Seen rehabilitatie van het dier
In het uiterste geval
In een
ronde tafel
desinvesteren
A/aarom
jeen
ilosofie?
Over zaken
doen en politiek^
IDAG 16 NOVEMBER 1979
17
Hans Bouma
prlijk gezegd kwam ik vorige week
ijdag toch wat teleurgesteld thuis
in het in Utrecht gehouden
iposium over proefdieren
_schien was het ten onrechte, dat
er méér van verwacht had, maar
ben nu eenmaal
beschermer en dan hoop je
;ens weer op die revolutie,
ardoor het dier in ons midden
idelijk de plaats krijgt, die het
rdient. Die revolutie is
bleven en bij al het goede dat
over het symposium te melden
tor R. Bakker
et belangstelling, maar met enige
rbazing las ik Harm Lamberts'
schouwing „Lees Albert Speers
emoires er maar op na" op de
>dium-pagina van vorige week.
recht toont Lamberts aan dat de
orstellen van de heer Adam om
maatschappijleer door de wis-
inde te vervangen onhoudbaar
n.
g juich het toe dat het verplichte
k „maatschappijleer" op een wij-
gedoceerd moet worden dat het
toets der wetenschappelijkheid
n doorstaan en dat alles in het
rk gesteld dient te worden om dit
k het aanzien te geven dat het
dient. De ondeskundigheid op
terrein is zeer groot. Van her en
worden docenten aangetrokken
afkomstig uit een totaal ander
[gebied, dit maatschappelijk
kentje wel even zullen wassen,
it zelden treffen we o.m. predi-
nten aan die zich op dit glibberi-
onderwijspad wagen, een ferme
Iteling maken en blijven liggen,
len verkopen de maatschappij-
r als een ideologie waarmee ze de
rlingen voor hun politieke inzich-
trachten te winnen. Ondanks de
rijke discussies die op hoger en
niveau over het juiste en doel-
ffende functioneren van dit vak
irden gevoerd, is men er nog niet
geslaagd, dit vak naar behoren
de grond te krijgen. En de ge-
gen zijn vaak desastreus.
arom spreekt het artikel van
mberts mij aan. Wil men de doel-
llingen verwezenlijken waarvan
schrijver uitgaat, dan moet. zo
It hij terecht, maatschappijleer
i echte maatschappijleer zijn.
i leraar maatschappijleer moet
inderdaad grondige kennis
>ben van de sociale wetenschap-
i. Nog meer vakken brengt Lam-
ts ter sprake: geschiedenis, bio-
le. godsdienst, „om maar een
ir te noemen." Deze vakken heb-
i „een onmisbare inbreng bij het
i de orde stellen van actuele pro-
men." En. zo vervolgt de schrij-
r „De inbreng van de maatschap-
leer zal moeten zijn dat het de
"itieke en sociale aspecten van de
iblémen belicht, o.a. door de sa-
nhang te laten zien met funda-
ïtele samenlevingsvraag-
tken."
»r hier zijn we al op het terrein'
filosofie. En mijn verwondering
it zich hieruit verklaren dat Lam-
het vak filosofie niet heeft
noemd. Het is mij een raadsel hoe
•n de maatschappijleer buiten de
isofie kan houden. Zij heeft veel
t relaties met de filosofie dan
tt biologie en met godsdienst.
lertijd heb ik de stelling verkon-
d en gepoogd te verduidelijken.
de maatschappijleer dient te
rden geïntegreerd in of ten nauw-
dient te worden gerelateerd aan
sociale wijsbegeerte. Zover ga ik
niet meer. Maar wel wil ik op-
rken dat de sociale filosofie juist
elementaire begrippen analy
st waarvan de maatschappij le-
ar altijd vaak onkritisch
bruik maakt. En daarom zou ik
llen bepleiten dat ook een afge-
ïdeerd vakfilosoof, die de sociale
osofie als hoofdvak of als een der
rakken voor zijn doctoraal exa-
n op tafel legt. maatschappijleer
de middelbare scholen moet ge-
n. Ik ben er van overtuigd dat het
in met grotere kansen op succes
ngeboden zou worden dan in de
lidige situatie.
