Inwendige geneeskunde binnenste buiten Bijblijven De zon, de fiets en het plaatje SOCIAAL BERECHT! ^hJAG 15 SEPTEMBER 1979 Onder de ietwat ludieke titel „Binnenste Buiten" is momenteel in IT- Utrecht een tentoonstelling te zien over de geschiedenis van de inwendige geneeskunde. In tegenstelling tot de chirurgijn, de in i naarstige handwerksman met zijn angstaanjagende messen, zagen en scti trepanen (een kleine cirkelzaag met handgreep om de hersenpan te doorboren) is de Doctor Medicinae altijd een wat stillere figuur geweest. Voornaam gekleed en fraai gekapt stond hij destijds bij het ziekbed, peinzend het urineglas beschouwend en voelend aan de pols. Dat de internist echter wel wat meer deed dan „kloppen en luisteren", leert een rondgang op deze tentoonstelling, die burgemeester Vonhoff van Utrecht gisteren in het gebouw van de gemeentelijke archiefdienst opende. ■BINNENLANDS TROUWKWARTET 25 Kliniek voor inwendige geneeskunde van het AZU in 1868. door Kees de Leeuw to Dr. 'hu Het valt niet te ontken nen, dat de Domstad gUS geen mensen als Boer- jgrJÜaave, Leeuwenhoek of olio Bwammerdam heeft ge had om tegenover de gus jultenwereld mee te in- runnen pronken, maar Idat neemt niet weg, dat 'rs: fleerden er zeker naam nebben gemaakt. En te- echt wordt op de ten- ig oonstelling „Binnenste Buiten", die de bezoe- 02 'er een blik gunt op de iraktische beoefening IC an de inwendige ge- '"heeskunde van vroeger, lan ook aan deze hoog- 5 1 leraren aandacht e d resteed. rten [oesten voorheen de artsen ien a hun theoretische opleiding ofdteiet groote kosten ende pari- 02wlen" naar Italië reizen, wil- en ze tenminste iets te weten ndsomen over de behandeling an zieken, met de benoeming an Willem van der Straaten it „Professor in de Medicyne, ractyque en Anatomie" aan Krae net opgerichte Academie eranderde dat. kondigde tijdens zijn ora- aan niet alleen onderricht i geven in anatomie, daarnaast ook prakti- lessen in het ziekenhuis. Daarmee werd Utrecht de eer ste stad in Europa, waar te vens klinische onderwijs met bovendien anatomische de monstraties zou worden gege ven, want al was dan in Italië omstreeks 1543 een begin ge maakt met „onderwijs naast het ziekbed", het had meer weg van poliklinisch onder richt. Het was dan ook niet verwonderlijk, dat een univer siteitsstad als Leiden deze nieuwe vorm spoedig overnam. Gasthuizen Probleem was alleen in Utrecht, dat men niet goed wist waar dit onderwijs gege ven zou moeten worden. Het was vanouds een stad van ker ken, kloosters en abdijen en telde toen de Academie werd gesticht meer dan t wintig gods- of gasthuizen. Die gasthuizen waren echter bedoeld voor Diakonia, Cari tas en Hospitalitas. De armen werden er gespijzigd, de dor- stigen gelaafd en de reizenden werd onderdak verschaft. De huizen waren niet bedoeld voor zieken, want die hoorden thuis, waaruit maar weer eens blijkt, dat de roep om thuis zorg van nu niet bepaald iets nieuws onder de zon is. Alleen besmettelijke ziekten, zoals melaatsen en pestlijders wer den apart verpleegd, terwijl er dan nog een Dolhuis de stichting van Willem Arntz was. Het enige voor zieken bestem de huis was vanouds het „Sin- te Catharijnen gasthuys bin nen Utrecht", omstreeks 1296 door de Johannlter Orde op gericht, waar onder toezicht van de ridders de arme zieken werden verzorgd. En na de hervorming in 1580 kregen de Staten van Utrecht het beheer over dit gasthuis, toen gehuis vest in het oude Karmelieten klooster aan de Nieuwe Gracht, en dat werd de plaats waar het klinisch onderwijs zou worden gegeven. „Binnenste Buiten" heeft niet alleen de hoogleraren op een rijtje gezet, maar heeft tevens ruimte gemaakt -voor het anecdotische, wat deze expo sitie wel zo aantrekkelijk maakt. Aardig om te noemen is nog wel „smeermeester" Jan Kuyper, bijgenaamd Jan Practiseer, die bekendheid kreeg door zijn werk in het Sint-Jobsgasthuis, waar voor al lieden werden opgenomen met „Spaensche klieren en Napelsche sweeren" (veneri sche zieken). Kuyper zelf bereikte de res pectabele leeftijd van 111 jaar en stierf in 1749 in het Sint- Jobsgasthuis, maar of dat aan één van dezelfde ziekten was waarvan hij als „smeermees