=1 Een apocalyptische oefening Kennis in museum Verzamelde kitsch iTERDAG 1 SEPTEMBER 1979 «KUNST! TROUW/KWARTET 31 door dr. H. S. Visscher Voor zijn film „The last wave" heeft de Australische filmer Peter Weir Hitchcock minutieus bekeken en geanalyseerd. Het resultaat is een interessante studie in „suspense". Weir heeft evenwel nagelaten deze thriller-effecten la Hitchcock dienstbaar te maken aan de apocalyptische thematiek van zijn film waardoor de gesuggereerde diepzinnigheid nergens wordt waargemaakt. Het thema van de ondergang van de wereld, de apocalyps, verschijnt In onze tijd in velerlei vormen op het witte doek. Natuurlijk is dat een weerspiege ling van de onheilgevoelens die door zeer uiteenlopende oorzaken onze huidi ge cultuur beheersen. Soms, zoals in „The China syndrome" is de film zelfs méér dan een weerspiegeling en treedt hij op als „verkondiger" van dat onheil, of in ieder geval als waarschuwing tegen de dreiging ervan. De film ls ln staat ons te laten zien en beleven wat we hopen nooit écht te zullen zien en beleven. Of dat werkelijk wat uithaalt, valt meestal te betwij felen. In feite is er dikwijls maar weinig verschil tussen de apocalyptische film en de „thriller" waarin het aangenaam griezelen is om dingen en gebeurtenissen die we nooit „in 't écht" hopen mee te maken. In veel gevallen is de apocalypti sche film alleen een moderne variant op de thriller. Peter Weirs film „The last wave" wordt in de annonces „even spannend en menselijk als een Hitchcock" genoemd. Van de factor „menselijk" begrijp ik niet zo veel, maar het ls onloochenbaar dat Weir gTOte spanningsmomenten weet te scheppen, die regelrecht aan de „master of sus- pence" doen denken. Desalniettemin is het teke nend dat juist dit element naar voren komt ln een film die om twee andere thema's draait: de apoca lyps en de primitieve belevingswereld van de oorspronkelijke Australische Inboorlingen, van wie er maar weinig over zijn en van wie een deel ogenschijnlijk aangepast, losgescheurd van stam verband en geestelijk klimaat, in de grote stad (Sidney) woont. Vreemde natuurverschijnselen als tropische re gen- en hagelbuien uit een stralende, wolkenloze hemel zijn de „signalen" van een tweede zond vloed: een reusachtige golf die de aarde zal ver zwelgen. Die signalen worden niet als zodanig door de blanken „gepakt", maar wel door de „aborigines", dat zijn de oorspronkelijke bewo ners. Een advocaat, die door de behandeling van een geheimzinnige moordzaak met de „aborigi nes" in contact komt en door zijn afkomst sterk mediamiek blijkt te zijn, wordt in die „primitieve" ervaringswereld steeds meer Ingesponnen, ver vreemdt steeds meer van zijn eigen werkelijkheid, van zijn vrouw en kinderen, tot hij aan het slot van de film regelrecht tegenover het toekomstvi sioen van „de grote golf" komt te staan. Bespookt- Belde thema's staan echter volledig in dienst van het thrillereffect la Hitchcock, met name van Hitchcocks „metafysische" thriller „The Birds". Het is heel duidelijk dat Weir Hitchcock minu-* tieus bekeken en geanalyseerd heeft, zozeer dat de overeenkomst tussen beide films heel wat verder gaat dan de aanwending van bepaalde suspence- mechanismen. In de beeldvorming bijvoorbeeld. De Australische woestijn die in de zon ligt te blakeren vlak voor de eerste slagregen- en hagel bui heeft in zijn onaandoenlijke onbewogenheid hetzelfde bespookte karakter als de baai in „The Birds", vlak voor de eerste aanval van de vogels plaatsvindt. De reusachtige hagelstenen, die als grote kanonskogels roerloos ln de tuin liggen, herinneren aan de roerloosheid van de vogels in Hitchcocks film als de aanval heeft plaatsgevon den. In beide films wordt een schoolgebouw met jonge kinderen het object van de aanval, in beide films blijkt