Besmettelijk omroepjargon Wiskunde en maatschappijleer^ het kan anders Hoe goed is het I.I.S.S.? Nogmaals: het CDA-rapport over vredespolitiek VRIJDAG 2 NOVEMBER 1979 TROUW/KWARTET PHS 13 - B 15 door Okke Jager In een tv-uitzendmg over twee Berlijnse arbeidersgezinnen bij wie het tv-toestel voor een periode van vier weken werd weggehaald voor een onderzoek naar wat deze leemte in hun leven zou teweegbrengen, liet één van de getroffen gezinsleden zich ontvallen: „Ik geloof de nieuwslezer alleen, als ik hem aardig vind". Maar de meeste kijkers vinden hem al aardig, ómdat hij de nieuwslezer is. Slechts een enkeling krijgt met Rudy Kousbroek de indruk dat het journaal een kort satirisch programma is, waarin door een paar zeer vakbekwame droogkomieken met de meest schokkende gebeurtenissen van over de hele wereld de draak gestoken wordt. Bijna alle kijkers plegen het journaal eerder als een ritueel dan als zwarte humor te ervaren. De nieuwslezer hoort erbij als een huisgenoot. Hij krijgt zelfs méér aandacht dan de huisgenoten. Als het journaal werkelijk zoals Peter Hofstede schreef de kroon spant in saaiheid, hoe saai moeten dan de vrouw en de buren van de gemiddelde Nederlander niet zijn, als hij boven een gesprek met hen de voorkeur aan het journaal-kijken geeft! Nu moet men ook op dit punt de invloed van de tv niet overschatten. Het lijkt mij overdreven, als Ernst van Altena verwacht dat „onze heffe des volks" binnenkort geen Nederlands meer spreekt, maar ondertitels: een taal zonder lidwoorden, met onvoltooid verleden tijden in plaats van voltooid verleden tijden en met voor elk zelfstandig naamwoord het synoniem met de minste lettertekens. Bovendien wordt vaak voor „fouten" en „slordigheden" aangezien wat nu juist tot het taalgebruik behoort: volgens het zojuist herdrukte „proefschrift" van Vestdijk is de eenvoudige man die „angst" en „vrees" door elkaar haalt, dichter bij de waarheid dan de filosofen van de objectloze angst. Maar de tv-taal móet onze taal wel enigermate beïnvloeden. Mijn artikel over „klemtonen in het journaal" heeft enkele lezers uitgelokt tot een oplettendheid, die mij in staat stelt aan mijn opsomming van verkeerde accenten nog een serie nieuwe voorbeelden toe te voegen. In het normale spreken beginnen wij een zin doorgaans ongeaccentueerd om dan naar een accentwoord toe te spreken. Maar bij omroepmedewerkers lijkt het een soort mode geworden te zijn om de eerste lettergreep van een woord en vaak ook het eerste woord van een zin te beklemtonen. Zo ontstond een typisch omroepjargon, dat ook op andere sprekers kan overslaan zonder dat zij zich deze afwijkingen bewust zijn. Als dit euvel nog enkele jaren doorwerkt, bestaat de kans dat het merendeel van de Nederlanders zijn eigen taal niet meer behoorlijk spreken kan. I Het zou niet eerlijk zijn dit zonder meer te wijten aan nieuwslezers die wel eens iets nieuws willen. Wij moeten enig begrip hebben voor de achtergronden van dit verschijnsel- Wellicht gaat het microfoonspreken op de een of andere manier terug tot het „mooi duidelijk lezen" van de vroegere lagere school. Zodra wij niet meer gewoon iets zeggen, maar het gevoel hebben dat er een spreek-prestatie van ons gevraagd wordt, doemt de wijsvinger van de juffrouw op. die ons leerde lezen met streepjes tussen de lettergrepen. Niets mag dan binnensmonds blijven, zodat bijna alle variatiemogelijkheden van de normale dictie wegvallen. Bovendien kan de onnatuurlijke toon een echó zijn uit verre tijden, toen de