II men dit vak een eerlijke kans
ven en ik ben het geheel met
mberts eens dat dit een belang
n de eerste orde is dan zal de
voegdheidsregeling zich ook
oeten uitstrekken over de afge-
udeerden in de filosofie. En dan
ligt het voorstel van de heer
lam ook een kans: afgestudeerde
osofen hebben kennis genomen
n de logica, die niet een geringe
ate van wiskundige elementen be-
t. de argumentatieleer, waarvoor
icht in de moderne logica onont-
*rlijk is.
J R. Bakker is hoogleraar in de
ijsbegeerte (filosofie) aan de R.U.
Groningen.
valt. is dit, althans voor mij, het
fiasco ervan. Wéér is het niet gelukt.
Ondanks alles weer géén
rehabilitatie van het dier. Het is en
blijft principieel ondergeschikt aan
de superieure mens. Het is „maar"
een dier. Het kan elk moment
slachtoffer worden.
Maar laat ik positief beginnen. Heel
opmerkelijk vond ik dat het zo
ménselijk toeging op het
symposium. Op zichzelf is het
menselijk karakter van een
bijeenkomst nog geen bijzondere
verdienste, maar u weet
waarschijnlijk ook wel dat de
discussie over vivisectie tot voor
kort een vrij genante vertoning was.
Voor- en tegenstanders weigerden
naar elkaar te luisteren, verhardden
zich steeds meer in hun
vooroordelen en drukten elkaar de
meest absurde etiketten op.
Vivisectionisten waren lugubere
dierenkwellers, pure sadisten en
anti-vivisectionisten halfzachte,
overeen timentele
excentriekelingen.
De tijd van verkettering en
polarisatie lijkt echter voorbij te
zijn en het symposium in Utrecht
was een treffend voorbeeld van de
meer menselijke mentaliteit,
waarmee dierexperimentele
onderzoekers en critici van
dierproeven met elkaar willen
discussiëren. Alleen al het feit, dat
het symposium een gezamenlijke
manifestatie was van de
Nederlandse Vereniging voor
Proefdierkunde én de
Anti-Vivisectie-Stichting mag in dit
verband veelbetekenend heten.
Van de humanisering van de
discussie kan het dier nooit minder
worden. Met fanatisme en
monomanie bereik Je niets. Er
ontstaat zo enkel een ook voor het
dier uitzichtloze impasse.
Natuurlijk probeerden de met
dieren werkende fysioloog prof. dr
A. A. Verveen en farroacoloog prof.
dr E. L. Noach het goed recht van
het diergebruik te verdedigen, maar
hun argumentaties klonken toch
een stuk zorgvuldiger en
genuanceerder dan wat we
voorheen meestal van
experimentators te horen kregen.
Ze hadden kennelijk serieus
geluisterd naar alle kritiek en
bovendien konden we constateren
dat ze ook aan zichzélf geduchte
critici hadden.
Ik kon me niet aan de indruk
onttrekken, dat ze het eigenlijk veel
liever zonder dierproeven zouden
doen. Maar dat was nu eenmaal niet
mogelijk. Maar we konden er
verzekerd van zijn dat er beslist niet
meer dieren gebruikt zouden
worden dan strikt noodzakelijk was
en dat allerlei pogingen werden
ondernomen om de
dierexperimentele methoden te
vervangen door andere methoden.
De namens Organon optredende J.
van der Vies sprak in dezelfde trant
en wees zijn gehoor op liefst maar
zeven manieren, waarop men het
aantal proeven tot een minimum
tracht te beperken. Ook binnen zijn
eigen bedrijf bleek men niet stil te
zitten en was er hier en daar ook al
een reductie tot stand gekomen.
Dat Verveen, Noach en Van der Vies
in hun poging om het naar hun
inzicht nog altijd onvermijdelijke
diergebruik te rechtvaardigen zo
zorgvuldig en genuanceerd te werk
gingen, stemt tot voldoening, maar
hoeft nog niet te betekenen, dat
hun argumentaties juistzijn. Zelf
heb ik mij er tenminste niet door
kunnen laten overtuigen en tijdens
gesprekken in de pauzes merkte ik,
dat ik niet alleen stond. Er waren
nogal wat studenten op het
symposium (behalve uit Utrecht
zelf, ook uit Wageningen, Leiden en
Groningen) en vooral zij bleken aan
de referaten van Verveen, Noach en
Van der Vies de nodige vragen te
hebben overgehouden.
Ik wil me nu beperken tot wat ik
zelf als het meest zwakke punt in de
verhalen van de genoemde
referenten beschouw: het dogma
van de menselijke superioriteit.
