Springstof in
roman Brink
De wanhoop der deskundigheid
Een gebroken
spiegel van poëzie
4
'n Droë Wit Seizoen
ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1979
ËKUN8TË
TROUWKWARTET
29
Een van de belangrijkste thema's in de nieuwe roman van André Brink
is de confrontatie van de hoofdpersoon Ben du Toit met de
Zuidafrikaanse veiligheidspolitie. Als hij deze confrontatie met de dood
bekoopt, blijkt de tijd waarin hij voor zijn naaste opkwam geen
gerechtigheid te hebben opgeleverd. Het was „een droge, witte tijd, een
seizoen van verdorring".
door Hans Ester
Minder dan een jaar geleden heb
ik hier de aandacht gevestigd op
de roman 'Gerugte van reën' van
de veelzijdige Zuidalrlkaanse
schrijver, criticus en fotograaf
André P. Brink.
Voor Nederlandse lezers moet het een
verheugend nieuwtje zijn, dat deze roman
begin oktober in vertaling zal verschijnen
bij uitgeverij In den Toren te Baarn, die
daarvóór vertalingen van de Brink-ro
mans 'Kennis van die aand' ('Kennis van
de avond') en "n Oomblik in die wind'
('Een ogenblik in de wind') uitbracht.
De uitgave van "n Oomblik in die wind',
eind 1975, was een gedurfde onderneming.
De Johannesburgse letterkundigen Ernst
Lindenberg, Ampie Coetzee en John Miles
besloten, toen zij werden geconfronteerd
met een strengere censuurwetgeving,
voortaan boeken in eigen beheer uit te
geven. De genoemde roman van Brink
verscheen als eerste titel binnen deze op
zet en bereikte in het Jaar daarna zelfs een
tweede druk. Verder kwamen bij de als
'Taurus' gedoopte uitgeverij een bloemle
zing van Breytenbachs poëzie, toneelstuk
ken van Wilma Stockenström en Pieter-
Dirk Uys en een novelle van John Miles
uit. Deze novelle 'Donderdag of Woens
dag' werd verboden, met het gevolg, dat
Taurus met veel onverkoopbare exempla
ren bleef zitten, die hoogstens nog als oud
papier dienst kunnen doen. Dat risico
wilde de uitgever bij zijn allerlaatste, net
zo min van politiek dynamiet gespeende,
uitgave tot een minimum beperken. Daar
om is de zojuist verschenen roman "n
Droë Wit Seisoen' van André P. Brink
direct aan alle potentieel belangstellen
den (van wie Taurus een lijst heeft aange-,
legd) via de zeer actieve Johannesburgse
boekhandelaar De Jong toegestuurd.
Hoog tempo:
De romans van André Brink volgen elkaar'
in hoog tempo op. Maar ook op het gebied
van de letterkundige kritiek en dat van de
literatuurwetenschap is hij erg actief. Het
is verheugend, om te kunnen constateren,
dat de grote literaire produktie van deze
hoogleraar Afrikaans Nederlands te
Grahams tad (Kaapprovincie) geenszins
gepaard gaat met terugval in kwaliteit.
Het genoemde „Gerugte van Reën" is m.i.
een bijzonder knap vertelde roman, die
doordringt tot de wortels van de Zuidafri
kaanse samenleving. Ik aarzel niet, de
nieuwste roman als evenknie van „Gerug
te van Reën" te kwalificeren.
Raamvertelling;
De roman ,,'n Droë Wit Seisoen" heeft de
vorm van een raamvertelling. In het voor
woord vertelt een zich als „veelskrywer"
betitelende schrijver van goedkope week-
bladverhalen, dat een bijna vergeten
vriend uit zijn studententijd, Ben du Toit,
hem benaderde met het verzoek, bepaalde
papleren voor hem te bewaren. Twee we
ken na dit gesprek was Ben du Toit dood.
In vier delen volgt dan met behulp van de
toegezonden papleren de reconstructie
van de gebeurtenissen tot aan de dood
van Ben du Toit.