geluidstechniek bepaalde nadrukkelijkheden eiste, omdat ze nog zo pover was. Zoals nu nog op de stations: zou men door die toeters de natuurlijke praattoon gebruiken, dan zou er helemaal niemand meer iets van verstaan. Iedere nieuwe beroepssprekerd in het hiversumse voegt zich als vanzelf in die traditie: hij kan zelf niet meer horen dat hij in het gewone leven heel anders spreekt en intoneert. Een accent op het begin van de zin is technisch ook een stuk gemakkelijker. Verderop volgen dan nog een paar dynamische accenten, alsof dit de enige manier zou zijn om in een zin een soort ordening aan te brengen. De onnatuurlijkheid van het spreken tot een onzichtbaar publiek maakt ook de spreektoon zelf onnatuurlijk: er moet een kloof overbrugd worden, er moet tegen aandacht-afleidende geluiden opgebokst worden, er mag geen enkele woord tussen wal en schip vallen. Daarom wordt voor elke komma de pet af genomen. Het lidwoord „een" wordt als telwoord geaccentueerd: één miljoen, terwijl er van geen tegenstelling tot twee of drie miljoen sprake is. Naast deze door lezers geconstateerde nadrukkelijkheden, die mijzelf nooit zo zijn opgevallen (is het wel zo erg?) moet nog een andere mode genoemd worden, die wellicht een reactie daarop vormt: een opzettelijk nonchalante toon. Er is een nieuwslezer die in plaats van „dat hij" altijd „dat-t-ie" zegt, zelfs als het over een overledene gaat. Het doet denken aan de kakkineuze gewoonte om „Leije" te zeggen in plaats van „Leiden", die volgens Corn. Verhoeven berust op het verlangen om te suggereren dat de spreker nog bij een goeje, eenvoudige hospita gewoond heeft. Zo konden wij Den Uyl „overend houwen" en „verbojen" en prins Bernhard „zullie" horen zeggen. Het is een vorm van plat-praten die men zich kan veroorloven, als elke verdenking van gebrek aan beschaving is uitgesloten. Het moet een pure luxe zijn. geen zenuwachtige verspreking. Het „dat-t-ie" is een statussymbool tegen de mensen die zo erg aan statussymbolen hechten. Het is een uiterst verzorgde vlotheid. Het doet mij denken aan de heren met strepen en petten die „met de kist over de grote haringvijver naar de overkant" of voor hetzelfde geld „met de pleen over de Etlentik naar de Steets" vliegen. Moet het nu werkelijk een gewoonte worden om ook hooggeplaatsten met „ie" aan te dulden? Het lijkt mij zeker niet gewenst dat nieuwslezers bij het noemen van gezagsdragers plotseling een eerbiedige toon aanslaan, meteen al te nadrukkelijk „hijdat een hoofdletter in hun tekst doet vermoeden; wij leven niet meer in de tijd waarin over een Oranjetelg nog werd gezegd (in dit geval Willem III): „Hij steeg te paard en reed daarheen. Hij viel en brak zijn sleutelbeen. Komt, laat ons allen rijden henen, en breken onze sleutelbenen." Maar het oneerbiedige „dat-t-ie" is wel een ander uiterste. Het is een goede zaak, dat de NOS ons in gewone taal wil toespreken; maar dit is niet echt gewóón: dit is een keurige nabootsing van het gewone volk. Het is ongetwijfeld een ongehoorde uitdaging om ingewikkelde zaken zó tot hun kern te herleiden, dat duizenden luisteraars daarover in een halve minuut in dagelijkse taal geïnformeerd worden. Toen de NOS destijds tot haar schrik ontdekte dat de helft van het journaal door het gros van de kijkers meteen vergeten werd en dat een derde deel ervan totaal niet overkwam vanwege de abstractheid van taal en thematiek, zijn allerlei verbeteringen aangebracht. De meeste redacteuren van de nieuwsdienst schrijven een heel redelijke taal, al