Gezien zijn hoge positie zou de
mens het recht hebben dieren aan
zijn belangen op te offeren. Hoezeer
de gedachte van de absolute
meerwaarde van de mens ook eigen
is aan onze westeree cultuur, ik
moet haar afwijzen. Ik zie namelijk
geen enkele kans haar ethisch te
onderbouwen. Ik kan het dogma
van de menselijke superioriteit
alleen overeind houden, wanneer ik
m'n toevlucht neem tot het door de
Australische filosoof Peter Singer
zo gewraakte 'speciëcisme': de
ideologische verheerlijking van de
eigen soort ('species') ten koste van
andere soorten. En daar bedank ik
voor. Ethiek is iets andere dan
ideologie. Peter Singer, die via een
gefilmd interview met Henk Smid
ook op het symposium te horen en
te zien was, heeft in zijn boek 'Pro
mens, pro dier' op schokkende wijze
duidelijk gemaakt, dat de
argumenten waarmee we onze
superioriteit ten opzichte van het
dier verdedigen, exact dezelfde
argumenten zijn, waarmee we
bijvoorbeeld ook de slavernij en de
kinderarbeid verdedigden en
waarmee we nu nog gruwelen als
bijvoorbeeld het racisme
excuseren. Sinds ik dit verband heb
gezien, ben ik helemó&l op m'n
qui-vlve.
Niet alleen Verveen, Noach en Van
der Vies gingen zonder meer uit van
de menselijke dominantie, ook voor
de wijsgerige biologie docerende
prof dr M. Jeuken was het een
uitgemaakte zaak, dat het dier
ondergeschikt is aan de mens.
Letterlijk zei hij: „Omdat de mens
hoger in waarde staat dan het dier,
kunnen dieren ten bate van de
mens gebruikt worden, eventueel
ten koste van het dier". Me dunkt,
dit is geen filosofie meer, laat staan
ethiek (en aan ethiek wilde Jeuken
ons toch zo graag helpen), dit is
zuivere ideologie.
Door het speciëcisme en daarmee
ook het op speciëcisme berustende
experimenteren met dieren af te
keuren, maak ik het mezelf erg
lastig. Heb ik dan méér hart voor
het lijdende dier dan voor de
lijdende medemens? Ben ik als
dierenbeschermer geen verrader
van de humaniteit? Het probleem
is. dat we onszelf in een situatie
hebben gemanoeuvreerd, waarin we
niet tegelijk en evenzeer én pro
mens én pro dier kunnen zijn. De
gangbare medische wetenschap
heeft zich in hoge mate afhankelijk
gemaakt van dierproeven en in het
kader van déze medische
wetenschap worden we
geconfronteerd met dat gruwelijke
dilemma: óf pro mens óf pro dier.
Maar er is ook een ander soort
medische wetenschap denkbaar
een medische wetenschap, waarbij
dierproeven zinloos en dus
overbodig zijn. Het was dr H. S.
Verbrugh, die ons vorige week
vrijdag over dit óndere type
medische wetenschap inlichtte.
Verbrugh geldt in Nederland als dé
grote pleitbezorger van de
zogenaamde 'holistische'
geneeskunde: de geneeskunde die
uitgaat van de totale mens. Hij
legde uit, dat proefdiermodellen
alleen maar iets zeggen over de tot
een mechaniek gereduceerde mens.
De gangbare medische wetenschap
opereert vanuit een gereduceerd,
mechanisch mensbeeld en hoeveel
succes men hiermee ook in het
verleden heeft geoogst, in steeds
meer gevallen moet men vandaag
constateren, dat de mens méér is
dan een mechaniek. Wil de
medische wetenschap met de
werkelijke, totale mens van doen
hebben, dan zal zij op geen enkele
manier meer kunnen steunen op
dierproeven.
Verbrugh heeft mij er weer eens
duidelijk bij bepaald, dat er véél
meer mogelijk is dan er nü mogelijk
schijnt te zijn. Ik was erg blij met
zijn verhaal. Ook al ging het hem
meer om de mens dan om het dier,
het ging hem op zó'n wijze om de
mens, dat het dier er alleen maar
wél bij kan varen.
m
door H. J. NEUMAN
Nog altijd is het een gevoelig punt,
of de eerbiediging van de rechten
van de mens in verband mag (of
moet) worden gebracht met het
verlenen van ontwikkelingshulp.
