De onbekende kijker gDe man in het donker Een Zuidafrikaan geeft rekenschap over zichzelf -f Wat betekent 'verlicht' binnen het Afrikanerdom? iAG 7 SEPTEMBER 1979 BINNENLAND TROUW/KWARTET 13 loor Guus van Hemert >n de eerste aflevering van de ir Nederland bewerkte Franse ie „Tocht door de leleeuwen" (Le temps des Irales) werd uitgezonden, ik Juist terug van het preken van de derde. Vanaf het ition fietsend over een lange ;ere straat langs het spoor, •kte ik dat het al na half elf was, [laat om de uitzending thuis te ten bekijken, maar ik wist dat lem op een video terug zou inen zien. Bij het verder rijden ig het tot me door dat nu ;en in de huizen eventueel naar ft programma zouden kunnen >n kijken. Ik gluurde eens uit |n ooghoek naar een gevel rechts me. Mijn moeder heeft mij dat geleden verboden, dus dat gaat >tzo gemakkelijk. Ik was dan ook ivoorbij voor ik iets waargenomen Maar bij een volgend huis n de gordijnen zo uitnodigend »en dat ik een beetje afremde. Er teen halve kring mensen die indachtig en opgewekt hun jofden naar het scherm wendden, el Je voor, dacht ik. dat dat ons ogramma is. Een kamer vol. Het uzijn als iemand die meteen bij n eerste inworp een geweldige irper vangt. Ik stopte en keek om ar het scherm. Kop en schouders n een vreemde man, larschijnlijk een Duitse lizmaster. vulden het beeld. ft volgende toestel vertoonde een ider mannenhoofd. Ik denk niet it er iets is dat zo vaak op de tv rschijnt als het hoofd van een atende man. Als buitenaardse ers*fezens ons zouden waarnemen en ck Hétalogiseren wat de mensheid aan kant van de wereld het dun !>e. belangrijkste vindt, dan zouden hun statistici waarschijnlijk uitkomen bij het hoord en de bovenkant van de romp van een man. Of het nu trillende tv-beeiden zijn of stille borstbeelden van Griekse filosofen en Romeinse keizers, gouden gemijterde reliekhouders of Byzantijnse ikonen, draagborden in Russische optochten of beeldjes van Franse poëten in openbare parken, lijstjes met dierbaren op schoorsteenmantels of foto's in dagbladen: altijd de bovenkant van een man. Niets is blijkbaar zo diep in de mensheid ingedrongen als het beeld dat iemand ziet die opkijkt naar een vader, en luistert wat die zegt. Dat is de eeuwige ikoon. De bovenkant van een man. Zulke gedachten kreeg ik pas later op mijn tocht. Ondertussen had ik nog nergens de uitzending gezien waar wij met zijn drieën zo hard aan gewerkt hadden. Maar in het derde huis waar ik mijn ogen naar durfde keren, zag ik inderd'aad niet belemmerd door enige vitrage ons programma op het toestel bewegen: het tapijn van Bayeux. Er zat niemand voor het scherm. Een oude man stond met zijn rug ernaar toe precies in de andere hoek van de kamer en morrelde wat aan een kast. Geen bemoedigend begin. Een paar schermen verder stond de „Tocht door de Middeleeuwen" weer aan. Nog steeds Bayeux. Op een bank tegenover de tv zat een meisje van een jaar of zeventien met haar moeder. Deze keek, maar het meisje liet een weelde van blond haar naar voren stromen: met gebogen hoofd zat zij een boek te lezen. Dit tafereel was nog ontmoedigender dan het eerste. Op een volgend toestel was nu gouden edelsmeedwerk met juwelen te zien uit onze serie. Een man en een vrouw zaten in fauteuils. Hij keek, zij zat te slapen. Nog steeds geen volmaakt tafereel. Buiten op straat was het donker en stil en onder de hoge lucht kwam het visioen over me van al die landgenoten die op miljoenen bankstellen, op duizenden tonnen zachte kussens al televisiekijkend