kan er in de haast wel eens iets mis gaan. Maar zij beginnen steevast met een aanslag op de taal: „Radionieuwsdienst, verzorgd door het ANP." Wat verzorgd wordt, is het nieuws, maar niet de nieuwsdienst. Een dienst kan bewezen of verleend, maar niet verzorgd worden; voor een dienst als instituut bestaat niet eens een werkwoord. Ook het slot van het nieuwsbulletin vergrijpt zich gewoonlijk aan de taal: temperaturen (meervoud, - hoeveel?) van 18 graden, of: temperaturen, variërend van. tot.ofwisselend bewolkt met buien („met" suggereert een noodzakelijke verbinding, terwijl die wisselende bewolking maar af en toe tot buien leidt). Taai-achteloosheid Is een sociale misstand. Het is al erg genoeg dat de massamedia de onzorgvuldigheid in de hand werken, doordat zij gedwongen zijn van de hak op de tak te springen. In een verhaal van Hotz over 10 mei 1940 wordt onmiddellijk na de oorlogsverklaring van de Koningin door de radio ten gehore gebracht: wie zal dat betalen, zoete lieve Gerritje, gespeeld door een accordeonduo. Volgens Gerrit Komrij zal de tv, zodra de Russen binnenvallen, onverstoorbaar verdergaan met het winnen van wedstrijden en van zielen. Het wereldnieuws staat kwetsbaar tussen reclame en amusement, als een bedreigd geloof tussen schijn-liefde en namaak-hoop. Aan vermoeide mensen over wie de avond valt (en zelfs dat is volgens Nescio een taalfout: er valt immers niets uit den hoge, het donker stijgt op van het land) moet een onvoorstelbare hoeveelheid ondoorzichtige gebeurtenissen overzichtelijk aangeboden worden. Het is in dubbele zin zó veelgevraagd, dat redacteuren en nieuwslezers wel dubbel getroost mogen worden met de óók al in slecht Nederlands uitgedrukte wijsheid van een letterlievend man: „Doordesemd van calvinisme telt in de Nederlandse cultuur de intentie altijd meer dan het resultaat." door F. B. Adam In dit artikel wil ik een plei dooi houden voor een wijzi ging t a v. twee vakken op het VWO, te weten maat schappijleer en wiskunde. Ik ben rector van een scholen gemeenschap en leraar wis kunde. zodat ik mij over deze zaken een redelijk oor deel kan vormen. Ten aanzien van het vak maat schappijleer kan men stellen dat de bedoelingen van de wet in de dage lijkse schoolpraktijk te weinig tot hun recht komen. Op veel scholen worden deze lessen met zo weinig animo gevolgd dat het zeer de vraag is of een leerling bij het verlaten van gymnasium of atheneum op school een redelijke kennis van de maat schappij heeft verworven. Indien men na ruim tien jaar ervaring tot die teleurstellende conclusie moet komen, is het tijd om over een wijzi ging te denken. Een veel betere methode lijkt mij de verplichting van minstens twee lesuren maatschappijleer in de vijf de klas VWO af te schaffen en daar- door H. J. Neuman We zitten hier in Nederland mid den in de discussie over de vraag, of Nederland in december al dan niet moet medewerken aan een NAVO-besluit tot modernisering van de in West-Europa gestatio neerde kernwapens voor de mid dellange afstand. Buitenlandse di plomaten en journalisten slaan met enige verbijstering dit proces van oordeelsvorming gade. Ze vra gen zich af, waarom sommige deel nemers aan de gedachtenwisseling zeggen alle vertrouwen te stellen in de veiligheidsgaranties van de Verenigde Staten en onderwijl en kele nadrukkelijke adviezen van datzelfde Amerika om deze garan ties gestalte te geven afwijzen of op de lange baan schuiven. Ze vra gen zich af, welke analyse vaft het wapenbeheersingsoverleg-tot- dusver