Seen rehabilitatie van het dier In het uiterste geval In een ronde tafel desinvesteren A/aarom jeen ilosofie? Over zaken doen en politiek^ IDAG 16 NOVEMBER 1979 17 Hans Bouma prlijk gezegd kwam ik vorige week ijdag toch wat teleurgesteld thuis in het in Utrecht gehouden iposium over proefdieren _schien was het ten onrechte, dat er méér van verwacht had, maar ben nu eenmaal beschermer en dan hoop je ;ens weer op die revolutie, ardoor het dier in ons midden idelijk de plaats krijgt, die het rdient. Die revolutie is bleven en bij al het goede dat over het symposium te melden tor R. Bakker et belangstelling, maar met enige rbazing las ik Harm Lamberts' schouwing „Lees Albert Speers emoires er maar op na" op de >dium-pagina van vorige week. recht toont Lamberts aan dat de orstellen van de heer Adam om maatschappijleer door de wis- inde te vervangen onhoudbaar n. g juich het toe dat het verplichte k „maatschappijleer" op een wij- gedoceerd moet worden dat het toets der wetenschappelijkheid n doorstaan en dat alles in het rk gesteld dient te worden om dit k het aanzien te geven dat het dient. De ondeskundigheid op terrein is zeer groot. Van her en worden docenten aangetrokken afkomstig uit een totaal ander [gebied, dit maatschappelijk kentje wel even zullen wassen, it zelden treffen we o.m. predi- nten aan die zich op dit glibberi- onderwijspad wagen, een ferme Iteling maken en blijven liggen, len verkopen de maatschappij- r als een ideologie waarmee ze de rlingen voor hun politieke inzich- trachten te winnen. Ondanks de rijke discussies die op hoger en niveau over het juiste en doel- ffende functioneren van dit vak irden gevoerd, is men er nog niet geslaagd, dit vak naar behoren de grond te krijgen. En de ge- gen zijn vaak desastreus. arom spreekt het artikel van mberts mij aan. Wil men de doel- llingen verwezenlijken waarvan schrijver uitgaat, dan moet. zo It hij terecht, maatschappijleer i echte maatschappijleer zijn. i leraar maatschappijleer moet inderdaad grondige kennis >ben van de sociale wetenschap- i. Nog meer vakken brengt Lam- ts ter sprake: geschiedenis, bio- le. godsdienst, „om maar een ir te noemen." Deze vakken heb- i „een onmisbare inbreng bij het i de orde stellen van actuele pro- men." En. zo vervolgt de schrij- r „De inbreng van de maatschap- leer zal moeten zijn dat het de "itieke en sociale aspecten van de iblémen belicht, o.a. door de sa- nhang te laten zien met funda- ïtele samenlevingsvraag- tken." »r hier zijn we al op het terrein' filosofie. En mijn verwondering it zich hieruit verklaren dat Lam- het vak filosofie niet heeft noemd. Het is mij een raadsel hoe •n de maatschappijleer buiten de isofie kan houden. Zij heeft veel t relaties met de filosofie dan tt biologie en met godsdienst. lertijd heb ik de stelling verkon- d en gepoogd te verduidelijken. de maatschappijleer dient te rden geïntegreerd in of ten nauw- dient te worden gerelateerd aan sociale wijsbegeerte. Zover ga ik niet meer. Maar wel wil ik op- rken dat de sociale filosofie juist elementaire begrippen analy st waarvan de maatschappij le- ar altijd vaak onkritisch bruik maakt. En daarom zou ik llen bepleiten dat ook een afge- ïdeerd vakfilosoof, die de sociale osofie als hoofdvak of als een der rakken voor zijn doctoraal exa- n op tafel legt. maatschappijleer de middelbare scholen moet ge- n. Ik ben er van overtuigd dat het in met grotere kansen op succes ngeboden zou worden dan in de lidige situatie. II men dit vak een eerlijke kans ven en ik ben het geheel met mberts eens dat dit een belang n de eerste orde is dan zal de voegdheidsregeling zich ook oeten uitstrekken over de afge- udeerden in de filosofie. En dan ligt het voorstel van de heer lam