Besmettelijk omroepjargon
Wiskunde en
maatschappijleer^
het kan anders
Hoe goed is het I.I.S.S.?
Nogmaals: het
CDA-rapport over
vredespolitiek
VRIJDAG 2 NOVEMBER 1979
TROUW/KWARTET PHS 13 - B 15
door Okke Jager
In een tv-uitzendmg over twee
Berlijnse arbeidersgezinnen bij wie
het tv-toestel voor een periode van
vier weken werd weggehaald voor
een onderzoek naar wat deze leemte
in hun leven zou teweegbrengen,
liet één van de getroffen
gezinsleden zich ontvallen: „Ik
geloof de nieuwslezer alleen, als ik
hem aardig vind". Maar de meeste
kijkers vinden hem al aardig,
ómdat hij de nieuwslezer is. Slechts
een enkeling krijgt met Rudy
Kousbroek de indruk dat het
journaal een kort satirisch
programma is, waarin door een paar
zeer vakbekwame droogkomieken
met de meest schokkende
gebeurtenissen van over de hele
wereld de draak gestoken wordt.
Bijna alle kijkers plegen het
journaal eerder als een ritueel dan
als zwarte humor te ervaren. De
nieuwslezer hoort erbij als een
huisgenoot. Hij krijgt zelfs méér
aandacht dan de huisgenoten. Als
het journaal werkelijk zoals
Peter Hofstede schreef de kroon
spant in saaiheid, hoe saai moeten
dan de vrouw en de buren van de
gemiddelde Nederlander niet zijn,
als hij boven een gesprek met hen
de voorkeur aan het
journaal-kijken geeft!
Nu moet men ook op dit punt de
invloed van de tv niet overschatten.
Het lijkt mij overdreven, als Ernst
van Altena verwacht dat „onze
heffe des volks" binnenkort geen
Nederlands meer spreekt, maar
ondertitels: een taal zonder
lidwoorden, met onvoltooid
verleden tijden in plaats van
voltooid verleden tijden en met
voor elk zelfstandig naamwoord het
synoniem met de minste
lettertekens. Bovendien wordt vaak
voor „fouten" en „slordigheden"
aangezien wat nu juist tot het
taalgebruik behoort: volgens het
zojuist herdrukte „proefschrift"
van Vestdijk is de eenvoudige man
die „angst" en „vrees" door elkaar
haalt, dichter bij de waarheid dan
de filosofen van de objectloze angst.
Maar de tv-taal móet onze taal wel
enigermate beïnvloeden. Mijn
artikel over „klemtonen in het
journaal" heeft enkele lezers
uitgelokt tot een oplettendheid, die
mij in staat stelt aan mijn
opsomming van verkeerde
accenten nog een serie nieuwe
voorbeelden toe te voegen. In het
normale spreken beginnen wij een
zin doorgaans ongeaccentueerd om
dan naar een accentwoord toe te
spreken. Maar bij
omroepmedewerkers lijkt het een
soort mode geworden te zijn om de
eerste lettergreep van een woord en
vaak ook het eerste woord van een
zin te beklemtonen. Zo ontstond
een typisch omroepjargon, dat ook
op andere sprekers kan overslaan
zonder dat zij zich deze afwijkingen
bewust zijn. Als dit euvel nog
enkele jaren doorwerkt, bestaat de
kans dat het merendeel van de
Nederlanders zijn eigen taal niet
meer behoorlijk spreken kan.
I Het zou niet eerlijk zijn dit zonder
meer te wijten aan nieuwslezers die
wel eens iets nieuws willen. Wij
moeten enig begrip hebben voor de
achtergronden van dit verschijnsel-
Wellicht gaat het microfoonspreken
op de een of andere manier terug tot
het „mooi duidelijk lezen" van de
vroegere lagere school. Zodra wij
niet meer gewoon iets zeggen, maar
het gevoel hebben dat er een
spreek-prestatie van ons gevraagd
wordt, doemt de wijsvinger van de
juffrouw op. die ons leerde lezen
met streepjes tussen de
lettergrepen. Niets mag dan
binnensmonds blijven, zodat bijna
alle variatiemogelijkheden van de
normale dictie wegvallen.