sommige protagonisten er toe brengt te stellen, dat het over leg met de Sowjet-Unie en andere landen van het Warschau Pact geen betere kans van slagen heeft dan wanneer men het ingaat zonder zelf te weten wat men wil. Ze vra gen zich met name af, welke waar de zij moeten hechten aan sommige' Nederlandse woordvoerders die zeggen dat berekeningen, ook van uiterst gezaghebbende internatio nale instituten, uitwijzen dat de NAVO voorlopig op het niveau van de kernwapens voor de middellan ge afstand nog niets te vrezen heeft. Laten we wel wezen: er is natuur lijk maar één internationaal insti tuut dat de laatste tijd mededelin gen van die strekking heeft ver spreid. Het is het in Londen geves tigde Internationale Instituut voor Strategische Studies, waarvan je inderdaad kunt zeggen dat het tot dusver als zeer gezaghebbend te boek heeft gestaan. Natuurlijk liet het wel eens een steekje vallen ik heb daar ook wel eens de aandacht op gevestigd maar overigens was het „the nearest equivalent of the truth" (het beste equivalent van de waarheid) dat men uit open bronnen kon betrekken. Vandaar de grote aandacht die het Londense instituut trok toen het in september, bij de publikatie van „The Military Balance 1979-1980", meedeelde dat er in de beschikbare cijfers wel bijzonder grote veran deringen moeten optreden, wil men op het niveau van de kernwa pens voor de middelgrote en lange afstand in Europa kunnen spreken van een „aanmerkelijke (substantiële) onevenwichtigheid". Zo'n conclusie van een dergelijk instituut zal natuurlijk zwaar we gen en het is daarom alleszins be grijpelijk dat tal van parlementa riërs en anderen die op uitstel of afstel van de NAVO-besluiten aan sturen zich beroepen op de cijfers van het I.I.S.S. Daaruit zou immers blijken dat het met de gevaren die ons bedreigen zo'n vaart niet loopt. We hebben nog tijd in overvloed, voordat we ons werkelijk behoe ven te verplichten tot produktie en opstelling van nieuwe kernwapen- systemen. We verkeren toevallig in de comfortabele situatie dat we het wapenbeheersingsoverleg alle kan sen kunnen geven. Kijk maar, op de bladzijden 118 en 119, naar de ta bellen VII en VIII van „The Milita ry Balance" van dit jaar. De kardinale vraag luidt nu: is dat ook zo? Maakt het I.I.S.S. ook dit maal, en ten aanzien van deze ui termate geladen problematiek, zijn reputatie van betrouwbare en 'ge zaghebbende verschaffer van feite lijke informatie waar? Ik vrees dat dit niet het geval is. De tabellen van het I.I.S.S. geven eerst een optelling van alle over brengingsmiddelen van kernwa pens voor de grote en middelgrote afstand in Europa. Aan de kant van het Warschau Pact levert dit een totaal op van 5.364; de NAVO heeft een totaal van 2.045. Vervolgens gaan de samenstellers na hoeveel kernladingcn deze overbrengings middelen (gegeven de staat van on derhoud waarin de middelen ver keren en het feit dat ze soms ook voor niet-nucleaire taken worden ingezet) terzelfder tijd kunnen ver voeren. Voor het Warschau Pact zijn dat er 2.244, voor de NAVO 1.811. Ten slotte voeren ze een bere kening uit van de aantallen kernla dingen die, rekening houdend met de kwetsbaarheid en de kwaliteit van de overbrengingsmiddelen, ook werkelijk hun doelen kunnen treffen. Ze noemen dat het „system utility figure". Voor het Warschau Pact is dit cijfer 1.209, voor de NAVO 1.06S. De krachtsverhou ding tussen Warschau Pact en Navo is dan. in deze sector, 1,13:1. Niets aan de hand dus, eigenlijk. Het kwantificeren van kwetsbaar