ook een kans: afgestudeerde osofen hebben kennis genomen n de logica, die niet een geringe ate van wiskundige elementen be- t. de argumentatieleer, waarvoor icht in de moderne logica onont- *rlijk is. J R. Bakker is hoogleraar in de ijsbegeerte (filosofie) aan de R.U. Groningen. valt. is dit, althans voor mij, het fiasco ervan. Wéér is het niet gelukt. Ondanks alles weer géén rehabilitatie van het dier. Het is en blijft principieel ondergeschikt aan de superieure mens. Het is „maar" een dier. Het kan elk moment slachtoffer worden. Maar laat ik positief beginnen. Heel opmerkelijk vond ik dat het zo ménselijk toeging op het symposium. Op zichzelf is het menselijk karakter van een bijeenkomst nog geen bijzondere verdienste, maar u weet waarschijnlijk ook wel dat de discussie over vivisectie tot voor kort een vrij genante vertoning was. Voor- en tegenstanders weigerden naar elkaar te luisteren, verhardden zich steeds meer in hun vooroordelen en drukten elkaar de meest absurde etiketten op. Vivisectionisten waren lugubere dierenkwellers, pure sadisten en anti-vivisectionisten halfzachte, overeen timentele excentriekelingen. De tijd van verkettering en polarisatie lijkt echter voorbij te zijn en het symposium in Utrecht was een treffend voorbeeld van de meer menselijke mentaliteit, waarmee dierexperimentele onderzoekers en critici van dierproeven met elkaar willen discussiëren. Alleen al het feit, dat het symposium een gezamenlijke manifestatie was van de Nederlandse Vereniging voor Proefdierkunde én de Anti-Vivisectie-Stichting mag in dit verband veelbetekenend heten. Van de humanisering van de discussie kan het dier nooit minder worden. Met fanatisme en monomanie bereik Je niets. Er ontstaat zo enkel een ook voor het dier uitzichtloze impasse. Natuurlijk probeerden de met dieren werkende fysioloog prof. dr A. A. Verveen en farroacoloog prof. dr E. L. Noach het goed recht van het diergebruik te verdedigen, maar hun argumentaties klonken toch een stuk zorgvuldiger en genuanceerder dan wat we voorheen meestal van experimentators te horen kregen. Ze hadden kennelijk serieus geluisterd naar alle kritiek en bovendien konden we constateren dat ze ook aan zichzélf geduchte critici hadden. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken, dat ze het eigenlijk veel liever zonder dierproeven zouden doen. Maar dat was nu eenmaal niet mogelijk. Maar we konden er verzekerd van zijn dat er beslist niet meer dieren gebruikt zouden worden dan strikt noodzakelijk was en dat allerlei pogingen werden ondernomen om de dierexperimentele methoden te vervangen door andere methoden. De namens Organon optredende J. van der Vies sprak in dezelfde trant en wees zijn gehoor op liefst maar zeven manieren, waarop men het aantal proeven tot een minimum tracht te beperken. Ook binnen zijn eigen bedrijf bleek men niet stil te zitten en was er hier en daar ook al een reductie tot stand gekomen. Dat Verveen, Noach en Van der Vies in hun poging om het naar hun inzicht nog altijd onvermijdelijke diergebruik te rechtvaardigen zo zorgvuldig en genuanceerd te werk gingen, stemt tot voldoening, maar hoeft nog niet te betekenen, dat hun argumentaties juistzijn. Zelf heb ik mij er tenminste niet door kunnen laten overtuigen en tijdens gesprekken in de pauzes merkte ik, dat ik niet alleen stond. Er waren nogal wat studenten op het symposium (behalve uit Utrecht zelf, ook uit Wageningen, Leiden en Groningen) en vooral zij bleken aan de referaten van Verveen, Noach en Van der Vies de nodige vragen te hebben overgehouden. Ik wil me nu beperken tot wat ik zelf als het meest zwakke punt in de verhalen van de genoemde referenten beschouw: het dogma van de menselijke superioriteit. Gezien