53en vlucht uit de Westerse cultuur Schimmen jeren bewegen zonder gezien te worden RDAG 15 DECEMBER 1979 TROUW/KWARTET ir ■KUNSTC alom de figuratieve kunst een herwaardering ondervindt, lijkt het hoofdstuk van de tracte kunst definitief te worden afgesloten. De frisse wind die ooit door het muffe nstklimaat van de jaren veertig en vijftig waaide, heeft niet alleen aan kracht ingeboet, ar bleek ook te zijn uitgewerkt om nog in spirerend te werken op een nieuwe generatie, abstracten worden bijgezet in de musea om met een rouwig oog te worden bekeken hoe Koog maar twintig jaar geleden toeging. Voorlopig houdt dat nog green herleving van kwaliteiten in, zoals dat wel het geval is met de belangstelling voor de kunst uit de ,n '20. Integendeel, want wie bijvoorbeeld naar Jaap Wagemaker in de Haarlemse nshal gaat kijken, ontkomt niet aan de indruk dat hij of zij naar werk kijkt dat duidelijk issé" is. a oplea tien en aam igenhek ingen, ien >967,- anmeW an indi voor 1 :itatiei igs- pr Cees Straus t is waarschijnlijk toe te schrij- aan de snelle opeenvolging de meest uiteenlopende stij- in de laatste 25 jaar, want hoe n het anders worden verklaard de moderne kunst van de ren vijftig nu zo hopeloos geda rd overkomt. 'rkrllgtj ■t en de maar eens rond op de Pollock-pre- tatie in het Stedelijk Museum in Am- idam, een schilder die nog geen kwart iw geleden stierf en wiens werk nu al Jstrekt museaal is. Komt dat gedateerd wordi n dan voort uit het feit dat de kracht die 9en-B i zijn werk zou moeten uitgaan al is 12 564 geput, dat niemand er in scheppende iets mee kan doen? Of moet de tijd tand creëeren zodat hij in de toekomst kan inspireren? Toen Mondriaan erf, was er niemand die verder ging met hij in zijn laatste levensperiode had Dgedragen en wat toch zeker revolutio- r was te noemen. Het moest tot de zestig duren voordat de abstract- Bietristen met Mondriaans uitgang- rnten verder gingen. En inmiddels is ch ook deze onderkoelde stijl op een od spoor gekomen, maar dat terzijde. »edre| ltKlWe gevoel van gedateerdheid komt sa' bij het zien van de schilder Jaap Wage- 'n9- aker van wie het Frans Halsmuseum in Vleeshal in Haarlem doeken uit zijn iterieperiode laat zien. Ook Wagemaker •1972) is inmiddels volstrekt geda- eerd geworden, iets dat niet door een ituurlijk gegeven als zijn dood is veroor- akt, maar door het loutere feit dat zijn |1 van werken niet voldoende innerlijke aagkracht voor een volgende generatie sat om te worden gecontinueerd. is deze presentatie alleszins een be fit waard voor wie vatbaar is voor het he. Want op dat punt is Wagema- luidelijk een uitzondering in de non- itieve kunst zoals die zich hier na de oorlog heeft ontwikkeld. We moeten daar bij dadelijk denken aan de Cobra-groep die voortging op het pad dat de surrealis ten en expressionisten al voor de oorlog hadden ingeslagen, namelijk .dat kunst zich mocht onttrekken aan ieder schoon heidsideaal. Wagemaker staat in meer dan in een opzicht van de Cobra-groep af. Natuurlijk, er zijn een paar opvallende overeenkomsten: Appel, Comellle c.s. zochten een bevrijdend artistiek klimaat over de grenzen en net als Wagemaker gingen ze naar Parijs waar ze onder de indruk kwamen van surreëel werkende schilders als Wols, Fautrier, Dubuffet en Burri. Sommigen van de Cobra-groep (Brands bijvoorbeeld) oriënteerden zich een tijd lang op de etnografica, zoals Wagemaker afrikaanse objecten ging verzamelen. Bij de Cobra-groep echter heeft het door breken van wat tot dan toe als academi sche normen ten aanzien van de esthetica