op de dood zaten te wachten. De volgende kamer waar ons programma op stond, toonde een grofgebouwde oudere man, voorovergebogen met zijn ellebogen op zijn knieën vlakbij het toestel. Verslonden keek hij naar het scherm. Een kijker. Een echte kijker. Hij was de man die mij die avond toch nog gegeven was, de ideale onbekende kijker. Mijn conventionele fantasie had natuurlijk graag gezien dat het dat blonde meisje geweest was, haar blauwe ogen verzonken in de schitterende kathedralen en taferelen die de Franse cameraman zo magistraal gefilmd had. Maar de werkelijkheid is altijd minder gemeenplaatsig en zo was wat ik op mijn netvlies als bejste indruk mee naar huis bracht, die gebogen, trouwhartige, een beetje vervallen mannenfiguur die met een allerminst vervallen aandacht de beelden in zich opnam. En dit was wel zo prachtig. Ik heb de proef nooit herhaald. Eén keer een inkijk in zo'n straat is voldoende om weer eens te voelen wat een veelsoortige werkelijkheid achter de kijkcijfers ligt. Die kennen alleen kijkers en niet-kijkers. Er bestaat geen cijfer voor half- of kwart-kijkers, voor anderhalf en dubbel intens kijkers. Voor de kwaliteit van het kijken. Hoeveel onuitgezochte en onuitzoekbare nuances er bestaan, merkte ik ook sinds ik begon om mensen die kunstuitzendingen bekeken hadden, twee vragen te stellen. Het betrof programma's met een stralende kleurenpracht, zoals die over het Isenheimer altaar van Grünewald of het Lam Gods van Van Eyck, of ook deze serie over de Middeleeuwen, en de vragen werden gericht tot mensen die zeiden er Intens van genoten te hebben, of ook wel die er Juist niets aan vonden. De eerste was: heb Je het in kleur gezien? waarbij ik van die zeer enthousiasten eigenlijk „Ja" verwachtte. Maar in de helft van de gevallen klopte dat niet. Er waren veel zwart-wit kijkers onder de mensen die er geheel in opgegaan waren. En kleurenkljkers onder de alwijzenden. kortom, zelfs bij zulke hiet kleur werkende programma's bleek het niet veel uit te maken of iemand zwart-wit keek of niet. (Ik meen mij ook te herinneren dat in die straat mijn ideale kijker voor een zwart-wit toestel zat). Je zou willen weten wat dan wél iets uitmaakt en zo kwam ik ertoe nog een andere vraag te stellen, namelijk of iemand alleen was ofwel met anderen samen zat. Eigenlijk is het nog een beetje genuanceerder of iemand alleen of eventueel met andere aandachtigen zat, ofwel met half aandachtigen, babbelaars, koffie-lnschenkers-op-het-verkeer- de-moment. En daar vond Je een veel belangrijker factor: de sfeer van de ruimte waarin gekeken werd, de menselijke gerichtheid van het kijkende groepje. Dat was veel bepalender. Ik kan me achteraf wel voorstellen dat dat van meer belang is dan kleur. Want de sfeer van de omgeving helpt of stoort om het geheel, de kern, de geest over te nemen, dus het samenvattende resultaat van beeld, kleur, beweging, muziek, gesproken woord, betekenis van dat woord en het ritme van dat alles. Valt de kleur daaruit weg. dan valt er maar een part weg (en wel één waarvan de makers weten dat het geheel ook zonder dat moet kunnen overkomen). Zwart-wit-tv bevat bijna nog alles. Het verschil met kleuren-tv is bij voorbeeld veel kleiner dan het onderscheid tussen kleuren- en zwartwit fotografie. BIJ de foto mis Je van kleur en beeld de kleur. Bij tv mis Je van kleur, beeld, muziek, woord, beweging ook alleen de kleur. Dus een veel kleiner segment. Maar een storende omgeving tast het geheel aan. Veel ontwikkelde mensen hebben