FILHKRONIEK
Een 'morele vertelling
Grote kunst op klein formaat
ZATERDAG 3 NOVEMBER 1979
TROUW/KWARTET 21
•KUNST!
door dr. H. S. Vlsscher
„Zes morele vertellingen" is de verzamelnaam
die de Franse filmcriticus en filmer Eric Rohmer
aan een door hem geplande cyclus van films gaf
films als „Ma nuit chez Maud", „Le genou de
Claire" en „La Collectionneuse". Die
verzamelnaam is misleidend, want met een
moraal hadden die films weinig van doen, laat
staan dat ze een moraliserende bedoeling
zouden hebben. Rohmer heeft uitgelegd wat hij
met een „conté moral" bedoelde: een verhaal
dat niet zozeer gaat over wat mensen doen
alswel over wat er zich in hun geest afspeelt,
terwijl ze bezig zijn iets totaal ènders te doen.
Getrouw aan het dogma van de „nouvelle
vague" dat een film niet zozeer een regisseur
alswel een auteur van node heeft, zocht hij, zoals
hij toelichtte, naar een weg die de film zou
losmaken van het theater, het drama, en in de
richting van de roman zou voeren.
Zijn films concentreerden zich op de relaties
tussen twee of drie personages, meestai sterk
intellectuele, „sophisticated" karakters, wier
onderlinge verhouding hij klinisch, objectief,
observeerde zonder een of ander waarde-oordeel
op te dringen. De beoordeling, het oordeel, de
„duiding" is aan de toeschouwer. Het
„Kammerspiel"-achtige kader van zijn films
doet slechts uit de verte denken aan de latere
films van Bergman, wiens personages
dramatisch extravert zijn en, zodra een
bepaalde emotionele drempel overschreden is,
in woord en gebaar hun innerlijk op tafel gooien.
De „contes moraux" zijn veel rigoureuzer, er zijn
weinig of geen emotionele explosies, geen
verbale ontladingen. Bovendien stoot Bergman
via de door hem gestelde menselijke relaties
altijd door naar existentiële en/of religieuze
achtergronden, terwijl de „contes moraux"
een typisch Frans genre zich louter beperken
binnen het kader van de menselijke relaties zélf.
Rohmer heeft in de Franse film school gemaakt.
„La Dentellière" ofschoon de regisseur een
Zwitser-wasis daarvan een glanzend
voorbeeld. Een ander Voorbeeld is de nu in
roulatie gekomen film van Jacques Doillon „La
femme qui pleure", die bovendien door de
markante aanwezigheid van de actrice Haydée
Politoff direct herinneringen oproept aan
Rohmers „La Collectionneuse".
Tranen;
Het verhaal is snel verteld: een man verlaat
vrouw en kind voor een minnares, die èn
intellectueel èn emotioneel veel beter bij hem
past dan zijn vrouw, die zich laat drijven op de
La femme qui pleure...
grillige golven van haar emoties. Zij is een goed
deel van de film in tranen, hetgeen de titel ten
dele verklaart. Maar met haar tranen weet
Dominique haar man en diens minnares zó te
manipuleren dat de minnares Haydée Politoff
na een onmogelijke poging tot een „ménage
trois" de hele onderneming opgeeft en de man
verlaat, waarna Dominique met haar kind nu
definitief de man verlaat om in Parijs te gaan
wonen. De man blijft alleen achter als de grote
verliezer. „Papa, omhels me niet zo hard", zegt
het dochtertje als hij haar vlak voor het afscheid
knuffelt, en zo ervaren wij langs een omweg wat
er in de man omgaat, zonder dat hij dat
anderszins door woord of gebaar naar buiten
brengt. „Liefdes Schijnbewegingen" lopen hier,
anders dan bij Remco Campert, uit op het
volslagen faillissement der relaties.
