53en vlucht uit de
Westerse cultuur
Schimmen
jeren bewegen zonder gezien te worden
RDAG 15 DECEMBER 1979
TROUW/KWARTET
ir
■KUNSTC
alom de figuratieve kunst een herwaardering ondervindt, lijkt het hoofdstuk van de
tracte kunst definitief te worden afgesloten. De frisse wind die ooit door het muffe
nstklimaat van de jaren veertig en vijftig waaide, heeft niet alleen aan kracht ingeboet,
ar bleek ook te zijn uitgewerkt om nog in spirerend te werken op een nieuwe generatie,
abstracten worden bijgezet in de musea om met een rouwig oog te worden bekeken hoe
Koog maar twintig jaar geleden toeging. Voorlopig houdt dat nog green herleving van
kwaliteiten in, zoals dat wel het geval is met de belangstelling voor de kunst uit de
,n '20. Integendeel, want wie bijvoorbeeld naar Jaap Wagemaker in de Haarlemse
nshal gaat kijken, ontkomt niet aan de indruk dat hij of zij naar werk kijkt dat duidelijk
issé" is.
a oplea
tien
en aam
igenhek
ingen,
ien
>967,-
anmeW
an indi
voor 1
:itatiei
igs-
pr Cees Straus
t is waarschijnlijk toe te schrij-
aan de snelle opeenvolging
de meest uiteenlopende stij-
in de laatste 25 jaar, want hoe
n het anders worden verklaard
de moderne kunst van de
ren vijftig nu zo hopeloos geda
rd overkomt.
'rkrllgtj
■t en de maar eens rond op de Pollock-pre-
tatie in het Stedelijk Museum in Am-
idam, een schilder die nog geen kwart
iw geleden stierf en wiens werk nu al
Jstrekt museaal is. Komt dat gedateerd
wordi n dan voort uit het feit dat de kracht die
9en-B i zijn werk zou moeten uitgaan al is
12 564 geput, dat niemand er in scheppende
iets mee kan doen? Of moet de tijd
tand creëeren zodat hij in de toekomst
kan inspireren? Toen Mondriaan
erf, was er niemand die verder ging met
hij in zijn laatste levensperiode had
Dgedragen en wat toch zeker revolutio-
r was te noemen. Het moest tot de
zestig duren voordat de abstract-
Bietristen met Mondriaans uitgang-
rnten verder gingen. En inmiddels is
ch ook deze onderkoelde stijl op een
od spoor gekomen, maar dat terzijde.
»edre| ltKlWe
gevoel van gedateerdheid komt
sa' bij het zien van de schilder Jaap Wage-
'n9- aker van wie het Frans Halsmuseum in
Vleeshal in Haarlem doeken uit zijn
iterieperiode laat zien. Ook Wagemaker
•1972) is inmiddels volstrekt geda-
eerd geworden, iets dat niet door een
ituurlijk gegeven als zijn dood is veroor-
akt, maar door het loutere feit dat zijn
|1 van werken niet voldoende innerlijke
aagkracht voor een volgende generatie
sat om te worden gecontinueerd.
is deze presentatie alleszins een be
fit waard voor wie vatbaar is voor het
he. Want op dat punt is Wagema-
luidelijk een uitzondering in de non-
itieve kunst zoals die zich hier na de
oorlog heeft ontwikkeld. We moeten daar
bij dadelijk denken aan de Cobra-groep
die voortging op het pad dat de surrealis
ten en expressionisten al voor de oorlog
hadden ingeslagen, namelijk .dat kunst
zich mocht onttrekken aan ieder schoon
heidsideaal. Wagemaker staat in meer
dan in een opzicht van de Cobra-groep af.
Natuurlijk, er zijn een paar opvallende
overeenkomsten: Appel, Comellle c.s.
zochten een bevrijdend artistiek klimaat
over de grenzen en net als Wagemaker
gingen ze naar Parijs waar ze onder de
indruk kwamen van surreëel werkende
schilders als Wols, Fautrier, Dubuffet en
Burri.
Sommigen van de Cobra-groep (Brands
bijvoorbeeld) oriënteerden zich een tijd
lang op de etnografica, zoals Wagemaker
afrikaanse objecten ging verzamelen.
Bij de Cobra-groep echter heeft het door
breken van wat tot dan toe als academi
sche normen ten aanzien van de esthetica
gold, een veel agressiever gehalte gehad.
