Wat het natuurlijk evenwicht ons leert Energie gaat vooral .langzaam Wetenschap en techniek "•ZATERDAG 3 NOVEMBER 1979 TROUW/KWARTET 19 ■BINNENLANDS Ecologische onderzoekers timmeren zelden spectaculair. Toch kan de toenemende belangrijke bijdrage leveren aan de doorgaans weinig aan de weg; de uitkomsten kennis van het natuurlijke evenwicht een toekomstige bewoonbaarheid van de wereld van hun langdurige onderzoekingen zijn door Hans Schmit Een machine, voorzien van een rij kunstvoeten, rolt langzaam over twee rails. Van tijd tot tijd schieten de kunstvoe ten uit en vertrappen de tussen de rails groeien de planten. In een duin vallei buigt een onder zoeker zich over één van de talloze peilbuizen om voor de zoveelste keer de stand van het grond water te meten en te no teren. In het laboratori um analyseren zijn col lega's de grond waarin bepaalde wilde planten groeien. Enkele deuren verder worden met be hulp van radar de bewe-. gingen van vogels gevolgd. Vier verschillende activiteiten die weinig met elkaar van doen lijken te hebben, maar die alle deel uitmaken van de onderzoekingen die reeds ja ren worden verricht in dienst van de ecologie, ook wel oeco- logie geheten. Een weinig be kende wetenschap, maar de geheimen die men wil ontrafe len zijn er niet minder interes sant door. Hoe verhouden planten, dieren en mensen zich onderling? Welke zijn de relaties met de levende omge ving? En welke met de dode omgeving? Waaruit bestaat het evenwicht in levensge meenschappen? Dr. Ir. J. W. Woldendorp. dl-l recteur van het „Instituut voor oecologisch onderzoek" (100) in Arnhem, schrijft de geringe belangstelling, on danks de toenemende zorg voor het milieu, toe aan het j ,feit dat het ecologisch onder zoek zich over een lange perio de uitstrekt. Spectaculaire uitkomsten zijn zelden te mel den. Het instituut wil echter wat meer aan de weg timme ren en heeft daartoe het feit aangegrepen dat het dit na jaar een kwart eeuw geleden is dat het instituut door de Koninklijke Akademie van Na het droogvallen van Oostelijk Flevoland werd ondersoek verricht naar de verspreiding van planten en dieren. De bosmuis had zich twee jaar na het droogvallen over de gehele polder verspreid; de mol kwam slechts in een smalle strook bij het 'oude land' voor. Mollen zoeken wanneer het in een bepaald gebied te 'vol' wordt, nieuwe leefruimte. Zij zwemmen daarbij ook rivieren en dergelijke over. Waar de mollen zijn gesigna leerd, zijn de randmeren het smalst. wetenschappen in het leven werd geroepen. Naast een (reeds gehouden) congres en een symposium, kan ook het publiek kennis maken met wat nu ecologisch onderzoek is. In Arnhem be zochten meer dan duizend mensen een open dag; op 9 en 10 november zal een andere vestiging van het instituut, het biologisch station Wee vers Duin in Oostvoorne, open dag houden. Daarmee pro beert het Instituut niet alleen af te rekenen met het achter haalde beeld van de met een botaniseertrommel en kijker het veld intrekkende ecoloog, maar wil het ook de aandacht vestigen op het maatschappe lijk belang van het ecologisch onderzoek. Luchthartig De uitkomsten van ecologisch onderzoek kunnen namelijk van groot belang zijn voor de toekomstige bewoonbaarheid van de aarde. Dr. Wolden dorp: „De mens is in het verle den nogal luchthartig met al lerlei ecosystemen omge sprongen en heeft de rekening gepresenteerd gekregen in de vorm van rampen. In de Ro meinse tijd was het Midden- Oosten een vruchtbaar en bosrijk gebied; door de wijze waarop de mens met de na tuur omging, is het nu groten deels woestijn. Het is nauwe lijks voor te stellen dat in de woestijn van Saoedie-Arabië eens graan werd verbouwd en dat de onherbergzame hoog vlakte van Golan eens vol stond met ceders, die echter werden gekapt door de Feni- ciërs om schepen te bouwen", De vernietiging gaat nog steeds door. De woestijnvor ming in de Sahellanden is een gevolg van overbegrazing, die samenhangt met de bevol kingstoename; de tropische