Begin mei van dit jaar verklaarde
de Amerikaanse onderminister
van Buitenlandse xaken Warren
Christopher voor een ondercom
missie van het Huis van Afgevaar
digden dat dreigen met het intrek
ken of niet-toekennen van ontwik
kelingshulp xijns inziens vaak het
meest doeltreffende middel is om
respect voor de rechten van de
mens af te dwingen. De rechten die
hij in dit verband van het meeste
belang acht zijn „de persoonlijke,
de economische en de politieke
rechten".
In ons land is o.m. door mr K. de
Vey Mestdagh betoogd dat het aan
roeren van de mensenrechten het
overleg en de discussie over de
herstructurering van de internatio
nale economische orde ten zeerste
kan bemoeilijken, zoal niet door
kruisen. In het bulletin van het
Nederlands Juristen Comité voor
de Mensenrechten (NCJM-Bulletin)
van vorig jaar november schreef
hij o.m.: „De inbreng van voor
waarden op het gebied van de rech
ten van de mens (is) daar niet op
(zijn) plaats." Hij vervolgde:
„Voorkomen moet worden dat
noodzakelijke structurele econo
mische hervormingen afhankelijk
worden van mensenrechten."
In het jongste nummer van datzelf
de Bulletin (januari-februari 1980)
t de Utrechtse hoogleraar in het
recht der internationale organisa
ties prof. mr. P. van Dijk nader op
dit onderwerp in. Hij constateert
dat er een samenwerkingsplicht
bestaat van de statengemeenschap
als zodanig en van individuele sta
ten ten opzichte van staten „die
hun evenredig aandeel in de we
reldwelvaart niet met eigen midde
len en op eigen kracht kunnen ver
werkelijken". Hij verwijst daar
voor naar allerlei bepalingen over
doelstellingen en beginselen van
internationale organisaties als de
Verenigde Naties, de Wereldbank,
de Comecon en de Organisatie van
Amerika'anse Staten.
Als men het over de relatie tussen
mensenrechten en ontwikkelings
samenwerking heeft, moet men
zich er uiteraard wel nauwkeurig
rekenschap van geven over welke
rechten men het heeft. Anders is
het immers niet mogelijk prioritei
ten te stellen. Prof. Van Dijk acht
het noodzakelijk tot een strikte af
bakening te komen van die rechten
van de mens aan de bescherming
waarvan zowel in het nationale als
in het internationale beleid absolu
te voorrang toekomt. Hij noemt dit
de kernrechten. Daarnaast wil hij
een aantal an «ere rechten onder
scheiden die men niet volstrekt
kan negeren zonder ook het volle
dige genot van de kernrechten in
gevaar te brengen.
Tot de kernrechten rekent de
schrijver: het recht op leven (en
dus ook het recht op adequate voe
ding, kleding, huisvesting, medi
sche verzorging), het recht op een
minimum aan veiligheid en op de
integriteit van de persoon (dus
geen slavernij, foltering, opzettelij
ke wederrechtelijke vrijheidsbero
ving e.d.), het recht op vrijwaring
tegen de terugwerkende kracht
van strafbepalingen en de vrijheid
van overtuiging, geweten en gods
dienst. Dit zijn dus de rechten die
een absolute prioriteit verdienen.
Vervolgens somt prof. Van Dijk
enkele ondersteunende of partici
patierechten op. Dit zijn rechten
waarvan de belanghebbende ge
bruik moet kunnen maken al
thans op een bepaald minimumni
veau wil hij in staat zijn het
genot van de eigenlijke kernrech
ten op te eisen. Zo moet men o.m.
het recht bezitten door de wet als
persoon te worden erkend, mee te
beslissen („via vertegenwoordi
ging in de regelgevende overheids
organen") over de inrichting van
de eigen samenleving en maat
schappelijk relevante arbeid te
verrichten onder menswaardige
omstandigheden en tegen toerei
kende beloning.