nog geen kleuren-tv omdat zij hun prestige aan andere dingen ontlenen en omdat hun oude zwart-wit toestel het nog doet. Maar nu is het moment gekomen dat zij hun oude toestel zien slijten en zich afvragen of ze tot een kleuren-tv zullen overgaan. Het is op geen enkele manier de bedoeling van dit artikel om iemand van de aanschaf daarvan af te houden. Wél zou Ik het een prachtig resultaat van dit schrijfstukje vinden als ik één dierbare medemens kon afhouden van dat vervloekte achteloos laten aanstaan van het toestel, die vorm van niet-kijken en tegelijk niet nlet-kijken, waardoor de tv ieder gesprek bederft en ieder gesprek de tv. Goed of slecht gebruik van het medium hangt niet af van de kleur van het scherm maar van de sfeer van de kamer. Van de bewustheid van iemands kijken of niet kijken. loor H. J. Neuman r zullen weinig mensen zijn die iet gejuich de resolutie hebben egroet waarmee vorige zomer de ilgemene Vergadering van de Ver- nigde Naties haar bijzondere zit- ng over ontwapening afsloot. Of et zouden de diplomaten moeten ijn die vlak voor sluitingstijd nog ondliepen met de vrees dat er he- tmaal niets uit de bus zou komen. >e resolutie zelf is een wijdlopig tuk dat weinig nieuwe denkbeel- en bevat, zelden concreet is en in ijn aanbevelingen doorgaans de ooi en de geit spaart. Met name oor landen die juist dit punt met lem hadden aanbevolen voor een laats op de agenda was het een eleuriteiling dat er in het stuk zo weinig wordt gezegd over de han del in conventionele wapens. Aan het schouwspel van welvaren de landen die tegen duur geld wa pens verkopen aan landen waar de helft van de bevolking nauwelijks te eten heeft kan men een zekere perversiteit niet ontzeggen. De zaak wordt er nauwelijks beter op, wanneer de afnemers rijke olielan den zijn (dezer dagen nog stond het kopje in de krant: „Saoedi-Arabië grootste afnemer van Amerikaanse wapens"). Want eigenlijk zouden ze hun rijkdom-nu moeten gebruiken om hun economie te herstructure ren en wel zo dat ze ook in het post- aardolie tijdperk aan hun burgers een redelijk inkomen kunnen waarborgen. Tegenwoordig zijn de echte grote wapenhandelaars haast allemaal soevereine staten, die deze vorm van negotie o.m. gebruiken om de tekorten op hun handelsbalans aan te zuiveren. Vroeger was dat an ders. Toen waren het min of meer zelfstandige fabrikanten en hande laars die de markt beheersten. Na men als Krupp, Schneider-Creusot en Vickers werden in dit verband veelvuldig genoemd. Het is vandaag ongeveer honderd- dertig jaar geleden dat de meest legendarische figuur van allen, de „koopman des doods" bij uitstek, werd geboren te Mugla in Klein- Azië. Zijn Griekse ouders gaven hem de naam Basileios Zaharoff. Hij begon zijn loopbaan door er vandoor te gaan met de kas van zijn oom, en hij stierf in 1936 als 87- jarig lid van de Britse adel, Sir Basil Zaharoff, weduwnaar van de hertogin van Villafranca, eigenaar van de Bank van Monte Carlo en vele malen miljonair. In de loop van zijn carrièere heeft hij wapens geleverd aan Rusland, aan zijn eigenlijke vaderland, Griekenland, aan de doodsvijand van de Grieken, Turkije, aan Span je en aan Oostenrijk-Hongarije. Hij bouwde nauwe relaties op met staatslieden als Clëmenceau, Bri- and en Venizelos. Op de dag dat in Frankrijk Jean Jaurès werd ver moord, 31 juli 1914, aan de voor avond van de Eerste Wereldoorlog, werd Zaharoff benoemd tot com mandeur van het Légion d'Hon- neur. In 1919, bij de vredesbespre kingen in Parijs, fungeerde hij als