Dat zal ook wel aan Wagemakers karakter
hebben gelegen; aan de hand van zijn
schilderijen is hij veel minder spontaan,
eerder bedachtzaam en introvert te noe
men. De geëxplodeerde vormen, de kleu-
renorgies en de naief-speelse voorstel
lingswereld die Cobra zichzelf schiep, dat
alles is bij Wagemaker niet terug te vindn.
Archetypen.
De imaginaire wereld die Wagemaker
schept, gaat ook niet terug op de kinderte
kening, maar ze is evengoed een vlucht uit
de realiteit. Wagemaker heeft voortdu
rend gezocht naar tijdloze gegevens die
hij als archetypen van de kunst kon laten
fungeren. In de eerste fase van zijn mate
rieperiode, die grofweg van halverwege de
jaren vijftig tot de helft van de jaren
zestig heeft gedateerd, is hij met land
schappelijke thema's bezig. Zijn titels ver
wijzen in die tijd sterk naar ruimtelijke
gegevens (Kaligroeve, Doorbroken ruimte.
en in een andere betekenis van het woord
ook Meteoriet). Zelden is dit werk agres
sief, pas in 1961 maakt hij met Image
insolite een afschrikwekkende voorstel
ling waarvan de afkomst eerder in een
ander werelddeel moet worden gezocht
dan dat ze raakvlakken zou vertonen wat
dichtbij ons ligt (en dus een grotere schok-
uitwerking zou hebben). De pessimisti
sche stemming, de zwaarmoedigheid die
steeds de kop opsteekt, lijkt hem in die
periode vaak de baas te zijn. Zelfs als hij
met bleke kleuren werkt, is de einduit
komst getekend door een onoverkomelijk
lot. Wagemaker blijft daarbij steeds aards
gericht, zijn antwoorden in een niet door
menselijke aanwezigheid bepaalde wereld
vindend.
Het is bij dit alles niet vreemd dat Jaap
Wagemaker vatbaar voor mythes is. Hij
toont er een levendige belangstelling voor
en komt er in zoverre mee verder dat hij ze
kan herscheppen. In de jaren 1963-'65 ont
staat een serie heel licht gehouden doeken
die sterk verwijzen naar een prehistori
sche tijdsbepaling. Niet zoals verwacht
kon worden, geeft hij van die tijd een
herordening, maar hij schept een heel
nieuwe mystiek die geen enkel raakvlak
meer heeft met de feitelijke geschiedenis.
Hetzelfde gebeurt ook met een reeks
maanachtige landschappen, maar het ver
velende feit doet zich hierbij voor dat de
jongste geschiedenis Wagemaker als het
ware van zijn romantiek heeft ontdaan en
een hele nieuwe romantiek heeft weten te
scheppen.
Hout>
Wagemaker heeft tot dan toe al wel hout
als een van zijn materialen op het doek
aangebracht, maar de toepassing ervan is
steeds beperkt gebleven in zijn manier
van uitdrukken. Pas rond 1966 krijgt het
hout een autonome waarde. Het duide
lijkst wordt dat verklaard aan de hand
Cavettes du Sahara, diverse materialen
van een op Afrika geënte serie werken.
Het merkwaardige doet zich voor dat Wa
gemaker in zijn composities dan steeds
tot een kruisvorm komt, waarschijnlijk
onder invloed eefcs naar Oost-Europa in
1968. In dat Jaar ziet hij in Rusland iko-
nen. vatbaar als hij is voor het vreemde in
de kunst en voortdurend zoekend naar
een bevrediging van zijn religieuze gevoe
lens, moet Wagemaker deze uitingen diep
in zich hebben opgenomen. Want hoewel
het werk dat hij dan gaat maken in zijn
uiterlijke verschijningsvorm ver weg staat
van de heiligenvoorstellingen uit de ortho
doxe kerken, het heeft exact hetzelfde
sacrale karakter.