gold, een veel agressiever gehalte gehad. Dat zal ook wel aan Wagemakers karakter hebben gelegen; aan de hand van zijn schilderijen is hij veel minder spontaan, eerder bedachtzaam en introvert te noe men. De geëxplodeerde vormen, de kleu- renorgies en de naief-speelse voorstel lingswereld die Cobra zichzelf schiep, dat alles is bij Wagemaker niet terug te vindn. Archetypen. De imaginaire wereld die Wagemaker schept, gaat ook niet terug op de kinderte kening, maar ze is evengoed een vlucht uit de realiteit. Wagemaker heeft voortdu rend gezocht naar tijdloze gegevens die hij als archetypen van de kunst kon laten fungeren. In de eerste fase van zijn mate rieperiode, die grofweg van halverwege de jaren vijftig tot de helft van de jaren zestig heeft gedateerd, is hij met land schappelijke thema's bezig. Zijn titels ver wijzen in die tijd sterk naar ruimtelijke gegevens (Kaligroeve, Doorbroken ruimte. en in een andere betekenis van het woord ook Meteoriet). Zelden is dit werk agres sief, pas in 1961 maakt hij met Image insolite een afschrikwekkende voorstel ling waarvan de afkomst eerder in een ander werelddeel moet worden gezocht dan dat ze raakvlakken zou vertonen wat dichtbij ons ligt (en dus een grotere schok- uitwerking zou hebben). De pessimisti sche stemming, de zwaarmoedigheid die steeds de kop opsteekt, lijkt hem in die periode vaak de baas te zijn. Zelfs als hij met bleke kleuren werkt, is de einduit komst getekend door een onoverkomelijk lot. Wagemaker blijft daarbij steeds aards gericht, zijn antwoorden in een niet door menselijke aanwezigheid bepaalde wereld vindend. Het is bij dit alles niet vreemd dat Jaap Wagemaker vatbaar voor mythes is. Hij toont er een levendige belangstelling voor en komt er in zoverre mee verder dat hij ze kan herscheppen. In de jaren 1963-'65 ont staat een serie heel licht gehouden doeken die sterk verwijzen naar een prehistori sche tijdsbepaling. Niet zoals verwacht kon worden, geeft hij van die tijd een herordening, maar hij schept een heel nieuwe mystiek die geen enkel raakvlak meer heeft met de feitelijke geschiedenis. Hetzelfde gebeurt ook met een reeks maanachtige landschappen, maar het ver velende feit doet zich hierbij voor dat de jongste geschiedenis Wagemaker als het ware van zijn romantiek heeft ontdaan en een hele nieuwe romantiek heeft weten te scheppen. Hout> Wagemaker heeft tot dan toe al wel hout als een van zijn materialen op het doek aangebracht, maar de toepassing ervan is steeds beperkt gebleven in zijn manier van uitdrukken. Pas rond 1966 krijgt het hout een autonome waarde. Het duide lijkst wordt dat verklaard aan de hand Cavettes du Sahara, diverse materialen van een op Afrika geënte serie werken. Het merkwaardige doet zich voor dat Wa gemaker in zijn composities dan steeds tot een kruisvorm komt, waarschijnlijk onder invloed eefcs naar Oost-Europa in 1968. In dat Jaar ziet hij in Rusland iko- nen. vatbaar als hij is voor het vreemde in de kunst en voortdurend zoekend naar een bevrediging van zijn religieuze gevoe lens, moet Wagemaker deze uitingen diep in zich hebben opgenomen. Want hoewel het werk dat hij dan gaat maken in zijn uiterlijke verschijningsvorm ver weg staat van de heiligenvoorstellingen uit de ortho doxe kerken, het heeft exact hetzelfde sacrale karakter. Gebruikswaarde Wagemaker probeert de „gebruikswaar de" van de ikoon te herscheppen, maar slaagt daar maar ten dele in. Er moet in Wagemaker een strijd hebben geleefd die ging tussen enerzijds de gebruikswaarde van cultusvoorwerpen in de niet-Westerse