adviseur van Lloyd George. Hij was in 1897 namelijk opgeno men in het Britse Vickers-concefn en sindsdien had men aan de over zijde van het Kanaal een grote be wondering gekregen voor de ma nier waarop Zaharoff blijkbaar de wereld naar zijn hand wist te zet ten. Als de vrede zijn zaken dreigde te bederven, telde hij geld neer om grensconflicten uit te lokken of om kranten ertoe te brengen provoce rende berichten en commentaren af te drukken. „Ik werk de oorlog in de hand", heeft hij weieens ge zegd, „om aan beide partijen ka nonnen te kunnen verkopen." Sir Basil Zaharoff was het symbool van de wapenhandelaar zonder scrupules. De menselijke zwakheden waren voor hem een goudmijn. Zelf was hij nagenoeg onkwetsbaar. Een be zoeker die hem op zijn oude dag wilde chanteren kreeg zijn kaartje terug met de geschreven opmer king: „M. Zaharoff, n'ayant pas de voix, ne peut pas chanter." De titel van een in 1929 verschenen biogra fie van hem is kenmerkend: „Der Mann im Dunkeln." Misschien heeft hij mede model gestaan voor de figuur van Andrew Undershaft, de cynische wapenfabrikant die George Bernard Shaw opvoert in „Major Barbara." De auteur legt deze figuur teksten in de mond die een paar jaar geleden op de televi sie zijn verwerkt tot een monoloog, die ongeveer zo begon: „Ik ben An drew Undershaft, fabrikant van wapens, en ik woon in Perivale St. Andrews No. 37. Ik ben toevallig net in een uitzonderlijk vriendelij ke stemming, omdat we vanoch tend in de gieterij zevenentwintig soldaten-dummies aan flarden heb ben geschoten met een kanon, dat tot nog toe maar dertien haalde. En nu zult U misschien zeggen: hoe vernietigender de oorlog wordt, hoe eerder hij wordt afgeschaft. En dan zeg ik: juist niet. Hoe vernieti gender de oorlog wordt, hoe fasci nerender. Neen, ik schaam me niet voor mijn métierUw kerst- kaartenmoraa) van „vrede op aar de,' en „mensen van goeden wille" is voor mij van nul en gener waar de. Dat christendom van U, dat U leert niet in bekoring te raken en dat U oplegt de andere wang toe te keren, zou mij failliet doen gaan." In januari van dit jaar bracht de Adviescommissie inzake Vraag stukken van Ontwapening en In ternationale Veiligheid en Vrede aan de minister van buitenlandse zaken op diens verzoek een advies uit over de beperking van de con ventionele wapenhandel. Het werd uitgebracht in een tijd waarin de invloed van de Undershafts en de Zaharoffs op zijn best marginaal is geworden en waarin het de regerin gen zijn die wapens verkopen en inkopen. Na een uitvoerige analyse van het probleem kwam de Adviescommis sie tot de conclusie „dat er weinig ruimte is voor reële, inhoudelijke voorstellen die leiden tot een be perking van de wapenstroom naar de Deri'.e Wereld." En zij vervolg de: „Nationale bewapening is zo zeer verweven met het systeem van de internationale verhoudingen dat in de toekomst veeleer een uit breiding van de nationale bewape ning moet worden verwacht en al evenzeer van de internationale wa penhandel." Na zich te hebben verontschuldigd voor de beperktheid van haar con crete adviezen (samen te vatten als: je moet erover blijven praten) gaf de commissie aan hoe ongrijp baar „de man in het donker" (of nu: de regering in het donker) eigenlijk is gebleven: van verdergaan de voorstellen is zoals in het verleden is gebleken vooralsnog weinig heil te verwachten." door Hans Ester Ongeveer een half jaar gele den verscheen bij uitgeverij Tafelberg in Kaapstad het boek „Ideaal en Werklik- heid, Rekenskap deur 'n