ter" zijn patiënten probeerde te „helen" vermeldt de histo rie niet. Oudste stuk Op de tentoonstelling is ook de stichtingsacte te bewonde ren van de broederschap van het Heilige-Krulsgasthuis, compleet met lakzegels. De acte dateert uit 1412, is daar mee het oudste stuk op „Bin nenste Buiten" en wellicht ook de trekpleister, maar er zijn ook tal van historische foto's (van mannen- en vrou wenzalen), reglementen, voor schriften en instrumenten te zien. Zo is er een patiëntenregle ment uit 1872 over de „opne ming der lijders", waaruit op te maken valt wie er voor op name in aanmerking kwamen. Dat waren onder meer dienst boden van meesters die ir Utrecht woonden en ingezete nen met bekrompen midde len. Uitgesloten werden perso nen die zich in het bevolkings register in Utrecht hadden la ten inschrijven met het ken nelijke doel om aldaar te wor den verpleegd. Gezondheids zorg is prima, maar je moet niet overdrijven, luidde blijk baar het parool van de men sen die het toen voor het zeg gen hadden. Een ander stuk leert ons, dat de verpleegprijs in 1879 „75 cent daags" bedroeg en dat is een bedrag dat Je nu met alle plezier zou willen neertellen om verpleegd te worden, als je weet dat de huidige verpleeg prijs dit Jaar 409,14 per dag bedraagt. Een apart hoekje is ingeruimd voor het thema „Rond ondersteek" met als curiosa een klismaspuit en al lerlei middeltjes tegen ver stopping of diarree, want dat laatste kan natuurlijk ook. Daarnaast kan er een blik worden geworpen op de meest uiteenlopende soorten wor men, die van oudsher de mensheid hebben geteisterd. In het oude testament wordt al gewag gemaakt van „vurige serpenten die het volk van Mozes overvielen en beten, zo dat velen onder hen stierven." Waarschijnlijk betrof het hier de zogeheten „rondworm", die voor een massale infectie zorgde. Patiëntje in de tuin van het kinderpaviljoen (1918). Voedsel Ook degenen die liggend in een ziekenhuis het voedsel ei genlijk het belangrijkste vin den, kunnen hun hart opha len. Dat was in 1919 voor het eerste ontbijt stroop, voor het tweede hagelslag, voor het avondmaal „roode kool" en als nagerecht „rystebry". Het is verbijsterend om te zien hoe vaak er naast een spaarzame keer kaas vooral stroop en bruine bonen aan de patiën ten werd geserveerd als eerste ontbijt. Nee, dan komen de patiënten van nu er beter af met mlnlstronesoep, gebra den varkensfilet, tuinbonen met ham, sperziebonen, ge kookte aardappelen en als toetje ananasvla. De tentoonstelling is tot stand gekomen in samenwer king met de Gemeentelijke Archiefdienst, het Universi teitsmuseum, particuliere ver zamelaars en niet te vergeten de kliniek voor inwendige ge neeskunde van het acade misch ziekenhuis in Utrecht, die het initiatief hiertoe geno men heeft. De medisch histo ricus en patholoog-anatoom dr. G. T. Haneveld stelde niet alleen de tentoonstellingsca talogus samen, maar schreef ook een begeleidend boekje over de geschiedenis van het academisch onderwijs in de inwendige geneeskunde te Utrecht. Hij wees er nog op, dat veel internisten weinig afweten van de geschiedenis van hun vak en dat „Binnenste Bui ten" op een bescheiden ma nier daarin wil voorzien. Het is verder een pleidooi om in Ne derland te beginnen met het doceren van de geschiedenis van de inwendige geneeskun de, wat nu zo goed als nergens gebeurt. „Persoonlijk vind ik dat dat niet kan, omdat wie zich met dit vak dat steeds moeilijker wordt met al zijn specialismen wil bezig hou den, ook moet weten hoe men dat in het verleden deed". Wie overigens van mening is dat het peil van de huidige studenten met hun overladen studieprogramma schikba rend daalt, kan zich troosten met enkele teruggevonden uitspraken en brieven van onze vroegere geleerde, zoals „de pols rechts klopt niet snel ler dan links, patiënt heeft een glazen oog en ziet niet dub bel" en als laatste: „de patiënt is drie uur na de obductie (lijkschouwing) overleden „Binnenste Buiten" is te zien in het gebouw van de gemeen telijke archiefdienst (Alexan der Numankade 199, Utrecht) van 17 Vm 26 september. Op werkdagen geopend van 10.00 tot 16.00 uur en zaterdag van 10-12 u. door Huub Elzerman