Bovendien kan de onnatuurlijke
toon een echó zijn uit verre tijden,
toen de geluidstechniek bepaalde
nadrukkelijkheden eiste, omdat ze
nog zo pover was. Zoals nu nog op
de stations: zou men door die
toeters de natuurlijke praattoon
gebruiken, dan zou er helemaal
niemand meer iets van verstaan.
Iedere nieuwe beroepssprekerd in
het hiversumse voegt zich als
vanzelf in die traditie: hij kan zelf
niet meer horen dat hij in het
gewone leven heel anders spreekt
en intoneert.
Een accent op het begin van de zin
is technisch ook een stuk
gemakkelijker. Verderop volgen
dan nog een paar dynamische
accenten, alsof dit de enige manier
zou zijn om in een zin een soort
ordening aan te brengen. De
onnatuurlijkheid van het spreken
tot een onzichtbaar publiek maakt
ook de spreektoon zelf
onnatuurlijk: er moet een kloof
overbrugd worden, er moet tegen
aandacht-afleidende geluiden
opgebokst worden, er mag geen
enkele woord tussen wal en schip
vallen. Daarom wordt voor elke
komma de pet af genomen. Het
lidwoord „een" wordt als telwoord
geaccentueerd: één miljoen, terwijl
er van geen tegenstelling tot twee of
drie miljoen sprake is.
Naast deze door lezers
geconstateerde nadrukkelijkheden,
die mijzelf nooit zo zijn opgevallen
(is het wel zo erg?) moet nog een
andere mode genoemd worden, die
wellicht een reactie daarop vormt:
een opzettelijk nonchalante toon.
Er is een nieuwslezer die in plaats
van „dat hij" altijd „dat-t-ie" zegt,
zelfs als het over een overledene
gaat. Het doet denken aan de
kakkineuze gewoonte om „Leije" te
zeggen in plaats van „Leiden", die
volgens Corn. Verhoeven berust op
het verlangen om te suggereren dat
de spreker nog bij een goeje,
eenvoudige hospita gewoond heeft.
Zo konden wij Den Uyl „overend
houwen" en „verbojen" en prins
Bernhard „zullie" horen zeggen.
Het is een vorm van plat-praten die
men zich kan veroorloven, als elke
verdenking van gebrek aan
beschaving is uitgesloten. Het moet
een pure luxe zijn. geen
zenuwachtige verspreking. Het
„dat-t-ie" is een statussymbool
tegen de mensen die zo erg aan
statussymbolen hechten. Het is een
uiterst verzorgde vlotheid. Het doet
mij denken aan de heren met
strepen en petten die „met de kist
over de grote haringvijver naar de
overkant" of voor hetzelfde geld
„met de pleen over de Etlentik naar
de Steets" vliegen.
Moet het nu werkelijk een gewoonte
worden om ook hooggeplaatsten met
„ie" aan te dulden? Het lijkt mij
zeker niet gewenst dat nieuwslezers
bij het noemen van gezagsdragers
plotseling een eerbiedige toon
aanslaan, meteen al te nadrukkelijk
„hijdat een hoofdletter in hun tekst
doet vermoeden; wij leven niet meer
in de tijd waarin over een Oranjetelg
nog werd gezegd (in dit geval Willem
III): „Hij steeg te paard en reed
daarheen. Hij viel en brak zijn
sleutelbeen. Komt, laat ons allen
rijden henen, en breken onze
sleutelbenen." Maar het oneerbiedige
„dat-t-ie" is wel een ander uiterste.
Het is een goede zaak, dat de NOS
ons in gewone taal wil toespreken;
maar dit is niet echt gewóón: dit is
een keurige nabootsing van het
gewone volk.
