Woordblindheid bij kinderen gemakkelijk te voorkomen Daverende klap Wie weet wat jokken' is? [Ai SOCIAAL BERECHT] ATEROAG 29 SEPTEMBER 1979 BINNENLAND TROUWKWARTET 23 Tien procent van alle leerlingen is woordblind. Ze hebben moeite met spellen, halen de letters door elkaar, lezen hakkelend en maken veel fouten in dictees. Ze worden voor lui en dom versleten, als hun handicap niet tijdig wordt herkend. „Het zou bij wet verboden moeten zijn, dat kinderen die nog niet schoolrijp zijn, toch moeten leren schrijven. Het kan woordblindheid veroorzaken", zegt mevrouw Christine G. Kuipers met grote stelligheid. door Hanneke Wijgh »g Mevrouw Kuipers is uitermate deskundig op het terrein van de dyslexie, de officiële benaming voor woordblindheid. Zij is in 1976 op het onderwerp gepromo veerd. Deze maand publiceerde zij samen met haar collega Kees Weggelaar het boek „Woord blind". Het is een bewerking van haar proefschrift. Samen hebben zij een particuliere praktijk in Den Haag voor kinderen met leer stoornissen. Woordblindheid zou in een aantal geval len voorkomen kunnen worden. „Een kind dat nog vanuit de schouder tekent, is niet aan schrijven toe. De fijne motoriek is dan nog onvoldoende ontwikkeld. Wordt een kind toch gedwongen om te schrijven, dan loopt het kans woordblind te worden. Kleuterleidsters en leerkrachten moeten beter leren observeren. Het is niet zo moei lijk om kinderen te herkennen, die nog grove bewegingen maken vanuit de schouderpartij. Zo simpel is het in feite", stelt mevrouw Kuipers. Een vroegtijdige ontdekking kan een kind veel leed besparen. Want voor de meeste woordblinde kinderen betekent de school tijd een ramp. Het regent onvoldoendes. Ze krijgen onterecht standjes of zelfs straf. Heel intelligente kinderen kunnen hun handicap een tijd lang maskeren, maar op de middelbare school met twee of drie vreemde talen vallen zij door de mand. Een ding is wel duidelijk: woord blindheid heeft niets met intelligentie te maken. Woordblinde mensen kunnen zo wel uiterst begaafd als zwakzinnig zijn. Mevrouw Kuipers heeft veel onderzoek gedaan naar de oorzaken van woordblind heid. Het toeval kwam haar te hulp toen zij voor de Rijks Psychologische Dienst een onderzoek moest doen onder Delftse studenten met studieproblemen. Zij ont dekte, dat bij studenten, die leden aan woordblindheid, bepaalde verbindingen tussen de linker- en de rechterhelft van de hersenen niet tot stand kwamen. Bij een controlegroep van afgestudeerde ingeni eurs lieten de testen een rijk geschakeerd patroon van verbindingen zien tussen de beide hemisferen (hersenhelften). In de linker hemisfeer ontwikkelt zich de taal, in de rechter het ruimtelijk denken. In de eerste levensjaren ontwikkelen bei de helften zich onafhankelijk van elkaar. Pas in de kleuterleeftijd komen langzaam verbindingen tussen het linker en het rechter hersengedeelte tot stand. Stoppen- Mevrouw Kuipers: „Bij een kind dat nog vanuit dè schouder tekent, is er nog onvol doende relatie tussen de beide hemisfe ren. Als het toch moet leren schrijven, ontwikkelt de rechter hemisfeer een grote re activiteit. Maar de verbinding met de linker helft, met de taal, wordt niet gelegd. Extra lessen helpen niet. Het is beter om direct met de schrijflessen te stoppen en eerst de grove en daarna de fijne motoriek te ontwikkelen. Bij de fijne motoriek be weegt het kind zijn vingers vanuit de pols. Door het aanleren en ontwikkelen van deze bewegingen hopen we dat er wèl een verbinding tussen de beide hemisferen tot stand komt. „De