de bescherming die schoolgebouw en later het eigen huis bieden volledig te falen tegen het binnendringende geweld: een van de bekend ste angstsyndromen overigens. Ook de plaatsing van de „signalen" doet aan „The Birds" denken. In het begin van Hitchcocks film kijkt Tippy Hedren, terwijl ze in de stad aan het winkelen ls, toevallig even naar de lucht; daar cirkelt, hoog boven het menselijk gewoel, een eenzame vogel. Vogels zijn zo „gewoon" dat we ze meestal zelfs niet zien, ze behoren tot de stoffering van onze alledaagse werkelijkheid. Maar dat gel- soleerde shot van die eenzame vogel, en het feit dat hij waargenomen wordt, maakt de toeschou wer ervan bewust, binnen het kader van de film, dat het om een „signaal" gaat en dat in het meest gewone, het meest alledaagse, „gevaar" schuilt In de aanvang van Weirs film staat een jongetje water te drinken bij een fonteintje, maar ook hier wordt dat, door de opzettelijkheid van het shot binnen het kader van de film, tot.signaal". Het zelfde effect treedt later op. als er water van de bovenverdieping naar beneden stroomt ln het huis van de advocaat. Even later blijkt het een lekkage te zijn doordat de kinderen vergeten hebben de kranen in de badkamer dicht te draai en. Zowel in „timing" als in het creëren van de humoristische ontspanning herinnert die scène aan het beste van Hitchcock. Te royaal— Overigens is Weir veel te royaal met zijn „water- signalen": zelfs de verbinding tussen zijn twee thema's berust daar ten dele op. In de rechtszaak van de vermoorde inboorling wordt door de ge rechtelijke arts opgemerkt dat het mogelijk om verdrinking gaat omdat er water in de longen van het slachtoffer zat Overigens maar een minuscule hoeveelheid, maar nadrukkelijk wordt dan ge steld dat de hoeveelheid van een half kopje water in de longen al de dood kan bewerkstelligen. Zó potentieel gevaarlijk is water een element dat tot de onopvallende normale stoffering van onze werkelijkheid hoort. Een scène alt The last wave Ook ln andere opzichten worden we aan Hitch cock herinnerd, bijvoorbeeld het angsteffect ver oorzaakt door het gebruik van de „subjectieve 'camera", of de waarneming door de voorruit van een auto waarvan de bestuurder bezig is een ander te „schaduwen" (men denke bij voorbeeld aan Hitchcocks „Vertigo".) En vooral ook de „ver vreemding" in menselijke relatie vla de close-ups van een bepaald gezicht Ik bedoel speciaal de close-ups van de echtgenote van de advocaat, als zij voelt dat er met haar man iets heel vreemds gebeurt, waar zij buiten staat Zij is trouwens een typische Hitchcock-ster: blond, koel en op een afstandelijke manier heel sexy, zoals Orace Kelly of Kim Novak. Ik bedoel met name niet de close- ups van de hoofdpersoon, Richard Chamberlain, wiens vreemde strakke ogen wel iets mediamieks hebben, maar wiens gezicht weinig expressief is. Daardoor ontstaan die typisch „staaf'-close-ups, die ook zo hinderlijk en clichématig werkten in een film als „Encounters of the third kind": obli gate „Einlagen" tussen de shots van het ver schrikkelijke of onbegrijpelijke of overweldigende dat wordt waargenomen. 8taar-ciose-ups waarin tenslotte geen enkele climax meer zit, want verba zing is verbazing en verbijstering verbijstering daar valt niet zoveel in te nuanceren Een ander verschil: Hitchcocks „suspense" is nooit een geïsoleerd effect, maar staat altijd ln dienst van een IJzersterk plot. Dat ontbreekt bij Weir. De verbinding tussen zijn twee hoofdthe ma's is zwak en geforceerd, en opgelost wordt er feitelijk niets. Dat hoeft natuurlijk ook niet per se want de film mag een raadsel blijven. Maar de Indruk mag niet ontstaan dat de gegevens min of meer vrijblijvend aan elkaar gebreid zijn terwille van „suspense"-momenten. Temeer omdat een diepzinnigheid