wereld en anderzijds de autonome functie die de kunst in onze wereld heeft. Om tot een synthese te komen van die paradoxale gegevens, kon hij zich nauwelijks op de geschiedenis beroepen en moest hij op zijn eigen, volstrekt individuele kracht afgaan. Het tekent de schilder in en trouwens ook de Invloed die hij van Burri heeft ondergaan hem dat hij een oplos sing in het materiegebruik heeft gevon den: het platte vlak groeit uit tot een object. Weliswaar nog twee-dimensionaal maar met een intensiteit die verder gaat dan de reliëfvorm. oor T. van Deel p grond van zijn de- iut, „Oud-Zuid", t)èg de criticus Kees ?ns zich bezorgd af ie Matsier nu verder oest. Hij was niet de iige die, onder de in ruk van zulk perfect roza, deze vraag stel- 0f „Oud-Zuid" was af, Taar wat nu? Essays, en Fens- zou wel g tts voor Matsier zijn. J* tweede verhalenbundel, irOK Inljepaald vertraagd", stelt enigszins in het gelijk, soverre Matsier de anecdo- k is gaan beteugelen, wat tn verhoogde graad van ab- factie tot resultaat heeft. In kritiek is er al op gewezen l Matsier in verhalende orm filosofie beoefent. De ti ls van twee nieuwe verhalen Ijzen daar al op: „Flatus vo- („ademstoot" een term het middeleeuwse nomina al en „Esse est percipi" Zijn is waargenomen wor- Berkeley. achttiende w ^UWs nominalist). Het is. ont- 'öKltenzeggelijk. waar dat er in Re verhalen veel filosofie zit, laar belangrijker nog lijkt 'e dat er ondanks geconcen- eerdheid en abstractie geen Hogen zijn ontstaan, maar Rhalen. met spanning. en kanecdotiek uit „Oud-Zuid" hoewel ook daar al opmer- eI1lk to the point is in Onbepaald vertraagd" op fn haast pijnlijke manier Reenvoudigd: éen kwestie ^t nu centraal, die welis- faar de vorm van een gebeur- RUs krijgt, maar de uitdruk- to? is van een mentaal pro- of liever: een mentale toe- •land Uit de verhalen is op te ftaken dat Matsier meestal le naam van de ikfiguur levendige gebeurtenissen in- RPreteert als zelfgeschapen r •nhbeeiden. Vandaar dat de realiteit in zijn werk onder zware druk staat van de ver beelding, die bij Matsier over eenkomt met analyse. Hij wil. telkens weer, uitmaken waar zijn eigen identiteit begint en ophoudt, om verlost te raken uit de verlammende greep van de toeschouwende realiteit. Het eerste verhaal „Flatus vo- cis" is een nog betrekkelijk weinig verontrustende versie van dit probleem. Matsier werkt als redacteur van een filosofische encyclopedie en doet moeite om van de geleer de Dunning het artikel over het nominalisme los te krij gen. Telkens wordt het hem beloofd, maar toegestuurd wordt het niet. Dunning ver zint voortdurend uitvluchten, maar Matsier houdt aan, con centreert zich geheel op dit geval en reist ten slotte per. trein naar Dunnings werkplek om het artikel dat klaar zou zijn persoonlijk af te halen. Daar zit hij. aan het eind van zijn verhaal, in Dunnings werkkamer, de geleerde is af wezig. misschien op komst. Dan wordt er getelefoneerd, Matsier neemt op, en valt op dajt ogenblik samen met Dun ning, die in de weken daar voor talloze malen de telefoon opgenomen moet hebben en Matsier aan de lijn kreeg. „Nominalisme", haalt Matsier aan uit een filosofisch woor denboek, „is de naam van het kennistheoretische standpunt dat de algemene termen waar mee de mens de werkelijkheid om zich heen ordent geen ob jectief bestaande, reële enti teiten aanduiden, maar louter en alleen woorden, namen zijn". De vraag is dan ook. na lezing van „Flatus vocis". of Dunning bestaat en of hij niet een afsplitsing is van Matsier zelf. De reële geschiedenis gaat