Nu kan men zich afvragen, wat er
moet gebeuren als een land stelt
dat de economische ontwikkeling
op langere termijn voorrang moet
hebben boven de volledige realisa
tie van bepaalde rechten op dit
moment. In het onlangs versche
nen CDA-rapport „Vrede en veilig
heid" wordt een dergelijk pleidooi
aldus samengevat: „Gun mij de
tijd mijn volk eerst behoorlijk te
voeden, te kleden en te huisves
ten." Het rapport vervolgt dan
door te zeggen dat machthebbers
een dergelijk argument maar al te
vaak misbruiken als excuus om de
verwerkelijking „van de politieke
en burgerlijke rechten permanent
aan hun laars te lappen". Prof Van
Dijk stelt nu dat onderzocht moet
worden of de realisatie van bepaal
de rechten de economische ontwik
keling van het betrokken land in
derdaad in de weg staat. Want de
meeste participatierechten bij
voorbeeld doen geen of slechts een
gering beroep op de algemene mid
delen, terwijl de economische ont
wikkeling door inachtneming van
de politieke en burgerlijke rechten
veelal eerder wordt bevorderd dan
geschaad.
Ten aanzien van de kernrechten
meent prof. Van Dijk dat de staten
niet alleen verplicht zijn deze rech
ten binnen hun eigen jurisdictie te
verwezenlijken, maar dat se ook
mede-verantwoordelijk zijn voor
de realisatie ervan in andere lan
den. Zou er dus een ontwikkelings
land zijn waar de kernrechten niet
worden beschermd, dan hebben an
dere landen de plicht diplomatieke
stappen te ondernemen of actie te
voeren binnen internationale fo
rums om tot correctie van deze
toestand te komen. Helpt dit alle
maal niet, dan kunnen en moeten
andere landen self druk op de nala
tige regering uitoefenen. Voor zo
ver hiertoe bet middel van de ont
wikkelingshulp wordt aangegre
pen, dient deze druk bij voorkeur
een positief karakter te dragen, dat
wil zeggen «lat de andere landen
hulp (of meer hulp) in uitzicht stel
len voor het geval de regering die
in de fout was gegaan haar leven
wil beteren. Maar in het uiterste
geval kan men overgaan tot het
negatieve middel van de intrek
king of weigering van hulp.
Prof. Van Dijk is het derhalve niet
eens met mr. De Vej Mestdagh.
Volgens hem miskent zijn oppo
nent de voornaamste en meest we
zenlijke functie van de Nieuwe In
ternationale Economische Orde:
verhoging van de kwaliteit van het
menselijk bestaan, door opheffing
van de absolute armoede en daar
naast door een rechtvaardiger ver
deling van de welvaart en verdere
realisatie van gelijkheid en vrij
heid.
door Jan Schipper
De discussies in de Tweede Kamer, eerst over de „negatieve
goederenverklaring" en deze week over de mogelijkheid van
een olieboycot tegenover Zuid-Afrika, hebben duidelijk de
samenhang van politiek en zaken doen aan het licht ge
bracht, maar tegelijk ook dat er een taaie weerstand bestaat
tegen het hanteren van handelsbelemmeringen als politiek
middel. Zelfs als het gaat om een maatschappij als Shell die
jarenlang de internationaal afgesproken sancties tegen
Rhodesië saboteerde (zie Martin Baily's boeiende verslag in
Oilgate), dan nog gaat de sympathie van een groot publiek
in de eerste plaats uit naar deze vaderlandse multinational.
Economische maatregelen tegen
Zuid-Afrika „halen toch niets uit",
meent de een; „zijn vooral nadelig
voor zwarte werknemers", zegt een
onverdacht tegenstander van dis
criminatie. Bovendien schijnt het
propaganda-apparaat van Pretoria
zelfs in politiek Den Haag wel enig
succes te hebben, met de verkoop
van premier Botha als „liberaal",
die „een nieuwe koers" vaart. Maar
wat gebeurt er werkelijk ten zuiden
van de Limpopo?
De landverdeling, hart van de
Apartheid en de daaruit voortvloei
ende discriminatie, gezinsvemleti-
ging en terreur, verandert voor geen
centimeter. Twintig miljoen Afrika
nen moeten het doen met één ze
vende van het grondoppervlak, de
zgn. „thuislanden". Zojuist werd
weer een thuisland onafhankelijk
verklaard: Vendaland, waarvan bij
na zeventig procent van de manne
lijke arbeiders bulten de grenzen
moeten werken, terwijl premier
Mphephu de helft van zijn parle
ment kan benoemen en het niette
min nodig vond nog een deel van de
oppositie gevangen te nemen.