zijn hoge positie zou de mens het recht hebben dieren aan zijn belangen op te offeren. Hoezeer de gedachte van de absolute meerwaarde van de mens ook eigen is aan onze westeree cultuur, ik moet haar afwijzen. Ik zie namelijk geen enkele kans haar ethisch te onderbouwen. Ik kan het dogma van de menselijke superioriteit alleen overeind houden, wanneer ik m'n toevlucht neem tot het door de Australische filosoof Peter Singer zo gewraakte 'speciëcisme': de ideologische verheerlijking van de eigen soort ('species') ten koste van andere soorten. En daar bedank ik voor. Ethiek is iets andere dan ideologie. Peter Singer, die via een gefilmd interview met Henk Smid ook op het symposium te horen en te zien was, heeft in zijn boek 'Pro mens, pro dier' op schokkende wijze duidelijk gemaakt, dat de argumenten waarmee we onze superioriteit ten opzichte van het dier verdedigen, exact dezelfde argumenten zijn, waarmee we bijvoorbeeld ook de slavernij en de kinderarbeid verdedigden en waarmee we nu nog gruwelen als bijvoorbeeld het racisme excuseren. Sinds ik dit verband heb gezien, ben ik helemó&l op m'n qui-vlve. Niet alleen Verveen, Noach en Van der Vies gingen zonder meer uit van de menselijke dominantie, ook voor de wijsgerige biologie docerende prof dr M. Jeuken was het een uitgemaakte zaak, dat het dier ondergeschikt is aan de mens. Letterlijk zei hij: „Omdat de mens hoger in waarde staat dan het dier, kunnen dieren ten bate van de mens gebruikt worden, eventueel ten koste van het dier". Me dunkt, dit is geen filosofie meer, laat staan ethiek (en aan ethiek wilde Jeuken ons toch zo graag helpen), dit is zuivere ideologie. Door het speciëcisme en daarmee ook het op speciëcisme berustende experimenteren met dieren af te keuren, maak ik het mezelf erg lastig. Heb ik dan méér hart voor het lijdende dier dan voor de lijdende medemens? Ben ik als dierenbeschermer geen verrader van de humaniteit? Het probleem is. dat we onszelf in een situatie hebben gemanoeuvreerd, waarin we niet tegelijk en evenzeer én pro mens én pro dier kunnen zijn. De gangbare medische wetenschap heeft zich in hoge mate afhankelijk gemaakt van dierproeven en in het kader van déze medische wetenschap worden we geconfronteerd met dat gruwelijke dilemma: óf pro mens óf pro dier. Maar er is ook een ander soort medische wetenschap denkbaar een medische wetenschap, waarbij dierproeven zinloos en dus overbodig zijn. Het was dr H. S. Verbrugh, die ons vorige week vrijdag over dit óndere type medische wetenschap inlichtte. Verbrugh geldt in Nederland als dé grote pleitbezorger van de zogenaamde 'holistische' geneeskunde: de geneeskunde die uitgaat van de totale mens. Hij legde uit, dat proefdiermodellen alleen maar iets zeggen over de tot een mechaniek gereduceerde mens. De gangbare medische wetenschap opereert vanuit een gereduceerd, mechanisch mensbeeld en hoeveel succes men hiermee ook in het verleden heeft geoogst, in steeds meer gevallen moet men vandaag constateren, dat de mens méér is dan een mechaniek. Wil de medische wetenschap met de werkelijke, totale mens van doen hebben, dan zal zij op geen enkele manier meer kunnen steunen op dierproeven. Verbrugh heeft mij er weer eens duidelijk bij bepaald, dat er véél meer mogelijk is dan er nü mogelijk schijnt te zijn. Ik was erg blij met zijn verhaal. Ook al ging het hem meer om de mens dan om het dier, het ging hem op zó'n wijze om de mens, dat het dier er alleen maar wél bij kan varen. m door H. J. NEUMAN Nog altijd is het een gevoelig punt, of de eerbiediging van de rechten van de mens in verband mag (of moet) worden gebracht met het verlenen van ontwikkelingshulp. Begin mei van dit jaar verklaarde