Gebruikswaarde
Wagemaker probeert de „gebruikswaar
de" van de ikoon te herscheppen, maar
slaagt daar maar ten dele in. Er moet in
Wagemaker een strijd hebben geleefd die
ging tussen enerzijds de gebruikswaarde
van cultusvoorwerpen in de niet-Westerse
wereld en anderzijds de autonome functie
die de kunst in onze wereld heeft. Om tot
een synthese te komen van die paradoxale
gegevens, kon hij zich nauwelijks op de
geschiedenis beroepen en moest hij op
zijn eigen, volstrekt individuele kracht
afgaan. Het tekent de schilder in en
trouwens ook de Invloed die hij van Burri
heeft ondergaan hem dat hij een oplos
sing in het materiegebruik heeft gevon
den: het platte vlak groeit uit tot een
object. Weliswaar nog twee-dimensionaal
maar met een intensiteit die verder gaat
dan de reliëfvorm.
oor T. van Deel
p grond van zijn de-
iut, „Oud-Zuid",
t)èg de criticus Kees
?ns zich bezorgd af
ie Matsier nu verder
oest. Hij was niet de
iige die, onder de in
ruk van zulk perfect
roza, deze vraag stel-
0f „Oud-Zuid" was af,
Taar wat nu? Essays,
en Fens- zou wel
g tts voor Matsier zijn.
J* tweede verhalenbundel,
irOK Inljepaald vertraagd", stelt
enigszins in het gelijk,
soverre Matsier de anecdo-
k is gaan beteugelen, wat
tn verhoogde graad van ab-
factie tot resultaat heeft. In
kritiek is er al op gewezen
l Matsier in verhalende
orm filosofie beoefent. De ti
ls van twee nieuwe verhalen
Ijzen daar al op: „Flatus vo-
(„ademstoot" een term
het middeleeuwse nomina
al en „Esse est percipi"
Zijn is waargenomen wor-
Berkeley. achttiende
w ^UWs nominalist). Het is. ont-
'öKltenzeggelijk. waar dat er in
Re verhalen veel filosofie zit,
laar belangrijker nog lijkt
'e dat er ondanks geconcen-
eerdheid en abstractie geen
Hogen zijn ontstaan, maar
Rhalen. met spanning.
en
kanecdotiek uit „Oud-Zuid"
hoewel ook daar al opmer-
eI1lk to the point is in
Onbepaald vertraagd" op
fn haast pijnlijke manier
Reenvoudigd: éen kwestie
^t nu centraal, die welis-
faar de vorm van een gebeur-
RUs krijgt, maar de uitdruk-
to? is van een mentaal pro-
of liever: een mentale toe-
•land Uit de verhalen is op te
ftaken dat Matsier meestal
le naam van de ikfiguur
levendige gebeurtenissen in-
RPreteert als zelfgeschapen
r •nhbeeiden. Vandaar dat de
realiteit in zijn werk onder
zware druk staat van de ver
beelding, die bij Matsier over
eenkomt met analyse. Hij wil.
telkens weer, uitmaken waar
zijn eigen identiteit begint en
ophoudt, om verlost te raken
uit de verlammende greep van
de toeschouwende realiteit.
Het eerste verhaal „Flatus vo-
cis" is een nog betrekkelijk
weinig verontrustende versie
van dit probleem. Matsier
werkt als redacteur van een
filosofische encyclopedie en
doet moeite om van de geleer
de Dunning het artikel over
het nominalisme los te krij
gen. Telkens wordt het hem
beloofd, maar toegestuurd
wordt het niet. Dunning ver
zint voortdurend uitvluchten,
maar Matsier houdt aan, con
centreert zich geheel op dit
geval en reist ten slotte per.
trein naar Dunnings werkplek
om het artikel dat klaar zou
zijn persoonlijk af te halen.
Daar zit hij. aan het eind van
zijn verhaal, in Dunnings
werkkamer, de geleerde is af
wezig. misschien op komst.
Dan wordt er getelefoneerd,
Matsier neemt op, en valt op
dajt ogenblik samen met Dun
ning, die in de weken daar
voor talloze malen de telefoon
opgenomen moet hebben en
Matsier aan de lijn kreeg.
„Nominalisme", haalt Matsier
aan uit een filosofisch woor
denboek, „is de naam van het
kennistheoretische standpunt
dat de algemene termen waar
mee de mens de werkelijkheid
om zich heen ordent geen ob
jectief bestaande, reële enti
teiten aanduiden, maar louter
en alleen woorden, namen
zijn". De vraag is dan ook. na
lezing van „Flatus vocis". of
Dunning bestaat en of hij niet
een afsplitsing is van Matsier
zelf. De reële geschiedenis
gaat na verloop van tijd nogal
irreële trekken vertonen, er
komt speling in tijd en ruimte,
Nleolaas Matsier
de dingen, de voorvallen, de
mensen gaan samenvallen.