gesuggereerd wordt overigens nogal populaire antropologische stof die ner gens echt wéér wordt gemaakt. „The last wave" is een interessante studie in „suspense", maar een onvolkomen filpi waarin het apocalyptische the ma meer op de commercie dan op een overtuiging berust lil Van een medewerker Het ls niet gebruikelijk dat er in musea volksfeesten georganiseerd worden en hoewel er menig kunst werk bestaat dat geestig bedoeld is, zal de bezoeker slechts glimlachen omdat het gewoonte is geworden om met gepaste ernst kunstwerken te „beschou wen". In het museum van Franeker, het Coopmans hüs, is een tentoonstelling ingericht waar gerouti neerde museumgangers ongetwijfeld even aan moeten wennen, maar „Ja cob Kooistra's miniatuur kermis" zal waarschijnlijk de meest formalistische cultuur jager voor zich in nemen, zo ontwapenend is de grote gebeurtenis op kleine schaal. Franeker. een van de fraai ste stadjes van het noor den ls gedurende de maand september een dag tocht waard. Het Planeta rium van Else Eislnga is voortdurend een trekpleis ter van belang. Bovendien kan in het Martenahuis een opmerkelijke tentoon stelling over de classicisti sche „pastoriewoning" (on langs in deze krant al ver meld) bezocht worden en er is nu ook nog de minia tuurkermis te vieren. Jacob Koolstra (1887-1978) was de vrachtvaarder en -rijder van Baard, een dorpje in het centrum van Friesland. Hij had op de grote vaart willen gaan werken en van zijn beurt schip maakte hij dan ook meer dan een vracht- praam. Met de „Kenau", waarvan hij ln zijn beperk te vrije tijd een model op schaal maakte, voer hij op de zondagen met dorpsge noten over de Friese me ren. De rondvaarten sloe gen aan, Koolstra liet zijn schip ombouwen en hij werd zo een van de eerste pleziervaart-ondememers van ons land. In een pak met galons en een dubbele rij knopen en een witte schipperspet was Jacob Kooistra een kapitein ge worden. In de vrije tijd bouwde hij scheepsmodellen en in de Jaren dertig begon hij aan de bouw van een carrousel op schaal. Evenmin als voor reeds eerder gebouw de scheepjes, maakte Kooistra werktekeningen of opmetingen; het ging al lemaal met het blote oog. Het hele dorp hielp mee met het verzamelen van spullen die voor de struc tuur of de decoratie van de carrousel gebruikt konden worden: sigarenkistjes, bonbonblikjes, glazen kra len en oorhangers, kleurig reclamemateriaal en vele andere zaken, die anders in de vuilnisemmer terecht waren gekomen. Uit de geïllustreerde tijdschriften knipte Koolstra allerlei be roemdheden: De Zangeres zonder Naam, Dorus, Perry Como, Elisabeth Taylor, kortom alle vip's uit de Show-bussiness en plakte ze op multiplex om er zijn kermis mee te bevolken. Ingewikkelde mechanie ken en een complex elek trisch circuit zorgden er voor dat alles ook kon bewegen. Eigen museum Vele jaren is Kooistra met zijn carrousel aan het werk geweest. Toen hij in 1957, hij was toen 70 Jaar, de vrachtrijderij en plezier- vaartondernemlng ver kocht. kreeg hij alle tijd om aan zijn plezierwereld te werken. Hij kon het huis dat aan zijn woning grens de kopen en hij richtte er zijn eigen museum ln. De carrousel werd de grote trekpleister. „Feeën pa last. Jac. Kooistra Bruxel- les" luidt de aankondiging die de kunstenaar er met internationale allure op aanbracht. Hij breidde de draaimolen aan de linkerzijde uit met een dancing waarin char mante paren wervelende walsen uitvoeren. Rechts werd een cake-walk aange bouwd waarop een aantal stevige poppen door elkaar wordt geschud. Ook maak te hij een tent waarin een „internationale show" wordt opgevoerd: een bokstent waarin twee gla- mour-glrls, ondans heftige boksbewegingen, elkaar nooit raken. Op het bordes staan een gewichtheffen een kettingdame en enkele danseressen. Een prachti ge