na verloop van tijd nogal irreële trekken vertonen, er komt speling in tijd en ruimte, Nleolaas Matsier de dingen, de voorvallen, de mensen gaan samenvallen. Verdubbeling en cirkelgang zijn belangrijke vormgevings principes in dit proza. De „tweede persoon" (Dunning) is een dubbel van de eerste, die hem heeft geschapen en hem een verhaal lang in leven laat, buiten zichzelf om. als het ware om zich met hem te meten. Dat is geen geringe zaak. en in het derde verhaal, „De Minnema-variaties", neemt het bepaald verontrus tende vormen aan. Daar wordt Matsier als redactie-se cretaris van een literair tijd schrift gefascineerd door de inzendingen, en verschijnin gen, van een waanzinnige dichter, Mlnnema genaamd. Deze Minnema weet door zijn niet aflatend optreden een vrees in Matsier te veroorza ken die gelijkt op een vreze voor de dood. Hij neemt als een demon bezit van Matsiers geest, zodanig dat deze Uitein delijk volledig depersonali seert. Als Matsier zich. 's avonds, bij donker, geschei den door een glasruit, oog in oog met Minnema bevindt denk hij zelfs: „Als het Minne ma is die ik zie. Als hij mij ziet. Als het Minnema is die mij ziet. Als ik het ben die Minnema ziet". Wie is ik? Matsier beoefent jn deze verhalen een soort re gressie hij probeert te ver dwijnen, om aan den lijve te ervaren tot hoever dat moge lijk is. Het is zoiets als sterven een te groot woord lijkt dat soms niet om erachter te komen welke proporties men zelf heeft, en in welke verhou ding men staat tot de buiten wereld. In het verhaal „Onbe paald vertraagd" wordt die bijna-afwezigheid door Mat sier aangehouden, als hij in bed blijft liggen, alle omstan digheden gedetailleerd regis treert en ook de innerlijke be weging precies volgt. Alweer: om te ontdekken welke mate van aanwezigheid bestaat. Ook in dit verhaal is er een „tweede persoon, een waarne mer in de gedaante van een huurster, die hem in zijn gesi muleerde geboorte een nauwkeurig opstaan stoort. Het is wel goed om nog eens te benadrukken dat Matsier de essentiële vragen wie ben ik? wat is de werkelijkheid? bijzonder spannend behan delt. Door de nauwkeurigheid van zijn stijl, die door maar weinigen op het ogenblik geë venaard wordt, door de ver dunning van ruimte en de ver traging van tijd die er in zijn werk optreedt, door de helde re en toch geheimzinnige pei ling van sensaties, ontstaat er proza dat maximaal op z'n hoede is en tegelijk verbazend emotionerend. Dat geldt misschien wel in de hoogste mate voor het verhaal waarmee de bundel besluit: „Esse est percipi". Het is het meest gecompliceerde ver haal, en ook wel het meest duistere. Het is het meest ge compliceerde verhaal, en ook wel het meest duistere. Het bevat het minutieuze verslag van een waarneming, die de kern blootlegt van Matsiers probleem. Hij ziet twee jon gens op een zodanige manier bijeenliggen dat zij herinne ren aan een beeld van Cano- 'va: „slapende nimfheid". Voor die „slapende nimfheid" ver wijs ik naar de zojuist ver schenen Themerson-vertaling die Matsier maakte: „Logika, etiketten en vlees". Op blz. 85 wordt Canova's realistische beeld van een liggende vrouw de hoogste graad van abstrac tie toegeschreven. Zo heeft ook het beeld dat Matsier be schrijft universele pretenties. Hoe vaker ik Matsier verhalen herlees ze stonden eerder in De Revisor, waarvan Matsier en ik beiden redacteur zijn hoe duidelijker hun meerdui digheid zich concentreert. Matsier gaat in deze vier ver halen op vier verschillende manieren de confrontatie aan met de dood. Hij schept zich belagende