Groot-Nederlandse Gedachte bond en Geyl Jurek Beckers spel met overheid en lezer Zompige armoe in sappig Surinaams Briefwisseling 1911-1928 Coen Een onsamenhangend boek over hersenen MAANDAG 17 DECEMBER 1979 BOEKEN TROUW/KWARTET *ÜG1^ door dr. C. Rijnsdorp „Boos of niet steeds van harte je P.G." Dit schreef, op 26 april 1927, de 39-jarige his toricus Pieter Geyl vanuit Londen aan zijn 43-jarige vriend Carel Gerretson te Den Haag. Deze woorden zijn typerend voor Geyl in zijn relatie tot Gerretson ge durende Geyls Londense tijd. Hij was daar in 1913 correspondent geworden voor de Nieuwe Rotterdam- sche Courant, welke functie hij in 1919 verwisselde voor die van hoogleraar voor de Nederlandse studiën en ge schiedenis. Ondanks goede contacten in Engel se kringen, was hij met zijn hele hart in Nederland. En Oerretson. die hij in 1911 op het Vlaams stu dentencongres te Gent had leren kennen, was zijn belangrijkste bron voor informatie. Gerretson was de rechterhand van Jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman. de hoofdredac teur van het dagblad De Nederlan der Hij had van 1913 tot 1917 ge werkt op het departement van kolo niën en was later onder Colijn actief voor de Koninklijke Petroleum Maatschappij. Wat de beide mannen bond was de Groot-Nederlandse gedachte, als ook hun sterke betrokkenheid bij de geschiedenis. Wat hen scheidde was de aardrijkskundige afstand, afgezien van ontmoetingen over en weer Geyl leed hieronder, te meer omdat Gerretson geen plichtsge trouw terugschrijver was. De Lon dense „balling" verkeerde vrijwel voortdurend in alle staten over Ger- retsons nonachalance wat betreft tijdige beantwoording van vTagen en afdoening van geldzaken. Geyls brieven uit de hier aangeduide periode vormen een„symphonie pa- thétique" van gemoedsontladingen, variërend van machteloze woede tot wanhoop. Maar hij was altijd weer vergevingsgezind, want Ger- retsons nonchalance wat betreft jant medestrijder voor de zaken die hun beiden zo na aan het hart lagen. Vitaal Gerretson, van zijn kant. was een hard, maar impressionistisch wer ker die van alles aan zijn hoofd had. Hij kon bilderdljkiaans over zijn gezondheid klagen, maar verraste dan weer door zijn briljante vitali teit. Door zijn werkzaamheden keek hij voor en achter allerlei schermen en dat maakte hem voor Geyl zo onmisbaar. Gerretson bezat de creatieve fantasie, de verbeelding, die Geyl eerlijk erkende te missen, hoewel hij een emotionele natuur bezat. Zo bestond er een merkwaardige Spanningsverhouding tussen deze twee idealisten. Geyl was bekwaam, betrouwbaar, fatsoenlijk. Gerret son had iets- genikals en onbereken baars. De Briefwisseling Gerret- son-Geyl zal in vijf delen verschij nen. Deel 1, 1911-1928, verzorgd en toegelicht door drs. P. van Hees en dr. G. Puchinger, is van de pers. Het is een uitgave van Bosch Keu- ning nv te Baarn, telt inclusief bij werk 392 blz. en kost 37,50. Geyl schreef op 11 december 1921 aan Gerretson: „Amice hierbij de proef terug. Ik vind de annotatie uitstekend. Ze maakt de brieven eesbaar" (Groen van Prinsterer, Briefwisseling I). Ditzelfde geldt /an de verklarende aantekeningen n het onderhavige boek. Voor het stille martelaarschap van de anno tatie heb ik een eerlijke bewonde ring. Zoveel tijd, onderzoek en pre cisie te steken in verklarende noten, waarin niets over het hoofd wordt gezien en waarbij alleen in uiterste gevallen moet worden toegegeven „niet getraceerd", vereist een disci pline die voor een goed historicus vanzelf spreekt, maar die wel eens uitdrukkelijk mag worden gepre zen. Ook de Inleiding verschaft veel compacte informatie. Weerloos Geyl en Gerretson bestonden ook in epistolair opzicht vóór alles als his torici voor elkaar, zegt de Inleiding. „Eigenlijk is geschiedenis toch veel meer bevredigend dan politiek. Het ligt daar rustig en weerloos. Je kunt er op je gemak aan alle kanten omheen wandelen en tot vaste con clusies komen." Aldus Geyl en Ger retson op 4 februari 1927. Maar van