met man was al jaren werkzaam als bouwkundig toen hij nu al weer zo'n tien jaar len werd getroffen door een zwaar ongeluk, tij hij belde benen brak. De ingenieur was er man niet naar om bij de pakken te blijven itten, maar hoe hij ook probeerde, het lukte niet terug te keren in zijn oude beroep. Hij was bleef invalide. ichtens de Tijdelijke Rijksgroepsregeling ervaliden kreeg de man een uitkering, totdat oktober 1976 de algemene idsongeschiktheidswet in werking trad. Nu de ingenieur in het kader van de igroepsregeling een tegemoetkoming in de in voor vakliteratuur, het lidmaatschap van Koninklijk Instituut van Ingenieurs en de BNA. Pat let me, dacht hij, om deze tegemoetkoming ok in het kader van de AAW aan de vragen. Per ot van rekening kent de AAW voorzieningen, die om enen tot verbetering van de vensomstandigheden. De ingenieur had gelijk. De lAW kent voorzieningen, „die strekken tot het ehoud, herstel of bevordering van de beidsongeschiktheld" en voorzieningen, die Dor- irerbetering van de levensomstandigheden" «gen. Bekende voorbeelden zijn rvoersvoorzleningen, speciale hulpmiddelen, bals een TV-loep of een leesapparaat. Maar elke geling kent zijn voorwaarden en met de Kuzleningenregeling is het al niet anders. Er moet rake zijn van „een redelijke, noodzakelijke en «lmatige voorziening" en de kosten moeten in rband „met ziekte of gebrek" zijn gemaakt. De genieur kreeg van de bedrijfsvereniging het ilgende briefje; Pij ontvingen het verzoek om op grond van de gemene arbeidsongeschiktheidswet u in nmerking te doen komen voor vergoeding van >onnementskosten op vaktijdschriften en de osten van het lidmaatschap van het Koninklijk stituut van Ingenieurs en de BNA. Naar nleiding van dit verzoek delen wij u mede, dat het stuur van onze bedrijfsvereniging, na advies van Gemeenschappelijke Medische Dienst te hebben itvangen, besloten heeft u hiervoor niet in nmerking te brengen." «volgens gaven de sociale verzekeringsmannen e dat de AAW Inderdaad de mogelijkheid biedt n voorzieningen aan te vragen die dienen tot rbetering van de levensomstandigheden. „Maar. Hden zij, dan moet er een verband bestaan tussen voorziening het lidmaatschap en de udicap. Dat is hier niet het geval". Deze afwijzing *rd Inderdaad bevestigd door de smeenschappelijke Medische Dienst: „Tussen de ndicap van de ingenieur en het lidmaatschap van beroepsvereniging bestaat geen verband. Het vies van de revaliderend arts, dat de man moet >rden geholpen bij het zoeken van .zinnige zigheden", is zeer zeker juist maar behoeft niet odzakelijk met zich mee te brengen dat bepaalde de op, tijdschriftabonnementen moeten worden vergoed. De ingenieur Intussen bleef op het standpunt staan dat hij zeer was gebaat bij het bijhouden van zijn vakliteratuur en het onderhouden van zijn collegiale contacten. „Ik moet bijblijven, want als ik het contact verlies dan is de kans dat ik ooit nog eens mijn oude beroep kan uitoefenen gelijk aan nul." Hij legde zijn zaak voor aan de Raad van Beroep, die hem vervolgens prompt in het gelijk stelde. De beroepsrechter wees er op dat de ingenieur op grond van de rijksgroepsregeling destijds wèl een tegemoetkoming in de kosten kreeg. In die regeling gaat het om voorzieningen „die binnen redelijke grenzen noodzakelijk geacht kunnen worden om de betrokkene in zijn milieu te handhaven." In de algemene arbeidsongeschiktheidswet gaat het om voorzieningen „die dienen tot verbetering van de levensomstandigheden." Er is sprake van enige verwantschap tussen deze twee regelingen, overwoog de rechter. Bovendien kan op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering de vraag aan de orde worden gesteld of het niét verstrekken van de gevraagde voorziening zal leiden tot „bestaansverschraling". Ook die laatste vraag beantwoordde de rechter bevestigend en hij verzocht de bedrijfsvereniging alsnog met een tegemoetkoming in de kosten over de brug te komen. Daar voelden de sociale verzekeringsmannen evenwel niets voor, want volgens hen ging de uitleg van de rechter veel te ver. Op hun beurt tekenden zij hoger beroep aan en zo kwam de zaak voor de Centrale Raad van Beroep. Maar voordat dit