oplossing is zo simpel, dat het bijna niet waar kan zijn. Maar toch is het zo", zegt mevrouw Kuipers. „Ik heb frappante resultaten gezien bij kinderen die een paar maanden de fijnere motoriek hadden geoefend. Hoe die verbindingen tussen de beide hersendelen precies tot stand wor den gebracht, weet zelfs de beste neuro loog niet, maar het feit blijft dat simpele oefeningen het contact tussen de twee hemisferen kan bevorderen." Bijles- Het kleur- en het veegboekje is als reme die al even eenvoudig. Woordblinde kinde ren krijgen van mevrouw Kuipers de op dracht dagelijks figuurtjes in te kleuren. Cirkels, vierkantjes en allerlei andere vor men. De figuren zijn zo gekozen dat een bepaalde vingerbeweging veelvuldig wordt geoefend. De vormen worden later omlijnd en daarna weer uitgeveegd. De remedie is zo effectief dat binnen een paar maanden al vorderingen waarneembaar zijn bij het lezen en het schrijven. Haar bemoeienis met woordblinde kinde ren dateert uit de Jaren dertig. Toen zij op twintigjare leeftijd voor haar jongere broers en zusjes moest zorgen, gaf zij bijles aan kinderen met leerstoornissen. Na haar eindexamen HBS-B studeerde ze voor onderwijzeres, maar ze heeft nooit voor de klas gestaan. Ze wilde liever ver pleegster worden. Na de oorlog is ze Jaren werkzaam geweest in de wijkverpleging. Op drieëndertigjarige leeftijd werd een kwaadaardig gezwel weggenomen uit haar borst. De ziekte dwong haar tot een nieuwe keuze. Ze ging psychologie stude ren in Leiden, een hartewens die ze nog vervuld wilde zien. Ondanks nieuwe ope raties en een hardnekkige aanval van reu ma behaalde ze haar doctoraal examen in ongelooflijk korte tijd. Mevrouw Kuipers. „Ik wilde de dood voor zijn." Geruime tijd werkte ze als school- en kinderpsycholoog tot ze een baan kreeg aangeboden bij de Rijks Psychologische Dienst in Den Haag. Een van haar eerste opdrachten was de begeleiding van Delft- se studenten met studieproblemen. „De eerste student die ik testte, was een woordblinde student. Ik herkende direct de specifieke schrijffouten, zoals het ver wisselen van de letters en de verdubbeling van de klinkers of juist het tegenoverge stelde. Die kenmerken had ik bij kinderen op jongere leeftijd geconstateerd. Ik had echter nooit gedacht dat woordblindheid ook bij volwassenen kon voorkomen Studenten De confrontatie met een nog woordblinde student betekende voor mevrouw Kuipers ie start van een groot onderzoek naar de >orzaken van woordblindheid. Zij had de beschikking over achthonderd dossiers van studenten met studieproblemen en over een controlegroep van afgestudeerde Christine Kuipers vingeroefeningen om woordblindheid te genexen Ingenieurs. In dezelfde periode werd ze ook gevraagd voor de begeleiding van leerlingen in de brugklas van een Haags lyceum. Na een eerste onderzoek bleek tien procent van de leerlingen in min of meerdere mate woordblind te zijn. Me vrouw Kuipers schat dat het percentage op de lagere school nog hoger ligt, omdat voor de toelating tot het lyceum al een zekere selectie heeft plaatsgevonden. In de loop van het onderzoek ontwikkelde mevrouw Kuipers een diagnosticum, een foutenindex, waarmee woordblinde leer lingen en studenten kunnen worden opge spoord. Ze maakt onder meer gebruik van een speciaal dictee, dat zij heeft geijkt. Behalve met de opsporing van woordblin de kinderen, houdt ze zich ook bezig met de therapie. Mevrouw Kuipers: „Kinderen tot vijftien Jaar zijn nog in ontwikkeling. Bepaalde achterstanden in de motoriek kunnen nog worden ingehaald. Bij