen leidden vanzelf
tot activiteit. De basis hiervoor
vormde hun „gemeenschappelijk
Groot-Nederlandsche en nationalis
tische overtuiging" (Geyl aan Gerr.
19 mei 1926). Op 14 december 1928
formuleert eerstgenoemde een
soort credo. „Wij gelooven in ons
eigen volk, wij willen onze eigen
tradities ontwikkelen, wij willen
ons ons eigen niet laten afkapen,
tegenover hol en onwezenlijk kos
mopolitisme houden wij vast aan
het standpunt van onze eigen natio
naliteit De redding (als redding
mogelijk is) ligt in het behoud van
eigen zelfstandigheid, het verzet te
gen de golven van nivellering."
Deze volzinnen hadden vandaag ge
schreven kunnen zijn. Maar de
brandende kwesties van die dagen
waren andere dan de huidige: de
Vlaamse Beweging, de Belgische
Kwestie en de Duitse Bezettingstijd
(1914-1918). Later in het boek dui
ken Gerretsons zorgen over Neder-
landsch-Indië op.
De Groot-Nederlandse gedachte
was in eerste aanleg historisch en
cultureel. Ze leefde het zuiverst in
Noord-Nederlandse breinen, zoals
bij onze beide briefschrijvers. Maar
in België lagen de zaken anders. Bij
de Vlaamse Beweging waren cul
tuur en politiek onafscheidelijk.
Het ging niet tegen nivellering,
maar tegen verfransing. De groot-
nederlandse gedachte in België kon
gemakkelijk uitglijden naar pan-
germanisme, getuige het Vlaamse
activisme. Hadden de Walen Frank
rijk als steun in de rug, de Vlamin
gen konden in het Duitse Rijk een
potentiële beschermer zien. Was
lonken naar Duitsland in België
toen begrijpelijk, Nederland had
cultureel geen beschermer nodig.
IJveren voor de Vlaamse zaak in
Den Haag en Londen kon politiek
worden uitgelegd als een zich be
moeien met de binnenlandse aange
legenheden van een buurland.
Retour
Het idealisme van onze beide brief
schrijvers, die het belang van de
Nederlandse staat niet van dat van
de Nederlandse cultuur konden
scheiden, klopte niet helemaal met
Gerretson
de Vlaams-Belgische werkelijkheid.
Gerretson wist dit nog beter dan
Geyl. maar zijn hart ging toch altijd
weer uit naar „die duizendwerf ver
vloekte, die allerbelabberdste en
toch, toch, zoo dondersch interes
sante Vlaanderingers" (bl. 261). Dat
zelfde hart, bron van retorische
emotionaliteit, kon hem tot de bril
jante toespraak verleiden, die hij
februari 1924 in Nederland hield tot
de flamingant Jacob. „En het is niet
als klam cultuur-idealist, maar als
ijskoud politiek realist, het is als
hoogverrader en rebel dat wij hier,
in het noordelijk deel van het Va
derland des geestes „dasz wir mit
der Seele suchen", van Groot-Ne
derland welkom heten (Luid ap
plaus, de zaal staat op, een ontroer
de hand van Jacob etc.)."
Een staatsman niet, een dichter en
rhetor was hier aan het woord. Want
vier jaar later blijkt Gerretsons
hoofdinteresse naar Nederlandsch-
Indië te zijn verschoven. Geyl
schrijft hem uit Brussel op 3 april
1928: „Een jaar of meer geleden
drong zich de Groot-Nederl. kwestie
aan je op als een voortreffelijk wa
pen in de verdragstrijd. Je ver
vloekte suikerbarons e.d. moeten
natuurlijk van Vlaanderen heele-
maal niets hebben. De Indische
kwestie neemt een groot deel van je
energie in beslag." Gerretson kon
hier tegen inbrengen „dat ik altoos
op vollen stoom werk, mijzelf niet
spaar, en doe wat mijn hand vindt
om te doen", wat nogal veel was.