Verdubbeling en cirkelgang
zijn belangrijke vormgevings
principes in dit proza. De
„tweede persoon" (Dunning)
is een dubbel van de eerste,
die hem heeft geschapen en
hem een verhaal lang in leven
laat, buiten zichzelf om. als
het ware om zich met hem te
meten. Dat is geen geringe
zaak. en in het derde verhaal,
„De Minnema-variaties",
neemt het bepaald verontrus
tende vormen aan. Daar
wordt Matsier als redactie-se
cretaris van een literair tijd
schrift gefascineerd door de
inzendingen, en verschijnin
gen, van een waanzinnige
dichter, Mlnnema genaamd.
Deze Minnema weet door zijn
niet aflatend optreden een
vrees in Matsier te veroorza
ken die gelijkt op een vreze
voor de dood. Hij neemt als
een demon bezit van Matsiers
geest, zodanig dat deze Uitein
delijk volledig depersonali
seert. Als Matsier zich. 's
avonds, bij donker, geschei
den door een glasruit, oog in
oog met Minnema bevindt
denk hij zelfs: „Als het Minne
ma is die ik zie. Als hij mij
ziet. Als het Minnema is die
mij ziet. Als ik het ben die
Minnema ziet".
Wie is ik? Matsier beoefent jn
deze verhalen een soort re
gressie hij probeert te ver
dwijnen, om aan den lijve te
ervaren tot hoever dat moge
lijk is. Het is zoiets als sterven
een te groot woord lijkt dat
soms niet om erachter te
komen welke proporties men
zelf heeft, en in welke verhou
ding men staat tot de buiten
wereld. In het verhaal „Onbe
paald vertraagd" wordt die
bijna-afwezigheid door Mat
sier aangehouden, als hij in
bed blijft liggen, alle omstan
digheden gedetailleerd regis
treert en ook de innerlijke be
weging precies volgt. Alweer:
om te ontdekken welke mate
van aanwezigheid bestaat.
Ook in dit verhaal is er een
„tweede persoon, een waarne
mer in de gedaante van een
huurster, die hem in zijn gesi
muleerde geboorte een
nauwkeurig opstaan stoort.
Het is wel goed om nog eens te
benadrukken dat Matsier de
essentiële vragen wie ben
ik? wat is de werkelijkheid?
bijzonder spannend behan
delt. Door de nauwkeurigheid
van zijn stijl, die door maar
weinigen op het ogenblik geë
venaard wordt, door de ver
dunning van ruimte en de ver
traging van tijd die er in zijn
werk optreedt, door de helde
re en toch geheimzinnige pei
ling van sensaties, ontstaat er
proza dat maximaal op z'n
hoede is en tegelijk verbazend
emotionerend.
Dat geldt misschien wel in de
hoogste mate voor het verhaal
waarmee de bundel besluit:
„Esse est percipi". Het is het
meest gecompliceerde ver
haal, en ook wel het meest
duistere. Het is het meest ge
compliceerde verhaal, en ook
wel het meest duistere. Het
bevat het minutieuze verslag
van een waarneming, die de
kern blootlegt van Matsiers
probleem. Hij ziet twee jon
gens op een zodanige manier
bijeenliggen dat zij herinne
ren aan een beeld van Cano-
'va: „slapende nimfheid". Voor
die „slapende nimfheid" ver
wijs ik naar de zojuist ver
schenen Themerson-vertaling
die Matsier maakte: „Logika,
etiketten en vlees". Op blz. 85
wordt Canova's realistische
beeld van een liggende vrouw
de hoogste graad van abstrac
tie toegeschreven. Zo heeft
ook het beeld dat Matsier be
schrijft universele pretenties.
Hoe vaker ik Matsier verhalen
herlees ze stonden eerder in
De Revisor, waarvan Matsier
en ik beiden redacteur zijn
hoe duidelijker hun meerdui
digheid zich concentreert.
