De Generatie
van 1900
Volstrekte eenzaamheid als lot
Briljante roman
van Oek de Jong
Stomme getuige
'Opwaaiende zomerjurken':
UTERDAG 6 OKTOBER 1979
■KUNST?
TROUW/KWARTET
33
Rond 1900 zijn er, ook in Nederland én België, een aantal schilders
geboren, die wel kennis namen van nieuwe ontwikkelingen, maar
bewust geen aansluiting zochten bij modieuze stromingen.
Een groot aantal ervan is samengebracht op een tentoonstelling in
Venlo, waarover Ger Kruis schrijft.
door G. Kruis
H. V. Wolvens (België): „Strandstoelen" 1944
„De Generatie van
1900": die tentoon
stelling te Antwerpen
in 1966 is me eigenlijk
altijd bijgebleven.
Het was een puur
Belgische aangele
genheid waar de
toenmalige hoofd
conservator dr. Wal-
ther Vanbeselaere
een groep kunste
naars bijeenbracht,
waarvan je toen als
„buitenlander" op
een enkele uitzonde
ring na nauwelijks
iets gehoord had.
Het waren dan ook de men
sen die door allerlei om
standigheden naast en tus
sen de „mode" doorge
werkt hadden. Toen ze
goed en wel bezig waren
was er de crisis van de der
tiger jaren, klappen dus
ook voor de vooruitstre
vende kunsthandel, verza
melaars kochten niet meer
en daarom trokken veel
kunstenaars zich terug in
de beslotenheid van hun
ateliers. Daar begonnen ze
in stille afzondering voor
zichzelf te werken en zo
voltrok zich een wonderlij
ke verandering. De jonge
ren uit die tijd, de genera
tie van 1900 dus. die voor
een belangrijk deel nog on
der de invloed van de ex
pressionisten stonden,
keerden de verheviging, de
vervorming de rug toe en
herontdekten de poëzie
van het gewone, het onop
vallende Paul Hasaerts
gaf ze de naam „animis-
ten". Bij die generatie be
hoorden ook figuratieve
surrealisten als Margritte
en Delvaux, die in hun jon
ge jaren ook niet bepaald
voorin de rij stonden te
trappelen. Iets dergelijks
deed zich ook in Nederland
voor. „Onze" magische rea
listen b.v. werkten rustig
door. hadden hun eigen
kringetjes van bewonde
raars. maar er waren tijden
en dat is nog niet zo lang
geleden dat er over hun
werk gesproken werd als
over iets uit een verre ge
schiedenis. En dat terwijl
de meeste kunstenaars uit
die hoek nog volop actief
waren. Daarnaast was er
ook een reeks kunstenaars
wier werk een kalme, con
sequente ontwikkeling te
zien gaf. Hun namen waren
en zijn zeker niet onbe
kend, maar de aandacht
van de grote kunstwereld
werd in de na-oorlogse ja
ren toch volledig in beslag
genomen door andere,
vaak overgewaaide en in
ieder geval meer extreme
uitingen. Het werk van die
mensen, uit beide landen,
hebben ze nu in Venlo, in
het Museum Van Bommel-
Van Dam en in het Cultu
reel Centrum samenge
bracht onder de titel „De
Generatie van 1900 in Ne
derland en België
Een goed opgezette ten
toonstelling die wellicht
door vele liefhebbers van
het oude „métier" hoofdza
kelijk gezien wordt als een
gelegenheid weer eens fijn
naar schilderijen te kijken.
Verminkt
Maar er is meer. Vooral ook
omdat de expositie bege
leid wordt door een rijk-
geïllustreerd en goed gedo
cumenteerd (gelijknamig)
boek met bijdragen van dr.
Walther Vanbeselaere, drs.
Hans Redeker en Christia-
ne Buysse-Dhont. (Uitge
verij Van Spijk. Venlo. Tot
12 november ƒ24,50, daar
na 34,50). Want er wordt
door middel van tentoon
stelling en boek. toch een
poging gedaan een bepaal
de groep kunstenaars op
nieuw volop in de beschou
wing te betrekken om zo te
voorkomen dat je op den
duur met een verminkt ar
tistiek verleden komt te
zitten. Zelfs Jean Dubuf-
fet, die je toch nauwelijks
een reactionair kunt noe
men. schreef eens. dat vol
gens hem de hele kunstge
schiedenis is opgebouwd
op grond van scheppingen
die overeenstemmen met
de smaak van de functio
narissen en ambtenaren
die met de cultuur belast
zijn. Wat nu in Venlo ge
presenteerd wordt is juist
in onze tijd van bijzonder
belang omdat het werk van
deze exposanten een dui
delijk afspiegeling is van
de tijd waarin zij geleefd
hebben en nog leven. Maar
nogmaals, 't is ook, als ik
het zo noemen mag, een
echte publiekstentoonstel
ling. Je kunt er „gewoon"
naar veel schilderijen
kijken, ervan genieten of
proberen erachter te ko
men wat die magische- en
sur-realistische schilders
nu eigenlijk precies bedoe
len of willen, 'n Paar uit
spraken. die daar mis
schien wat licht op werpen.