zweefmolen werd aan de kermis toegevoegd en zelfs de vrachtauto's die de kleurige feesttenten moes ten vervoeren, bouwde De zweefmolen van Jacob Kooistra Kooistra na. Op de gevel van het huisje in Baard bracht hij het opschrift „mini-lunapark" aan en nog vele Jaren heeft Kool stra kunnen genieten van de belangstelling die zijn kermis trok. Na zijn dood ln 1978 werd de hele collectie aan het Coopmanshüs in Franeker geschonken die het na een opknapperiode met trots aan het publiek toont. Kooistra's kermis zal per manent in het museum geëxposeerd worden, maar ter gelegenheid van de he ropening van de kermis ls er in de grote museumzaal een speciale tentoonstel ling ingericht Allerlei fraaie kermis bouwsels, werktekeningen, ontwer pen en zelfs de schotten van de laatste grote car rousel (van de firma Wa- lon) die Friesland rijk is, zijn aan Kooistra's kermis en documentatie toege voegd. De documentatie van de kunstenaar die het allemaal gemaakt heeft, vertelt van het ongelooflij ke doorzettingsvermogen en de niet te stuiten fanta sie. Ter gelegenheid van de presentatie werd een aan trekkelijk en vermakelijk boekje uitgegeven. Het probleem met boeken is dat ze bijna nooit voor een tweede of derde keer gelezen worden. Wie een grammofoonplaat koopt doet dat met de uitdrukkelijke bedoe ling er meer dan eens naar te luisteren, maar dat gaat voor boe ken niet op. Daarom speelt in het oordeel over litera tuur de herinnering aan een oordeel altijd zo'n belangrijke rol. Reputaties blijven gevestigd op grond van vroeger enthousi asme en een mensenleven is te kort om al die meningen om de paar Jaar te toetsen aan de boeken zelf. Zo zou Ik, desgevraagd, gezegd hebben dat het oeuvre van Hugo Raes heel respec tabel ls en dat vooral zijn eerste werk, met als hoogtepunt „Een faun met kille ho rentjes' (1986), de grootste aandacht ver dient Ik zou me wat kritischer hebben uitgelaten over zijn latere, meer science fictlon-achUge romans, aangezien deze ln mijn herinnering nogal vervelend waren, hoe pikant en onverwacht de avonturen ook zijn die erin beschreven staan. Hugo Raes, kortom, neemt in mijn denkbeeldi ge en vooral op herinnerde oordelen geba seerde literatuurgeschiedenis wel een ge waardeerde plaats ln. Herlezing* Nu zijn „verzamelde verhalen" is versche nen heb ik mij tot herlezing gezet van dit gedeelte van Raes' werk. Het boek bevat de bundels: „Een tijdelijk monument" (1962). „Links van de helikopterlijn" (1957), „Bankroet van een charmeur" (1967) en „De Vlaamse reus" (1974). Het wordt besloten met een kennelijk door Raes zelf samengestelde „Chronologie", waaruit wij bijzonderheden leren kennen als: 1959 Begin correspondentie en vriend schap met Anais Nin; of: 1961 Begin vriendschap Remco Campert Ook weten we nu dat Raes in 1967 een zeilbootje kocht Dikwijls wordt van verzamelbundels op gemerkt dat zij goed de veelzijdigheid van een auteur doen uitkomen. In het geval van Raes heb ik mij toch eerder verbaasd over het beperkte register, zowel stilis tisch als compositorisch als thematisch. Het boek begint met het verhaal van een leraar, die zich 's nachts gedrongen voelt les te gaan geven ln het schoollokaal, daar 's ochtends sprekend voor een lege klas wordt aangetroffen en ijlings wordt over gebracht naar een Inrichting. Het boek eindigt met een verhaal over een afgele gen Industrie, waar honden worden ge kweekt en geslacht om hun huiden en waar honderden abnormale, misvormde of geestelijk gestoorde mensen aan het Werk worden gehouden om tenslotte ook geslacht te worden om hun huid. Deze gruwelijke Industrie wordt min of meer ln de toekomst gesitueerd. Hugo Raes Tussen deze twee verhalen In speelt zich de wereld van Raes af. Zo verschijnt er op de rug van een man een gedrocht dat meer en meer de vorm