Intussen worden duizenden mensen
getroffen door de immer doorgaan
de hervestigingen, gedwongen ver
huizingen uit „blank" gebied naar
een thuisland.
Oe macht
Veel Nederlanders, vooral ook kerk
mensen, menen dat door praten en
overreding, van mens tot mens en
van regering tot regering, de Zuid-
afrikaanse overheid ertoe gebracht
zal worden reële verandering in het
systeem aan te brengen. Dat is treu
rige zelfmisleiding en miskenning
van de Zuidafrikaanse geschiedenis
en staatsinrichting, In Zuid-Afrika
is de regering alleen verantwoor
ding schuldig aan de blanke min
derheid. Daarbuiten heeft niemand
stemrecht of zeggenschap. Binnen
die blanke minderheid maakt de
Afrikaans-sprekende groep (2,5 mil
joen van de 4,3 miljoen blanken)
de dienst uit. De Nationale Partij zit
dan ook sinds 1948 ongestoord op
het kussen en deze minderheidsre
gering kan blijven zitten, zolang zij
haar eigen kiezers voldoende ont
ziet. Eventuele politieke dreiging
komt overigens van rechts, waar
aan de regerende partij dan conces
sies doet: een discussie over wijzi
ging van de Immoraliteitswet werd
snel de kop ingedrukt, omdat de
achterban begon te morren.
Is er nu uit de geschiedenis één
geval bekend van een regerende
groep, die op grond van overreding
en vriendelijke aandrang, van bin
nen of bulten, zo'n positie opgaf?
Soms gaf een teleurgestelde vorst
zijn troon op en ook in Zuid-Afrika
kan een premier aftreden, maar
voor het politieke bestel is dat van
geen betekenis.
Geweld
Macht betekent ook geweld. Daar
aan ontkomt geen enkele samenle
ving. Maar de Zuidafrikaanse sa
menleving is wel zeer gewelddadig.
Niet alleen bij grote conflicten,
zoals de opstand in Soweto, is het
polltie-optreden berucht. In een
„gewoon" jaar als 1978 schoot de
politie 149 mensen (natuurlijk bijna
allemaal zwarten) dood bij haar
routinewerk. Honderden anderen
werden gewond, tientallen agenten
veroordeeld wegens wangedrag
In datzelfde Jaar zaten 450 mensen
om politieke redenen gevangen.
Honderden anderen worden zonder
proces vastgehouden (vanwege de
geheimhouding is het erg moeilijk
de aantallen precies vast te stellen).
Honderzestig mensen worden soci
aal geïsoleerd door het wrede sys
teem van banning.
Het Zuidafrikaanse geweld spoelt
ook over de grenzen: naar Namibië.'
waar het volgens het Internationale
Hof van Justitie ten onrechte re
geert; als het moet naar Angola
(1975); naar Zambia, waar Zuidafri
kaanse commando's vluchtelingen
kampen aanvallen. Arrestaties in
de nacht, martelingen, luchtaanval
len en deportaties. ZIJ vormen voor
ouderen in Nederland een angstige
herinnering, voor jongeren krante
taai. In Zuidelijk Afrika is het een
dagelijkse realiteit.
Armoede
Blijmoedige liberalen in het Westen
(en opnieuw: vaak te horen in de
kerken) menen, dat economische
groei geleidelijk aan de Apartheid
zal ondermijnen, dat meer werk en
scholing voor zwart zullen zorgen
voor meer claims op inspraak en
dus de realisering daarvan.
De snelle groei van de Sowjet-eco-
nomie onder Stalin zou hier al te
denken moeten geven. Maar ook
Zuid-Afrika zelf is een schoolvoor
beeld van machtige economische
groei en tegelijk toenemende ver
scherping van den onderdrukkende
wetgeving en politieterrein. Nooit
werden meer mensen vervolgd en
gedood in naam van de Apartheid
(afgezien van de oorlogen in de ne
gentiende eeuw) dan toen buiten
landse investeringen omhoog vol
gen en Zuid-Afrika zich ontwikkel
de tot een Industriële natie.