Het is ongetwijfeld een ongehoorde
uitdaging om ingewikkelde zaken zó
tot hun kern te herleiden, dat
duizenden luisteraars daarover in een
halve minuut in dagelijkse taal
geïnformeerd worden. Toen de NOS
destijds tot haar schrik ontdekte dat
de helft van het journaal door het
gros van de kijkers meteen vergeten
werd en dat een derde deel ervan
totaal niet overkwam vanwege de
abstractheid van taal en thematiek,
zijn allerlei verbeteringen
aangebracht. De meeste redacteuren
van de nieuwsdienst schrijven een
heel redelijke taal, al kan er in de
haast wel eens iets mis gaan. Maar zij
beginnen steevast met een aanslag
op de taal: „Radionieuwsdienst,
verzorgd door het ANP." Wat
verzorgd wordt, is het nieuws, maar
niet de nieuwsdienst. Een dienst kan
bewezen of verleend, maar niet
verzorgd worden; voor een dienst als
instituut bestaat niet eens een
werkwoord. Ook het slot van het
nieuwsbulletin vergrijpt zich
gewoonlijk aan de taal: temperaturen
(meervoud, - hoeveel?) van 18 graden,
of: temperaturen, variërend van.
tot.ofwisselend bewolkt met
buien („met" suggereert een
noodzakelijke verbinding, terwijl die
wisselende bewolking maar af en toe
tot buien leidt). Taai-achteloosheid Is
een sociale misstand.
Het is al erg genoeg dat de
massamedia de onzorgvuldigheid in
de hand werken, doordat zij
gedwongen zijn van de hak op de tak
te springen. In een verhaal van Hotz
over 10 mei 1940 wordt onmiddellijk
na de oorlogsverklaring van de
Koningin door de radio ten gehore
gebracht: wie zal dat betalen, zoete
lieve Gerritje, gespeeld door een
accordeonduo. Volgens Gerrit
Komrij zal de tv, zodra de Russen
binnenvallen, onverstoorbaar
verdergaan met het winnen van
wedstrijden en van zielen.
Het wereldnieuws staat kwetsbaar
tussen reclame en amusement, als
een bedreigd geloof tussen
schijn-liefde en namaak-hoop. Aan
vermoeide mensen over wie de avond
valt (en zelfs dat is volgens Nescio een
taalfout: er valt immers niets uit den
hoge, het donker stijgt op van het
land) moet een onvoorstelbare
hoeveelheid ondoorzichtige
gebeurtenissen overzichtelijk
aangeboden worden. Het is in
dubbele zin zó veelgevraagd, dat
redacteuren en nieuwslezers wel
dubbel getroost mogen worden met
de óók al in slecht Nederlands
uitgedrukte wijsheid van een
letterlievend man: „Doordesemd van
calvinisme telt in de Nederlandse
cultuur de intentie altijd meer dan
het resultaat."
door F. B. Adam
In dit artikel wil ik een plei
dooi houden voor een wijzi
ging t a v. twee vakken op
het VWO, te weten maat
schappijleer en wiskunde. Ik
ben rector van een scholen
gemeenschap en leraar wis
kunde. zodat ik mij over
deze zaken een redelijk oor
deel kan vormen.
Ten aanzien van het vak maat
schappijleer kan men stellen dat de
bedoelingen van de wet in de dage
lijkse schoolpraktijk te weinig tot
hun recht komen. Op veel scholen
worden deze lessen met zo weinig
animo gevolgd dat het zeer de vraag
is of een leerling bij het verlaten van
gymnasium of atheneum op school
een redelijke kennis van de maat
schappij heeft verworven. Indien
men na ruim tien jaar ervaring tot
die teleurstellende conclusie moet
komen, is het tijd om over een wijzi
ging te denken.
Een veel betere methode lijkt mij
de verplichting van minstens twee
lesuren maatschappijleer in de vijf
de klas VWO af te schaffen en daar-
door H. J. Neuman
We zitten hier in Nederland mid
den in de discussie over de vraag,
of Nederland in december al dan
niet moet medewerken aan een
NAVO-besluit tot modernisering
van de in West-Europa gestatio
neerde kernwapens voor de mid
dellange afstand. Buitenlandse di
plomaten en journalisten slaan
met enige verbijstering dit proces
van oordeelsvorming gade. Ze vra
gen zich af, waarom sommige deel
nemers aan de gedachtenwisseling
zeggen alle vertrouwen te stellen
in de veiligheidsgaranties van de
Verenigde Staten en onderwijl en
kele nadrukkelijke adviezen van
datzelfde Amerika om deze garan
ties gestalte te geven afwijzen of
op de lange baan schuiven. Ze vra
gen zich af, welke analyse vaft het
wapenbeheersingsoverleg-tot-
dusver sommige protagonisten er
toe brengt te stellen, dat het over
leg met de Sowjet-Unie en andere
landen van het Warschau Pact geen
betere kans van slagen heeft dan
wanneer men het ingaat zonder
zelf te weten wat men wil. Ze vra
gen zich met name af, welke waar
de zij moeten hechten aan sommige'
Nederlandse woordvoerders die
zeggen dat berekeningen, ook van
uiterst gezaghebbende internatio
nale instituten, uitwijzen dat de
NAVO voorlopig op het niveau van
de kernwapens voor de middellan
ge afstand nog niets te vrezen
heeft.