Afrikaner" van de hand van prof. Gerrit Viljoen. In dit boek zijn voordrachten en opstellen uit de jaren 1970 tot en met 1978 gebundeld, die alle rondom de vraag zijn opgebouwd: wat betekent het Afrikaner-zijn in de con frontatie met de actuele pro blemen van Zuid-Afrlka en welke rol dient het Afrika nerdom bij de oplossing van deze problemen te spelen? In de persoon van Gerrit Viljoen hebben we niet zo maar met een willekeurige Afrikaner te doen. Hij is een van de meest vooraanstaande denkers binnen de Afrikaner ge meenschap. Zijn betekenis komt o.a. in de volgende functies tot uit drukking: voorzitter van het gehei me genootschap, de „Broeder bond", rector van de anti-liberale Randse Afrikaanse Universiteit (Jo hannesburg), bestuurslid van de „Federasie van Afrikaanse Kul- tuurverenigings". Zojuist is Gerrit Viljoen benoemd tot administra teur-generaal van Namibië. Voor een samenvatting van Vil- joens visie op de problemen van Zuid-Afrika is de hier genoemde bundel van belang. Hij legt daarin publiekelijk verantwoording af van zijn denken. Van zijn gedachten zijn het vooral zijn beleidsvoorstel len voor een veranderde binnen landse politiek, die onze aandacht Zelfbehoud verdienen. eergisteren de actuele problemen van nu te lijf te kunnen gaan. Vil joen houdt het erfgoed der vaderen stevig vast, maar hij wil zijn ogen niet sluiten voor de ernstige bedrei gingen daarvan, ook niet voor die gevaren, die rechtstreeks het gevolg zijn van een overdadig verlangen naar welvaart en luxe van de blanke bevolking. In zijn opstel „Waarheen met die stadswarte?" formuleert hij een standpunt, dat ondanks de voor zichtige inkleding, het behoedzaam stapje voor stapje argumenteren, toch een breuk met de tot nu toe geldende meningen betekent: de zwarte inwoner van Soweto, Alexandra, Umlazi enzovoort is een blijvende bewoner van de Repu bliek van Zuid-Afrika. De zwarte kan niet meer als gastarbeider wor den beschouwd, hij hoort thuis aan o.a. de Wltwatersrand, dat zonder zijn arbeid niets vermag: „De blan ke economie kan niet zonder zwarte arbeid draaien. De praktijk en de poging om het tegendeel te bewerk stelligen, hebben bewezen dat zwar te arbeid hoogstens en dat nog in geringe mate beperkt kan wor den, maar ook dat de blanke econo mie niet onafhankelijk van zwarte arbeid kan functioneren. Met ande re woorden: niet alleen kan de zwar te niet zonder de werkgelegenheid in de blanke gebieden, maar wij moeten ook erkennen dat onze blanke economie niet kan functio neren zonder zwarte arbeid. Er be staat dus een onderlinge afhanke lijkheid op het punt van de arbeid. Dat is een onontkoombaar feit, dat te allen tijde in gedachten moet worden gehouden." Het ligt voor de hand het boek van Viljoen naast een ander boek te leggen, dat ook door een gezagheb bende Afrikaner geschreven is en tevens de pretentie heeft, een theo retische leidraad voor het handelen in de politieke praktijk van Zuid- Afrika te bieden: „Credo van 'n Afri kaner" door de inmiddels tot minis ter gepromoveerde Transvaalse lei der van de Nasionale Party, Andries Treurnicht. Verschil De titels van de twee boeken geven meteen al een essentieel verschil punt aan. BIJ Treurnicht gaat het meer om een gevoelsmatige belijde nis van zijn Afrikanerschap, terwijl Viljoen een logisch sluitend betoog tracht op te bouwen en eerder ver standelijk te werk gaat. Maar on danks de andere toonhoogte van belde boeken, reiken ze elkaar de hand, wanneer het om de definitie van de Afrikaner identiteit en de voorwaarden