Pretoria weet dan ook heel goed
wat het doet met zijn reclamecam
pagnes om investeerders aan te
trekken: de bedoeling is stellig niet
daardoor het eigen regime te onder
mijnen. De Zuidafrikaanse ambas
sadeur in de Verenigde Staten. Do
nald Sole, heeft het met zoveel
woorden gezegd: buitenlandse be
drijven kunnen geen rol spelen in de
bevordering van een zwart meerder
heidsbewind. Verbeteren die bui
tenlandse betrekkingen dan niet de
economische positie, de welvaart
van de zwarte bevolking? Zij spelen
daarin zeker een rol, maar dan een
beperkte. Volgens berekeningen
van de Amerikaanse Raad van Ker
ken hebben de twee miljard dollar
Investeringen door Amerikaanse
firma's nog geen honderdduizend
arbeidsplaatsen opgeleverd. IBM
heeft 244 zwarte werknemers op een
totaal van 1443. General Motors telt
in Zuid-Afrika 3600 werknemers
daarvan hebben vier zwarten een
„witte boorden"-baan.
Lonen
De lonen voor zwarte werknemers
stegen zeer snel in de jaren zeven
tig; met ongeveer éénderde van
1975 tot 1977. Daar staat tegenover
dat de kosten van levensonderhoud
met 25 procent stegen met name
door sterk stijgende voedselprijzen
en dat nog steeds ongeveer 40 pro
cent van de werkende bevolking
minder dan tiet minimumloon ver
diende (d.w.z. minder dan volgens
de Kamer van Koophandel nodig is
voor een gezin van vijf personen.
Terwijl de bevolking met zo'n drie
procent per Jaar groeit, nam de
voedselconsumptie vorig jaar met
meer dan vijf procent af. In sommi
ge plattelandsgebieden met name is
de toesUnd wanhopig.
Is meer Investeren of doorgaan met
investeren het antwoord op deze
problemen? Meer dan één zwarte
leider heeft zich uitgesproken tegen
de winsten die het Westen maakt
ten koste van de zwarte Zuldafrl-
kaan en opgeroepen tot terugtrek
ken van geld en personeel uit de
Zuidafrikaanse economie. In de Ja
ren vijftig reeds deed Albert Luthu-
11, president van het ANC het, kor
ter geleden bijv. dr Manas Buthele-
zl, de zwarte lutherse theoloog.
Ook de Zuidafrikaanse Raad van
Kerken (bisschop Tutu) stelt zich
steeds kritischer op met name
tegen de herontdekte energiebron
steenkool, waarvan Zuid-Afrika
heel wat aan te bieden heeft.
Nationale Conventie
Onderling zo verschillende zwarte
woordvoerders als bisschop Tutu en
thuislandleider Gatsha Buthelezi
zijn het erover eens dat pas werke
lijk iets kan gebeuren aan de on
houdbare toestanden in Zuid-Afri
ka. als vertegenwoordigers van alle
betrokkenen elkaar op voet van ge
lijkwaardigheid kunnen treffen in
open besprekingen. Premier Botha
zou dus een soort Ronde Tafel Con
ferentie moeten bijeenroepen
(meestal aangeduid als Nationale
Conventie), waar ook plaats is voor
nu gevangen of gebande leiders (als
Nelson Mandela op Robbeneiland)
en voor ballingen in het buitenland.
Zo'n vergadering zou pas echt re
presentatief zijn en werkelijk zin
volle besluiten kunnen nemen
hoe moeilijk ook.
Isolering van Zuid-Afrika, door al
lerlei boycots en desipvesteringen.
heeft dan ook dat gesprek ten doel.
Om tot zo'n gesprek te komen zul
len alle drukmiddelen moeten wor
den toegepast, opdat Pretoria zich
realiseert dat zijn eigenzinnig en
eenzijdig optreden een dood spoor
is. dat leidt tot zelfvernietiging.
Tussen de partijen in Rhodesië
wordt pas echt gepraat nu er dui
zenden doden zijn gevallen en twee
oorlogsmachines op volle toeren
draaien tot ieders nadeel. Is dat
de noodzakelijke prijs voor de vre
de? Aarzelen en halfslachtig optre
den van het Westen is aan die trage
die in hoge mate schuldig. Wat zijn
Amerikanen en Engelsen, wat zijn
wij bereid te Investeren in het aan
dringen op een werkelijk gesprek?
Komt een Nationale Conventie tot
stand, dan ontstaat een nieuwe si
tuatie. Daarvóór zijn alle maatrege
len lapwerk, eenzijdig en onvol
doende.
Dr. J. Schipper is docent san de
lerarenopleiding In Utrecht.