Doillons film heeft het ritme der
bedachtzaamheid: hij is opgebouwd uit vele
betrekkelijk korte momenten die door fade-outs
van elkaar gescheiden zijn waardoor er ruimte
geschapen wordt om de zin van het moment te
„duiden". Waarbij meteen opgemerkt moet
worden, dat die duiding op geen enkele wijze
gemanipuleerd wordt. De functie van
beoordelen, respectievelijk veroordelen, wordt
volledig naar de toeschouwer verlegd, en zal dus
mogelijk per toeschouwer verschillen. In deze
verhouding tussen drie mensen gebeurt
onderhuids zóveel dat men er als in het leven
zélf vele kanten mee uit kan. Zeker is het, dat
men er met een voor de hand liggende
identificatie met „die arme, in de steek gelaten
vrouw" niet uitkomt. Dominiques droefheid en
wanhoop zijn evident, maar haar tranen zijn ook
een instrument. Ze ls niet alleen de wanhopige,
in de steek gelaten vrouw, maar ze spéélt haar
ook. Niet in de goedkope zin van
komediantenspel, maar wel in deze zeer
herkenbare zin waarin een mens in een kritische
en schokkende situatie als een scheiding het
gevoel heeft dat hij droomt wat hij meemaakt—
dat het uiteindelijk niet echt is.
Signaal:
Er is één moment waarop „de vrouw die huilt"
het begin van een lachje vertoont als ze met haar
man praat over de situatie: het is als een soort
signaal dat het wel erg is wat ze meemaakt,
maar niet echt. Als Jacques definitief het huis
verlaat, vraagt ze hem bij herhaling met
aandrang om nu toch direct en zonder meer te
gaan; als hij dan tenslotte écht gaat, zegt ze half
hardop tegen zichzelf: „Hij gaat werkelijk..." In
haar gedachten draaide een èuidere „film", met
een totaal èndere afloop.
Als ze midden in de nacht bij Haydée aanbelt en
dan kennelijk op een fysiek contact met de
minnares van haar man uit is, zou men daar
rechtlijnig psychologisch een wanhopige poging
in kunnen zien om langs deze omweg zo dicht
mogelijk bij haar man te komen. Haar hele
gedrag ls echter zó gespeend van enige lesbische
implicatie, dat het veel meer is alsof hier
onbewust met bloedige ernst een situatie
gespeeld wordt voor een onzichtbaar publiek:
Jacques.
En ook de nadrukkelijke, bijna opzichtige
manier waarop ze na een soort „ménage trois"
geforceerd te hebben, het huishouden doet en de
vloer aandweilt, doet denken aan het
enscèneren van een tragedie, waarin de
hoofdrolspeelster de nederige „underdog" is tot
het moment van haar stralende „verheffing"...
Zelfs de schitterend gespeelde passage waarin
zij haar man „verleidt", doet door de suggestieve
en dwingende kracht, aan spel denken.
Werkelijkheid:
Veelbetekenend is dat haar moordaanslag op
Haydée ze rijdt haar met haar auto aan
allerminst dodelijk is en zelfs geen ernstige
verwonding teweegbrengt. Ze bereikt er wél
mee, dat Haydée, de sterke, haar zelfbeheersing
verliest en met haar citybag op de
„moordenares" inbeukt... Pas als haar drama
voorbij is en zij weer als vroeger met haar man
en kind samen is, breekt de werkelijkheid aan en
is ze zeer gedecideerd in de beslissing om met
haar kind voorgoed weg te gaan. Of gaat haar
drama nog door, en is dit alleen een nieuw
bedrijf...? Duidelijk is in ieder geval de ironische
implicatie van de titel. De film begint direct met
beelden van „de vrouw die huilt", maar aan het
slot zijn er geen tranen meer alleen
doelgerichte, zakelijke beslissingen... Ook
terzake van de beide andere personages gelden
soortgelijke dubbele
interpretatiemogelijkheden. De „sterkte" van
de minnares Haydée is betrekkelijk, de
beheerstheid waarmee de man de situatie
„regelt" is schijn. Wat is objectief waar in zo'n
situatie? Wie is schuldig en wie is dupe? Het
woord is aan de toeschouwer...
Doillons „conté moral" vergt grote
bedachtzaamheid en relativeringsvermogen bij
de toeschouwer. Hij maakt hem hyperbewust
van het gecompliceerde spel der menselijke
relaties. Méér dan dat: hij schuift hem een grote
verantwoordelijkheid toe. En mondigheid.