Ben du Toit draagt niet alleen een typi
sche Afrikaner naam, hij is ook een typi
sche Afrikaner: boerenzoon, onderwijzer,
ouderling, getrouwd met de dochter van
een parlementslid, en: vol vertrouwen in
regering en rechtsspraak van zijn land.
Aan zijn zekerheden komt een eind door
ervaringen, die rechtstreeks verband hou
den met de Soweto-opstand van 1976.
Jonathan Ngubenl zoon van Gordon
Ngubeni, de zwarte schoonmaker van de
school, waar Ben werkt raakt verwik
keld in het oproer van Juli 1976. HIJ wordt
door de politie gearresteerd en verdwijnt
daarna spoorloos. Later meldt de politie,
dat Jonathan tijdens de onlusten doodge
schoten is en al een maand geleden werd
begraven. Andere getuigenissen laten bij
Gordon Ngubeni het angstige vermoeden
ontstaan, dat zijn zoon in de politiecellen
van het bureau John-Vorster-plein is ge
storven. Bij zijn naspeuringen naar de
ware toedracht van het gebeurde staat
Ben du Toit hem bij. Bens vertrouwen in
de handelwijze van de veiligheidspolitie
krijgt het pas echt zwaar te verduren,
wanneer ook vader Ngubenl wordt gear
resteerd en kort daarna onder verdachte
omstandigheden in een cel aan het ge
noemde plein sterft. Het feit, dat de naar
aanleiding hiervan tegen de veiligheidspo
litie aanhangig gemaakte rechtszaak ein
digt met de vrijspraak van de verantwoor
delijke, zeer sluw opererende politiemen
sen, vormt het begin van Bens uiteindelijk
totale vervreemding van zijn Afrikaner
waarden en sociale omgeving tot nu toe.
Hoofddoel van Bens leven wordt nu, de
ware feiten rondom de „zelfmoord" van
Gordon Ngubeni aan het licht te brengen.
Dat voornemen houdt een directe con
frontatie in met de veiligheidspolitie, die
op alle mogelijke manier van anonieme
nachtelijke telefoontjes tot bombrieven
en compromitterende foto's probeert
Ben du Toit's verzet te breken, hem tot
overgave en berusting te dwingen. De
enige, van wie Ben du Toit steun ont
vangt, is de journaliste Melanle Bruwer.
Tussen Melanie en Ben komt het na lange
aarzeling tot een intens, sober weergege
ven liefdescontact.
Laatste
Wanneer Ben du Toit ook haar verliest
zij wordt na een reis naar Kenia niet meer
tot Zuid-Afrika toegelaten is hij vrijwel
al zijn zekerheden kwijt. De loyale steun
van zijn nog jonge zoon kan de loop der
gebeurtenissen niet meer beïnvloeden.
Ben is de laatste dode in een hele reeks.
Hij wordt door een auto overreden. Naar
de oorzaak van zijn dood kan alleen wor
den gegist. De tijd, waarin hij voor zijn
naaste opkwam, heeft geen gerechtigheid
opgeleverd, het is een droge, witte tijd,
een seizoen van verdorring geweest.
Deze roman is meer dan een abstracte
boodschap of een politieke slogan. Waar-,
devol zijn vooral de aangrijpende dialo
gen, waarvan de deelnemers (schoolhoofd,
dominee, politicus, industrieel, politiea
gent) niet uitsluitend via een moreel
zwartevit-schema te classificeren zijn. Tot
de authenticiteit van het geheel dragen
ook de twijfels van Ben du Tolt bij, of hij
wel de juiste weg heeft gevolgd. Het zeer
André Brink
negatieve resultaat van zijn kleine oorlog
tegen de veiligheidspolitie drukt de lezer
met zijn neus op de noodzaak, het gebeu
ren nog eens te overdenken. Niet, om de
intentie van Ben's handelen in twijfel te
trekken, hoogstens de methode. Had Ben
du Toit ook een andere weg kunnen be
wandelen? Het antwoord kan volgend mij
alleen maar lulden: nee.