Maar hij zat echt in over Indië. ..Een
catastrophe in Indië is onvermijde
lijk. Het benauwt me meer dan ik
zeggen kan" schrijft hij eind okto
ber 1927. En even tevoren: „Men
voelt zich soms ontstellend machte
loos, en het is me, als historicus, of
ik een reprise beleef van 1828/1830."
Dichter
Bij deze aanhalingen moet ik het
laten. Enkele totaalindrukken en
overwegingen tot slot. De Inleiding
wees er al op: Geyl was liberaal en
atheïst, godsdienst was eei
sant verschijnsel buiten h(
retson stamde geestelijk ui(
veil. Geyl was zeer ei
maar miste verbeelding. Ii
son, de mai van de ene,
geworden dichtbundel, is
nooit gestorven en dit
hele habitus mede bepaali
voordeel en nadeel. Hi
Groot-Nederands ideaal
blijvende, cjlturele kern,]
waar het zich verzet tegen
mopolitisme en nivellei
nieuw gevaai is de sterk
rende samerutelling van
volking. Sind; we geen mi
meer zijn (voct koloniën),
de ouderwets» zin geen vj
meer. Het kont er nu op
formule te vinden om Ned(
blijven. En «at het natii
betreft: het e\angelie is
tionaal, een asect dat sl
ker zal gaan meespreken,
we gerust var Nederland i
houden. De lieide immers
derland geen cwaad.
ik 2
1c ha
I) shi
(lake
door Hans Ester
De Oostduitse schrijver Ju-
rek Becker is in Nederland
geen onbekende meer. Zijn
vier romans zijn inmiddels
bij uitgeverij Bruna in verta
ling verschenen. Daaronder
ook Jakob de Leugenaar,
waarop Riet Diemer hier en
kele maanden geleden de
aandacht vestigde.
De oorspronkelijk in 1973 bij Hins-
torff (Rostock'DDR) uitgekomen
roman De overheid misleid vertelt,
hoe Gregor Blenek, die met tegen
zin rechten studeert, meer en meer
belangstelling begint te krijgen
voor het schrijven van romans en
verhalen. Met de publicatie van zijn
literaire scheppingen wil het aan
vankelijk niet vlotten. De wending
ten goede komt. wanneer de redac
trice van een uitgeverij bereid is,
hem op voorhand een behoorlijk
bedrag voor een nog te schrijven
verhaal uit te betalen. Het gedeelte
van de roman, waarin zich dit af
speelt. noemt de verteller „Eerste
verhaal" Dit deel beslaat ongeveer
tweederde van het boek. Het „eer
ste verhaal" omvat echter meer dan
het bovenstaande suggereert. Je
zou zelfs kunnen zeggen, dat het
verhaal van de liefde tussen Gregor
Bienek en Lola het kader vormt,
waarbinnen de vragen van het
schrijverschap hun plaats krijgen.
Die liefdesrelatie wordt er tenmin
ste door beïnvloed.
Maar ook daarmee is niet alles ge
zegd. Dit eerste gedeelte van het
boek, dat om de thema's liefde en
schrijverschap draait, heeft zo'n
lichte, luchtige opbouw, dat Je je
afvraagt, of het niet veel te ver gaat,
de losjes samengevoegde episodes
en gebeurtenissen onder de twee
met elkaar verbonden noemers lief
de en schrijverschap te brengen.
Veel aandacht krijgen Gregors
menselijke relaties met anderen:
met zijn ouders, zijn hospita me
vrouw Sauerbier, de oude buurman
Hensel, de redactrice van de uitge
verij, zijn hoogleraar Gelbach, om
er enkele te noemen. Door zijn origi
nele typeringen wist de verteller mij
buitengewoon te boeien. De be
schrijving van het zondagse bezoek
aan prof. Gelbach en het onvermij
delijke getuige zijn van de geïrri
teerde verhouding tussen Gelbach
en diens huishoudster bewijst grote
vertellerskwaliteit. Zo zijn er meer
episodes op tc noemen, die het lezen
van dit gedeelte tot een vlotte, amu
sante aangelegenheid maken.