geschiedenis schrijven tot geschie denis willen maken is maar een stap. Hun idealen leidden vanzelf tot activiteit. De basis hiervoor vormde hun „gemeenschappelijk Groot-Nederlandsche en nationalis tische overtuiging" (Geyl aan Gerr. 19 mei 1926). Op 14 december 1928 formuleert eerstgenoemde een soort credo. „Wij gelooven in ons eigen volk, wij willen onze eigen tradities ontwikkelen, wij willen ons ons eigen niet laten afkapen, tegenover hol en onwezenlijk kos mopolitisme houden wij vast aan het standpunt van onze eigen natio naliteit De redding (als redding mogelijk is) ligt in het behoud van eigen zelfstandigheid, het verzet te gen de golven van nivellering." Deze volzinnen hadden vandaag ge schreven kunnen zijn. Maar de brandende kwesties van die dagen waren andere dan de huidige: de Vlaamse Beweging, de Belgische Kwestie en de Duitse Bezettingstijd (1914-1918). Later in het boek dui ken Gerretsons zorgen over Neder- landsch-Indië op. De Groot-Nederlandse gedachte was in eerste aanleg historisch en cultureel. Ze leefde het zuiverst in Noord-Nederlandse breinen, zoals bij onze beide briefschrijvers. Maar in België lagen de zaken anders. Bij de Vlaamse Beweging waren cul tuur en politiek onafscheidelijk. Het ging niet tegen nivellering, maar tegen verfransing. De groot- nederlandse gedachte in België kon gemakkelijk uitglijden naar pan- germanisme, getuige het Vlaamse activisme. Hadden de Walen Frank rijk als steun in de rug, de Vlamin gen konden in het Duitse Rijk een potentiële beschermer zien. Was lonken naar Duitsland in België toen begrijpelijk, Nederland had cultureel geen beschermer nodig. IJveren voor de Vlaamse zaak in Den Haag en Londen kon politiek worden uitgelegd als een zich be moeien met de binnenlandse aange legenheden van een buurland. Retour Het idealisme van onze beide brief schrijvers, die het belang van de Nederlandse staat niet van dat van de Nederlandse cultuur konden scheiden, klopte niet helemaal met Gerretson de Vlaams-Belgische werkelijkheid. Gerretson wist dit nog beter dan Geyl. maar zijn hart ging toch altijd weer uit naar „die duizendwerf ver vloekte, die allerbelabberdste en toch, toch, zoo dondersch interes sante Vlaanderingers" (bl. 261). Dat zelfde hart, bron van retorische emotionaliteit, kon hem tot de bril jante toespraak verleiden, die hij februari 1924 in Nederland hield tot de flamingant Jacob. „En het is niet als klam cultuur-idealist, maar als ijskoud politiek realist, het is als hoogverrader en rebel dat wij hier, in het noordelijk deel van het Va derland des geestes „dasz wir mit der Seele suchen", van Groot-Ne derland welkom heten (Luid ap plaus, de zaal staat op, een ontroer de hand van Jacob etc.)." Een staatsman niet, een dichter en rhetor was hier aan het woord. Want vier jaar later blijkt Gerretsons hoofdinteresse naar Nederlandsch- Indië te zijn verschoven. Geyl schrijft hem uit Brussel op 3 april 1928: „Een jaar of meer geleden drong zich de Groot-Nederl. kwestie aan je op als een voortreffelijk wa pen in de verdragstrijd. Je ver vloekte suikerbarons e.d. moeten natuurlijk van Vlaanderen heele- maal niets hebben. De Indische kwestie neemt een groot deel van je energie in beslag." Gerretson kon hier tegen inbrengen „dat ik altoos op vollen stoom werk, mijzelf niet spaar, en doe wat mijn hand vindt om te doen", wat nogal veel was. Maar hij zat echt in over Indië. ..Een catastrophe in Indië is onvermijde lijk. Het benauwt me meer dan ik zeggen kan" schrijft hij eind okto ber 1927. En even tevoren: „Men voelt zich soms ontstellend machte loos, en het is me, als historicus, of ik een reprise beleef van 1828/1830." Dichter Bij deze aanhalingen moet ik het laten. Enkele totaalindrukken en overwegingen tot slot. De Inleiding wees er al op: Geyl was liberaal en atheïst, godsdienst was eei sant verschijnsel buiten h( retson stamde geestelijk ui( veil. Geyl was zeer ei maar miste verbeelding. Ii son, de mai van de ene, geworden dichtbundel, is nooit gestorven