heid, penetratievermogen, flexibli- teit en andere eigenschappen van wapensystemen is een bezigheid, waarbij allerlei subjectieve schat tingen insluipen. Dat kan bijna niet anders en de subjectieve schat tingen van de één zijn niet noodza kelijkerwijs beter dan die van de ander. Alleen moet aan beiden de eis worden gesteld dat zij hun schattingen in ieder geval conse quent toepassen. Maar nu eerst de cijferopstelling zelf. NAVO-systemen die doelen in de Sowjet-Unie moeten treffen heb ben afstanden boven vijandelijk gebied af te leggen die groter zijn dan de afstanden die WP-systemen boven vijandelijk gebied moeten afleggen om doelen in West-Europa te treffen. Redelijk zou zijn aan NAVO-zijde slechts die systemen mee te tellen die een afstandbereik hebben van circa 1.000 km. Het I.I.S.S. telt alles mee met een reik wijdte van meer dan 500 km. In „The Military Balance" worden aan NAVO-zijde alle Franse over brengingsmiddelen, met uitzonde ring van de „Pluton", meegeteld. voor in de plaats in alle leerjaren (ook van HAVO en MAVO) jaarlijks een zogenaamd projekt verplicht te stellen. Met een projekt wordt hier bedoeld een korte periode waarin een aantal lessen vervallen en wor den vervangen door een vaak zeer intensieve zelfwerkzaamheid van alle leerlingen. Veel.scholen hebben ervaring met zulke projekten; indien deze goed voorbereid en deskundig geleid worden, kan het een ideale vorm van kennisoverdracht zijn, met name ten aanzien van actuele maat schappelijke problemen. Een voor beeld: op onze school loopt thans een projekt „energiebesparing" ge durende tien lesuren, verspreid over zes weken. Hieraan wordt door alle leerlingen, in groepen verdeeld, on der deskundige leiding zeer inten sief gewerkt. Dit projekt valt gedeeltelijk samen met de voorbereiding en viering van ons lustrum en hoewel in het kader van die lustrumviering diverse spectaculaire zaken, zoals een bal lonopstijging en parachutesprin gen. aan de orde komen, zullen de leerlingen minstens even goede her inneringen bewaren aan het pro jekt, dat hun een goed inzicht gaf in het nationale belang van energie besparing. Het lijkt me dat een der gelijk resultaat in de thans gebrui kelijke opzet van de lessen maat schappijleer mofcllijk te bereiken zou zijn. Wat de kosten betreft: met ons pro- Jekt is een bedrag gemoeid van on geveer 20.000 gulden. Wanneer het vak maatschappijleer in zijn huidi ge vorm zou worden afgeschaft, be tekent dat een grote besparing; daaruit zouden de kosten van des kundige begeleiding voor dergelijke projekten kunnen worden bestre den. Bovendien overweegt de over heid het geven van subsidie voor voorlichting op het gebied van za ken als energiebesparing. Misschien zien wij langs die weg nog iets terug van onze projektkosten! Toepassing Het tweede punt, de wiskunde, staat niet los van het voorgaande. Het vak omvat wiskunde I en wis kunde II. De onderdelen van wis kunde I voor driekwart de analy se (differentiaal en integraalreke ning) en voor een kwart de kansre kening (onder de naam statistiek) vinden een brede toepassing in di verse wetenschappen. Daaronder zijn ook studierichtingen als psy chologie en paedagogiek, die het makkelijk zonder de analyse kun nen stellen, maar waarbij het onder deel statistiek (dat overigens veel meer omvat dan alleen de op het VWO onderwezen kansrekening) veel toepassing vindt. Om die reden stellen veel studierichtingen buiten de B-wetenschappen wiskunde I verplicht voor toelating tot de fa culteit. Het gevolg is dat veel leer