Vragen
Tegelijkertijd komen er echter vra
gen op. De ernst van de in het boek
aangeslagen thema's lijkt niet hele
maal te rijmen met de losse vorm,
waarin de gebeurtenissen aan el
kaar zijn geregen. De liefdesescapa
de met de genoemde redactrice
bijv., die voor de betrokkenen niet
helemaal bevredigend eindigt,
vormt op zich een interessant ver
haal. Bij mij liet deze episode een
kater achter, omdat ze niet in haar
consequenties voor de relatie met
Lola is doordacht. Hoe sterker het
accent ligt op het episodische ka
rakter van de gebeurtenissen, des te
geringer is het profiel van de liefdes
relatie met Lola. die toch, getuige
het slot van de romart, het constan
te element in dit bontfe geheel moet
zijn. Zelfs voor de beschrijving van
Lola zelf heeft deze vertelwijze ge
volgen. Ze blijft tot het voorlaatste
gedeelte een contourloos meisje, f
terwijl ze toch volgens de verteller
beeldschoon en intelligent is.
De botsing tussen de losse opbouw
van dit deel van de roman en de
tussenmenselijke problemen, die
aan de orde komen, is het duide
lijkst zichtbaar, wanneer Lola
zwanger blijkt te zijn en naarstig
naar een aborteur moet worden ge
zocht. Dit deel mist iedere diep
gang. de reacties van de betrokke- f
nen zijn onecht. In het licht van
Gregor Bieneks op andere plaatsen
gedemonstreerde gevoeligheid
komt het vertelde op mij ongeloof
waardig over.
Dit eerste gedeelte van de roman
eindigt met een verkeersongeluk,
waarbij Lola gewond raakt. In het
ziekenhuis doet Gregor Lola een
huwelijksaanzoek.
Het middengedeelte van het boek.
„Roman" getiteld, omvat acht
bladzijden en vat zes jaar uit het
leven van Gregor en Lola kort sa
men. Bienek is intussen een gevierd
schrijver van film-scenario's gewor
den, Lola slaagde voor onderwijze
res en er is een dochtertje, Anna,
geboren. De belangrijkste verande
ring tegenover het voorafgaande is,
dat Gregor nu wel bereid blijkt tot
aanpassing van wat hij schrijft aan
de wensen van zijn opdrachtgevers.
De slotsom van het middenstuk is,
dat Gregor en Lola beiden ongeluk
kig zijn.
Verandering
In het laatste deel van het boek. het
„Tweede verhaal", vindt een zeer
wezenlijke verandering ten opzich
te van het eerste plaats. Nog steeds
zij het minder neigt de opbouw
Jurek Becker
tot het episodische. Maar aan een
doordenken van de samenhang tus
sen menselijke verhoudingen en de
beoefening van het schrijverschap
valt niet meer te ontkomen. Het
verschil tussen het „Eerste" en het
„Tweede verhaal" openbaart zich
bijv. in de gevolgen, die Gregors
seksuele uitje met een vroegere stu-
diegenote voor de relatie met Lola
heeft. Het „Tweede verhaal" is het
verslag van een crisis, zowel in de al
jaren stagnerende verhouding met
Lola als in de onvrije positie, waarin
Gregor Bienek als schrijver staat.
Dit leidt aan het slot van het boek
tot een climax, waarbij Lola de
waarheid en daarmee de waarde
van Gregors schrijverschap in twij
fel trekt. Het slot is een doorbraak
tot eerlijkheid tegenover de eigen
positie als schrijver, tot bereidheid,
de kritiek van Lola te doordenken
en bevat tegelijkertijd een glimp
van vernieuwing in de verstarde,
.geritualiseerde verhouding tot Lola
zelf. De slotregels luiden vermoede
lijk een nieuwe fase in. Naar de
consequenties hiervan voor Gre
gors schrijverschap kunnen we al
leen maar raden.