regenwouden worden gekapt Dr. Woldendorp: „Uit onder zoek is duidelijk geworden dat een ecosysteem onherroe pelijk verdwijnt als het te zwaar wordt belast. In een tro pisch regenwoud zit zeventig procent van het voedsel in de bomen en als je die bomen weghaalt, blijft een arm ge bied over. Uit ecologisch on derzoek is ook duidelijk ge worden dat als Je in tropische regenwouden en in bossen in gematigde streken in Noord- Amerika meer dan twintig procent van de bomen kapt, er degeneratieverschijnselen optreden". Ook ln Nederland worden eco systemen ontluisterd, zoals voedselarme venen en vochti ge duinen. De oorzaken zijn bekend: de wijze van land bouw (bemesting, onkruidbe- strijding, ruilverkaveling), verkeer, industrie, vervuiling, verstedelijking. De achteruit gang laat zich het duidelijkst schetsen aan de hand van onze flora: deze eeuw zijn vijf tig soorten verdwenen, zeven honderd soorten worden ern stig bedreigd, het aantal plaatsen waar zeldzame plan ten worden gevonden, is tot eenvijfde ingekrompen. Dr. Woldendorp: „Het ecologisch onderzoek probeert de oorza ken van deze achteruitgang te achterhalen. Ook kan dankzij ecologisch onderzoek worden aangegeven welke menselijk Ingrijpen wel mogelijk is en wat tot onherroepelijke ach teruitgang leidt". Die inzichten kunnen bijvoor beeld worden toegepast in de ontwikkelingslanden. Ecolo gische kennis kan nadelige ge volgen voorkomen of onge daan maken en kan er tevens toe leiden dat een gebied zon der schade aan te brengen op timaal kan worden benut voor de landbouw. Dr. Woldendorp wijst erop dat recent onder zoek heeft geleerd dat ziektes en plagen in gewassen kunnen worden teruggedrongen door het telen van genetisch min der uniforme gewassen of door mengteelt van verschil lende gewassen. „De land bouw in de ontwikkelingslan den is op veel plaatsen meer gebaat bij export van onze ecologische kennis dan die van de intensieve landbouw", aldus dr. Woldendorp. Koolmees Het Instituut voor ecologisch onderzoek bundelde bij het begin in 1954 drie bestaande onderzoekprojecten, namelijk het in 1934 begonnen popula tie-biologisch onderzoek aan de koolmees van dr. Kluyver, het toen nog in Leiden geves tigde Vogeltrekstation met ringcentrale en het station Weevers Duin in Oostvoorne. Een Jaar later werd daaraan het onderzoek naar de koloni satie door planten en dieren in de droogvallende Flevopol- ders toegevoegd. Inmiddels bezit het instituut ook een Al sinds 1934 wordt een populatie-biologisch onderzoek naar de koolmees uitgevoerd. Op de voertafel zitten de mannetjes met een eigen territorium boven op de bollen; de mannetjes zonder territorium zitten aan de rand. vestiging in Heteren. Het on derzoek dat momenteel wordt verricht, betreft onder meer de koolmees en de weegbree. Bij beide projecten is een groot aantal andere vakgebie den ingeschakeld, zoals demo grafie. gedragsonderzoek, stofwisselingsonderzoek, mi crobiologie, bodemkunde en micro klimatologie, en ze wor den uitgevoerd in samenwer king met de universiteiten van Groningen en Utrecht. Vogeltrek Een van de kunstvoeten van de zogenaamde betredingsmachine, waarmee de gevolgen van betreding (bijvoorbeeld door recrean ten) op planten wordt nagegaan. Voor het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de vijf in Nederland voorkomende weeg bree-soorten. Een belangrijk onderzoekster rein van het Instituut is voorts de vogeltrek. Aanvankelijk lag het accent op de oriëntatie van de vogels, nu wordt meer aandacht geschonken aan de ecologische betekenis van de trek. De ringgegevens worden met behulp van een computer verwerkt, waardoor informa tie kan worden verkregen over onder meer de plaatsen waar de vogels zich in de verschil lende maanden van het jaar bevinden. Die informatie is onder meer van belang voor het beheer van een bepaalde vogelsoort. Sinds 1975 be vindt zich in Arnhem ook de Euring Data Bank, waarin de ringgegevens van zo'n dertig ringcentrales uit Europa wor den