Carel Willink, die zelf zijn
werk aanduidt als „uit de
verbeelding geschilderde
werkelijkheid": „Nou ja, de
wereld is niet alleen een
blauwe lucht maar kan ook
Albert Dasnoy (België): „Le Faubourg" ca. 1966
vol spanning zijn. Als de
mensen nou denken dat ik
opstond en een spannend
schilderij ging maken
het ging gewoon vanzelf,
zelfs met een zeker ple
zier..." Paul Delvaux over
de vele in zijn werk voorko
mende treinen, waarover al
menig criticus lyrisch werd
(eeuwig vertrek, eeuwige
vlucht uit de dagelijkse
werkelijkheid...): „Toen ik
een jongetje was, speelde
ik in Ottignies stations
chef. Ik hield dus van trei
nen. dat is de hele verkla
ring". Nog een. Raoul
Hynckes over zijn vroegere
schilderijen met vermolmd
hout, roestige spijkers en
schedels, een eigentijds
memento mori met een
wat cynische achtergrond.
Hynckes vond het nu en
dan heel noodzakelijk „om
bij die pretentievolle idio
ten die de kunstenaars als
clowns beschouwen, een
schedel in het salon te
gooien". Verder schilderde
hij gewoon graag schedels
vanwege de boeiende vorm
en de kleur. En wat de vele
dode dieren betreft: Hync
kes hield van jagen...
Niet modieus—
Namen noemen van 33
kunstenaars heeft wei
nig zin, 't zou een dorre
opsomming en een te vage
aanduiding worden omdat
hun werk van zeer verschil
lend allooi is. Ze hebben en
hadden één ding gemeen:
op geen enkele manier lie
ten ze zich beïnvloeden
door welke modieuze stro
ming dan ook Het „nieu
we" heeft ze uiteraard wel
aangeraakt, maar ze heb
ben geen enkel systeem,
dat ook maar even omlijnd
was, aanvaard. Ze hebben
de mogelijkheden, die hen
door dat nieuwe geboden
werden,onderzochten eruit
behouden wat ze meenden
te kunnen gebruiken. De
tentoonstelling, een onder
deel van het Festival Beel
dende Kunst Nederland-
Vlaanderen 1979, is nog tot
12 november te zien. Dage
lijks van 10.00 tot 17.00
uur. zaterdag en zondag
van 14.00 tot 17.00 uur.
In „Stomme getuige" van de Amerikaanse schrijfster Susan
Yankovitz wordt een onthutsend, zij het min of meer duister
verslag gegeven van een proces, gevoerd tegen een
doofstomme vrouw, aan wie geen enkele gelegenheid wordt
geschonken tot verweer. Een verschrikkelijk boek, dat een
ten hemel schreiende aanklacht is.
door J. van Doorne
De roman „Stomme
getuige" van de Ame
rikaanse schrijfster
Susan Yankowitz
(1941) is een raadse
lachtig, schokkend
en ten slotte wrevel
verwekkend boek. De
hoofdfiguur is ene
Anna, een doofstom
me vrouw van zeven
en dertig jaar. Zij
woont op zichzelf. Zij
is een kind van arme
ouders, heeft nooit
met haar handen le
ren spreken, kan niet
liplezen en heeft al
evenmin leren spre
ken met haar mond.
Daarenboven kan zij
slechts zeer gebrek
kig lezen en schrij
ven. Maandelijks
krijgt zij een chèque
van een onbekende,
wat haar in staat
stelt, zuinig te leven.
Ook heeft zij een minnaar,
van wie zij weinig weet. Zij
bezoekt hem op zijn ka
mer, doch hij komt zelden
bij haar.
Anna is dus een vrouw die
in een verschrikkelijk iso
lement leeft. De werkelijk
grote verdienste van de ro
man is, dat het dat isole
ment niet slechts be
schrijft, maar ook in alle
ellende doet beleven. Heel
wat doven en daardoor
niet-sprekende figuren heb
ik in de literatuur ontmoet.