Met het bovenstaande is de gesig
naleerde tegenstrijdigheid tussen
losse opbouw en thematische een
heid van deze roman nog niet ver
klaard. Ik vermoed, dat de verteller
zelf in het verschil tussen bedoeling
en verpakking van Gregor Bieneks
verhalen de sleutel hiertoe heeft ge
geven. Bienek leidt als schrijver een
dubbelleven van uiterlijk confor
misme en innerlijke eigenzinnig
heid. In de titel De overheid misleid
is dat uitgedrukt. Gregor Bienek
suggereert iets anders dan hij be
doelt. Hij verbergt zijn intenties in
verhalen met een dubbele bodem.
Het verhaal over de man, die zijn
gebit op grond van de bijzondere
samenstelling daarvan aan de
gemeenschap moet offeren, is
symptomatisch. Het gebit staat
voor de individualiteit van deze
man. Daarmee krijgt het verhaal
een politiek geladen betekenis.
Als schrijver van film-scenario's
wordt Bienek dairentegen éme«
van zijn verhden uit Belijl
genomen.
Waakzaam Uijven
•De roman De overheid mis)
ook op twee manieren word
zen. In eerste instantie als d
vlakkige ontwikkelng
schelmachtige schri.ver. Tel
de als het verhaal vai een sc|
wiens officiële succes oir
evenredig is aan waarheid
spronkelijkheid van zijn
gezien, is het een negatieve®
keling, die hier gescletst v
dat geval probeert dt romaj
de lezer als de meelezende o
om de tuin te leiden doorl
luchtige, humoristische tooi|
loorgang van een z»er origi
ginnend schrijver t» vertelle]
betreuren. Al met a betekei
preteren in dit ge\al, dat d
waakzaam moet bijven, d.vl
hij dit spel moet doorzien. V
vraag, op welk spocr de lezer)
slot wenst door te gaan, zalj
twijfel de mate vax inform
de verhouding vm overt
schrijver in de DDE een belij
rol spelen.
In zijn vierde boek (uit 19"!
onder de titel Slapeloze dal
vertaling verschenei is. heel
Becker het probleen van itPicI
en overheid veel directer beh
dan in het hier besproken
Slapeloze dagen neemt geer
blad voor de mond. lilt bitte|3xi
kon daarom de ïoop
auteur ten spijt net in
verschijnen.
Jurek Becker: De ove-heidr
vertaling van Evelim vanfe^
wen. Uitgeverij Bruia te
251 bladzijden, 24.9).
etb
Wat moeten schrijvers doen
met een onderwerp dat nog
door geen enkele voorganger
beschreven is? De Cubaan
Alejo Carpentier vroeg zich
dit af voor de eerste Zuid-
amerikaanse schrijvers. Ze
hadden te maken met een
continent waarin de kleine
Europese verhoudingen ver
te zoeken waren. Volgens
Carpentier sprak het vanzelf
dat ze toen grepen naar de
barokke stijl, omdat de
Mont Blanc maar een heu
veltje is vergeleken bij de,
giganten van de Andes.
In het Caribisch gebied stonden de
schrijvers voor eenzelfde probleem.
Ze hadden geen voorbeelden die
hun duidelijk maakten hoe ze de
zompige armoede van het erfleven
oproepen konden. Ze grepen daar
om naar het realisme. Een van hen
ts de Surinamer Edgar Cairo, die
bijna sneller produceert dan een
lezer kan consumeren. Nu komt hij
met de omwerking van zijn eerste
prozawerk in het Surinaams „Te-
mekoe". dat van 1969 is. Het Suri
naams is vervangen door het Suri
naams Nederlands, de titel is uitge
breid met ..Kopzorg'' en in plaats
van de vader-zoon-relaUe staat het
erfleven centraal.