wijze college het hoofd boog over deze kwestie, deed de bedrijfsvereniging nog wat anders: Er werd een onderzoek ingesteld naar de vraag of de ingenieur misschien in aanmerking kwam voor een vervoersvoorziening. Ook dit onderzoek pakte negatief voor hem uit. Volgens de sociale verzekeringsmannen kon hij gebruik maken van de fiets en van het openbaar vervoer. Op een auto hoefde de ingenieur niet te rekenen. De centrale raad begon met het gebruikelijke juridische pluiswerk. Allereerst bevestigde de raad dat er inderdaad enige verwachtschap bestaat tussen het uitgangspunt dat de ingenieur In staat moest worden gesteld om zich in zijn milieu te handhaven en de formulering in de AAW, die „verbetering van de levensomstandigheden" als ultkeringsgrond kent. „Maar, zeiden de rechters, daar staat tegenover dat voorzieningen, die naar het oordeel van de bedrijfsvereniging algemeen gebruikelijk zijn niet voor vergoeding in aanmerking komen." Daar was inderdaad niets tegen in te brengen. Iemand, die bijvoorbeeld altijd een hobby heeft uitgeoefend, kan nadat hij invalide is geworden niet zomaar bij de bedrijfsvereniging aankloppen. De rechter stond dus voor de vraag of het voor ingenieurs algemeen gebruikelijk is, dat zij zich, ook als zij niet meer actief in hun beroep bezig zijn, door middel van lidmaatschappen en vakliteratuur op de hoogte blijven stellen van de ontwikkelingen op hun vakgebied. Wanneer de meeste academici hun vakblaadjes uit eigen portemonnee betalen, zal de invalide academicus dat ook moeten doen. Er moet volgens de voorschriften nogal wat aan de hand zijn, wil er op deze regel een uitzondering worden gemaakt. Om te beginnen moet de aanvrager op zwart zaad zitten en de voorziening moet verband houden met zijn ziekte of gebrek (de TV-loupe bijvoorbeeld). Bovendien dient de bedrijfsvereniging dan ook nog af te vragen wat er gebeurt indien de voorziening wordt geweigerd. Wanneer er een kans bestaat dat het achterwege blijven van de voorziening zal lelden tot een zogeheten „bestaansverschraling" of tot psychische moeilijkheden, dan is dat een overweging om de voorziening toe te kennen. Dreigden er nu werkelijk psychische moeilijkheden, verdere Isolering, contactarmoede of zinledigheid of wat er verder achter de term „bestaansverschraling" mag schuil gaan? „Nee, zei de centrale raad, er zijn geen medische gegevens voorhanden die er op wijzen dat hem zulke gevaren boven het hoofd hangen. Het is voor iemand van het niveau van de ingenieur in elk geval niet ongebruikelijk dat hij zijn abonnementen en lidmaatschappen aanhoudt. Hoe zeer een zinnige tijdsbesteding ook in zijn belang is - vooral nu vaststaat dat hij niet in het arbeidsproces zal terugkeren - het is niet aannemelijk dat het achterwege blijven van de tegemoetkoming zal leiden tot ernstige bestaansverschraling." Vervolgens greep de raad naar het onderzoek van de bedrijfsvereniging de vervoersmogelijkheden van de ingenieur aan de orde stelde. Uit dat onderzoek bleek dat hij in een rustig tempo anderhalf uur kon lopen en dat hij met behulp van het openbaar vervoer niet alleen de lezingen en vergaderingen van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, maar ook de openbare leeszaal kon bereiken. „De ingenieur behoeft zich voor het 'bijblijven' geen enkele beperking op te leggen, oordeelde de rechter ten slotte. In de openbare leeszaal is alles wat hij nodig heeft ter inzage of te leen." Op de dag waarop ik mij bezin op dit stukje schijnt de zon ver rukkelijk. „Nazomerweer" noe men de voorspellers In De Bilt dat met een mooi woord, waar van ik tot mijn verbazing vast stel dat het (nog?) niet in de woordenboeken is doorgedron gen. Hoe vaak hoor je de zangeri ge klank van de woord en wat een plezier beleef Je alleen al aan de aankondiging! Maar goed, al les heeft zijn grenzen; die aardse beperking geldt kennelijk ook voor een woordenboek. Het is dus mooi weer, de zon bouwt een feestje en ik begeef me per fiets (of deftiger: per rij wiel) naar een oord, waar zo wei nig mogelijk van het feestje aan mij voorbijgaat. Er blijken méér mensen te zijn in wie deze be geerte leeft en het duurt niet lang of ik