Laten we wel wezen: er is natuur
lijk maar één internationaal insti
tuut dat de laatste tijd mededelin
gen van die strekking heeft ver
spreid. Het is het in Londen geves
tigde Internationale Instituut voor
Strategische Studies, waarvan je
inderdaad kunt zeggen dat het tot
dusver als zeer gezaghebbend te
boek heeft gestaan. Natuurlijk liet
het wel eens een steekje vallen ik
heb daar ook wel eens de aandacht
op gevestigd maar overigens
was het „the nearest equivalent of
the truth" (het beste equivalent
van de waarheid) dat men uit open
bronnen kon betrekken.
Vandaar de grote aandacht die het
Londense instituut trok toen het in
september, bij de publikatie van
„The Military Balance 1979-1980",
meedeelde dat er in de beschikbare
cijfers wel bijzonder grote veran
deringen moeten optreden, wil
men op het niveau van de kernwa
pens voor de middelgrote en lange
afstand in Europa kunnen
spreken van een „aanmerkelijke
(substantiële) onevenwichtigheid".
Zo'n conclusie van een dergelijk
instituut zal natuurlijk zwaar we
gen en het is daarom alleszins be
grijpelijk dat tal van parlementa
riërs en anderen die op uitstel of
afstel van de NAVO-besluiten aan
sturen zich beroepen op de cijfers
van het I.I.S.S. Daaruit zou immers
blijken dat het met de gevaren die
ons bedreigen zo'n vaart niet loopt.
We hebben nog tijd in overvloed,
voordat we ons werkelijk behoe
ven te verplichten tot produktie en
opstelling van nieuwe kernwapen-
systemen. We verkeren toevallig in
de comfortabele situatie dat we het
wapenbeheersingsoverleg alle kan
sen kunnen geven. Kijk maar, op de
bladzijden 118 en 119, naar de ta
bellen VII en VIII van „The Milita
ry Balance" van dit jaar.
De kardinale vraag luidt nu: is dat
ook zo? Maakt het I.I.S.S. ook dit
maal, en ten aanzien van deze ui
termate geladen problematiek, zijn
reputatie van betrouwbare en 'ge
zaghebbende verschaffer van feite
lijke informatie waar? Ik vrees dat
dit niet het geval is.
De tabellen van het I.I.S.S. geven
eerst een optelling van alle over
brengingsmiddelen van kernwa
pens voor de grote en middelgrote
afstand in Europa. Aan de kant van
het Warschau Pact levert dit een
totaal op van 5.364; de NAVO heeft
een totaal van 2.045. Vervolgens
gaan de samenstellers na hoeveel
kernladingcn deze overbrengings
middelen (gegeven de staat van on
derhoud waarin de middelen ver
keren en het feit dat ze soms ook
voor niet-nucleaire taken worden
ingezet) terzelfder tijd kunnen ver
voeren. Voor het Warschau Pact
zijn dat er 2.244, voor de NAVO
1.811. Ten slotte voeren ze een bere
kening uit van de aantallen kernla
dingen die, rekening houdend met
de kwetsbaarheid en de kwaliteit
van de overbrengingsmiddelen,
ook werkelijk hun doelen kunnen
treffen. Ze noemen dat het „system
utility figure". Voor het Warschau
Pact is dit cijfer 1.209, voor de
NAVO 1.06S. De krachtsverhou
ding tussen Warschau Pact en
Navo is dan. in deze sector, 1,13:1.