Realistisch is Edgar Cairo in de
vertelsïtuaUe. HIJ leunt sterk aan
tegen de mondelinge literatuur, die
in Suriname op tori-avonden, waar
allerlei verhalen Improviserend ver
teld worden, nog steeds een bloei-
door Jos de Roo
end leven leidt. Hij sipreekt Je toe
met verhaalvriend en wijst op het
verband met het mondelinge vertel
len: „Dan tcat ik weet vertellen ga.
met zeggen op papte* hier zondei
klank, die wel gaat klinken aan J<
hoofd, wanneer je oog van klank
herrijst tot het gehoor van fluister-
taal in luister van de lust die 't
lezen isDoor de omslachtig
heid vergt Cairo wel wat geduld van
de lustige lezer, maar ook dat hoort
bij de regels van het mondelinge
vertellen in Suriname.
Een zwakte van de realistische ver
telsituatie is de losse structuur. De
verteller heeft wel een bepaald stra
mien in zijn hoofd, maar hij vult dat
op met wat hem te binnen schiet.
Deze structurele zwakte is in de
Surinaams Nederlandse bewerking
verergerd. Cairo voegt scènische
passages toe die het erfleven moe
ten oproepen. Zo verknipt hij de
draad van de vader-zoon-relatle nog
meer. zodat de uiteindelijke verwij
dering tussen beiden helemaal in de
lucht komt te hangen.
Boeiend blijft de beschrijving van
het erfleven. In het voetspoor van
het realisme onthoudt Cairo zich
van het geven van enig waarde
oordeel, hij geeft uitsluitend weer
wat hij waarneemt. Het valt op dat
er geen enkele figuur is van het
ruwe-bolster-blanke-pit-type. Door
de barre omstandigheden hebben
de erfbewoners oprecht plezier in
andermans ongeluk, dat ze dan ook
graag een handje helpen. Het eigen
belang is de hoogste morele norm.
Op het erf is lichamelijk geweld
heel gewoon. De verteller maakt er
veel werk van door het breed uit te
meten voor een verlekkerd geacht
publiek Ook de geestenwereld fas
cineert de verteller. Gerard van
Westerloo drukte deze realiteit eens
treffend uit met: „God woont voor.
de geesten wonen achter." Maar
vóór op het erf woont de eigenaar
van de krotten. Hij ontbreekt in
..TemekoeKopzorg". Cairo ver
zuimt de realiteit compleet weer te
geven. Hij beschrijft de a-morele
sloebers zonder dat hij voor Neder
landers een spoor uitzet naar de
oorzaak van de verpaupering.
De Surinaams Nederlandse bewer
king van „Temekoe" is voor Neder
landers bedoeld. Dat blijkt uit de
voetnoten en de vele vertalingen in
de tekst (omstreeks brekfest, mid
daguur). Ook het Surinaamse Ne
derlands past bij de realistische
aanpak van Cairo. Het schrijven in
deze taal is zijn grootste verdienste.
Vóór Cairo bestond het Surinaams
Nederlands alleen maar als spreek
taal. HIJ is de man die het pasklaar
maakte voor literair gebruik en
daarmee een nieuwe taalwerkelijk
heid creëerde. Zijn taal heeft een
sappige concreetheid die het Neder
lands steeds meer gaat missen. Ik
geniet van zinnen als: Slavernij
was niet zo werkzwoegerig; Liever
had hij zwijgtaal; Wanneer geld
voeten had gekregen en dus op on
verklaarbaar een manier verdwe
nen was; spontane buikweghaling.
abortus van natuur; als ze liefde
maakten, werd bijna eentje tegen
die wand plat gelekkerd.
Ondanks de zwakke structuur en
het ontbreken van grotere verban
den is er veel verrassends in „Teme-
koe/Kopzorg". Een voorbeeld. Ais
de vader in Paramaribo komt, ziet
hij voor het eerst een auto. Hij
vraagt zich af: Hoe kan dat ding
rijen dan? Is boze geest in 't? Want
ik zie geen benen onder wagen ren
nen! Edgar Cairo kan meer dan kol
der uitkramen in zijn wekelijkse
column. Als hij de tijd genomen had
omeen hechterestructuur te beden
ken, zou Temekoe/Kopzorg een
goed werk geweest zijn. Nu is het
een nog steeds niet ingeloste belof
te. Zcmpige armoede in sappig Su
rinaams.
