,ogier van der Weyden in Brussels Broodhuis
fTachtig kilo kippevel
hr
De constructie
van een verdwijning
sonnetten van Buddingh'
ERDAG 13 OKTOBER 1979
TROUW/KWARTET
T5
■KUNST"
Schilderijen van Rogier van der Weyden, de officiële schilder van de stad Brussel in de 15e eeuw, zijn nu ter
gelegenheid van het duizendjarig bestaan van die stad uit alle delen van de wereld daar
bijeengebracht in het Broodhuis aan de Grote Markt
or G. Kruis
tr is een hele forse catalogus bi}
net verantwoordingen, woorden
'ooraf, een tiental uiterst doorw-
chte inleidingen met pagina's
ten, er is een uitgebreide biblio-
le, veel illustraties in kleur en
art-witmaar toen ik gecon-
inteerd werd met het werk van
;ogier van der Weyden had ik dat
kwerk nog niet kunnen door-
lek^ernen. Ik was het trouwens hele-
su,«inaal vergeten toen ik daar, in
russel, in het Broodhuis, langs
e vflens schilderijen schuifelde.
"(Sprakeloos.
n hf
0in kent ze eigenlijk allemaal wel van de
(eproduktles en die liegen er vandaag
fe dag toch ook niet om hier zie Je ze, op
len afstand, in vitrines, achter dubbel glas
i met een belichting die ln de meeste
ivallen nauwelijks voldoende ls. De in-
Ichtlng ls zodanig veel te smalle door-
igen dat het dringen wordt, zodra
it wat voller loopt. En bovendien ls er
n zeer opvallende politie bewaking, die
Igezien van logica en goede bedoelingen
altijd wat dreigend aandoet. Kortom,
pSfeer" is dus ver te zoeken
eieg^iaar dat alles vergeet Je, betekent niets
vraéieer. zodra Je oog ln oog staat met die
wonderbaarlijke, betoverende panelen. De
ben me bewust, dat het wat opgewonden
i klinkt, maar zo komen deze schilderijen
j ineermalen op me over. Je kunt zo'n stem
ming hebben, dat het Je nauwelijks inte-
1 resseert hoe het precies met de toeschrij
ving staat Trouwens, daar kun Je voor
mijn gevoel met deze meer dan vijfhon
derd jaar oude schilderijen toch nooit
ïk ^helemaal zeker van zijn.
enigheid
liet pij iedere toelichting vind je die verschil-
nde meningen bijeengebracht Neem nu
selepet beroemde schilderij van „Sint Lucas
Ie het portret van de H. Maagd tekent":
n 2iDe restauratie van het schilderij van
Kruisafneming München. Bayerisehe staatsvenameling.
Sint Joris en de draak, Washington, National Gallery of Art.
Boston ln 1933 bracht talrijke auteurs,
waaronder Elsler, ertoe het te beschouwen
als het origineel werk, terwijl de exempla
ren van München, Leningrad en Brugge
atellerreplieken zouden zijn. Held, Win
kler, Beenken, Friedl&nder, Phllippot en
Arndt verdedigen deze mening. De critici
zijn echter niet eensgezind. Panofsky bij
voorbeeld blijft bij de stelling dat de origi
nele versie, waarvan hij de vervaardiging
rond 1434/35 situeert, verdwenen ls en hij
beschouwt de versie van Boston als de
beste van de vier kopieën
Denk nu niet dat ik hier met één penne-
veeg al die zeer belangwekkende kunst
historische onderzoeken wegveeg. Een
dag na het zien van de expositie Interes
seerde het me allemaal weer ln hoge mate.
Maar vóór de panelen kun je alleen maar
versteld staan om die bijna doorschijnen
de sfeer, om de virtuositeit, de grote zui
verheid, de dramatiek. Die ls zelden echt
fel of erg bewogen; bij de kruisafnemin
gen, tragische, droevige beelden dus, ls de
smartelijkheid beheerst, geen benadruk
king van diepe emoties, wel een afspiege
ling van een Intense, stille droefheid, die
bijna gelaten ondergaan wordt.