Ter gelegenheid van de verschijning van de eerste volledige
wetenschappelijke catalogus van de unieke
handschriftenverzameling in het Museum
Meermanno-Westreenianum Museum van het Boek wordt
daar nu een keuze getoond uit het rijke bezit van dit
museum. Daar zijn wereldberoemde stukken bij zoals de
Bijbel van Koning Karei V van omstreeks 1330, de
Rijmbijbel van Jacob van Maerlant uit ca. 1330 en vele
andere Franse, Italiaanse en Nederlandse handschriften.
oaifflcm fracni
P«ö1ic4tP.'iim."£o
^mmciKmutr
noiutoBinin
door O. Kruis
De categorie mensen, die aange
duid worden als „minnaars van
het boek" omvat twee varianten:
de verstokte lezers en de werkelij
ke liefhebbers, de bibliofielen. De
lezers zijn dan zij die, waar dan
ook een verfomfaaid pocketboek
tevoorschijn halen, met ezelsoren
en omgevouwen bladzijden; de
liefhebbers reizen stad en land af
om de hand te kunnen leggen op
een „boek".
En die kunnen nu tot 13 januari 1980
hun hart ophalen in het Rijksmuseum
Meermanno-Westreenianum Museum
van het Boek, Prinsessegracht 30, Den
Haag, waar een tentoonstelling wordt ge
houden van verluchte handschriften. Al
les uit eigen bezit. Deze expositie is geor
ganiseerd ter gelegenheid van de verschij
ning van de eerste volledig wetenschappe
lijke catalogus van de unieke handschrif
tenverzameling in dit in 1848 gestichte
museum.
Daar zijn manuscripten uit de zevende
eeuw bij, maar „het boek" heeft al een
veel langere geschiedenis achter de rug.
De boekrol van papyrus, het beschreven
perkament of de binnenkant van boom
schors. waarvan ook de Romeinen nog
gebruik maakten, het zogenaamde liber.
Daarvan is het Franse woord livre afge
leid.
De Germaanse volken sneden hun runen
(schriftteken) in takjes van de beuk en
gebruikten plankjes van dezelfde hout
soort voor het krassen van hun inscrip
ties: zo ontstond de naam Buch, book,
bok, bog (Scandinavisch) en boek.
Ongelooflijk mooie exemplaren op deze
expositie die een keuze te zien geeft van
boeken uit de late middeleeuwen. Het
oudste aanwezige exemplaar is een me
disch tractaat uit 1283; aan het eerste deel
van dat handschrift, 305 bladen, werd
volgens het colofon 25 maanden gewerkt...
Centrum
In die tijd, aan het eind van de dertiende
eeuw, werd in Parijs, toen het centrum
van de boekcultuur, geprobeerd bepaalde
handschriften zoals bijbels en andere boe
ken die veel gebruikt werden, een wat
praktischer, meer handzaam formaat te
geven. Er is een „Biblia Sacra Latina Ex
Sancti Hieronymi Translatione" van nog
geen veertien bij negen centimeter, maar
wel 687 bladen dik. Geschreven met een
uiterst kleine, heel regelmatige letter. En
1 W
1
I .'vT V
r "v
SN'
- fli
i
1
I
Miniatuur met de aanbieding van het handschrift door Jean de Vaudetar
aan de Franse koning Karei V. Uit „La Bible Hystorians". Jean Bondol uit
Brugge, Parijs 1371.
de hoofdletters zijn niet alleen fantasie-'
rijk versierd, maar er zijn ook nog illustra
ties in verwerkt. Maanden en maanden
lang, misschien wel jaren, schreef een co-
piïst aan zo'n boek. Bijna onvoorstelbaar
nu, maar toen toch de enige mogelijkheid
tot vermenigvuldiging.
Dit bijbeltje werd in 1833 in Parijs, door
een boekhandelaar voor baron Van West-
reenen van Tiellandt, de stichter van het
museum, voor vijftig francs gekocht. Ik
neem aan dat je toen voor dat bedrag
aanmerkelijk meer kon doen dan nu,
maar voor zo'n pronkjuweel moet het toch
geen geld geweest zijn.
Opdrachten
Voor een iets grover geschreven, maar
verder toch vergelijkbaar bijbeltje uit ca.
1300, telde de baron in 1806 twee gulden
en vier stuivers neer, een prijs die er m.i.
op wijst dat er in de negentiende eeuw
niet al te veel enthousiasme bestond voor
dergelijke zaken.