volwassenen is the rapie ook mogelijk, maar het gaat heel wat moeizamer. Ik heb toch ook een aan tal Delftse studenten kunnen helpen. Maar voorkomen is altijd beter dan gene zen. Het is veel eenvoudiger om kleuters te testen op schoolrijpheld." Als handzame proef noemt mevrouw Kui pers de kleurentest. Een kind van vier of vijf Jaar moet kleuren kunnen herkennen en benoemen. Het moet blauwe vierkant jes bij blauwe cirkels kunnen leggen en kunnen zeggen dat zowel de vierkantjes als de cirkels blauw zijn. Bij kleuters die dit kunnen is er al een verbinding tussen de beide hersenhelften. Woordblindheid komt veel meer bij Jon gens voor dan bij meisjes. Bij de ernstige vormen van dyslexie is de verhouding vier, bij de lichte vorm is het twee jongens op een meisje. Mevrouw Kuipers. „Meisjes zijn vlugger dan Jongens. Ze hebben een snellere motorische ontwikkeling. Jon gens zijn veel trager. De kans dat de fijne motoriek nog niet is ontwikkeld als Jon gens naar de lagere school gaan is veel groter. Extra schrijflessen en extra lees lessen hebben geen enkele zin." „Het is meer van het zelfde en niet Iets anders er voor in de plaats. Sport zou een veel betere remedie zijn. Het gebrek aan groene speelplaatsen in de stad, met gras in plaats van betonnen tegels, betekent een grote bedreiging voor het levensgeluk van een kind." Het boek „Woordblind" is een uitgave van de Staatsuitgeverij en kost 30.-. door Huub Elzerman hil Nadat de auto met een daverende klap en wat na-ijlend gerinkel tot stilstand was gekomen, bleef het even stil. Dat duurde een kleine minuut, toen ontstond er beweging. De bestuurder kroop uit de de ravage. Hij betastte zijn lijf, constateerde dat hij in alle helderheid het wrak van zijn auto kon zien en stelde tevreden vast dat hij niets mankeerde. ,Bent u de eigenaar van deze auto?", vroeg de 03{lienstdoende agent even later. „Jawel," zei de man >edeesd. „Dat wil zeggen, ik heb hem in bruikleen 'an de bedrijfsvereniging. Ik ben namelijk nvalide." .J" nd,e- uist," zei de agent. „U bent de bestuurder van leze auto." .Was," verbeterde de man. „Ik was de bestuurder, ?ant ik denk niet dat ik hier nog veel beweging in rijg." ionder het te beseffen verkondigde de automobilist ip dat moment een waarheid, waarvan hij de trekking niet kon overzien. Het was namelijk niet Heen de vraag of die auto nog zou rijden het sTak werd inderdaad total loss verklaard maar lok of de bestuurder ooit nog achter het stuur zou :omen. Maar, zoals gezegd, dat kon hij op dat noment niet bevroeden. let was allemaal zo'n dertien jaar geleden legonnen toen hij wegens longklachten zijn werk Is kraandrijver moest neerleggen. Zijn vrouw was >p dat moment al invalide en de man moest haar Iroeve voorbeeld volgen. Hij werd voor honderd irocent arbeidsongeschikt verklaard. Ia drie Jaar kreeg hij hoofdzakelijk op grond van invaliditeit van zijn vrouw van de emeentelijke sociale dienst een auto. Een poging i ten laste van de wet op de rbeidsongeschiktheid (WAO) een vergoeding te rijgen voor het gebruik van die auto mislukte 65 anvankelijk, maar na een herhaald verzoek kreeg lij zijn kilometervergoeding toch. n het begin van de jaren zeventig reed hij zijn auto otal loss. De bedrijfsvereniging trok prompt de 1 «kilometervergoeding in en liet de man weten, dat Vlij maar een nieuwe aanvraag moest Indienen, Jodra hij van de gemeentelijke sociale dienst een ^leuwe auto had gekregen. ie nieuwe auto kwam evénwel niet. De sociale ïnst raadpleegde eerst eens een neuro-psychlater. deze man