Maar anderen zullen dat waarschijnlijk
weer heel anders ervaren. Ook daarvoor
hoef Je alleen de boeken maar op te slaan:
de ene schrijver heeft het erover dat deze
kunst niet alleen godsdienstig, maar ook
kerks ls, terwijl de ander beweert dat Van
der Weyden niet altijd overtuigt door een
diep religieus gevoel
Ontmoeting b
Een ontmoeting met de mens: Je wordt
onweerstaanbaar vastgehouden door de
grandiose portretten. Dr Knuttel schreef
eens. dat Van der Weyden bU voorkeur
vorst en hoveling schilderde Of. vroeg hij
zich daarna af. wordt een leder die hij
schildert, vorst of hoveling?
Indringende schilderijen, opvallend door
de diepe belangstelling, die de schilder
had voor de meest reéle weergave van het
uiterlijk, gecombineerd met een verre
gaand vermogen zich dieper ln de geest
van de geportretteerde te boren.
't Is niet zo'n uitgebreide tentoonstelling,
een veertigtal nummers, maar Je moet er
echt veel tijd voor uittrekken. Want er ls.
per schilderij, al zoveel te Hen en te genie
ten. Van de verfijnde zin voor de uitdruk
king van de stof, het warme colorlet van
een kleed of mantel, de flonkering van
Juwelen of de schittering van het licht op
een wapenrusting.
En dat brengt Je dan weer op prozaïsch
terrein: die wapenrusting draagt 8t Joris
en dat schilderijtje, zo groot als een brief
kaart (14x10,3 cmi werd ln I960 bij Sothe-
by geveild voor 220.000, toen ruim twee
miljoen gulden. Niet bedoeld als sensatio
nele noot, maar om aan te geven hoe
onmogelijk het op den duur zal worden de
verzekeringskosten van dergelijke mani
festaties nog op te brengen. Het ls niet
waarschijnlijk dat een tentoonstelling als
deze, waarvoor vele museums overal ter
wereld hun belangrijkste werken afston
den, ooit nog te zien zal zijn.
Nu kan het nog. tot 18 november, ter
gelegenheid van het duizendjarig bestaan
van Brussel, de stad waarvan Rogier van
der Weyden de officiële schilder was.
Dagelijks vaa 10-17 nar, woensdag van 10
tot 20 nor in bet Broodhnis, Grote Markt.
er 4
TilDe verschijning van een bundel met nogmaals zestig gedichten
ndevan C. Buddingh' is voor R. L. K. Fokkema aanleiding zijn
iwrnogal negatief oordeel over de eerste zestig enigszins te herzien.
^Niettemin blijven vele bezwaren, die hij in deze bespreking naar
oren brengt, bestaan.
i hjNiet
i '^vore
«De
door R. L. K. Fokkema
;iek
Enige tijd geleden heb
lk hier een beschouwing
over de hedendaagse
dichtkunst nogal kort
en bars de sonnetten
van Cees Buddingh'
veroordeeld, waarin hij
doende is zijn leven te
beschrijven. De ver
schijning van „De twee
de zestig" geeft aanlei
ding op dit oordeel, uit
gesproken naar aanlei
ding van „De eerste zes
tig" (1978), terug te ko
men zonder het geheel
en al terug te nemen.
evt
„De per bundel bijeenge
brachte gedichten vórmen
even zo vele onderdelen van
een soort autobiografie ln «on
tvorm, getiteld „Een mens
In de tijd", die, naar het zich
op dit moment laat aanzien,
tussen de driehonderd en vier
honderd gedichten zal omvat
ten", aldus luidt het Nawoord
van de bundels. In de nu ver
schenen bundels ls nog geen
poging tot thematische op
bouw ondernomen. Op enkele
uitzonderingen na zijn de ver
ten geplaatst ln de volgorde
waarin ze zijn geschreven, zo
vermeldt het Nawoord nog.
De verschijning van „De twee
de zestig" biedt de gelegen
heid wel lets van mijn veroor
deling terug te nemen. Dat
kan wanneer ik me even op
het standpunt van de dichter
iteL Ervan uitgaande dat
.alle leven als één" gezien kan
worden, delft de dichter uit
tijn herinneringen alles op
wat blinkt. Niet alles ls goud,
maar hij vindt het niet zo erg
ïls hij eens op koper stuit De
herinneringen gaan terug tot
het zesde, zevende levensjaar
en reiken tot ln het recente
verleden. Gedurende al die
tijd drijft Buddingh' (die vorig
Jaar zelf zestig werd) één
wens: schrijver te willen wor
den (en. neem lk aan, ook als
Zodanig erkend te worden).