Maar nog nooit ben ik ge
dwongen geweest, dat
rampzalige lot diepgaand
mede te leven. Anna wordt
in de kamer van haar min
naar gevonden. Zij houdt
zijn hand vast. In haar
schoot wiegt zij een revol
ver. waarmee de man is
doodgeschoten. Zij wordt
gearresteerd en later tot le
venslang veroordeeld. Het
slot van de roman is open:
er is geen uitzicht, geen
hoop. al heeft Anna met
haar mede-gevangenen
een soort van gemeen
schapsleven opgebouwd,
dat haar, de volstrekt een
zame. een zekere mate van
geluk schenkt.
De enige vorm van ge
meenschap was die met
haar minnaar: haar li
chaam was het orgaan
waarmee ze zich uiten kon.
Nu. in de gevangenis, ko
men lesbische relaties
daarvoor in de plaats
maar ook een aarzelend be
gin van echte gemeen
schap. van liefde
Virtuoos:
Nogmaals, het boek is. ge
let op het inlevingsvermo-
Susan Yankowitz
gen van de schrijfster, niet
anders dan virtuoos te noe
men. Maar ik heb geschre
ven, dat het boek wrevel
verwekt.
De schrijfster maakt vrij
wel geen onderscheid tus
sen dromen, gewaarwor
dingen. fantasieën en ver
langens. Dat werkt uiterst
vermoeiend. Ik geloof, dat
de lezer daar vrede mee
moet hebben, omdat het
gaat om de beschrijving
van het innerlijk leven van
een vrouw die slechts ge
ringe expressie-mogelijk
heden heeft. Wie zich niet
kan uiten, kan zijn inner
lijk leven niet ordenen.
Veel meer moeilijkheid
heb ik met de procesvoe
ring, die door de lezer be
leefd wordt zoals een doof
stomme die zou beleven.
Niets van de getuigenissen,
aanklacht en verdediging
wordt de lezer bekend.
Nu weet ik heel wel, dat de
Amerikaanse Jury-rechts
pleging schandelijke von
nissen mogelijk maakt. En
elke staat heeft zijn eigen
Juridische praxis.
Het boek is in de Verenigde
Staten verschenen en ik
moet dus aannemen, dat
zulk een monstrum als dit
proces is. daar mogelijk is.
Maar het kost me hevige
moeite. Er wordt namelijk
geen enkele poging gedaan
om tot de beklaagde door
te dringen. Zij heeft niet
eens bekend. Zij weet niet
wat er tot haar verdediging
wordt aangevoerd. Levens
lang. Zijn er revisie-moge
lijkheden? De lezer weet
het niet. Zulk een vonnis
zou in Europa tot de vol
strekte onmogelijkheden
behoren.
De lezer weet echter niet of
Anna schuldig of onschul
dig is. ook al meen ik uit
heel enkele kleinigheden te
mogen opmaken dat zij on
schuldig is. Maar er zijn
ook weer vage aanduidin
gen die doen vermoeden
dat zij de moord gepleegd
heeft, althans zou kunnen
hebben gepleegd.
Vreemde zaak=
En dat is natuurlijk een
vreemde zaak. De schrijf
ster geeft alle mogelijke
gedachten van Anna weer.
Dat kan. Uiteraard kan
dat. want een auteur
schept niet alleen het ui
terlijk. maar ook het inner
lijk van zijn sujetten. Maar
hoe kan het, dat Anna tij
dens het dagenlang durend
proces niet één keer ge
dacht heeft: „Beseffen jul
lie dan niet dat ik onschul
dig ben?".
Zij vraagt zich ook niet
vertwijfeld af. „Hoe bewijs
ik dat ik onschuldig ben?".
En al evenmin wordt zij
verscheurd door de wan
hoop om het doden van de
geliefde.
Ook later, in de gevange
nis. komen zulke gedach
ten niet in Anna op. Dit is
volstrekt irreëel.
Ik kan mij dan ook niet
aan de gedachte ontwor
stelen, dat de schrijfster
bewust op een modieuze
wijze cryptisch schrijft.
Naar.
Ik heb voor het boek grote
waardering. Het is echter
vergelijkbaar met een on
miskenbaar knappe teke
ning. die op bepaalde, mar
kante punten verdoezelin
gen vertoont, die het ge
heel duidelijk schenden.
En dat geldt niet alleen
voor het innerlijk zwijgen
van Anna. maar ook voor
een aantal andere zaken
die de lezer tegenkomen
zal.