nog in staat zelf een auto te ituren?" vroeg de sociale dienst. De arts itwoordde ontkennend. „Doorslaggevend in dit ?val is, dat hij wegens drankmisbruik een ifusalkuur had ondergaan", liet hij weten. Op ind van dit advies liet de sociale dienst het fweten en stelde geen nieuwe auto ter lijn beschikking. De bedrijfsvereniging volgde |iteraard dit voorbeeld en verstrekte geen llometervergoeding meer. Maar als pleister op de inde kreeg de man voortaan een ^kostenvergoeding, zodat hij toch op een :hoorllJke manier in zijn vervoer kon voorzien. De ifortuinlijke automobilist vond dat kennelijk it. want hij maakte tegen de nieuwe regeling :n bezwaren. Pas drie jaar later het was inmiddels 1976 kwam hij opnieuw in actie: Hij vroeg ten laste van de WAO een auto in bruikleen aan. De bedrijfsvereniging schakelde geheel volgens de voorschriften de Gemeenschappelijke Medische Dienst in voor een nader onderzoek. Toevallig kwam de man bij dezelfde neuro-psychlater terecht en de uitslag van het onderzoek was dan ook nauwelijks verrassend. „Deze man is ongeschikt een auto te besturen," herhaalde de arts. „Ik neem daarbij in beschouwing dat hij vorig Jaar gedurende zes maanden met een delirium tremens in een inrichting was opgenomen." De bedrijfsvereniging wijdde er het volgende briefje aan: „Mede gelet op het oordeel van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) moet gesteld worden, dat u niet langer de geschiktheid die voor het besturen van motorvoertuigen is vereist, bezit en dat het niet langer verantwoord is dat u zelfstandig een auto bestuurt. De reeds eerder aan u toegekende taxikostenvergoeding zal onveranderd worden voortgezet." „Of ik nu wel of niet drink doet niet ter zake," redeneerde de man. „Het komt er op aan of ik de drankfles laat staan op het moment dat ik auto moet rijden." Hij besloot zijn zaak voor te leggen aan de Raad van Beroep. „Op grond van de redenering van de bedrijfsvereniging kan mij die auto niet worden geweigerd," zei hij. „Dat is niet redelijk. De rechter bleek evenwel op dat moment evenwel in een heel andere kwestie geïnteresseerd te zijn. „Hoe komt u aan een rijbewijs?" vroeg hij. „In begin zeventig kwam de neuro-psychiater al tot de slotsom dat u niet meer mocht rijden, maar kennelijk is die mededeling bij de verlenging van uw rijbewijs niet in de geneeskundige verklaring terecht gekomen. Hoe zit dat?" De rechter sloeg de spijker op zijn kop. De man beschikte over een rijbewijs, dat over de periode •76- 81 was afgegeven. De Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen werd er bijgehaald en toen kwam de aap uit de mouw. „De afgifte door de Stichting in juli '76 van de zogenaamde geneeskundige verklaring ten behoeve van de kraandrijver berustte op een vergissing. Indien die vergissing niet was begaan, zou die verklaring zijn geweigerd." Toch liet de rechter het hier niet bij. Hij wendde zich opnieuw tot een psychiater met de vraag hoe het nu zat met de rijvaardigheid van de klager. Was het nu wel of niet verantwoord om hem een auto te geven. De psychiater bleek tot grote opluchting van de invalide kraandrijver -— het medische oordeel van zijn collega niet te delen. Dat oordeel was per slot van rekening al een paar Jaar oud en de arts zag geen reden om nog langer aan de geschiktheid van de kraandrijver om een auto te besturen te twijfelen. „In dat geval." zei de rechter, „kan het CBR zich niet beroepen op een afwijzend medisch oordeel." Aan de klager zou een rijbewijs zijn afgegeven. De Raad van Beroep stelde