dubbelgangers, be wegingloze beelden, crises, die hem de ervaring geven van het verschil tussen er zijn en er niet zijn. Het slotverhaal eindigt met een conclusie, die wel de conclusie is van de hele bundel: „Wat me te doen staat, is heel eenvoudig: leren bewegen. Bewegen zonder ge zien te hoeven worden. Zon der verlamd te raken door een toeschouwer. Zonder mijzelf gade te slaan". Er wordt aan het begin van dit verhaal een biechtsituatie be schreven: „Absolve te" „loslaten, vrijspreken, laten gaan". Matsier vraagt zich dan af: „Maar welke onbeken de moest mij laten gaan? Waarvan zou ik vrijgesroken kunnen worden? En wat was het dat mij vasthield?" De bundel „Onbepaald ver traagd" is een fascinerend on derzoek naar het antwoord op deze vragen. Nicolaas Matsier. Onbepaald vertraagd. Amsterdam, Que- rido. 1979. 92 blz. 17.99 De keuze die Wagemaker heeft gemaakt voor de materie, is gedaan ten koste van de symbolische Inhoud van het werk. Er is geen werkelijke synthese ontstaan tussen twee tegenstrijdige elementen, in feite is Wagemakers oplossing opnieuw een vlucht geweest. Misschien draagt ook dat feit bij aan de gedateerdheid van zijn werk: de artistieke opvatting lijkt hier haast van een al te kunstmatig kaliber te zijn. Tot en met 24 januari in de Vleeshal in Haarlem. Geopend op maandag tot en met zaterdag van 10-17 uur, op zondag vanaf 13 uur. Van 19 januari tot en met 25 februari in Centrum De Vaart in Hilver sum. In het Frans Halsmuseum zelf is een kleine tentoonstelling „Rondom Jaap Wagemaker" ingericht met werk van vrienden en tijdgenoten. Peter Handke heeft twee jaar geleden zijn oorspronkelijk in 1967 tot stand gekomen roman Die Hornissen herschreven. Van de laatste versie is nu een Nederlandse vertaling ver schenen onder de titel De wespen. In bijgaande bespreking gaat J. van Doorne in op dit boek waarin een blinde man zonder enige achtergrond wordt geportretteerd. Handke maakt het de lezer met zijn duistere toespelingen bijzonder lastig. Het lijkt er bij sommige auteurs op, dat zij het op ons opzettelijk moeilijk maken. Je vraagt je dan als lezer af: wat bedoelt de man in vredesnaam. Wat «wil hij me zeg gen. Ik kan mij maar niet aan de indruk onttrekken, dat zij door ondoorzichtig te schrijven, den ken diepzinnig te schrijven. Dat is een ergelijke ervaring. Ik had die opnieuw toen ik „De wespen" van Peter Handke las. Ik vond in de roman ver schijnselen die ik ook bij Thomas Ber- nhard gevonden had: zinnen die opzette lijk lang gemaakt zijn, en duistere toespe lingen waaruit de lezer dan maar moet opmaken wat er eigenlijk tot hem gezegd wordt. En het heeft er veel van weg, dat vooral iir het Duits schrijvende lieden daar een handje van hebben. Peter Handke is een in Oostenrijk (1942) geboren auteur. Hij schreef romans en toneelstukken. Zijn „Die Homissen" werd in 1966 geschreven, doch in 1966 geheel herzien. Deze nieuwe versie ligt ten grond slag aan de Nederlandse vertaling die on langs is uitgekomen. De Nederlandse titel is niet een vertaling van de Duitse. Waar om, weet ik niet. Homissen zijn horzels, een soort van vliegen, doch beslist geen wespen. Het boek behelst de gewaarwordingen en de herinneringen van een blinde, een ver moedelijk nog Jonge man. Daar begint het al. Ik moet namelijk „vermoedelijk" schrijven, omdat de schrijver uitermate vaag is in zijn mededelingen over de hoofdfiguur. Te welker gelegenheid de man blind ge worden is. wordt eveneens door mist om ringd. De man leeft samen met zijn vader en zijn stiefmoeder. De stiefmoeder blijft schimmig en