Vijf eeuwen eerder was er, uiteraard
hoofdzakelijk in hofkringen, wel een grote
belangstelling voor. Koning Karei V. die
regeerde van 1356 tot 1380 heeft veel op
drachten aan kunstenaars gegeven om
velerlei manuscripten te illustreren.
m die tijd kwam ook de „koning'der
geïllustreerde manuscripten", het getij
denboek de „Trés Riches Heures van Jean
Due de Berry" tot stand. Dit wereldbe
roemde handschrift met miniaturen van
de drie gebroeders Van Limburg bevindt
zich in het Musée Condé te Chantilly,
maar een bijna even beroemd werk „La
Bible Hystorians ou les Histoires Escola-
stres" met miniaturen van de ook uit de
Nederlanden afkomstige Jean Bondol, is
Haags bezit.
Dat de Franse miniatuurkunst in de eer
ste helft van de vijftiende eeuw tot zo'n
grote bloei kwam is voor een niet gering
deel te danken aan die eerder genoemde
Jean Due de Berry, een van de broers van
koning Karei V. Die leidde een zeer
luxueus leven, bezat niet minder dan ze
ventien paleizen, kastelen en andere resi
denties en was bezeten van edelstenen en
rijk verluchte handschriften.
auui jHUTum mm
mcuoimr confer
ncitftfamirapim
ntme mmnamacr
nunuicüqtUK cv
Fjarmt nmi corrfaronf
- ClT® Ranun i
"nmKhi fffam
satoccnic
jRimiiodia
juictcdfiei
Ccig afo.TO
iptciuimujT»
[ric'pMhiR.ffn auiMy
etnem:"*'
ain'C' ca-v n
<- rc~tt mcurmur,»
wof. qftt cnpttr Ulxt?'
i'tilfjn.Qunuuie.
'11' P..itK6. /fo rctrunc.
J Scicntraquuhxi l
dtbmnaeTtfompik*
fun^TT.nunc jutr p»*
pi& cft iiotaüiue:c>v
aim crcrfrom ilcn. p
orfTircltcc-JUtnii
qiuuic.Abiaimuocr
cnxn crncbunnn
indiumiu jmutiu
ficur ur inwc hom.... I
imbiHcmw.i'ionmo
mcflïnomt» ctcbeico»
nbiUMionmcubaibiK
a niptiaianjfl.!wn m
oomtumc et cmuLmcr.,
indiummiiwmnti
ibmtpm.\-CJ'muc,K
ircxpxaiitiV9h<L
wmmcY'O bon- «Ine
nCric imctn.Tfcmiuv' ai
Je-aJax mc.illduuV
ftyjocnobivuomtttf«n'Al, tv
Ik:-.
JJC",
.1
Cat. nr. i. Pagina met randwerk en Initiaal, uit een ,Vflsnel ivre** DmOnCMtrk
irto). Meester van het Modena Gebedenboek. I ombardlfe, eind t«de eeuw.
Pagina met randwerk en initiaal, nlt een Missaal voor een Dominicaner
klooster. Meester van het Modena Gebedenboek, Lombardije, eind 14e
En die handschriften werden in de loop
der tijd steeds rijker verlucht. De miniatu
risten ontdekten langzamerhand de mo
gelijkheden van de ruimte-suggestie, het
perspectief, schaduwen verschenen en ze
begonnen, wat de typen van hun persona
ges betrof, ook grote aandacht aan de dag
te leggen voor etnische en culturele ver
schillen.
Aandacht voor de eigen omgeving ook: in
een gebedenboek, begin zestiende eeuw
en nu spring ik even over naar de Zuidelij
ke Nederlanden is in een randversiering
een gezicht op de Schelde bij storm ver
werkt. Op de achtergrond zie Je Antwer
pen en dat is dan de vroegst bekende
afbeelding van die stad. Vroegst, eerste,
een van de eerste, "n veel voorkomende
aanduiding op deze tentoonstelling. Uit
ca. 1330 stamt Jacob van Maerlant's Rijm
bijbel, een boek dat algemeen beschouwd
wordt als een van de eerste hoogtepunten
van de Nederlandse literatuur.
Het lijkt misschien allemaal wat droge
kost. die oude perkamenten boeken, die
zo keurig In vitrines opgesteld staan. Maar
't is zo'n gelegenheid, waarbij Je weer eens
duidelijk merkt, dat tentoonstellingen er
niet zijn om over te schrijven, maar om
naar te gaan kijken. Als Je er eenmaal
bent. kom Je er bijna niet meer weg: grote
kunst op klein formaat
Het museum ls behalve op zon- en
feestdagen geopend van 13-17 uur.