Matsier gaat in deze vier ver
halen op vier verschillende
manieren de confrontatie aan
met de dood. Hij schept zich
belagende dubbelgangers, be
wegingloze beelden, crises, die
hem de ervaring geven van
het verschil tussen er zijn en
er niet zijn. Het slotverhaal
eindigt met een conclusie, die
wel de conclusie is van de hele
bundel: „Wat me te doen
staat, is heel eenvoudig: leren
bewegen. Bewegen zonder ge
zien te hoeven worden. Zon
der verlamd te raken door een
toeschouwer. Zonder mijzelf
gade te slaan".
Er wordt aan het begin van dit
verhaal een biechtsituatie be
schreven: „Absolve te"
„loslaten, vrijspreken, laten
gaan". Matsier vraagt zich
dan af: „Maar welke onbeken
de moest mij laten gaan?
Waarvan zou ik vrijgesroken
kunnen worden? En wat was
het dat mij vasthield?" De
bundel „Onbepaald ver
traagd" is een fascinerend on
derzoek naar het antwoord op
deze vragen.
Nicolaas Matsier. Onbepaald
vertraagd. Amsterdam, Que-
rido. 1979. 92 blz. 17.99
De keuze die Wagemaker heeft gemaakt
voor de materie, is gedaan ten koste van
de symbolische Inhoud van het werk. Er is
geen werkelijke synthese ontstaan tussen
twee tegenstrijdige elementen, in feite is
Wagemakers oplossing opnieuw een
vlucht geweest. Misschien draagt ook dat
feit bij aan de gedateerdheid van zijn
werk: de artistieke opvatting lijkt hier
haast van een al te kunstmatig kaliber te
zijn.
Tot en met 24 januari in de Vleeshal in
Haarlem. Geopend op maandag tot en
met zaterdag van 10-17 uur, op zondag
vanaf 13 uur. Van 19 januari tot en met 25
februari in Centrum De Vaart in Hilver
sum. In het Frans Halsmuseum zelf is een
kleine tentoonstelling „Rondom Jaap
Wagemaker" ingericht met werk van
vrienden en tijdgenoten.
Peter Handke heeft twee jaar geleden zijn oorspronkelijk in
1967 tot stand gekomen roman Die Hornissen herschreven.
Van de laatste versie is nu een Nederlandse vertaling ver
schenen onder de titel De wespen. In bijgaande bespreking
gaat J. van Doorne in op dit boek waarin een blinde man
zonder enige achtergrond wordt geportretteerd. Handke
maakt het de lezer met zijn duistere toespelingen bijzonder
lastig.
Het lijkt er bij sommige auteurs
op, dat zij het op ons opzettelijk
moeilijk maken. Je vraagt je dan
als lezer af: wat bedoelt de man in
vredesnaam. Wat «wil hij me zeg
gen. Ik kan mij maar niet aan de
indruk onttrekken, dat zij door
ondoorzichtig te schrijven, den
ken diepzinnig te schrijven.
Dat is een ergelijke ervaring. Ik had die
opnieuw toen ik „De wespen" van Peter
Handke las. Ik vond in de roman ver
schijnselen die ik ook bij Thomas Ber-
nhard gevonden had: zinnen die opzette
lijk lang gemaakt zijn, en duistere toespe
lingen waaruit de lezer dan maar moet
opmaken wat er eigenlijk tot hem gezegd
wordt. En het heeft er veel van weg, dat
vooral iir het Duits schrijvende lieden
daar een handje van hebben.
Peter Handke is een in Oostenrijk (1942)
geboren auteur. Hij schreef romans en
toneelstukken. Zijn „Die Homissen" werd
in 1966 geschreven, doch in 1966 geheel
herzien. Deze nieuwe versie ligt ten grond
slag aan de Nederlandse vertaling die on
langs is uitgekomen. De Nederlandse titel
is niet een vertaling van de Duitse. Waar
om, weet ik niet. Homissen zijn horzels,
een soort van vliegen, doch beslist geen
wespen.
Het boek behelst de gewaarwordingen en
de herinneringen van een blinde, een ver
moedelijk nog Jonge man. Daar begint het
al. Ik moet namelijk „vermoedelijk"
schrijven, omdat de schrijver uitermate
vaag is in zijn mededelingen over de
hoofdfiguur.
Te welker gelegenheid de man blind ge
worden is. wordt eveneens door mist om
ringd. De man leeft samen met zijn vader
en zijn stiefmoeder. De stiefmoeder blijft
schimmig en ook zijn vader moet het met
vage contouren doen.