Een andere, niet minder wezenlijke vraag
is: in hoeverre geeft de roman de positie
en de handelwijze van de Zuidafrikaanse
veiligheidspolitie weer? Wanneer we aan
de zaak rondom de in de gevangenschap
overleden Steve Biko en die van Biko
niet alleen denken, is het duidelijk, dat
fictie en feiten elkaar niet ontlopen. Of de
situatie sindsdien, vooral na het vertrek
van minister Kruger van Justitie ten goe
de veranderd is, durf ik niet te beweren. Ik
kan het alleen maar hopen. De roman zelf
wordt door de studievriend in een na
woord afgerond, dat eindigt met de zin:
„Miskien is die meeste waarop men mag
hoop, die meeste wat ek my mag aanma
tig, precies net dit: om op te teken. Net om
verslag te lewer. Sodat dit onmoontlik sal
wees dat enigiemand ooit hlemó durf sê:
,Ek het niet geweet nie.'(blz. 261)
André Brink heeft in deze roman duidelijk
bewezen, van het schrijven van vroegere
romans te hebben geleerd. De beschrij
ving van intieme liefdesscènes is niet zijn
sterkste punt. Daarbij vervalt hij gauw in
cllché's, die hopeloos achterblijven bij
zijn feitelijke bedoeling. In de toenadering
tussen Ben en Melanie is hij zich van zijn
eigen zwakke kant bewust geweest. Daar
om is de beschrijving van de liefdesnacht
in plaats van een dreigend dieptepunt tot
een hoogtepunt van de roman geworden.
Wie geïnteresseerd is in deze en verdere
publicaties van Taurus kan inlichtingen
vragen aan: Taurus, Postbus 85218, Em-
marentia 2029, Johannesburg/Zuid-Afri
ka. Ook van het hier besproken boek
komt een Nederlandse vertaling. Bij uit
geverij In den Toren wordt er al druk aan
gewerkt.
Hans Warrens „Spiegel van de Nederlandse poëzie" bevat een
bloemlezing van het werk van dichters van de twintigste
eeuw. In onderstaande bespreking maakt R.L.K. Fokkema
ernstig bezwaar tegen de keuze die Warren heeft gemaakt uit
de poëzie van na de tweede wereldoorlog.
door R. L. K. Fokkema
Bloemlezingen uit
poëzie verschijnen re
gelmatig. Ze dienen
de lezer en de dichter.
Als ze goed zijn nodi
gen zij uit tot nadere
kennisneming. Het
lijkt er evenwel op
dat bloemlezingen
vooral de gemak
zucht van de lezer
een dienst bewijzen
(liever een brede
oriëntatie dan stevi
ge kennis) en dat zij
dichters in financieel
opzicht nadeel berok
kenen.
Er kleven nogal wat nade
len aan selecties: de lezer
krijgt een beperkt zicht
op het veld dat een dich
ter bestrijkt, hij is overge
leverd aan de (subjectie
ve) keuze van de bloemle
zer, hij moet voortdurend
zijn inlevingsvermogen
bijstellen. Bloemlezingen
worden literair van be
lang wanneer zij program
matische inleidingen be
vatten die zijn afgestemd
op de nieuwe poëzie die ze
willen introduceren. Zij
markeren dan beslissende
wendingen in de ontwik
keling van de Nederland
se poëzie. In het verleden
heeft dit gegolden voor
„Nieuwe geluiden" (1924),
voor „Prisma" (1930), voor
„Atonaal" (1950) en voor
„Nieuwe griffels schone
leien" (1954). Er zijn wel
bloemlezingen die die pre
tentie ook hadden (Dich
ters van morgen, Para
dox, Met andere woorden,
Vijftig na'50) maar niet
hebben kunnen waar
maken.
Tot de bekendste over
zichtsbloemlezingen be
horen „Dichters van deze
tijd" (waarvan de ver
schillende drukken een
aardig Inzicht geven in de
veranderende waardering
voor dichters) en Spiegel
van de Nederlandse poë
zie" die door Victor van
Vriesland Jarenlang is
verzorgd. Zijn onpartij
digheid en zijn „bekom
mernis om de schoon
heid" stonden borg voor
een gedegen en ruime
keuze uit de Nederlandse
poëzie sinds 1100. De
nieuwe druk van de
„Spiegel" is zojuist ver
schenen in een tweedelige
uitgave. Het eerste deel
dat de poëzie van 1100 tot
1900 beslaat, is een onge
wijzigde herdruk van het
werk zoals dat door Van
Vriesland is samenge
steld. Het tweede deel
omvat de poëzie van 1900
tot heden. De dichters
van de twintigste eeuw
zijn in de „Spiegel" bij
eengebracht door Hans
Warren.