lingen met een A-belangstelling en - aanleg het vak wiskunde met analy se en al in hun pakket moeten opnemen. Deze stand van zaken heeft reeds vaak ik het verleden de wenselijk heid doen gevoelen om een nieuw vak wiskunde III in te voeren, dat meer gericht zou zijn op de sociale wetenschappen en waarin de echte statistiek (en niet alleen de kansre kening) thuis hoort en wellicht ook andere nuttige zaken, bijvoorbeeld computerkunde. Voor de invoering van een dergelijk vak bestaat ook ruimte Indien men de wiskunde II afschaft, die in uni versitaire studies weinig toepassing vindt en dan ook nooit als toela tingsvoorwaarde geldt en die in het VWO zeer weinig wordt gekozen. Dit nieuw in te voeren vak zou voor al niet te theoretisch en wiskundig moeten zijn. een relatief „makke lijk" en practisch vak, dat in 5 VWO zou moeten beginnen en dus door leerlingen met HAVO-eindexamen als zevende vak zou kunnen worden gekozen. Het zou niet wiskunde III moeten heten. maar. dunkt mij, maatschappijleer. Het bezwaar dat examenvakken een gelijke moeilijkheidsgraad moeten hebben, zodat de verschil lende vakkenpakketten een verge lijkbare waarde hebben, is weinig steekhoudend als men bedenkt dat de verschillende VWO-vakken in het geheel niet dezelfde moeilijk heidsgraad hebben. Iedereen die de landelijke gemiddelden van de eindexamencijfers voor de verschil lende vakken bestudeert moet tot deze conclusie komen. Tenslotte merk ik nog op dat, wan neer het onderdeel kansrekening uit de wiskunde I wordt gelicht, de analyse daarin meer aandacht en ruimte krijgt, waardoor het vak bruikbaarder wordt voor degenen die een echte B-studie gaan kiezen. Overigens vind ik dat daarnaast de keuze van het nieuwe vak maat schappijleer een B-leerling bepaald niet zou misstaan. F. B. Adam is rector van de scho lengemeenschap „Het Tweede Vrijzinnig-Christelijk Lyceum" in Den Haag. door Meindert J. F. Stelling terwijl Frankrijk zich toch met na druk buiten de militaire organisa tie van de NAVO heeft geplaatst. Ook de Britse systemen waar sinds de overeenkomst van Nassau een nationale reserve op rust zijn zonder voorbehoud In de tabel len opgenomen. Hetzelfde is ge beurd met 66 Amerikaanse bom menwerpers van het type FB-111A die notabene in de Verenigde Sta ten staan opgesteld. Aan NAVO-zijde komen wel onder delen van de (Amerikaanse) strate gische of centrale kemwapensyste- men voor <400 ladingen aan boord van Poseidon-onderzeeboten), aan WP-zijde niet, terwijl de kans groot is dat ook Russische centrale wa pensystemen staan gericht op West-Europa. Ten slotte wordt aan vijftig moder ne Russische bommenwerpers van het type „Backfire" (waarom zijn de dertig maritieme toestellen van dit type niet opgenomen?) een „sy stem utility figure" toegekend van 48 en aan 48 (twee minder) verou derde Britse bommenwerpers van het type „Vulcan" een „system uti lity figure" van maar liefst 91. Een onbegrijpelijk judicium. Indien al de hier gesuggereerde correcties zouden worden aange bracht, zou zich op het niveau van de kernwapens voor de middellan ge afstand in Europa tussen War schau Pact en NAVO een krachts verhouding aftekenen van circa 3:1. Waarschijnlijk zouden ook dan nog allerlei aanmerkingen moge lijk zijn. Dit neemt niet weg dat het I.I.S.S. met de samenstelling en pu blikatie van deze tabellen de plank op een ongelukkige manier heeft misgeslagen. Op de Podiumpagina van vorige week schreef ik dat het CDA-rap- port over vrede niet wetenschappe lijk is. Daar voerde ik twee argu