de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse xaken Warren Christopher voor een ondercom missie van het Huis van Afgevaar digden dat dreigen met het intrek ken of niet-toekennen van ontwik kelingshulp xijns inziens vaak het meest doeltreffende middel is om respect voor de rechten van de mens af te dwingen. De rechten die hij in dit verband van het meeste belang acht zijn „de persoonlijke, de economische en de politieke rechten". In ons land is o.m. door mr K. de Vey Mestdagh betoogd dat het aan roeren van de mensenrechten het overleg en de discussie over de herstructurering van de internatio nale economische orde ten zeerste kan bemoeilijken, zoal niet door kruisen. In het bulletin van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NCJM-Bulletin) van vorig jaar november schreef hij o.m.: „De inbreng van voor waarden op het gebied van de rech ten van de mens (is) daar niet op (zijn) plaats." Hij vervolgde: „Voorkomen moet worden dat noodzakelijke structurele econo mische hervormingen afhankelijk worden van mensenrechten." In het jongste nummer van datzelf de Bulletin (januari-februari 1980) t de Utrechtse hoogleraar in het recht der internationale organisa ties prof. mr. P. van Dijk nader op dit onderwerp in. Hij constateert dat er een samenwerkingsplicht bestaat van de statengemeenschap als zodanig en van individuele sta ten ten opzichte van staten „die hun evenredig aandeel in de we reldwelvaart niet met eigen midde len en op eigen kracht kunnen ver werkelijken". Hij verwijst daar voor naar allerlei bepalingen over doelstellingen en beginselen van internationale organisaties als de Verenigde Naties, de Wereldbank, de Comecon en de Organisatie van Amerika'anse Staten. Als men het over de relatie tussen mensenrechten en ontwikkelings samenwerking heeft, moet men zich er uiteraard wel nauwkeurig rekenschap van geven over welke rechten men het heeft. Anders is het immers niet mogelijk prioritei ten te stellen. Prof. Van Dijk acht het noodzakelijk tot een strikte af bakening te komen van die rechten van de mens aan de bescherming waarvan zowel in het nationale als in het internationale beleid absolu te voorrang toekomt. Hij noemt dit de kernrechten. Daarnaast wil hij een aantal an «ere rechten onder scheiden die men niet volstrekt kan negeren zonder ook het volle dige genot van de kernrechten in gevaar te brengen. Tot de kernrechten rekent de schrijver: het recht op leven (en dus ook het recht op adequate voe ding, kleding, huisvesting, medi sche verzorging), het recht op een minimum aan veiligheid en op de integriteit van de persoon (dus geen slavernij, foltering, opzettelij ke wederrechtelijke vrijheidsbero ving e.d.), het recht op vrijwaring tegen de terugwerkende kracht van strafbepalingen en de vrijheid van overtuiging, geweten en gods dienst. Dit zijn dus de rechten die een absolute prioriteit verdienen. Vervolgens somt prof. Van Dijk enkele ondersteunende of partici patierechten op. Dit zijn rechten waarvan de belanghebbende ge bruik moet kunnen maken al thans op een bepaald minimumni veau wil hij in staat zijn het genot van de eigenlijke kernrech ten op te eisen. Zo moet men o.m. het recht bezitten door de wet als persoon te worden erkend, mee te beslissen („via vertegenwoordi ging in de regelgevende overheids organen") over de inrichting van de eigen samenleving en maat schappelijk relevante arbeid te verrichten onder menswaardige omstandigheden en tegen toerei kende beloning. Nu kan men zich afvragen, wat er moet gebeuren als een land stelt dat de economische ontwikkeling op langere termijn voorrang moet hebben boven de volledige realisa tie van bepaalde rechten op dit moment. In het onlangs versche nen CDA-rapport „Vrede en veilig