Als aanklacht is de roman
dusdanig vernietigend, dat
de betekenis van de roman
niet licht overschat kan
worden. Dit geldt niet al
leen voor de proces-voe
ring, die schandelijk heten
moet, maar vooral ook
voor het ten hemel
schreiend vonnis. Wat een
wereld, waarin het 'opge
jaagde schaap door de
honden verscheurd kan
worden in naam der ge
rechtigheid.
Susan Yankowitz: „Stom
me getuige". Oorspronke
lijke titel „Silent wit
ness". Vertaling van Ver
taalgroep Administratief
Centrum Bergeyk. Bij II.
Nelissen B.V. Bloeraen-
daal Paperback. Aantal
pagina's 205. Prijs 24.50.
Oek de Jong heeft, vindt T. van Deel, een briljante roman
geschreven, waarin op een beeldende manier de geestelijke
ontwikkelingsgang van een jongen wordt beschreven, die op
zoek is naar het essentiële, en schrijver wordt.
door T. van Deel
Oek de Jong.
In 1977 debuteerde Oek de Jong
met de verhalenbundel 'De he
melvaart van Massimo'. Hij had
er de Reina Prinsen Geerligs-prijs
voor gekregen. De kritiek rea
geerde enthousiast, maar dat
overkwam wel meer debutanten
in die dagen (Kellendonk, Mat
sier). Er moest nog afgewacht
worden of het volgende boek zo
veel lof zou rechtvaardigen. Nu,
wat De Jong betreft, hoeft er geen
twijfel meer te bestaan. Zijn
tweede boek is een dikke roman,
'opwaaiende zomerjurken', die ik
zonder voorbehoud briljant
noem. Het boek zet de traditie
voort van de beste verhalen uit
„De hemelvaart", zoals „De Vo
gelman" en vooral „Rita Koe
ling", maar dan gecompliceerder
en boeiender. De overgang van de
verhalenbundel naar deze roman
blijft een mirakel.
„Opwaaiende zomerjurken" heeft drie de
len. In het eerste deel is de hoofdfiguur,
Edo Mesch, zo'n acht Jaar, in het tweede
zeventien en in het derde even in de twin
tig. Zijn ontwikkeling wordt met name
afgemeten aan zijn omgang met vrouwen:
respectievelijk een buurvrouw, een tante,
een schoolvriendin en een gescheiden
vrouw. Zijn ervaringen met hen, maar
bovenal met die éne vrouw zijn moeder
stempelen hem tot degene die hij is.
Zijn moeder liet hem al vroeg een verlan-
ger krijgen „om los te komen van alle
dingen" („Vlieg er maar als een vogeltje
boven Dat mystieke verlangen wordt
de drijfveer van Edo's gedrag en gevoel.
De ervaring die de inlossing van dit ver
langen verbeeldt, wordt aangeduid in de
titel. Tijdens een fietstochtje met zijn
moeder en de buurvrouw „was er alleen
nog het sulzen van de wind, het fladderen
van hun Jurken en leek het of hij zich na
een lange lange aanloop in de lucht ver
hief en in plotselinge stilte wegzweefde.
Een onbeschrijflijk licht en ruim gevoel.
Hij zat nog gewoon op die wiebelende
bagagedrager. HIJ voelde de heupen van
zijn moeder bewegen onder zijn handen.
HIJ zag de gespierde benen van mevrouw
Koelman. En die zomerjurken, nu eens
klevend aan hun benen, dan weer opbol
lend als kleine parachutes. Alles was ge
woon zoals het was. Maar hij hoorde bij
alles en zweefde."
Los komen van alle dingen, horen bij alles
het is hetzelfde. De hele roman door
probeert Edo ln de wereld te komen door
zo scherp en overkoepelend mogelijk waar
te nemen. Zijn omgang met de vrouwen is
gericht op „overeenstemming", een geluk
kig makend gevoel dat alles doortrekt van
„eenzelfde essence" Hij wil door „het
scherm der reflectie" heenbreken.
Dit alles houdt verband met een vroege
ervaring, die dan ook tot motief wordt in
de roman: het gevoel van „onbeweeglijk
heid". Als Edo dat gevoel voor het eerst
heeft is hij gelukkig. Het is de vroege
intuïtieve versie van wat hij zich later
voorstelt als zijn .systeem", een goddelijk
Inzicht in de samenhang van alles. Ook
dat „systeem" is iets, dat bij alle beweeg
lijkheid eromheen, zelf in ruste is. en dus
in zekere zin de eeuwigheid vertegenwoor
digt. „HIJ stelde zich voor dat het systeem
klaar was, oogverblindend helder, eenvou
dig elegant en symmetrisch. Hoe heerlijk
zou het zijn om gewoon met de anderen
om te gaan terwijl dat systeem rustig in
zijn hoofd lag te glanzen".