Niets aan de hand dus, eigenlijk.
Het kwantificeren van kwetsbaar
heid, penetratievermogen, flexibli-
teit en andere eigenschappen van
wapensystemen is een bezigheid,
waarbij allerlei subjectieve schat
tingen insluipen. Dat kan bijna
niet anders en de subjectieve schat
tingen van de één zijn niet noodza
kelijkerwijs beter dan die van de
ander. Alleen moet aan beiden de
eis worden gesteld dat zij hun
schattingen in ieder geval conse
quent toepassen.
Maar nu eerst de cijferopstelling
zelf. NAVO-systemen die doelen in
de Sowjet-Unie moeten treffen heb
ben afstanden boven vijandelijk
gebied af te leggen die groter zijn
dan de afstanden die WP-systemen
boven vijandelijk gebied moeten
afleggen om doelen in West-Europa
te treffen. Redelijk zou zijn aan
NAVO-zijde slechts die systemen
mee te tellen die een afstandbereik
hebben van circa 1.000 km. Het
I.I.S.S. telt alles mee met een reik
wijdte van meer dan 500 km.
In „The Military Balance" worden
aan NAVO-zijde alle Franse over
brengingsmiddelen, met uitzonde
ring van de „Pluton", meegeteld.
voor in de plaats in alle leerjaren
(ook van HAVO en MAVO) jaarlijks
een zogenaamd projekt verplicht te
stellen. Met een projekt wordt hier
bedoeld een korte periode waarin
een aantal lessen vervallen en wor
den vervangen door een vaak zeer
intensieve zelfwerkzaamheid van
alle leerlingen.
Veel.scholen hebben ervaring met
zulke projekten; indien deze goed
voorbereid en deskundig geleid
worden, kan het een ideale vorm
van kennisoverdracht zijn, met
name ten aanzien van actuele maat
schappelijke problemen. Een voor
beeld: op onze school loopt thans
een projekt „energiebesparing" ge
durende tien lesuren, verspreid over
zes weken. Hieraan wordt door alle
leerlingen, in groepen verdeeld, on
der deskundige leiding zeer inten
sief gewerkt.
Dit projekt valt gedeeltelijk samen
met de voorbereiding en viering van
ons lustrum en hoewel in het kader
van die lustrumviering diverse
spectaculaire zaken, zoals een bal
lonopstijging en parachutesprin
gen. aan de orde komen, zullen de
leerlingen minstens even goede her
inneringen bewaren aan het pro
jekt, dat hun een goed inzicht gaf in
het nationale belang van energie
besparing. Het lijkt me dat een der
gelijk resultaat in de thans gebrui
kelijke opzet van de lessen maat
schappijleer mofcllijk te bereiken
zou zijn.
Wat de kosten betreft: met ons pro-
Jekt is een bedrag gemoeid van on
geveer 20.000 gulden. Wanneer het
vak maatschappijleer in zijn huidi
ge vorm zou worden afgeschaft, be
tekent dat een grote besparing;
daaruit zouden de kosten van des
kundige begeleiding voor dergelijke
projekten kunnen worden bestre
den. Bovendien overweegt de over
heid het geven van subsidie voor
voorlichting op het gebied van za
ken als energiebesparing. Misschien
zien wij langs die weg nog iets terug
van onze projektkosten!
Toepassing
Het tweede punt, de wiskunde,
staat niet los van het voorgaande.
Het vak omvat wiskunde I en wis
kunde II. De onderdelen van wis
kunde I voor driekwart de analy
se (differentiaal en integraalreke
ning) en voor een kwart de kansre
kening (onder de naam statistiek)
vinden een brede toepassing in di
verse wetenschappen. Daaronder
zijn ook studierichtingen als psy
chologie en paedagogiek, die het
makkelijk zonder de analyse kun
nen stellen, maar waarbij het onder
deel statistiek (dat overigens veel
meer omvat dan alleen de op het
VWO onderwezen kansrekening)
veel toepassing vindt. Om die reden
stellen veel studierichtingen buiten
de B-wetenschappen wiskunde I
verplicht voor toelating tot de fa
culteit. Het gevolg is dat veel leer
lingen met een A-belangstelling en -
aanleg het vak wiskunde met analy
se en al in hun pakket moeten
opnemen.