Zijn schrijversschap ls zijn te
ken van leven: ziektes, oor
loog, verliefdheden, literaire
vorming, huiselijk familiele
ven van vroeger en nu passe
ren de revue. We kennen zijn
lievelingsauteurs, de namen
van zijn vrouw, kinderen, kat
ten en vrienden. We weten dat
DFC zijn favoriete voetbal
club is. dat hij niet graag uit
Dordrecht weggaat, op 48-Ja
rige leeftijd voor 't eerst ln
Londen ls. Voorts dat hij van
schaken en cricket houdt,
whiskey drinkt en televisie
kijkt, en dat hij daarbij ook
nog les geeft.
Bij dit alles prijst hij zijn on
volwassenheid gelukkig die
hem onverdroten ln staat stelt
met verwondering al het leven
ln zijn nabijheid te bezien.
Vreugde beleeft hij aan zijn
herinneringen, maar het zijn
wel gemengde vreugdegevoe-
lens. Zijn ouders zijn overle
den, zijn vrienden sterven,
zijn lievelingsauteurs zijn vrij
wel allen dood en joodse
buurtgenoten vermoord. Zelf
verkeert hij als een schaker ln
tijdnood. De tijd van een
mens ls maar beperkt en alles
staat ln het teken van de ver
gankelijkheid. Zijn driftig ge
schrijf valt te beschouwen als
een verzet tegen de tijd. Van
de vier elementen koestert hij
het vuur omdat het „pure ver
gankelijkheid" vertegenwoor
digt.
Puur
De nadruk moet hier wel lig
gen op het woordje „puur";
heel het leven zelf is bittere,
onzuivere vergankelijkheid.
Verdwijnen van kikkers en
walvissen is er een voorbeeld
van. Het bijvoeglijk naam
woord puur komt nog een
paar maal voor. Het eten van
Zweeds wittebrood dat na de
oorlog uit de lucht komt val
len heeft de smaak van „pure
vrijheid"; het verheffen van
een slechte actrice tot een
mythische Helena (als bij A.
Roland Holst) noemt hij
„puur bedrog". De hang naar
puurheid, zuiverheid hangt
samen met Buddlngh's eis
van integriteit, met zijn af
keer van aanstellerij, zodat
zijn verslaggeving van geen
romantiek wil weten en dus
realistisch ls zonder opsmuk.
Zijn ideaal ls „de kaalheid tot
op het bot". De realiteit heeft
het bij Buddingh' gewonnen
van de kunst, het vel papier ls
kippevel. Of: de televisie die
de wereld ln huls brengt ver
stoort het beeld dat de oude
Bos-atlas uit '27 oproept, toen
elke naam eruit nog „pure
poëzie" betekende, maar nu
steevast politiek en dictatuur.
Het volgende sonnet drukt dit
alles aldus uit:
„Jij ziet eruit, of je geleden
hebt." Ik hoor het Qerard
Ooudriaan nog zeggen. Nu
zou 'k 't uitproesten. Toen,
eind '41, klonk het als een
geweldig compliment.
En was ook zo bedoeld: de
ware dichter had een smar
telijk, diep doorgroefd gelaat.
En ik keek destijds ook dik
wijls hoogst weemoedig. Ik
had ook nog zo weinig meege
maakt.
Lachen heb ik misschien pas
echt geleerd in 't sanato
rium. Toen ik weer naar huis
mocht heb ik „weemoed" uit
mijn woordenboek geschrapt.
Plus „spleen", taedium vi-
tae", „mal du siècle". Te Heb
enkel nog ontzag voor echt
verdriet. zoals je zelfs geen
dichter toe zou wensen.
Het vers ls, als alle andere,
duidelijk genoeg, maar het
heeft met een sonnet alleen de
veertien regels gemeen. De
vraag is waarom de dichter
deze vorm gekozen heeft als
ze nauwelijks functioneel ls
vanuit een lezersstandpunt.