menten aan. Ten eerste zijn de rede neringen in het rapport niet contro leerbaar. In de tweede plaats is er geen zorgvuldige behandeling van het behandelde vraagstuk. De heer Neuman reageerde daarop. In die reactie benadrukt Neuman dat het Evangelie geen pasklare maatstaven biedt. Dat onderschrijf ik. Maar iets anders is het, dat in het CDA-rapport normen naar voren worden gebracht zondere enige na dere argumentatie. Normen die af komstig zijn uit een omstreden theorie. Dit laatste duidde ik aan door er op te wijzen dat de Wereld raad van Kerken afstand nam van die theorie. Nu kun je natuurlijk proberen afbreuk te doen aan die beslissing van de Wereldraad, zoals Neuman in zijn reactie. Daarmee wordt echter nog steeds geen argu mentatie gegeven door de in het CDA-rapport plompverloren aange dragen normen. Neuman gaat ook in op het feit dat ik een aantal verdragen heb ge noemd. Hij stelde dat de interpreta tie van die verdragen omstreden is. Daarmee raakte hij opnieuw niet de kern van de zaak. Ik had gesteld dat nog steeds als norm voor de toepas sing van geweld dient te worden gehanteerd: de weerlozen moeten worden ontzien. Die norm is alge meen aanvaard, wat ik benadrukte door te verwijzen naar genoemde verdragen, die door mij als uitwer kingen van die norm werden beti teld. Neuman ontwijkt de vraag of die norm dient te worden gehanteerd. Hij stelt dat het niet de bedoeling was de theorie van de „rechtvaardi ge oorlog" te actualiseren. Dit laat ste hoeft wat mij betreft ook niet. Als maar wèl duidelijk wordt ge maakt waarom de ene norjn uit de theorie van de „rechtvaardige oor log" wèl wordt aangehaald, en de andere niet. Maar als Neuman of de commis sie dit niet kan verklaren, kan misschien wèl antwoord worden ge geven op de vraag of inzet van kern wapens in overeenstemming is met het Verdrag van Genève betreffen de de bescherming van burgers Dat is lijkt mij een heel concrete vraag. Ik wijs hierbij dan onder meer op artikel 18. eerste lid, van c^at verdrag: „Burgerziekeninrichtingen. inge richt voor de verzorging van ge wonden, zieken, gebrekkigen en kraamvrouwen, mogen onder geen omstandigheid het doelwit van aanvallen zijn, doch moeten te allen tijde worden ontzien en beschermd door de partijen bij het conflict".. Ik merk hierbij nog op. dat bescher ming vraagt om een actieve houding. Ik begrijp dat Neuman mij weer kan gaan verwijten dat ik te veel naar de fase van oorlogvoering kijk. Naar mijn mening echter moet. voordat er gesproken gaat worden over dreiging met kernwapens, ant woord worden gegeven op de vraag of inzet van kernwapens kan en mag. De commlssie-Neuman heeft die vraag ontweken. Als struisvo gels hebben de leden van de com missie de kop in het zand gestoken voor de vraag: als de afschrikking nu eens faalt, wat dan? Het rapport van de commissle-Neuman schiet daarom naar mijn mening funda menteel te kort. Maar goed. als ik Neuman goed begrijp is het zo, dat ook de com missie zichzelf niet op het weten schappelijk karakter van haar werkstuk laat voorstaan. Gezien de door mij aangeduide gebreken, kunnen wij naar mijn mening het rapport dan ook maar beter laten voor wat het Is en het géén rol laten spelen bij „de hoogst gewichtige discussie over de kernwapenproble- matlek". M. J. F. Stelling is kapitein van de Koninklijke Luchtmacht (en niet van de Landmacht, zoals vorige week per abuis werd geschreven). Met deze bijdrage willen we voor lopig deze discussie afsluiten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 13