en dit hele habitus mede bepaali voordeel en nadeel. Hi Groot-Nederands ideaal blijvende, cjlturele kern,] waar het zich verzet tegen mopolitisme en nivellei nieuw gevaai is de sterk rende samerutelling van volking. Sind; we geen mi meer zijn (voct koloniën), de ouderwets» zin geen vj meer. Het kont er nu op formule te vinden om Ned( blijven. En «at het natii betreft: het e\angelie is tionaal, een asect dat sl ker zal gaan meespreken, we gerust var Nederland i houden. De lieide immers derland geen cwaad. ik 2 1c ha I) shi (lake door Hans Ester De Oostduitse schrijver Ju- rek Becker is in Nederland geen onbekende meer. Zijn vier romans zijn inmiddels bij uitgeverij Bruna in verta ling verschenen. Daaronder ook Jakob de Leugenaar, waarop Riet Diemer hier en kele maanden geleden de aandacht vestigde. De oorspronkelijk in 1973 bij Hins- torff (Rostock'DDR) uitgekomen roman De overheid misleid vertelt, hoe Gregor Blenek, die met tegen zin rechten studeert, meer en meer belangstelling begint te krijgen voor het schrijven van romans en verhalen. Met de publicatie van zijn literaire scheppingen wil het aan vankelijk niet vlotten. De wending ten goede komt. wanneer de redac trice van een uitgeverij bereid is, hem op voorhand een behoorlijk bedrag voor een nog te schrijven verhaal uit te betalen. Het gedeelte van de roman, waarin zich dit af speelt. noemt de verteller „Eerste verhaal" Dit deel beslaat ongeveer tweederde van het boek. Het „eer ste verhaal" omvat echter meer dan het bovenstaande suggereert. Je zou zelfs kunnen zeggen, dat het verhaal van de liefde tussen Gregor Bienek en Lola het kader vormt, waarbinnen de vragen van het schrijverschap hun plaats krijgen. Die liefdesrelatie wordt er tenmin ste door beïnvloed. Maar ook daarmee is niet alles ge zegd. Dit eerste gedeelte van het boek, dat om de thema's liefde en schrijverschap draait, heeft zo'n lichte, luchtige opbouw, dat Je je afvraagt, of het niet veel te ver gaat, de losjes samengevoegde episodes en gebeurtenissen onder de twee met elkaar verbonden noemers lief de en schrijverschap te brengen. Veel aandacht krijgen Gregors menselijke relaties met anderen: met zijn ouders, zijn hospita me vrouw Sauerbier, de oude buurman Hensel, de redactrice van de uitge verij, zijn hoogleraar Gelbach, om er enkele te noemen. Door zijn origi nele typeringen wist de verteller mij buitengewoon te boeien. De be schrijving van het zondagse bezoek aan prof. Gelbach en het onvermij delijke getuige zijn van de geïrri teerde verhouding tussen Gelbach en diens huishoudster bewijst grote vertellerskwaliteit. Zo zijn er meer episodes op tc noemen, die het lezen van dit gedeelte tot een vlotte, amu sante aangelegenheid maken. Vragen Tegelijkertijd komen er echter vra gen op. De ernst van de in het boek aangeslagen thema's lijkt niet hele maal te rijmen met de losse vorm, waarin de gebeurtenissen aan el kaar zijn geregen. De liefdesescapa de met de genoemde redactrice bijv., die voor de betrokkenen niet helemaal bevredigend eindigt, vormt op zich een interessant ver haal. Bij mij liet deze episode een kater achter, omdat ze niet in haar consequenties voor de relatie met Lola is doordacht. Hoe sterker het accent ligt op het episodische ka rakter van de gebeurtenissen, des te geringer is het profiel van de liefdes relatie met Lola. die toch, getuige het slot van de romart, het constan te element in dit bontfe geheel moet zijn. Zelfs voor de beschrijving van Lola zelf heeft deze vertelwijze ge volgen. Ze blijft tot het voorlaatste gedeelte een contourloos meisje, f terwijl ze toch volgens de verteller beeldschoon en intelligent is. De botsing tussen de losse opbouw van dit deel van de roman en de tussenmenselijke problemen, die aan de orde komen, is het duide lijkst zichtbaar, wanneer Lola zwanger blijkt te zijn en naarstig naar een aborteur moet worden ge zocht. Dit deel mist iedere diep gang. de reacties van de betrokke- f nen zijn onecht. In het licht van Gregor Bieneks op