voor het voortbestaan daarvan gaat. Van integratie der verschillende Zuidafrikaanse bevol kingsgroepen moeten beiden niets hebben. Viljoen schrijft hierover bij voor beeld in zijn referaat „Die Afrikaner se identiteit" uit 1970: „Afrikaner schap is naar mijn mening onver zoenbaar met een op integratie ge richte levenshouding, omdat zo'n levenshouding eigenlijk het hele streven naar handhaving van de identiteit in zeer belangrijke op zichten negeert. Zonder het behoud van de blanke ras-zuiverheid is de Afrikaner geen Afrikaner meer. Daarom is voor mij het begrip „bruine Afrikaners" als aanduiding van een kleurling een te ver doorge voerde vereenvoudiging en een on nauwkeurige term". Inhoud Aan dit citaat wil ik meteen toevoe gen. dat Gerrit Viljoen in zijn uit latere Jaren daterende artikelen en toespraken niet blind is voor het feit, dat dit streven naar behoud van eigen identiteit onrecht en ver drukking Jegens andere bevolkings groepen inhoudt. Dit aspect krijgt in het geheel van zijn bijdragen weliswaar te weinig aandacht, maar het wordt wel genoemd. En hierin ligt ook het belangrijkste verschil tussen de visies van Treur nicht en Viljoen. Treurnicht meent, met de orthodoxe oplossingen van Uit het laatste citaat is duidelijk gebleken, dat Viljoens manier van denken steeds weer een aanloop neemt vanuit het belang en het stre ven naar zelfbehoud van de Afrika ner. Dat is het teleurstellende van al deze bijdragen. De twijfels, die met betrekking tot de eigen Afrikaner identiteit hier en daar worden gefor muleerd, vinden toch altijd weer een sussend antwoord. Diepgaande politieke conclusies worden niet ge trokken. De zelfkritiek blijft aan de milde kant. Interessant is in leder geval wel, dat de aan de stijl van Andries Treur nicht gewend geraakte Afrikaner gevoelig reageerde op de nuances van verandering, die ondanks alles in de benadering van Viljoen aan wezig zijn. In het uiterst conserva tieve vooral door employés van de Zuidafrikaanse spoorwegen gele zen maandblad „Die Taalgenoot" schreef een lezer uit Germiston het volgende naar aanleiding van de toespraak, die Gerrit Viljoen op het congres van de „Afrikaans Taal- en Kultuurverenigings" in 1978 hield: „Als dit de toekomstvisie is van de Afrikaners en als hij vanuit deze gedachten leiding geeft aan de Jon ge Afrikaners aan de Randse uni versiteit, dan is dit het einde van de Afrikaners in dit land Wat hij hier in mooie woorden probeert te zeggen, komt op niets anders neer dan een gevaarlijk toegeven, waar bij hij zichzelf nog als Afrikaner wil handhaven. Hoe hij dit weet te rij men, weet hij zelf alleen". Viljoen antwoordde daarop in het- zelfde nummer: „Het centrale doel temidden van de veranderingen blijft ons nationalisme, het welzijn van onze natie. Onze nationale roe ping laat ons geen keuze om naar elders uit te wijken. Wij moeten zorgen dat wij hier kunnen blijven voortbestaan. Daarvoor moeten wij op tijd de Juiste stappen doen en bijtijds bij het opstellen van plan nen op de toekomst vooruitlopen. Wij moeten die inherentie dyna miek van de verhouding tussen de volkeren actief in de goede richting kanaliseren en beïnvloeden". Het slotoordeel over de ideeën van Gerrit Viljoen is helemaal afhanke lijk van het perspectief, van waaruit hij beoordeeld wordt. Vanuit Treur nicht gezien is Viljoen hier en daar wellicht te noemen. Voor de zwarte Zuldafrikaan is er vermoedelijk maar een antwoord op beiden: ver krampt!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 13