heid" wordt een dergelijk pleidooi aldus samengevat: „Gun mij de tijd mijn volk eerst behoorlijk te voeden, te kleden en te huisves ten." Het rapport vervolgt dan door te zeggen dat machthebbers een dergelijk argument maar al te vaak misbruiken als excuus om de verwerkelijking „van de politieke en burgerlijke rechten permanent aan hun laars te lappen". Prof Van Dijk stelt nu dat onderzocht moet worden of de realisatie van bepaal de rechten de economische ontwik keling van het betrokken land in derdaad in de weg staat. Want de meeste participatierechten bij voorbeeld doen geen of slechts een gering beroep op de algemene mid delen, terwijl de economische ont wikkeling door inachtneming van de politieke en burgerlijke rechten veelal eerder wordt bevorderd dan geschaad. Ten aanzien van de kernrechten meent prof. Van Dijk dat de staten niet alleen verplicht zijn deze rech ten binnen hun eigen jurisdictie te verwezenlijken, maar dat se ook mede-verantwoordelijk zijn voor de realisatie ervan in andere lan den. Zou er dus een ontwikkelings land zijn waar de kernrechten niet worden beschermd, dan hebben an dere landen de plicht diplomatieke stappen te ondernemen of actie te voeren binnen internationale fo rums om tot correctie van deze toestand te komen. Helpt dit alle maal niet, dan kunnen en moeten andere landen self druk op de nala tige regering uitoefenen. Voor zo ver hiertoe bet middel van de ont wikkelingshulp wordt aangegre pen, dient deze druk bij voorkeur een positief karakter te dragen, dat wil zeggen «lat de andere landen hulp (of meer hulp) in uitzicht stel len voor het geval de regering die in de fout was gegaan haar leven wil beteren. Maar in het uiterste geval kan men overgaan tot het negatieve middel van de intrek king of weigering van hulp. Prof. Van Dijk is het derhalve niet eens met mr. De Vej Mestdagh. Volgens hem miskent zijn oppo nent de voornaamste en meest we zenlijke functie van de Nieuwe In ternationale Economische Orde: verhoging van de kwaliteit van het menselijk bestaan, door opheffing van de absolute armoede en daar naast door een rechtvaardiger ver deling van de welvaart en verdere realisatie van gelijkheid en vrij heid. door Jan Schipper De discussies in de Tweede Kamer, eerst over de „negatieve goederenverklaring" en deze week over de mogelijkheid van een olieboycot tegenover Zuid-Afrika, hebben duidelijk de samenhang van politiek en zaken doen aan het licht ge bracht, maar tegelijk ook dat er een taaie weerstand bestaat tegen het hanteren van handelsbelemmeringen als politiek middel. Zelfs als het gaat om een maatschappij als Shell die jarenlang de internationaal afgesproken sancties tegen Rhodesië saboteerde (zie Martin Baily's boeiende verslag in Oilgate), dan nog gaat de sympathie van een groot publiek in de eerste plaats uit naar deze vaderlandse multinational. Economische maatregelen tegen Zuid-Afrika „halen toch niets uit", meent de een; „zijn vooral nadelig voor zwarte werknemers", zegt een onverdacht tegenstander van dis criminatie. Bovendien schijnt het propaganda-apparaat van Pretoria zelfs in politiek Den Haag wel enig succes te hebben, met de verkoop van premier Botha als „liberaal", die „een nieuwe koers" vaart. Maar wat gebeurt er werkelijk ten zuiden van de Limpopo? De landverdeling, hart van de Apartheid en de daaruit voortvloei ende discriminatie, gezinsvemleti- ging en terreur, verandert voor geen centimeter. Twintig miljoen Afrika nen moeten het doen met één ze vende van het grondoppervlak, de zgn. „thuislanden". Zojuist werd weer een thuisland onafhankelijk verklaard: Vendaland, waarvan bij na zeventig procent van de manne lijke arbeiders bulten de grenzen moeten werken, terwijl premier