ook zijn vader moet het met vage contouren doen. Doordat de herinneringen van de hoofdfi guur uit de tijd dat hij nog ziende was, zich vermengen met zijn belevenissen als blinde, komt de lezer in verwarring. Daar enboven komen er in het boek twee broers voor. van wie het lot zo duister verteld wordt, dat ik er werkelijk geen raad mee weet. Ik weet al evenmin raad met de soms heel lange uitweidingen over onbenulligheden. Welke functie hebben die? Ik heb er geen antwoord op kunnen vinden. Na het lezen van het boek kende ik de hoofdfiguur nog altijd niet. Wel heb ik een stroom van herinneringen en belevenissen leren ken nen. welke stroom in onmisbaar boeiende' en beeldende taal oevers is gebed. De gewaarwordingen, hoe subUel en gede tailleerd ook, zijn toch vaag en raken het innerlijk van de .ik" niet. Men krijgt de indruk dat hij ook geestelijk gestoord is. De Jongeman leeft geheel in de wereld van zinnelijke indrukken, doch hij bezint zich niet. Het van hem door Peter Handke geschetste portret is dan ook zó vaag. dat nauwelijks van een portret sprake is. Dat heeft Hilke Tasman, die het omslag ver zorgde, op uitnemende wijze in zijn por tret tot uitdrukking gebracht. Een werke lijk heel knappe grafische interpretatie van het boek. De roman bevat tal van gruwelijke herin neringen. Sommige gaan over wespen en horzels, maar alleen dó&rom heet het boek niet „De wespen". ZIJ Mie zijn horzels die zich rondom de blinde ogen van de in zichzelf besloten man hebben verzameld. Nogmaals: het boek is zeer knap geschre ven. Het knappe van dat alles is. dat de auteur niet gevlucht is in pathetiek. Hij noteert en hij noteert nauwgezet. Cryptisch. Ik heb duidelijk laten blijken dat ik toch niet gelukkig ben met dit boek. Cryptisch geschreven boeken irriteren me. Nu moet ik zeggen, dat de auteur het zich niet gemakkelijk gemaakt heeft. Het be schrijven van herinneringen van een ook geestelijk gestoorde blinde vereist een grote mate van moeizaam inleven. Ik zeg hier „geestelijk gestoorde". Of die stoor nis ernstig of niet ernstig is. heb ik uit het boek niet kunnen opmaken. Een boek is altijd fantasie. Dat wil ik hier zeker niet vergeten Maar als iemand op zijn manier wil duidelijk maken, wat hij door middel van zijn fantasie mij wil laten inleven, moet hij ook rekening met mij houden. Dat doet Nandke beslist niet. Daarom ben ik niet gelukkig met dit boek. Op scherpzinnige wijze, maar ook op ui termate gedetailleerde en irriterende wij ze worden mij dingen gezegd die ik niet begrijpen kan. En wat heb ik daar dan aan? Niets. Ik wil echt wel inleven in het bestaan van de hoogfdflguur Maar dat moet mij mogelijk worden gemaakt. Die mogelijkheid heb ik gemist. Het is alle maal knap geschreven, maar niet knap beschreven. Na lezing van het boek kende ik de „ik" nog altijd nog niet. En wat is dan de waarde van zulk een roman? Alleen taal- en stijlschoonheid maken een boek niet tot grote literatuur. Het boek heeft geen boodschap. Daarom stelt het mij teleur. Het boek brengt mij óók niet nader tot de lijdende mens. want ik leer hem niet kennen. Dat had gekund. Maar de schrijver heeft zich tezeer in zijn literair procédé verstrikt, dan dat hij aan de mens gestalte heeft kunnen geven. De auteur heeft zijn hoofdfiguur verslonden. Ik zeg in arren moede: geef mij dón maar Dapne du Marier. Peter Handke: „De wespen". Oorspronke lijke titel: „Die Hornissen". Vertaling Ronald Jonkers. Bij Bruna Sc Zoon. Utrecht. Paperback. Aantal pagina's 253. Prijs 24.99.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 17