Voor de dichter zelf kan de
vorm een dwingende beper
king zijn die de creativiteit
activeert, maar de lezer merkt
ln de versregels nogal wat
woordjes op die de regel moe
ten vullen en die Iedere dub
bele bodem missen. Gebrek
aan concentratie en gelaagd
heid maakt het taalgebruik
wijdlopig en geen bijzondere
aandacht waard. Het ontbre
ken van objectivering ls
voorts opvallend. Dit soort
poézie maakt zichzelf omstre
den, omdat er dichters zijn die
ln sonnetten de vorm wel me
de- betekenisdragend weten
te maken (hetgeen Buddingh'
dus niet doet) en omdat van
(mijn) lezersstandpunt uit ge
zien het procédé van de poézie
bestaat bij de gratie van de
uitgestelde mededeling (het
geen bij Buddingh' dus niet
het geval is: verhaal en thema
zijn bij het eerste lezen al dui
delijk). De Indruk die Bud
dlngh's sonnetten maken
duurt niet langer dan de lec
tuur ervan. Buddingh' heeft
veel te vertellen maar weinig
te zeggen, kortom.
Schuilt aan deze oppervlakte
werkelijk de diepte? Ik be
twijfel het gezien de wijze
waarop Buddingh' bij voor
beeld het gecompliceerde
dichterschap van de bewon
derde Achterberg herleidt tot
het ongedaan maken van een
schietpartij. Het voorbeeld
doet het bange vermoeden rij
zen dat Buddingh' Ingewik
keldheden moedwillig uit de
weg gaat, en zodoende in zijn
oprechte vertellingen toch
vertekent, zodat uiteindelijk
ook zijn realisme faalt. Een
falen dat ook op ander niveau
al blijkt wanneer hij bekent
soms te betreuren dat de tele
visie is uitgevonden die zijn
verlangen naar pure poëzie
verstoort. Tenslotte zou het
tweeërlei falen van het realis
me nog aangrijpend kunnen
zijn wanneer de sonnetten de
lezer zouden meevoeren ln de
beschrijvingen van het échec,
maar oek dat ls niet het geval.
Hij blijft tegen het beschre
ven leven aankijken, omdat
de diepte eraan ontbreekt
Vijftig jaar geleden schreef
Du Perron (en het ls heden-
tendage nog geldig): „lk ge
loof dat menig menschenle-
ven door de literatuur ontzag
lijk wordt geflatteerd, en dat.
anders beschouwd, menig
menschenleven Interessanter
(boeiender en zelfs aangrij
pender) zijden heeft dan men
soms vindt ln dien mensch
zijn verzen".
C. Buddingh'. De tweede set
tic. De Bezige Bij Amsterdam
1979. 72 blz. 25,50.
Huub Beurskena schreef een prozaboekje
dat bij uitstele literair wil zijn: een schitte
rend „schervenbouwsel" vol inwendige be
trekkingen. De obsessies van de geschiede
nisleraar Adelaar worden echter, volgens
T. van Deel, niet tot een geslaagd geval van
verbeelding. Een stroeve constructie vindt
bij „De leguaan".
door T. van Deel
In „De leguaan", het
eerste proza van de
dichter Huub Beurs
kena (geb. 1950), zorgt
de hoofdfiguur voor een
opmerkelijke verdwij
ning. HIJ giet zichzelf ln
beton, geeft van binne
nuit nog enkele frag
mentarische berichten
door op de buitenwand
van het blok, en ls na de
sloop van zijn harde be
huizing nog alleen een
negatie! fossiel.
Uit het verband van de tekst
gerukt, doet een dergelijk
voorval tamelijk lachwek
kend aan. Het is echter denk
baar dat eraan voorafgaand
genoeg spijkers in de plank
zijn geslagen om zo'n beton
nen last te kunnen dragen.
Dan wordt de fossilisering van
de geschiedenisleraar Adelaar
een consequentie die literair
gesproken respect afdwingt,
want op een spannende ma
nier samenhangt met talloze
andere tekstfelten.
Huub Beurakens ls duidelijk
uit op zo'n Innerlijk verband.
Zijn proza heeft met poézie
gemeen dat er druk gebruik ln
wordt gemaakt van beteke
nisverschuivingen, gelaagd
heden, rijmen; het ls uit op
concentratie. „De leguaan" ls
dan ook bepaald geen af en
rond geschreven prozastuk
maar het bestaat uit een aan
tal verhalen, die bU nadere
beschouwing op allerlei pun
ten poëtisch ln elkaar grijpen.
„Zo wordt ook de roman, be
ter: het proza, tot scherven
bouwsel dat fascinerend kan
schitteren. Oeen gesloten
heid. Wel beslotenheid".