Deze stand van zaken heeft reeds
vaak ik het verleden de wenselijk
heid doen gevoelen om een nieuw
vak wiskunde III in te voeren, dat
meer gericht zou zijn op de sociale
wetenschappen en waarin de echte
statistiek (en niet alleen de kansre
kening) thuis hoort en wellicht ook
andere nuttige zaken, bijvoorbeeld
computerkunde.
Voor de invoering van een dergelijk
vak bestaat ook ruimte Indien men
de wiskunde II afschaft, die in uni
versitaire studies weinig toepassing
vindt en dan ook nooit als toela
tingsvoorwaarde geldt en die in
het VWO zeer weinig wordt
gekozen.
Dit nieuw in te voeren vak zou voor
al niet te theoretisch en wiskundig
moeten zijn. een relatief „makke
lijk" en practisch vak, dat in 5 VWO
zou moeten beginnen en dus door
leerlingen met HAVO-eindexamen
als zevende vak zou kunnen worden
gekozen. Het zou niet wiskunde III
moeten heten. maar. dunkt mij,
maatschappijleer.
Het bezwaar dat examenvakken
een gelijke moeilijkheidsgraad
moeten hebben, zodat de verschil
lende vakkenpakketten een verge
lijkbare waarde hebben, is weinig
steekhoudend als men bedenkt dat
de verschillende VWO-vakken in
het geheel niet dezelfde moeilijk
heidsgraad hebben. Iedereen die de
landelijke gemiddelden van de
eindexamencijfers voor de verschil
lende vakken bestudeert moet tot
deze conclusie komen.
Tenslotte merk ik nog op dat, wan
neer het onderdeel kansrekening
uit de wiskunde I wordt gelicht, de
analyse daarin meer aandacht en
ruimte krijgt, waardoor het vak
bruikbaarder wordt voor degenen
die een echte B-studie gaan kiezen.
Overigens vind ik dat daarnaast de
keuze van het nieuwe vak maat
schappijleer een B-leerling bepaald
niet zou misstaan.
F. B. Adam is rector van de scho
lengemeenschap „Het Tweede
Vrijzinnig-Christelijk Lyceum" in
Den Haag.
door Meindert J. F. Stelling
terwijl Frankrijk zich toch met na
druk buiten de militaire organisa
tie van de NAVO heeft geplaatst.
Ook de Britse systemen waar
sinds de overeenkomst van Nassau
een nationale reserve op rust
zijn zonder voorbehoud In de tabel
len opgenomen. Hetzelfde is ge
beurd met 66 Amerikaanse bom
menwerpers van het type FB-111A
die notabene in de Verenigde Sta
ten staan opgesteld.
Aan NAVO-zijde komen wel onder
delen van de (Amerikaanse) strate
gische of centrale kemwapensyste-
men voor <400 ladingen aan boord
van Poseidon-onderzeeboten), aan
WP-zijde niet, terwijl de kans groot
is dat ook Russische centrale wa
pensystemen staan gericht op
West-Europa.
Ten slotte wordt aan vijftig moder
ne Russische bommenwerpers van
het type „Backfire" (waarom zijn
de dertig maritieme toestellen van
dit type niet opgenomen?) een „sy
stem utility figure" toegekend van
48 en aan 48 (twee minder) verou
derde Britse bommenwerpers van
het type „Vulcan" een „system uti
lity figure" van maar liefst 91. Een
onbegrijpelijk judicium.
Indien al de hier gesuggereerde
correcties zouden worden aange
bracht, zou zich op het niveau van
de kernwapens voor de middellan
ge afstand in Europa tussen War
schau Pact en NAVO een krachts
verhouding aftekenen van circa
3:1. Waarschijnlijk zouden ook dan
nog allerlei aanmerkingen moge
lijk zijn. Dit neemt niet weg dat het
I.I.S.S. met de samenstelling en pu
blikatie van deze tabellen de plank
op een ongelukkige manier heeft
misgeslagen.