de kraandrijver daarop in het gelijk: Het was niet redelijk om de man zijn auto te onthouden. Nu was het de beurt aan de bedrijfsvereniging om te protesteren. En dat gebeurde dan ook bij de Centrale Raad van Beroep. Mocht de invalide kraandrijver nu wel of niet achter het stuur? Was alleen het feit dat hij met een drankprobleem kampte voldoende om hem definitief naar een taxi te verwijzen? Die vragen waren moeilijk te beantwoorden, want, zo zei de Centrale Raad: Van medische zijde wordt ernstig van mening verschild. Het is maar de vraag of de bedrijfsvereniging nog voldoende grond onder de voeten heeft. In hun afwijzend briefje aan de man beroept de bedrijfsvereniging zich immers op het standpunt van het CBR, maar dat standpunt is achteraf onhoudbaar gebleken. Volgens het laatste medische advies kan de man wel degelijk autorijden. De Centrale Raad besloot resoluut aan alle geharrewar een eind te maken. „We laten in het midden of de voormalige kraandrijver wel of niet geacht kan worden een auto zelfstandig te besturen, zei de raad. De man is weliswaar op een vervoersvoorziening aangewezen, maar uit de beschikbare stukken blijkt niet duidelijk of hij voor het onderhouden van zijn sociale contacten en het deelnemen aan het verkeer van alledag is aangewezen op een auto of dat in zijn vervoersbehoefte op een andere wijze kan worden voorzien." Met andere woorden: de bedrijfsvereniging moest eerst maar eens onderzoeken of het wel absoluut noodzakelijk was dat de man een auto kreeg. Wanneer zijn problemen met een taxivergoeding voldoende waren op te lossen dan was er Immers geen reden om alsnog een auto ter beschikking te stellen. Hoewel de uitslag van dat onderzoek nog niet bekend is. ziet het er naar uit dat de invalide kraandrijver momenteel met of zonder drankprobleem geriefelijk achter in een taxi zit Gelet op het hedendaagse verkeer mag hij daar eigenlijk best blij mee zijn. Ook in een zondagse kerkdienst kunnen fraaie vergezichten over het landschap van de Nederland se taal geopend worden. Zo'n verrassing werd een aantal hoor ders onlangs bereid toen een do minee een mooi verhaal uit Ge nesis 26 vertelde. Een hongers nood teisterde het land Kana&n en daarom begaf Isa&c zich met zijn vrouw Rebecca naar het land der Filistijnen. Omdat hij bang was dat de mannen hem daar zouden doden om in het bezit te komen van Rebecca („zij was schoon van aangezicht"), maakte hij hun wijs dat zij zijn zuster was. De koning van de Filistijnen, Abimelech, kwam achter de waarheid toen hij, al dus de statenvertaling in een fraai stuk proza, „ten venster uitkeek en hij zag. zie, Isa&c was jokkende met Rebecca, zijne huisvrouw". Wie denkt dat „jok ken" hier betekent „onwaarheid spreken" (in die betekenis is het kinderwoord „jokkebrok" ervan afgeleid) zit ernaast. Van Dale laat ons over Jokken" wat in het vage, al geeft dat woordenboek wel een aanwijzing: als beteke nis wordt ook genoemd „darte len, stoeien". Een blik in de na de oorlog gereedgekomen „nieuwe" vertaling van het bijbelgenoot schap openbaart ons de volle rijkdom van het woord. Daar staat dat het paar „aan het min nekozen" was. een uitdrukking die ons nu weliswaar wat plech tig voorkomt, maar die wel goed omschrijft wat er tussen die twee gebeurde. Toen Abimelech dat gezien had wist hij hoe de vork in de steel zat, want zoiets pleegt men niet met zijn zuster te doen. .Jokken" kregen de kerkgangers die zondag slechts in een bijzin netje te horen, maar het was genoeg om de aandacht weer eens te richten op de woorden