Snoeien
Helaas zal dit deel niet de
zelfde roem verwerven als'
de delen die door Van
Vriesland zelf samenge
steld zijn. Hans Warren
was genoodzaakt te snoei
en, maar hij heeft niet vol
doende gesnoeid. Niet al
leen heeft hij dichters op
genomen die in de loop van
de toekomende tijd onbe
kend zullen worden, maar
hij heeft ook dichters opge
nomen die nu al onbekend
zijn. Hij kon minder dich
ters opnemen en van de
belangrijkste dichters min
der gedichten. De moeilijk
heid is te bepalen wie de
belangrijkste dichters zijn,
wanneer de tijd al niet
heeft geselecteerd. Ten
aanzien van de dichters
van voor de tweede wereld
oorlog heeft Warren wel de
heersende mening ge
volgd; de bloemlezer gaat
daarentegen volledig in de
fout wanneer de poëzie van
na de tweede wereldoorlog
aan bod is.
Hij is te werk gegaan vol
gens een verhouding van
10, 5, 3, 2 en 1 gedicht.
Dichters als Achterberg,
Bloem, Nijhoff krijgen 10
gedichten, wat acceptabel
is, maar Warren heeft de
heersende opinie in de Ja
ren na 1945 niet willen vol
gen. Dit levert een ver
keerd beeld op van de evo
lutie van de Nederlandse
poëzie. Van de Vijftigers
krijgt Paul Rodenko een
tien, maar een veel belan
grijker dichter als Kouwe-
krijgen Andreus, Campert
naar een drie. Daarentegen
en Hanlo weer een vijf,
evenals Lucebert. Oeen
recht doet Warren ook aan
de Zestigers. Bernlef.
Schippers, Ten Berge of
Hamelink zijn schromelijk
ondervertegenwoordigd,
terwijl Herzberg (5) en
KomrlJ (10) zijn overge
waardeerd.
Tekort
Wanneer uit de selecties
ook een typerend beeld
van de dichters moet rij
zen. dan schiet Warrens
„Spiegel" ook in dit op
zicht ernstig tekort. Ach
terberg, A. Roland Holst.
Van Geel, Kopland, om
enkelen te noemen, zijn
door Warrens keus niet ge
typeerd. Ontbreken doen
er ook verschillende dich
ters, waardoor het over
zichtskarakter van de
„Spiegel" tekort wordt ge
daan: Armando, Blokker
jr., Gelderblom, Poort, Ver
hoeven, Vogelaar, Schier-
beek, Zuiderent ontbreken
uit de laatste tijden; Van
Geuns, Gomperts en Van
Lier van vroeger tijden.
Van de Zuidnederlanders
ontbreken bij voorbeeld
Spillebeen. Van Maele en
Eddy van Vliet. Wil men
dus een overzicht hebben
van de Nederlandse poëzie
sinds 1100, dan zal men het
eerste deel van de „Spie
gel" moeten aanschaffen
en voor de twintigste eeuw
zich moeten behelpen met
„Dichters van deze tijd".
Mogelijk is ook de aan
schaf van de bloemlezing
die door Buddingh' en Van
Vliet is samengesteld on
der de titel „Poëzie is een
daad van bevestiging" die
de Noord- en Zuidneder
landse poëzie van 1945 tot
heden beslaat (Elsevier,
1978), of de (hier al eerder
geprezen) bloemlezing
„Lees nog eens een ge
dicht" (Querido, 1979).
Spiegel van de Nederland
se poëzie. Deel 1 en 2. Meu-
lenhoff Amsterdam 1979.