van hemzelf aanneemt Er is een wetenschapper die besmet wordt door zijn eigen kweeksel en desintegreert, de evolutieweg terug en volgt en het water van de zee opzoekt Sommige hevigheden zijn alleen maar verbeelding, zoals de do delijke val in een papiermolen. Heel echt en gevaarlijk ls dan weer een dodelijke spin, die iemand in zijn huls houdt. Ook ratten komen veel voor bij Raes, en kid napping, dood, kanker, ophanging, zeifs een eiland (Corsica) dat ze maar de zee inzinkt, ruimtereizen, en ergens op een strand in de toekomst wordt een vreemd voorwerp gevonden (een flippermachine). Flauwe kul Dit alles nu is. ronduit gezegd, modieuze flauwekul, kitsch van de eerste orde, van her en der gehaalde spanning. Wie Raes' „Verzamelde verhalen" achter elkaar leest raakt bedolven onder dit soort onzin. En nu heb ik het nog alleen over de stofkeuze die argwaan wekt De thema's zijn ook al weinig specifiek. Heel zijn werk Jongleert opzichtig met verval en dood, kritiseert simpel de maatschappelijke ontwikkeling door een toekomstige voorstelling van za ken te geven, beeldt hevig angsten en primitieve gevoelens uit Hij doet dit alles met kracht en geweld, nadrukkelijk en ongenuanceerd, zo dat er weinig literair* overreding van uitgaat. Het is of we wor den rondgereden ln een mislukt spook huis, waarin alles héél erg en griezelig is. maar niet echt Namaak-spannlng, na- maak-toekomst, namaak-verdrlet, na- maak-angst. Op het vlak van de compositie zien we Raes moeite doen zijn stof zodanig te spreiden over het verhaal dat we geboeid blijven. Het zijn nogal simpele trucs die hij benut om die spanning te creëren: wisseling van point of view, uitstel van verklaring, getimede detaillering, etc. Er schuilt niets minderwaardigs, op zichzelf, ln het gebruik van zulke middelen, maar bij Raes vindt het nogal doorzichtig plaats, niet virtuoos of verstopt, maar enigszins op de wijze van goedkope ro mannetjes. Taal Tenslotte: er mankeert iets aan de taal van Raes. Jeroen Brouwers heeft gelijk als hij beweert dat talloze Vlamingen geen Nederlands kunnen schrijven. Ook Raes kan dat niet Op elke bladzij wemelt het van de fouten en het ls mij een raadsel dat niemand hem daar ooit hard om ls geval len. Maar afgezien hiervan ls Raes' stijl op hetzelfde grove effect uit als zijn composi tie en stofkeuze. De woorden die hij kiest moeten heftig zijn, liefst shockeren: „Het vlees barstte uit naar bulten en er spoot bloed tegen de witte muren in sprlnkels en straaltjes" dat soort zinnen liefst. Of een begin als dit: „De avond was nog niet geheel (sic!) en de lucht ging groen met zware zwarte wolken zodat ik het uitgilde van ontzetting. Ik voelde mijn radeloos heid wentelen van uur tot uur." Van deze overdrevenheid voel ik het ln Raes' werk van bladzij tot bladzij wemelen. Het is in wezen allemaal nogal sentimenteel, wat goed blijkt uit formuleringen als deze, tijdens een coïtus: „Een hete bedwelming stijgt in mijn hoofd en mond. Het is of zij de honderdduizend Jaren oude vrouw ls, en daarrond de triljoenen Jaren oude we reld. Wij voelen ons pijnloos storten." WIJ voelen ons pijnloos storten! Hevige, detaillerende taal, ln de veronder stelling kennelijk dat zulke taal intrigeert en meesleept. Door vaak korte zinnen en geringe syntactische variatie (een lk-ver- haal met irritant veel zinnen die met „Ik" beginnen) krijgt het proza van Raes iets Jachterlgs, een vervoering, die goedkoop aandoet. De „Verzamelde verhalen" vielen mij dus niet mee. Ze openden mijn ogen voor het geringe literaire kwaliteit van Raas' werk. Het herinnerde oordeel, althans over deze verhalen, bleef bij herlezing niet onge schonden. Hugo Raes. Verzamelde verhalen. Am sterdam, De Bezige Bij 1979. 464 bis. 12,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 31