beweeg me langzaam voort in een rustig peddelende stoet. Een file, zouden ongedul dige, prikkelbare autorijders dat noemen. De afstand tot de fiet sers voor en achter mij is zo gering dat er flarden van ge sprekken tot me doordringen voordat ze tot onverstaanbare klanken zijn verwaaid. Daarbij is één opmerking die mij treft, hoewel ik van de spreker niet meer te zien krijg dan de achter zijde. „Ze zouden" zegt de man, „het fietsplaatje weer moeten in voeren. Dan zouden ze in Den Haag een deel van de centen krijgen die ze nu zo hard te kort komen." jeze wijsheid zet me aan het denken. Nederland is druk in de weer geweest met plaatjes, tot vervelens toe zelfs, tijdens de eindeloos lijkende kabinetsfor matie in de zomer van 1977 (on derhandelaar Ed van Thijn in zijn dagboek: de 'plaatjes' vliegen over de tafel.en in menige Kamervergadering daar- né. Maar hoe lang is het geleden dat ik de lettercombinaitie „fietsplaatje" hoorde uitspre ken? Er zal. bedenk ik. een gene ratie zijn opgegroeid die geen idee heeft van de wereld van ervaringen, ellendige vooral, die achter dat woord schuilgaat. Veel ouders van talrijke gezin nen vonden het immers te kost baar om elk van hun spruiten een rijksdaalder te schenken voor aanschaf van zo'n plaatje. Dus kreeg menig jongmens te horen dat hij of zij best met broertje of zusje een plaatje kon „delen". Men weet hoe het in zulke gevallen toegaat: als een van de twee het stukje gemeen schappelijk bezit wenst te ge bruiken, is het onvindbaar. Ge volg: opschudding, ernstige on enigheid, ruzie zelfs. Aanvankelijk was Je verplicht het koperachtig glimmende stukje metaal duidelijk zicht baar op je fiets te bevestigen, maar de gevolgen van dat voor schrift waren voorspelbaar: de plaatjes vielen massaal ten prooi aan dieven. Later werden de be palingen wat minder star ge maakt: in het Algemeen Han delsblad van 24 oktober 1934 stond dat er van de minister van financiën geen bekeuringen meer uitgedeeld behoefden te worden „indien de berijder van een rijwiel het rijwielbelastlng- merk niet op de voorgeschreven wijze aan het rijwiel, doch op in het oog vallende wijze op de lln- kerborsthelft aan zijn bovenkle ding heeft bevestigd". Spoedig nadat dit fraaie proza in het licht gegeven was, werden de teugels nog verder gevierd: de eerste paar dagen van het op 1 augus tus beginnende nieuwe belas tingjaar mocht voortaan nog met een oud plaatje worden ge fietst en de maximumboete voor fietsen zónder plaatje werd van 25 naar vijf gulden terugge bracht. Maar knellen bléven de teugels, voor een baardloos Jon geling waarschijnlijk minder dan voor de vele werklozen die een kosteloos plaatje konden krijgen, maar alleen indien zij hun fiets nodig hadden om naar het „stempellokaal" te komen (en die noodzaak was er pas als ze daarvoor meer dan een half uur moesten lopen) of om werk te zoeken Weinig leuke herinneringen aan het fietsplaatje dus en toch vond ik de opmerking van de mij on bekend gebleven fietser de moei te van het doorgeven waard. Het geluid komt wat laat, de mllj ar dennota is volgens de berichten al in kannen en kruiken en ook de troonrede zal al wel zijn vast gesteld. Toch lijkt het me goed dat zij die in „Den Haag" de boel bedisselen op de hoogte zijn van de offerbereidheid van althans een aantal fietsende landgeno ten: die zijn niet alleen verzot op hun rijwiel, ze hebben er ook iets voor over. Wat kan een Bestek- geplaagd minister zich eigenlijk meer wensen! Van deze zonnige bespiegelingen nog even naar het kunstlicht en wel dat van de televisie. Toen ik vorige week naar het gesprek met de bijna tachtigjarige dr Buskes keek, viel me op dat hij een fijn verschil maakte tussen „begrijpen" en „verstaan". Spre kende over wat hij van Barth heeft geleerd, zei Buskes onder meer dat hij ging „begrijpen, nee, verstaan is beter, wat pre ken is". Hij moet hebben be doeld het diepere „verstaan", waarin onder meer sprake is in Lucas achttien: dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden niet hetgeen gezegd werd". Heel aardig, zo'n prak tisch taailesje midden in een in teressante uitzending!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 25