1396 bis. ƒ95,-. Na 5 de
cember/115,-.
door dr. H. S. Visscher
ng
De kracht van „The China Syndrome"
ligt niet in de tot vervelens toe vermelde
coïncidentie dat de film slechts enkele
weken voor het ongeluk in de
kerncentrale van Harrlsburg werd
uitgebracht en een vrijwel identiek
ongeval tot onderwerp had. Natuurlijk
heeft dat samentreffen het succes van
de film bepaald geen kwaad gedaan.
Maar zijn kracht ligt niet ln externe
toevalligheden, doch ln zijn kwaliteiten
zelf: zijn mise-en-scène, zijn meer dan
competente regie, de authenticiteit van
zijn ambiance, het spel van zijn acteurs.
Zou het koelingssysteem van een kernreactor
ondanks alle beveiligingen en
dubbelbeveiligingen falen, dan wordt „het
China-syndroom" werkelijkheid: de reactor gaat
in een ongecontroleerde hittereactie smelten en
het daarop volgend contact met het grondwater
zou leiden tot de vorming van grote radio-actieve
wolken, die alle leven op een groot deel van het
aardoppervlak voorgoed zouden vernietigen.
Zowel in Harrisburg als in de film wordt die ramp
op het nippertje voorkomen. De kleine
reportagetelevisieploeg die ln „The China
Syndrome" toevallig getuige is van het ongeval en
heimelijk filmopnamen heek gemaakt van de
verwarring en de paniek in de centrale
regelkamer, ziet zich dan geconfronteerd met de
belangen en de macht van „het kapitaal": de
directie van de centrale is er alles aan gelegen om
de reactor zo spoedig mogelijk weer in werking te
krijgen iedere dag oponthoud betekent een
miljoenenverlies en om uitstel van de
vergunning voor een tweede door haar te bouwen
reactor te voorkomen. De opgenomen film maakt
achteraf voor deskundigen duidelijk dat het niet
om een ongeval, maar om een dreigende
katastrofe ging. Contact van de directie met de
televisiemaatschappij eveneens „het kapitaal"
leidt dan tot een verbod van de vertoning van de
film. Een toevallige ontmoeting tussen de
t.v.-presentatrice en de ingenieur die de leiding in
de regelkamer heeft, zet bij de laatste een proces
Jane Fonda en Michael Douglas in 'The China Syndrome*
van twijfel op gang ook al doordat hij tijdens
het ongeval bepaalde onverklaarbare
gedragingen van de reactor geconstateerd heeft
ten aanzien van de haast en de voorbarigheid
waarmee men de reactor weer ln bedrijf wil zetten.
Zijn zeer grondige inspectie leidt tot de
ontdekking dat er grove nalatigheid bij de
controle van bepaalde materialen is begaan. Als
hij dat wereldkundig wil maken, treedt opnieuw
de macht van „het kapitaal" ln werking. De
uitwerking en oplossing van dat vervolgthema
geeft de film de kans tot sensatie- en
geweldmomenten. Zelfs de obligaat geworden
achtervolging en moordaanslag per auto
ontbreken niet. Het zijn de onontbeerlijke
elementen om een zo groot mogelijk publiek te
bereiken, en overigens is geweldpleging ter
bescherming van grote kapitalistische belangen
bepaald geen ongewoon of onbekend
verschijnselWat men wèl zou kunnen
aanmerken is de eenzijdigheid waarmee de
problematiek rondom de bouw van kernreactors
wordt belicht Het pijnlijke dilemma van
kemergie namelijk dat het op de lange duur wel
eens om kernenergie of helemaal geen energie kan
gaan kómt alleen in een enkele losse, vrij
triviale opmerking ter sprake. Anderzijds maakt
de film ln de figuur van de chef van de regelkamer
wèl duidelijk dat er ook een integer geloof ln de
beveiliging van het kerngebruik ln het geding is.