Edgar Cairo, Temekoe/Kopzorg.
Uitgeverij In de Knipscheer, Haar
lem. 109 blz., 16,50.
„Verbolgen" moet een lievelings
woord zijn van de Duitse schrijver
Kohlenberg, die een roman schreef
over de beginjaren van Jan Pieters
zoon Coen. Maar ook broeiende hit
te, zoele dampen uit de broeiende
aarde, trillende lippen, snauwen,
brommen, snulven van woede, zijn
elementen waaruit hij zijn verhaal
samenstelt. Verder: moed. wreed
heid. onbuigzaamheid en calvinis
me („de geen pardon kennende,
strenge God van Calvijn"). Alle
maal om Coen, „grondlegger van de
koloniale macht van Nederland", te
schetsen als kind van zijn tijd. Er
komt ook nog een tweede deel.
W.F.S.
IJzeren Jan, door K.F. Kohlenberg.
Uitgave Hollandia, Baarn, 291 blz.,
32.50
iwb
Doi
feti
door dr. H. J. Romijn
recentelijk is een uit het Engels
vertaald boekwerk op de Neder-
landse markt verschenen waaraan
de titel Hersenen is meegegeven.
Aangetrokken door deze titel en de
veelbelovende foto-omslag, ver
wacht men in dit boek veel nieuwe
wetenswaardigheden betreffende
het functioneren van het brein te
zullen lezen. Helaas, men komt be
drogen uit.
Het eerste hoofdstuk is al een mis
lukte poging om enige elementaire
zaken, zoals de overdracht van in
formatie van de ene zenuwcel op de
andere, op begrijpelijke wijze te
verklaren. De deskundige lezer er
gert zich hier mateloos terwijl de
geïnteresseerde leek er nauwelijks
iets van opsteekt. Het tweede en
derde hoofdstuk behandelt aan de
hand van de uitkomsten van een
psychologisch experiment op een
Londense lagere school de aspecten
leren en onthouden. Vervolgens
komt het onderzoek van de Russi
sche hersenspecialist Luria aan de
orde. De bespreking van zijn gere
nommeerde neurobiologische bij
dragen betreffende de lokalisatie en
het samenspel van diverse hogere
hersenfuncties is echter dermate
onsystematisch en schamel dat
geen enekle serieuze lezer er iets
aan heeft. Na een interview met de
Amerikaanse astronaut Edgar Mit
chell, worden in vogelvlucht nog de
volgende themata te: spr ob
bracht: het functioneleversi
sen de linker en de reihter
schors, de holografie As mifcijn
teem voor het geheugm, b j-o
back, en een vergelijkirg tus m
functioneren van het Irein ebt
van een stad. Het boek vort
ten met een stukje scèncelib
omtrent een vermoede ?v olfkl
re ontwikkeling van oize
tot een soort van superoreiiaa
Wanneer ik een en andir n< en
overzie, dan krijg ik deind Fl
het hier een groepje los ri
schrift- of dagbladartikilen[£e
die onder een verleidelij:e
zo
bnt
lbs
tot een inhoudelijk weirig ii W
tieve boekenkastvullirg di
zijn genaaid. De algem;ne.
zich juiste en waardevolle
schap die de schrijver: p
over te dragen, te wefcn
meeste mensen in intell-cu J1-
zicht tot veel grotere pre:tat
den kunnen komen indien i *l'
ex
meer gebruik zouden mai
associatieve en creatief
gens van hun brein, wortt
voldoende onderbouwd «L
nauwelijks uit de verf Vlefllfj,
en weinig wol! Jammer di
is vertaald, temeer daar erL
veel betere boeken betrefi
functioneren van de herslinf'J]
een vertaling in
komen.
T. Buzan en T. Dixon „Hfl 11
(Zuidgroep B.V. Uitg«n
Haag, 184 pp., geïll. 37,
rs*