Doordat de herinneringen van de hoofdfi
guur uit de tijd dat hij nog ziende was,
zich vermengen met zijn belevenissen als
blinde, komt de lezer in verwarring. Daar
enboven komen er in het boek twee broers
voor. van wie het lot zo duister verteld
wordt, dat ik er werkelijk geen raad mee
weet.
Ik weet al evenmin raad met de soms heel
lange uitweidingen over onbenulligheden.
Welke functie hebben die? Ik heb er geen
antwoord op kunnen vinden. Na het lezen
van het boek kende ik de hoofdfiguur nog
altijd niet. Wel heb ik een stroom van
herinneringen en belevenissen leren ken
nen. welke stroom in onmisbaar boeiende'
en beeldende taal oevers is gebed.
De gewaarwordingen, hoe subUel en gede
tailleerd ook, zijn toch vaag en raken het
innerlijk van de .ik" niet. Men krijgt de
indruk dat hij ook geestelijk gestoord is.
De Jongeman leeft geheel in de wereld van
zinnelijke indrukken, doch hij bezint zich
niet. Het van hem door Peter Handke
geschetste portret is dan ook zó vaag. dat
nauwelijks van een portret sprake is. Dat
heeft Hilke Tasman, die het omslag ver
zorgde, op uitnemende wijze in zijn por
tret tot uitdrukking gebracht. Een werke
lijk heel knappe grafische interpretatie
van het boek.
De roman bevat tal van gruwelijke herin
neringen. Sommige gaan over wespen en
horzels, maar alleen dó&rom heet het boek
niet „De wespen". ZIJ Mie zijn horzels die
zich rondom de blinde ogen van de in
zichzelf besloten man hebben verzameld.
Nogmaals: het boek is zeer knap geschre
ven. Het knappe van dat alles is. dat de
auteur niet gevlucht is in pathetiek. Hij
noteert en hij noteert nauwgezet.
Cryptisch.
Ik heb duidelijk laten blijken dat ik toch
niet gelukkig ben met dit boek. Cryptisch
geschreven boeken irriteren me.
Nu moet ik zeggen, dat de auteur het zich
niet gemakkelijk gemaakt heeft. Het be
schrijven van herinneringen van een ook
geestelijk gestoorde blinde vereist een
grote mate van moeizaam inleven. Ik zeg
hier „geestelijk gestoorde". Of die stoor
nis ernstig of niet ernstig is. heb ik uit het
boek niet kunnen opmaken. Een boek is
altijd fantasie. Dat wil ik hier zeker niet
vergeten Maar als iemand op zijn manier
wil duidelijk maken, wat hij door middel
van zijn fantasie mij wil laten inleven,
moet hij ook rekening met mij houden.
Dat doet Nandke beslist niet.
Daarom ben ik niet gelukkig met dit boek.
Op scherpzinnige wijze, maar ook op ui
termate gedetailleerde en irriterende wij
ze worden mij dingen gezegd die ik niet
begrijpen kan. En wat heb ik daar dan
aan? Niets. Ik wil echt wel inleven in het
bestaan van de hoogfdflguur Maar dat
moet mij mogelijk worden gemaakt. Die
mogelijkheid heb ik gemist. Het is alle
maal knap geschreven, maar niet knap
beschreven. Na lezing van het boek kende
ik de „ik" nog altijd nog niet.
En wat is dan de waarde van zulk een
roman? Alleen taal- en stijlschoonheid
maken een boek niet tot grote literatuur.
Het boek heeft geen boodschap. Daarom
stelt het mij teleur. Het boek brengt mij
óók niet nader tot de lijdende mens. want
ik leer hem niet kennen. Dat had gekund.
Maar de schrijver heeft zich tezeer in zijn
literair procédé verstrikt, dan dat hij aan
de mens gestalte heeft kunnen geven. De
auteur heeft zijn hoofdfiguur verslonden.
Ik zeg in arren moede: geef mij dón maar
Dapne du Marier.
Peter Handke: „De wespen". Oorspronke
lijke titel: „Die Hornissen". Vertaling
Ronald Jonkers. Bij Bruna Sc Zoon.
Utrecht. Paperback. Aantal pagina's 253.
Prijs 24.99.