De grote kracht van de film ligt in de wijze waarop
de hele situatie concreet en identificeerbaar
gemaakt is. Hoe algemeen de katastrofe ook zou
zijn geweest: het is in de eerste plaats het drama
van enkelingen, individuen waarin wij ons
verplaatsen kunnen en waarmee wij kunnen
meeleven. James Bridges, regisseur en
co-scenarist van de film, heeft zijn film sterk en
dynamisch geconcipieerd om zijn „boodschap" zo
duidelijk mogelijk over te brengen. Daarom zijn al
degenen die op de een of andere manier „tegen"
de onthulling van wat er wérkelijk gebeurd is zijn,
simpelweg „schurken" of stommelingen. Men kan
dat, zoals ln de goede oude tijd van de primitieve
'„western" stuk voor stuk van hun gezichten
aflezen er hoeft geen enkele twijfel te bestaan
omtrent hun geaardheid. Dat lijkt de film tot een
routine-achtige B-thriller te maken. Maar dat is
allerminst waar.
Bridges heeft zo de ruimte gecreëerd voor de
psychologie van zijn twee hoofdpersonen: de
t.v.-presentatrtce (Jane Fonda) en de chef van de
regelkamer. Het zijn beide prachtige en
genuanceerde rollen van een
bewustwordingsproces. Fonda is aanvankelijk de
presentatrice van regionaal nieuws: volstrekt
onbenullige items, eigenlijk maar weinig
verschillend van de reclameboodschappen waar
de particuliere t.v.-maatschappij van moet leven.
Dankzij haar stijgen de kijkcijfers aanzienlijk. Ze
is duidelijk zeer ambitieus, belust op carrière en
succes zozeer dat ze zich een tijdlang laat
knevelen door de directie.
Haar ontwikkeling van mooie t.v.-poes tot een
vrouw die zich bewust is van haar taak en
verantwoordelijkheid als Journaliste, is een
genuanceerd proces, dat tot in de kleinste details
identificeerbaar is.
Een soortgelijk proces, zij het op een ander
niveau, speelt zich af bij Jack Lemmon, als chef
van de regelkamer. Hij gelooft aanvankelijk ten
diepste in ..zijn" reactor. „I love this plant",
bekent hij tegenover Fonda. Als we hem later
beter leren kennen, ook in zijn huiselijk leven,
blijkt hij een eenzame vrijgezel zó „alleen"
als alleen Lemmon door een
film kan lopen. De signalen van
een groeiende affectie voor Fonda wijzen erop dat
de reactor, waar hij alleen voor lijkt te leven, zijn
primaire belang voor hem verliest: voor het eerst
neemt hij er afstand van en daarmee ook van zijn
zekerheid inzake de onfeilbaarheid van de
veiligheidsvoorzieningen.
Een hoogtepunt in zijn spel is zijn reactie bij het
ongeval zelf: aanvankelijk is er als het
alarmsignaal klinkt, geen enkele verontrusting,
alleen maar deskundigheid en autoriteit, maar
naarmate de zaak meer uit de hand blijkt te lopen,
zien we hoe de ontreddering en wanhoop zich
meester van hem maken. Juist door de ramp zo te
„vermenselijken", door er een gebeuren vèn en in
mensen van te maken, heeft de film naar mijn
gevoel zo'n geweldige Jcracht
En door de mise-en-scène. Tijdens het ongeval
bevindt Fonda zich met haar ploeg ln een soort
observatieruimte, die geluiddicht is afgesloten
van de regelkamer. Wat zich in die regelkamer
afspeelt, is voor haar een soort van beklemmende,
ondoorgrondelijke zwijgende film. De wezenlijke
ernst van het gevaar is voor haar nog niet
duidelijk. Voor ons, toeschouwers, is dat wèl het
geval doordat wij af en toe in de regelkamer zélf
zijn en daar van nabij alle verwarring en tenslotte
wanhopige paniek meemaken. Juist door de
toeschouwer een voorsprong te geven, geeft
Bridges hem de gelegenheid om zo bewust mee te
maken wat er verder in de film gebeurt.
Ook aan het slot van de film maak t hij een
voortreffelijk dramatisch gebruik van de twee
ruimtes, van waaruit men elkaar wel zien, maar
niet bereiken kan. De sterkste „boodschap" is die
paniek in de regelkamer: het moment waarop alle
zelfverzekerde deskundigheid waarop de leek zo
vertrouwt, ineenschrompelt tot absolute
wanhoop. Als „The China 8yndrome" dan al
volgens de thriller-formule gemaakt is, dan mist
hij toch volledig de vrijblijvendheid van het
genre.