andere plaatsen gedemonstreerde gevoeligheid komt het vertelde op mij ongeloof waardig over. Dit eerste gedeelte van de roman eindigt met een verkeersongeluk, waarbij Lola gewond raakt. In het ziekenhuis doet Gregor Lola een huwelijksaanzoek. Het middengedeelte van het boek. „Roman" getiteld, omvat acht bladzijden en vat zes jaar uit het leven van Gregor en Lola kort sa men. Bienek is intussen een gevierd schrijver van film-scenario's gewor den, Lola slaagde voor onderwijze res en er is een dochtertje, Anna, geboren. De belangrijkste verande ring tegenover het voorafgaande is, dat Gregor nu wel bereid blijkt tot aanpassing van wat hij schrijft aan de wensen van zijn opdrachtgevers. De slotsom van het middenstuk is, dat Gregor en Lola beiden ongeluk kig zijn. Verandering In het laatste deel van het boek. het „Tweede verhaal", vindt een zeer wezenlijke verandering ten opzich te van het eerste plaats. Nog steeds zij het minder neigt de opbouw Jurek Becker tot het episodische. Maar aan een doordenken van de samenhang tus sen menselijke verhoudingen en de beoefening van het schrijverschap valt niet meer te ontkomen. Het verschil tussen het „Eerste" en het „Tweede verhaal" openbaart zich bijv. in de gevolgen, die Gregors seksuele uitje met een vroegere stu- diegenote voor de relatie met Lola heeft. Het „Tweede verhaal" is het verslag van een crisis, zowel in de al jaren stagnerende verhouding met Lola als in de onvrije positie, waarin Gregor Bienek als schrijver staat. Dit leidt aan het slot van het boek tot een climax, waarbij Lola de waarheid en daarmee de waarde van Gregors schrijverschap in twij fel trekt. Het slot is een doorbraak tot eerlijkheid tegenover de eigen positie als schrijver, tot bereidheid, de kritiek van Lola te doordenken en bevat tegelijkertijd een glimp van vernieuwing in de verstarde, .geritualiseerde verhouding tot Lola zelf. De slotregels luiden vermoede lijk een nieuwe fase in. Naar de consequenties hiervan voor Gre gors schrijverschap kunnen we al leen maar raden. Met het bovenstaande is de gesig naleerde tegenstrijdigheid tussen losse opbouw en thematische een heid van deze roman nog niet ver klaard. Ik vermoed, dat de verteller zelf in het verschil tussen bedoeling en verpakking van Gregor Bieneks verhalen de sleutel hiertoe heeft ge geven. Bienek leidt als schrijver een dubbelleven van uiterlijk confor misme en innerlijke eigenzinnig heid. In de titel De overheid misleid is dat uitgedrukt. Gregor Bienek suggereert iets anders dan hij be doelt. Hij verbergt zijn intenties in verhalen met een dubbele bodem. Het verhaal over de man, die zijn gebit op grond van de bijzondere samenstelling daarvan aan de gemeenschap moet offeren, is symptomatisch. Het gebit staat voor de individualiteit van deze man. Daarmee krijgt het verhaal een politiek geladen betekenis. Als schrijver van film-scenario's wordt Bienek dairentegen éme« van zijn verhden uit Belijl genomen. Waakzaam Uijven •De roman De overheid mis) ook op twee manieren word zen. In eerste instantie als d vlakkige ontwikkelng schelmachtige schri.ver. Tel de als het verhaal vai een sc| wiens officiële succes oir evenredig is aan waarheid spronkelijkheid van zijn gezien, is het een negatieve® keling, die hier gescletst v dat geval probeert dt romaj de lezer als de meelezende o om de tuin te leiden doorl luchtige, humoristische tooi| loorgang van een z»er origi ginnend schrijver t» vertelle] betreuren. Al met a betekei preteren in dit ge\al, dat d waakzaam moet bijven, d.vl hij dit spel moet doorzien. V vraag, op welk spocr de lezer) slot wenst door te gaan, zalj twijfel de mate vax inform de verhouding vm overt schrijver in de DDE een belij rol spelen. In zijn vierde boek (uit 19"! onder de titel Slapeloze dal vertaling verschenei is. heel Becker het probleen van itPicI en overheid veel directer beh dan in het hier besproken Slapeloze dagen neemt geer blad voor de mond. lilt bitte|3xi kon daarom de ïoop auteur ten spijt net in