Edo Mesch is een hemelbestormer. Hij wil
„het onzichtbare leven zichtbaar ma
ken", hij wil samenhangen zien en verlost
worden van de dualiteit gevoel-verstand.
Deze laatste kwestie staat, ook al, cen
traal in „Opwaaiende zomerjurken". Het
boek belijdt het échec van de rationaliteit,
zoals Pirsig al eerder Imposant deed ln
„Zen en de kunst van het motoronder-
houd" of Burnier in „De reis naar Kythi-
ra". Oek de Jong brengt overigens de
geestelijke ontwikkelingsgang van Edo
Mesch maar zelden in abstracto onder
woorden. Het is juist de grote verdienste
van deze roman dat er zoveel gebeurtenis
sen in beschreven staan. Wel treden er
voortdurend parallellen op tussen de drie
delen maar die worden zelden becommen
tarieerd De Jong vertrouwt, terecht, op
de suggestieve kracht van zijn stijl. Die
maakt gebeurtenissen vanzelf beteke
nisvol.
Met de constructie van de roman is iets
bijzonders aan de hand. De drie delen
verschillen belangrijk in toon (passend bij
het verschil ln leeftijd), en ze zijn alle drie
samengesteld van aard. Ze bestaan uit
een mozaïek van fragmenten, allerminst
in chronologische volgorde. Maar het
meest opvallende is toch dat er binnen die
fragmenten, zelfs binnen alinea's, almaar
door wisselingen plaatsvinden van vertel
standpunt en wisselingen van tijd. Ik
wordt hij, en geeft wordt gaf. Ik ken geen
roman die zo hectisch koortsachtig ge
bruik maakt van deze verspringingen,
maar ik kan me voor deze roman geen
bétere vormgeving voorstellen. Het effect
ervan komt namelijk overeen met de te
neur van het boek. Edo Mesch is iemand
die de werkelijkheid, de gebeurtenissen en
het gedrag van zijn medemensen niet op
één manier kan zien; hij wil erin komen,
en erbuiten staan. Hij wil distantie en
versmelting, hij wil zichzelf zien als een
derde persoon, hij wil het verleden tot
heden maken. Al deze tegenstrijdigheden
heeft De Jong meesterlijk ondergebracht
ln wat ik de opvallendste kwaliteit van het
boek vind: de vormgeving. Door al 'deze
tegenstrijdigheden worden het boek als
geheel een soort grootste gemene deler,
een onbeweeglijk rustpunt vol tegende
len. Het is riskant, deze techniek, maar hij
is hier volbracht.
Edo Mesch is een schrijver. In het tweede
en derde deel maakt hij voortdurend noti
ties, bezeten als hij is van het verlangen de
wereld in een systeem te krijgen. Hij is als
schrijver gedetermineerd door zijn moe
der, die hem een verlangen heeft inge
prent dat zijzelf niet kan inlossen. Hij zegt
haar: „Weet Je wat ik nu het liefste wil?
Met jou ln een weiland liggen. Mijn hoofd
ln het kuiltje van Je schoot. Hoog boven
ons staan de leeuweriken. We ruiken het
zoete gras. En Jij vertelt me de sprookjes
over Gods oneindige uitgebreidheid. En Je
vertelt het zo overtuigend dat ik het weer
geloof dat ik voel dat hij er is. Jij hebt dat
verlangen om los te komen van alle din
gen in mijn hersens gebrand. Vlieg er
maar als een vogeltje boven. Weet Je nog?
Daar begon het mee. En wat er verder ook
gebeurt, waar ik het verder ook zal zoeken
dit zal ik uiteindelijk altijd weer willen:
met jou in een welland liggen en geloven
wat Je me vertelt."
De slotepisode beschrijft indrukwekkend
de ommekeer van dodelijke regresslvltelt
naar vitale wil: zo kan het boek eindigen
met „Ik wU. Ik wil. Ik Wil."
Met „Opwaaiende zomerjurken" heeft
Oek de Jong een van de beste romans
geschreven die er de laatste jaren ln Ne
derland zijn verschenen. De verhalen
schrijver is opeens een volwaardig en be
wonderenswaardig romancier geworden.
Oek de Jong. Opwaaiende zomerjurken.
Amsterdam. Meulenhoff, 1979, 272 bis.
11.75.