Door deze ln experimenteren
de prozakringen gekoesterde
schrijfwijze krijgt de lezer, als
invullende en combinerende
instantie, veel werk te verzet
ten. HIJ moet zich er boven
dien goed van bewust zijn dat
wat hij leest een constructie ls
van taal (zulke schrijvers noe
men zich „makers" Beurs-
Omslag-Illustratie van De leguaan
kens ook weer). In het scher
venbouwsel van „De leguaan"
worden mensen zomaar die
ren. verbeelding wordt werke
lijkheid al blijft alles ver
beelding en verleden en he
den vloeien ln de herinnering
dooreen. In het eerste deel
geeft Beurskens met een paar
korte prozastukjes in zekere
zin de motieven aan. die ln de
twee vervolgdelen aan vertak
king onderhevig raken. Pas Ln
deel drie ls Adelaar met name
hoofdfiguur, maar zijn beleve
nissen en gedachten vertonen
zoveel verweving met het
voorafgaande, dat dit verkla
rend gaat werken.
Adelaar zit met reusachtig
veel problemen. Hij ls onder
meer gefascineerd door fossie
len, een zeer verstilde, en laat
ste vorm van leven. De legu
aan functioneert ln het boekje
als „beeld op het scherp van
leven en dood. van paniek en
verlossing". Ook andere die
ren een mol, een duif, een
spin, vliegen wekken die
hevige interesse op als ze stil
zitten, dood zijn, of gewond.
Adelaar wil, kortom, zo dicht
mogelijk de overgang tussen
leven en dood benaderen. HIJ
ls eveneens geboeid door an
dere overgangen, zoals die
van dier naar mens. Zo zien
we hem (of liever een afsplitr
sing van hem) als een mol een
mollegang ln gaan en treffen
we hem als een hitsige legu
aan tussen de lakens aan. In
wat wijder verband kan ge
zegd worden dat het Adelaar
te doen ls om de verhouding
tussen lichaam en geest. HIJ ls
weliswaar geschiedenisleraar,
maar hij had, zegt hij, net zo
goed pedicure kunnen zijn (en
dat ls hij ook ln het eerste
hoofdstuk), .het gaat tenslot
te altijd om het vuil, de ver-
groelng en een vooruitgang
die bemoeilijkt wordt". Het
ene is de geestelijke versie
van een lichamelijke bezig
heid. In de tekst komen tel
kens grensoverschrijdingen
In kort bestek laat Beurskens
veel ter sprake komen. Teveel,
vind lk. Zijn bewerking van de
motieven die overigens ln
zijn poézie („Cirkelgang" en
'..Op eigen schaduw hurken")
al aan bod kwamen ls stroef
en zwoegend gebleven. Ook
stilistisch valt het vaak lang
niet mee. Ben voorbeeld van
Beurskens-prosa: „Ik behoor
tot het soort mensen dat het
vervullen van wensen of alt
hans het pogen daartoe, zo
lang blijft opschorten totdat
een poging bij voorbaat tot
mislukken gedoemd ls, terwijl
het wens karakter Intussen tot
een bijna onhoudbare span
ning wordt opgeschroefd".
Het werk van K C. ten Berge
met wie Beurskens ln onze
literatuur nog het gemakke
lijkst valt te vergelijken
had kunnen leren hoe moei
lijk dit serieuze en algauw
loodzwaar wordende constru
eren wel is. Er is niete tegen
makers. De kwaliteit van bij
voorbeeld Ten Berges roman
„Een geval van verbeelding"
dat technisch beschouwd
veel met „De leguaan" ge
meen heeft staat buiten
kijf. Maar Beurskens ls nog
niet toe aan zo'n Intrigerend
schervenbouwsel. dat voor le
zers een schitterend geval van
verbeelding wordt. HIJ
schrijft: „op een zekere, zwaar
bewolkte bladzijde"..., daar
mee te kennen gevend dat hij
schrijft en dst er een groot
verschil ls tussen werkelijk
heid en kunst
Inderdaad, WJ Beurskens
speelt zich alles op papter af,
en hij voert zijn personage ge
heel ln de UJn van diens obses
sies rustig af ln een blok be
ton Maar Intussen heeft hij
zich aan de zware taaibetrek
kingen ln „De leguaan" wel
een beetje vertild.
Haab Bearsfcena. De
Amsterdam,
1979. 98 bis. 11.59.