opgeslagen. De Europese Gemeenschap heeft de Euring dezer dagen een subsidie van een half miljoen gulden ver strekt. Hoewel het Instituut voor Ecologisch Onderzoek in de eerste plaats een bijdrage wil leveren aan het inzicht in al gemene ecologische proble men. heeft het onderzoek ook praktische kanten. Zo kan een deel van de verzamelde ken nis worden gebruikt voor een goed beheer van natuurgebie den. Het onderzoek naar de omvangrijke rietvelden in de IJsselmeerpolders bracht meer kennis over de reacties van riet op beschadigingen, waardoor een basis werd ge legd voor het beheer van der gelijke terreinen. Dr. Woldendorp: „Het beheer kan worden aangepast aan de doelstellingen, of dit nu de exploitatie van het riet is of het functioneren als natuur terrein met de soms zeldzame vogelbevolking. In de duinen van Voorne, die de grootste plantenrijkdom hebben van alle duinen ln Europa, wordt al vijftien jaar onderzoek ver richt. Gebleken is dat de grondwaterstand de variatie in de vegetatie bepaalt en dat de vegetatie bij constant be heer, maaien, aan veranderin gen, successie, onderhevig is. Aan de hand van die resulta ten worden thans de beheers- regels voor deze unieke reser vaten opgesteld". door Rob Foppema De mensen die wij vorige week in de weer zagen met de werkelijke rol kan gaan spelen wanneer we het begin van de merkwaardig aandoen. Maar in het hele energieprobleem is ontwikkeling van kernfusie, hadden duidelijk haast. Haast 21ste eeuw al weer een flink stuk achter ons hebben. Dat kan de factor tijd misschien wel het meest verwarrende element, met een energiebron die, als het meezit, toch pas een We hoeven niet eens het spéfculatieve tijd schema voor keralu- sie te gebruiken als illustratie hoe de fac tor tijd de gedachten- vorming kan verteke nen. Het Elsevier- symposium, dat vori ge week werd gehou den onder de treffen de titel Energie -r wat nu?", kreeg van de organisatie een leerzame opmerking mee over de meer ver trouwde kernsplij ting. Wat kernenergie betreft, meldde het programma, wordt geschat dat in het jaar 2000 nog maar een klein percentage van de weréldbehoefte aan ener gie zou kunnen worden ge dekt. zelfs als alle publieke weerstand tegen de verde re ontwikkeling ogenblik kelijk zou ophouden. De boodschap was toch even onthutsend. Moeten -we over die kernenergie nu zo nodig een brede maat schappelijke discussie houden en wat niet al? De boodschap was duidelijk: het energieprobleem gaat ook op middellange ter mijn over olie, gas, kolen en zuinigheid en de rest is gekrabbel in de marge. Hoe lang de termijnen zijn, is betrekkelijk eenvoudig in te zien. Maar het is ge makkelijk en voor de gemoedsrust aantrekkelijk om dat te vergeten. Het sommetje wordt helder uit eengezet in het rapport „Beslissende keuzen voor de energie-overgang" van de Europese Commissie, waarvan het laaste ont werp circuleerde op de energieconferentie in Dublin. Het EC-rapport onder scheidt voor elke nieuwe energiebron twee stadia: het moment waarop zij economisch haalbaar blijkt, wat blijkt uit het veroveren van een markt aandeel van één procent (en dat is al heel wat). En het moment waarop werk elijk een belangrijk deel van die markt wordt be diend. zeg een marktaan deel van tien procent. Wel nu, tussen die twee stadia verloopt historisch dertig tot vijfendertig jaar. Zo ging het in het gebied van de Europese Gemeen schap met de invoering van steenkool (tussen 1820 en 1850 ongeveer). Zo ging het met de invoering van aardolie (1911-1942). Een interessante uitzondering lijkt aardgas (1958-1972), dat in veertien Jaar wist te penetreren tot een markt aandeel van tien procent. Daar maakt het rapport een voetnoot bij, dat het aardgas dan ook wel een gespreid bedje vond. Hele leidingnetten en veel appa ratuur bestonden al, om dat eerder het uit kolen gemaakte „stadsgas" werd gebruikt. Kernenergie bereikte in de Gemeenschap een markt aandeel van één procent ln 1985. En de samenstellers van het rapport konden best