Op de Podiumpagina van vorige
week schreef ik dat het CDA-rap-
port over vrede niet wetenschappe
lijk is. Daar voerde ik twee argu
menten aan. Ten eerste zijn de rede
neringen in het rapport niet contro
leerbaar. In de tweede plaats is er
geen zorgvuldige behandeling van
het behandelde vraagstuk. De heer
Neuman reageerde daarop.
In die reactie benadrukt Neuman
dat het Evangelie geen pasklare
maatstaven biedt. Dat onderschrijf
ik. Maar iets anders is het, dat in het
CDA-rapport normen naar voren
worden gebracht zondere enige na
dere argumentatie. Normen die af
komstig zijn uit een omstreden
theorie. Dit laatste duidde ik aan
door er op te wijzen dat de Wereld
raad van Kerken afstand nam van
die theorie. Nu kun je natuurlijk
proberen afbreuk te doen aan die
beslissing van de Wereldraad, zoals
Neuman in zijn reactie. Daarmee
wordt echter nog steeds geen argu
mentatie gegeven door de in het
CDA-rapport plompverloren aange
dragen normen.
Neuman gaat ook in op het feit dat
ik een aantal verdragen heb ge
noemd. Hij stelde dat de interpreta
tie van die verdragen omstreden is.
Daarmee raakte hij opnieuw niet de
kern van de zaak. Ik had gesteld dat
nog steeds als norm voor de toepas
sing van geweld dient te worden
gehanteerd: de weerlozen moeten
worden ontzien. Die norm is alge
meen aanvaard, wat ik benadrukte
door te verwijzen naar genoemde
verdragen, die door mij als uitwer
kingen van die norm werden beti
teld.
Neuman ontwijkt de vraag of die
norm dient te worden gehanteerd.
Hij stelt dat het niet de bedoeling
was de theorie van de „rechtvaardi
ge oorlog" te actualiseren. Dit laat
ste hoeft wat mij betreft ook niet.
Als maar wèl duidelijk wordt ge
maakt waarom de ene norjn uit de
theorie van de „rechtvaardige oor
log" wèl wordt aangehaald, en de
andere niet.
Maar als Neuman of de commis
sie dit niet kan verklaren, kan
misschien wèl antwoord worden ge
geven op de vraag of inzet van kern
wapens in overeenstemming is met
het Verdrag van Genève betreffen
de de bescherming van burgers Dat
is lijkt mij een heel concrete vraag.
Ik wijs hierbij dan onder meer op
artikel 18. eerste lid, van c^at
verdrag:
„Burgerziekeninrichtingen. inge
richt voor de verzorging van ge
wonden, zieken, gebrekkigen en
kraamvrouwen, mogen onder
geen omstandigheid het doelwit
van aanvallen zijn, doch moeten
te allen tijde worden ontzien en
beschermd door de partijen bij
het conflict"..
Ik merk hierbij nog op. dat bescher
ming vraagt om een actieve
houding.
Ik begrijp dat Neuman mij weer
kan gaan verwijten dat ik te veel
naar de fase van oorlogvoering kijk.
Naar mijn mening echter moet.
voordat er gesproken gaat worden
over dreiging met kernwapens, ant
woord worden gegeven op de vraag
of inzet van kernwapens kan en
mag. De commlssie-Neuman heeft
die vraag ontweken. Als struisvo
gels hebben de leden van de com
missie de kop in het zand gestoken
voor de vraag: als de afschrikking
nu eens faalt, wat dan? Het rapport
van de commissle-Neuman schiet
daarom naar mijn mening funda
menteel te kort.
Maar goed. als ik Neuman goed
begrijp is het zo, dat ook de com
missie zichzelf niet op het weten
schappelijk karakter van haar
werkstuk laat voorstaan. Gezien de
door mij aangeduide gebreken,
kunnen wij naar mijn mening het
rapport dan ook maar beter laten
voor wat het Is en het géén rol laten
spelen bij „de hoogst gewichtige
discussie over de kernwapenproble-
matlek".
M. J. F. Stelling is kapitein van de
Koninklijke Luchtmacht (en niet
van de Landmacht, zoals vorige
week per abuis werd geschreven).
Met deze bijdrage willen we voor
lopig deze discussie afsluiten.