verschijnen. Jurek Becker: De ove-heidr vertaling van Evelim vanfe^ wen. Uitgeverij Bruia te 251 bladzijden, 24.9). etb Wat moeten schrijvers doen met een onderwerp dat nog door geen enkele voorganger beschreven is? De Cubaan Alejo Carpentier vroeg zich dit af voor de eerste Zuid- amerikaanse schrijvers. Ze hadden te maken met een continent waarin de kleine Europese verhoudingen ver te zoeken waren. Volgens Carpentier sprak het vanzelf dat ze toen grepen naar de barokke stijl, omdat de Mont Blanc maar een heu veltje is vergeleken bij de, giganten van de Andes. In het Caribisch gebied stonden de schrijvers voor eenzelfde probleem. Ze hadden geen voorbeelden die hun duidelijk maakten hoe ze de zompige armoede van het erfleven oproepen konden. Ze grepen daar om naar het realisme. Een van hen ts de Surinamer Edgar Cairo, die bijna sneller produceert dan een lezer kan consumeren. Nu komt hij met de omwerking van zijn eerste prozawerk in het Surinaams „Te- mekoe". dat van 1969 is. Het Suri naams is vervangen door het Suri naams Nederlands, de titel is uitge breid met ..Kopzorg'' en in plaats van de vader-zoon-relaUe staat het erfleven centraal. Realistisch is Edgar Cairo in de vertelsïtuaUe. HIJ leunt sterk aan tegen de mondelinge literatuur, die in Suriname op tori-avonden, waar allerlei verhalen Improviserend ver teld worden, nog steeds een bloei- door Jos de Roo end leven leidt. Hij sipreekt Je toe met verhaalvriend en wijst op het verband met het mondelinge vertel len: „Dan tcat ik weet vertellen ga. met zeggen op papte* hier zondei klank, die wel gaat klinken aan J< hoofd, wanneer je oog van klank herrijst tot het gehoor van fluister- taal in luister van de lust die 't lezen isDoor de omslachtig heid vergt Cairo wel wat geduld van de lustige lezer, maar ook dat hoort bij de regels van het mondelinge vertellen in Suriname. Een zwakte van de realistische ver telsituatie is de losse structuur. De verteller heeft wel een bepaald stra mien in zijn hoofd, maar hij vult dat op met wat hem te binnen schiet. Deze structurele zwakte is in de Surinaams Nederlandse bewerking verergerd. Cairo voegt scènische passages toe die het erfleven moe ten oproepen. Zo verknipt hij de draad van de vader-zoon-relatle nog meer. zodat de uiteindelijke verwij dering tussen beiden helemaal in de lucht komt te hangen. Boeiend blijft de beschrijving van het erfleven. In het voetspoor van het realisme onthoudt Cairo zich van het geven van enig waarde oordeel, hij geeft uitsluitend weer wat hij waarneemt. Het valt op dat er geen enkele figuur is van het ruwe-bolster-blanke-pit-type. Door de barre omstandigheden hebben de erfbewoners oprecht plezier in andermans ongeluk, dat ze dan ook graag een handje helpen. Het eigen belang is de hoogste morele norm. Op het erf is lichamelijk geweld heel gewoon. De verteller maakt er veel werk van door het breed uit te meten voor een verlekkerd geacht publiek Ook de geestenwereld fas cineert de verteller. Gerard van Westerloo drukte deze realiteit eens treffend uit met: „God woont voor. de geesten wonen achter." Maar vóór op het erf woont de eigenaar van de krotten. Hij ontbreekt in ..TemekoeKopzorg". Cairo ver zuimt de realiteit compleet weer te geven. Hij beschrijft de a-morele sloebers zonder dat hij voor Neder landers een spoor uitzet naar de oorzaak van de verpaupering. De Surinaams Nederlandse bewer king van „Temekoe" is voor Neder landers bedoeld. Dat blijkt uit de voetnoten en de vele vertalingen in de tekst (omstreeks brekfest, mid daguur). Ook het Surinaamse Ne derlands past bij de realistische aanpak van Cairo. Het schrijven in deze taal is zijn grootste verdienste. Vóór Cairo bestond het Surinaams Nederlands alleen maar als spreek taal. HIJ is de man die het pasklaar maakte voor literair gebruik en daarmee een nieuwe taalwerkelijk heid creëerde. Zijn taal heeft een sappige concreetheid die het Neder lands steeds meer gaat missen. Ik geniet van zinnen als: Slavernij was niet zo werkzwoegerig; Liever