schat die in de zeventiende- eeuwse statenbijbel opgeslagen ligt en die zo n grote invloed op onze taal heeft gehad. Zeker niet het minst belangrijk was dat de vertalers („oversetters" of „translateurs" genoemd) ernaar streefden de in die tijd bijzonder talrijke vreemde insluipsels in onze taal te vervangen door woorden van eigen bodem. Door dat de bijbel als voorbeeld dien de voor de predikanten en ook voor de „gewone" man was dat „puristische" standpunt van groot belang. Toch konden de Dcgantfchc H Schrift ure, mattende <Jle ée Canontickc Tiitamikti ya r .y CfWA/r/rHuilt STJ r£X. C vmL VtevU n*™ irI r mJt iitmm l4>al iitf IVl ie 0*j*(jjiuiifWL)ck« til co in orS* W-|-hfr. (Ut p Jyi w priel fcfnweA Ihtinyo m h Jmfrr - - Deel van het titelblad van de Statenbijbel van 1637 vertalers zich niet losmaken uit de geest van hun tijd en dat had tot gevolg dat een aantal woor den die heel goed door Neder landse vervangen hadden kun nen worden (dat oordeel is van de in 1916 overleden professor J. Verdam) in de statenbijbel bleef staan. Daaronder zijn er die nu vooral ouderen vertrouwd in de oren zullen klinken: ordineren, rebelleren, pestilentie, religie, exempel, creatuur. Zelfs komt éénmaal dn Ezra 4) het vreemde woord „salaris" voor, in de oude re drukken van de statenverta ling stond (in Ezra 7) het woord „bannissement" in plaats van „verbanning" en in Genesis 49 „tribuut" voor „schatting". Over veel dingen werd langdurig be raadslaagd. ondermeer over de keus die men had te maken tus sen het vreemde „genereren" en „gewinnen". Het werd een keus voor beide: waar in het bijzonder over God ging werd meestal „ge nereren" gebruikt (bekend is psalm twee vers zeven: „Q1J zijt mijn Zoon, heden heb ik u gege nereerd"). waar het om mensen ging kwam altijd „gewinnen" te staan. Het uitdrijven van bastaard woorden (uitspansel voor firma ment, landstreek voor contreie, gegrond voor gefundeerd, trom melen voor tamboerijnen) was maar één van de punten waarop de statenvertaling grote Invloed had: er kwam één taal voor het hele land (dr. C. G. N. de Vooys: „zonder in strenge unformiteit te vervallen"), er kwamen regels voor spelling en verbuiging en het is bekend dat talloze spreek wijzen aan de bijbel ontleend zijn of ermee te maken hebben. Er zijn echter ook wel schaduw kanten gesignaleerd. Zo betreur-' de de hiervoor genoemd prof. Verdam dat de „oversetters" de „genadeslag" hebben toege bracht aan het gebruik van het voornaamwoord „du" (tweede persoon enkelvoud, nog terug te vinden in „het mijn en dijn"). Volgens Verdam heeft onze taal daardoor „een van haar grootste verliezen geleden". Verdam in 1890: „Gij is in de spreektaal niet opgenomen, ge meestal te ge meenzaam en te ongewoon, jij te plat. Wat moet eene taal begin nen waarin men in verlegenheid zit hoe iemand aan te spreken?". Oelukkig bracht de tijd uit komst: het nieuwe „u" vulde de leemte aardig op. Overigens treurde niet ledereen om het verlies van „du". In 1937, bij het driehonderdjarig bestaan van de statenvertaling, schreef dr. J. Heinsius dat „du" destijds al nagenoeg uit de taal verdwe nen was. Hij haalde zeventiende- eeuwse meningen aan volgens welke „du" verouderd en lelijk klonk en alleen minachtend ge bruikt werd. De statenvertalers hebben overi gens niet alleen moeilijkheden opgelost. Ze hebben de Neder landers ook opgescheept met een probleem waarmee niet lede reen altijd raad wist: ze voerden het verschil tussen „liggen" en „leggen" door....

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 23