een prognose vinden voor een marktaandeel van tien procent in 1998, zodat ook deze nieuwe energiebron zich zou hou den aan de magische rij- pingsperiode van ruim der tig jaar. Van dat laatste 1975 1985 1995 2005 2015 2025 hoeft natuurlijk niemand onder de indruk te zijn, maar een versnelling lijkt er in elk geval niet in te zitten. De vraag is natuurlijk, of hier op basis van drie voor beelden en een beredeneer de uitzondering inderdaad een soort natuurwet is uit gevonden. Vergt de invoe ring van een nieuwe ener gietechniek op enige prak tische schaal Inderdaad minstens dertig jaar? Het is moeilijk te bewijzen, maar het is wel aanneme lijk te maken. De ontwik keling van één naar tien procent in zo'n periode, komt neer op een jaarlijkse groei van de betrokken technische en economi sche bedrijvigheid met een procent of zeven. Het komt neer op een verdubbeling elke tien jaar. Het zijn de groeipercentages zoals we die voor onze totale econo mie meemaakten in de fa meuze Jaren vijftig en zes tig. Het soort groei waar van we langzamerhand overtuigd zijn dat het niet meer terugkomt voorlopig, en dat het misschien wel historisch uniek was. De parallel lijkt niet helemaal toevallig. Misschien is dat Inderdaad wel het hoogst haalbare tempo waarin verschijnselen kunnen groeien in ons soort samen leving. Er zijn intussen twee fun damentele verschillen tus sen de overgang waar we nu voor staan, en de histo rische invoering van kolen, olie en aardgas. Toen ging het om nieuwe energie bronnen die zich tamelijk spontaan aandienden. Ze waren goedkoper en aan trekkelijker dan wat er al bestond, en er was dus alle aanleiding om ze inder daad zo snel mogelijk ln te voeren. Wét we ook gaan gebruiken ln plaats van olie, vast staat dat het duur zal zijn, en dus econo misch niet aantrekkelijk. En het dient zich niet erg spontaan aan. we moeten het met grote inspanning op tijd uitvinden en tot iets bruikbaars ontwikkelen, anders worden we onaan genaam verrast door de omstandigheid dat de olie opraakt. De situatie wordt duidelijk uit de grafiek (die aan het EC-rapport is ontleend). De olievoorziening groeit langzaam naar een top en daalt dan. En of die top nu ln 1990 wordt bereikt of, op een hoger niveau, pas in 2000, maakt principieel niet eens zo vreselijk veel uit. Waar het om gaat is, dat de daling daarna aan merkelijk sneller gaat dan het bedaagde tempo waar in nieuwe energietechnie ken historisch veld win nen. Dan gaan er gaten val len in de voorziening, die in vakkringen bekend staan als „de échte oliecrisis". En daarbij vergeleken zijn de kleine marktfluctuaties van de Jaren zeventig kin derspel. De totale energievraag is in de grafiek in twee vari anten ingezet. De boven ste, dikke lijn, geeft een jaarlijkse groei van drie procent weer, die we ooit wel eens matig noemden. Die lijn is naar alle waar schijnlijkheid gewoon niet haalbaar, concludeert het rapport. Een twee-pro- cents groei zou mogelijk bij te benen zijn. En voor wie overweegt om niet meer te groeien, is er de boodschap dat het dan las tig zou kunnen worden om zelfs maar voor de (veel duurdere) vervanging van bestaande bronnen het no dige kapitaal op te brengen. Illustratief ln dit verband is een cijfer dat EO-com- mlssaris Brunner onlangs noemde. We waren altijd gewend om twee procent van ons bruto nationaal produkt per jaar te Inves teren in de energievoorzie ning. Dat zal acht procent moeten worden, of tien, of twaalf. Het afscheid van de goedkope aardolie wordt historisch de eerste ener gie-overgang die we van te voren een beetje zien aan komen en kunnen bekij ken. Het is een indrukwek kend gezicht. Er is alle aan leiding om hard te werken aan alle mogelijke alterna tieve energiebronnen, Juist omdét zij voorlopig nog geen rol van grote prakti sche betekenis zullen spelen. l'onmu«te der Europe»* Gemeen schappen. Crucial cholw* for ihe rnrro tranatlloa, XII MM8I91-EN ifinal draltt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 19