Mphephu de helft van zijn parle ment kan benoemen en het niette min nodig vond nog een deel van de oppositie gevangen te nemen. Intussen worden duizenden mensen getroffen door de immer doorgaan de hervestigingen, gedwongen ver huizingen uit „blank" gebied naar een thuisland. Oe macht Veel Nederlanders, vooral ook kerk mensen, menen dat door praten en overreding, van mens tot mens en van regering tot regering, de Zuid- afrikaanse overheid ertoe gebracht zal worden reële verandering in het systeem aan te brengen. Dat is treu rige zelfmisleiding en miskenning van de Zuidafrikaanse geschiedenis en staatsinrichting, In Zuid-Afrika is de regering alleen verantwoor ding schuldig aan de blanke min derheid. Daarbuiten heeft niemand stemrecht of zeggenschap. Binnen die blanke minderheid maakt de Afrikaans-sprekende groep (2,5 mil joen van de 4,3 miljoen blanken) de dienst uit. De Nationale Partij zit dan ook sinds 1948 ongestoord op het kussen en deze minderheidsre gering kan blijven zitten, zolang zij haar eigen kiezers voldoende ont ziet. Eventuele politieke dreiging komt overigens van rechts, waar aan de regerende partij dan conces sies doet: een discussie over wijzi ging van de Immoraliteitswet werd snel de kop ingedrukt, omdat de achterban begon te morren. Is er nu uit de geschiedenis één geval bekend van een regerende groep, die op grond van overreding en vriendelijke aandrang, van bin nen of bulten, zo'n positie opgaf? Soms gaf een teleurgestelde vorst zijn troon op en ook in Zuid-Afrika kan een premier aftreden, maar voor het politieke bestel is dat van geen betekenis. Geweld Macht betekent ook geweld. Daar aan ontkomt geen enkele samenle ving. Maar de Zuidafrikaanse sa menleving is wel zeer gewelddadig. Niet alleen bij grote conflicten, zoals de opstand in Soweto, is het polltie-optreden berucht. In een „gewoon" jaar als 1978 schoot de politie 149 mensen (natuurlijk bijna allemaal zwarten) dood bij haar routinewerk. Honderden anderen werden gewond, tientallen agenten veroordeeld wegens wangedrag In datzelfde Jaar zaten 450 mensen om politieke redenen gevangen. Honderden anderen worden zonder proces vastgehouden (vanwege de geheimhouding is het erg moeilijk de aantallen precies vast te stellen). Honderzestig mensen worden soci aal geïsoleerd door het wrede sys teem van banning. Het Zuidafrikaanse geweld spoelt ook over de grenzen: naar Namibië.' waar het volgens het Internationale Hof van Justitie ten onrechte re geert; als het moet naar Angola (1975); naar Zambia, waar Zuidafri kaanse commando's vluchtelingen kampen aanvallen. Arrestaties in de nacht, martelingen, luchtaanval len en deportaties. ZIJ vormen voor ouderen in Nederland een angstige herinnering, voor jongeren krante taai. In Zuidelijk Afrika is het een dagelijkse realiteit. Armoede Blijmoedige liberalen in het Westen (en opnieuw: vaak te horen in de kerken) menen, dat economische groei geleidelijk aan de Apartheid zal ondermijnen, dat meer werk en scholing voor zwart zullen zorgen voor meer claims op inspraak en dus de realisering daarvan. De snelle groei van de Sowjet-eco- nomie onder Stalin zou hier al te denken moeten geven. Maar ook Zuid-Afrika zelf is een schoolvoor beeld van machtige economische groei en tegelijk toenemende ver scherping van den onderdrukkende wetgeving en politieterrein. Nooit werden meer mensen vervolgd en gedood in naam van de Apartheid (afgezien van de oorlogen in de ne gentiende eeuw) dan toen buiten landse investeringen omhoog vol gen en Zuid-Afrika zich ontwikkel de tot een Industriële natie. Pretoria weet dan ook heel goed wat het doet met zijn reclamecam pagnes om investeerders aan te trekken: de bedoeling is stellig niet daardoor het