had hij zwijgtaal; Wanneer geld voeten had gekregen en dus op on verklaarbaar een manier verdwe nen was; spontane buikweghaling. abortus van natuur; als ze liefde maakten, werd bijna eentje tegen die wand plat gelekkerd. Ondanks de zwakke structuur en het ontbreken van grotere verban den is er veel verrassends in „Teme- koe/Kopzorg". Een voorbeeld. Ais de vader in Paramaribo komt, ziet hij voor het eerst een auto. Hij vraagt zich af: Hoe kan dat ding rijen dan? Is boze geest in 't? Want ik zie geen benen onder wagen ren nen! Edgar Cairo kan meer dan kol der uitkramen in zijn wekelijkse column. Als hij de tijd genomen had omeen hechterestructuur te beden ken, zou Temekoe/Kopzorg een goed werk geweest zijn. Nu is het een nog steeds niet ingeloste belof te. Zcmpige armoede in sappig Su rinaams. Edgar Cairo, Temekoe/Kopzorg. Uitgeverij In de Knipscheer, Haar lem. 109 blz., 16,50. „Verbolgen" moet een lievelings woord zijn van de Duitse schrijver Kohlenberg, die een roman schreef over de beginjaren van Jan Pieters zoon Coen. Maar ook broeiende hit te, zoele dampen uit de broeiende aarde, trillende lippen, snauwen, brommen, snulven van woede, zijn elementen waaruit hij zijn verhaal samenstelt. Verder: moed. wreed heid. onbuigzaamheid en calvinis me („de geen pardon kennende, strenge God van Calvijn"). Alle maal om Coen, „grondlegger van de koloniale macht van Nederland", te schetsen als kind van zijn tijd. Er komt ook nog een tweede deel. W.F.S. IJzeren Jan, door K.F. Kohlenberg. Uitgave Hollandia, Baarn, 291 blz., 32.50 iwb Doi feti door dr. H. J. Romijn recentelijk is een uit het Engels vertaald boekwerk op de Neder- landse markt verschenen waaraan de titel Hersenen is meegegeven. Aangetrokken door deze titel en de veelbelovende foto-omslag, ver wacht men in dit boek veel nieuwe wetenswaardigheden betreffende het functioneren van het brein te zullen lezen. Helaas, men komt be drogen uit. Het eerste hoofdstuk is al een mis lukte poging om enige elementaire zaken, zoals de overdracht van in formatie van de ene zenuwcel op de andere, op begrijpelijke wijze te verklaren. De deskundige lezer er gert zich hier mateloos terwijl de geïnteresseerde leek er nauwelijks iets van opsteekt. Het tweede en derde hoofdstuk behandelt aan de hand van de uitkomsten van een psychologisch experiment op een Londense lagere school de aspecten leren en onthouden. Vervolgens komt het onderzoek van de Russi sche hersenspecialist Luria aan de orde. De bespreking van zijn gere nommeerde neurobiologische bij dragen betreffende de lokalisatie en het samenspel van diverse hogere hersenfuncties is echter dermate onsystematisch en schamel dat geen enekle serieuze lezer er iets aan heeft. Na een interview met de Amerikaanse astronaut Edgar Mit chell, worden in vogelvlucht nog de volgende themata te: spr ob bracht: het functioneleversi sen de linker en de reihter schors, de holografie As mifcijn teem voor het geheugm, b j-o back, en een vergelijkirg tus m functioneren van het Irein ebt van een stad. Het boek vort ten met een stukje scèncelib omtrent een vermoede ?v olfkl re ontwikkeling van oize tot een soort van superoreiiaa Wanneer ik een en andir n< en overzie, dan krijg ik deind Fl het hier een groepje los ri schrift- of dagbladartikilen[£e die onder een verleidelij:e zo bnt lbs tot een inhoudelijk weirig ii W tieve boekenkastvullirg di zijn genaaid. De algem;ne. zich juiste en waardevolle schap die de schrijver: p over te dragen, te wefcn meeste mensen in intell-cu J1- zicht tot veel grotere pre:tat den kunnen komen indien i *l' ex meer gebruik zouden mai associatieve en creatief gens van hun brein, wortt voldoende onderbouwd «L nauwelijks uit de verf Vlefllfj, en weinig wol! Jammer di is vertaald, temeer daar erL veel betere boeken betrefi functioneren van de herslinf'J] een vertaling in komen. T. Buzan en T. Dixon „Hfl 11 (Zuidgroep B.V. Uitg«n Haag, 184 pp., geïll. 37, rs*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 10