eigen regime te onder mijnen. De Zuidafrikaanse ambas sadeur in de Verenigde Staten. Do nald Sole, heeft het met zoveel woorden gezegd: buitenlandse be drijven kunnen geen rol spelen in de bevordering van een zwart meerder heidsbewind. Verbeteren die bui tenlandse betrekkingen dan niet de economische positie, de welvaart van de zwarte bevolking? Zij spelen daarin zeker een rol, maar dan een beperkte. Volgens berekeningen van de Amerikaanse Raad van Ker ken hebben de twee miljard dollar Investeringen door Amerikaanse firma's nog geen honderdduizend arbeidsplaatsen opgeleverd. IBM heeft 244 zwarte werknemers op een totaal van 1443. General Motors telt in Zuid-Afrika 3600 werknemers daarvan hebben vier zwarten een „witte boorden"-baan. Lonen De lonen voor zwarte werknemers stegen zeer snel in de jaren zeven tig; met ongeveer éénderde van 1975 tot 1977. Daar staat tegenover dat de kosten van levensonderhoud met 25 procent stegen met name door sterk stijgende voedselprijzen en dat nog steeds ongeveer 40 pro cent van de werkende bevolking minder dan tiet minimumloon ver diende (d.w.z. minder dan volgens de Kamer van Koophandel nodig is voor een gezin van vijf personen. Terwijl de bevolking met zo'n drie procent per Jaar groeit, nam de voedselconsumptie vorig jaar met meer dan vijf procent af. In sommi ge plattelandsgebieden met name is de toesUnd wanhopig. Is meer Investeren of doorgaan met investeren het antwoord op deze problemen? Meer dan één zwarte leider heeft zich uitgesproken tegen de winsten die het Westen maakt ten koste van de zwarte Zuldafrl- kaan en opgeroepen tot terugtrek ken van geld en personeel uit de Zuidafrikaanse economie. In de Ja ren vijftig reeds deed Albert Luthu- 11, president van het ANC het, kor ter geleden bijv. dr Manas Buthele- zl, de zwarte lutherse theoloog. Ook de Zuidafrikaanse Raad van Kerken (bisschop Tutu) stelt zich steeds kritischer op met name tegen de herontdekte energiebron steenkool, waarvan Zuid-Afrika heel wat aan te bieden heeft. Nationale Conventie Onderling zo verschillende zwarte woordvoerders als bisschop Tutu en thuislandleider Gatsha Buthelezi zijn het erover eens dat pas werke lijk iets kan gebeuren aan de on houdbare toestanden in Zuid-Afri ka. als vertegenwoordigers van alle betrokkenen elkaar op voet van ge lijkwaardigheid kunnen treffen in open besprekingen. Premier Botha zou dus een soort Ronde Tafel Con ferentie moeten bijeenroepen (meestal aangeduid als Nationale Conventie), waar ook plaats is voor nu gevangen of gebande leiders (als Nelson Mandela op Robbeneiland) en voor ballingen in het buitenland. Zo'n vergadering zou pas echt re presentatief zijn en werkelijk zin volle besluiten kunnen nemen hoe moeilijk ook. Isolering van Zuid-Afrika, door al lerlei boycots en desipvesteringen. heeft dan ook dat gesprek ten doel. Om tot zo'n gesprek te komen zul len alle drukmiddelen moeten wor den toegepast, opdat Pretoria zich realiseert dat zijn eigenzinnig en eenzijdig optreden een dood spoor is. dat leidt tot zelfvernietiging. Tussen de partijen in Rhodesië wordt pas echt gepraat nu er dui zenden doden zijn gevallen en twee oorlogsmachines op volle toeren draaien tot ieders nadeel. Is dat de noodzakelijke prijs voor de vre de? Aarzelen en halfslachtig optre den van het Westen is aan die trage die in hoge mate schuldig. Wat zijn Amerikanen en Engelsen, wat zijn wij bereid te Investeren in het aan dringen op een werkelijk gesprek? Komt een Nationale Conventie tot stand, dan ontstaat een nieuwe si tuatie. Daarvóór zijn alle maatrege len lapwerk, eenzijdig en onvol doende. Dr. J. Schipper is docent san de lerarenopleiding In Utrecht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 17