De Nederlandse rol in een bijna
vergeten bondgenootschap
ZATERDAG 1 SEPTEMBER 1979
i BINNENLAND!
TROUW/KWARTET
27
Op 1 september 1939, nu veertig jaar geleden, brak de Tweede
Wereldoorlog uit. Hitier viel Polen binnen, waarop Engeland en
Frankrijk aan Duitsland de oorlog verklaarden. Nederland ondervond
in zijn handel en scheepvaart wel de gevolgen van die oorlog, maar was
er niet rechtstreeks bij betrokken. Dat bleef zo tot de Duitse inval in
Nederland in 1 mei 1940. Die periode tussen 1 september 1939 en 10
mei 1940 was voor ons land, dat officieel neutraal was en zo lang
mogelijk neutraal wilde blijven, een heel aparte fase.
Na de oorlog heeft veel onderzoek zich op de bezettingstijd gericht. Dat
heeft tot gevolg gehad dat de jaren daarvoor in de meeste gevallen
teveel de functie van achtergrond hebben gekregen, een achtergrond
die nogal vaag bleef. Bovendien leek in de jaren van beginnende
Europese samenwerking en Atlantische bondgenootschap menig
auteur wat moeite te hebben met de vóór mei 1940 gevoerde politiek
van neutraliteit. De houding van Nederland in dat tijdvak wordt
doorgaans als nogal passief afgeschilderd. Ten onrechte: de kleinere
staten, waaronder Nederland, weerden zich duchtig.
door dr G. van Roon
De herdenking van het begin van
de tweede wereldoorlog is een
goede aanleiding, de Nederlandse
buitenlandse politiek uit de jaren
vóór de oorlog wat scherper te
belichten en op basis van eigen
onderzoek hier en daar wat cor
recties en aanvullingen aan te
brengen.
In de jaren vóór de tweede wereldoorlog
maakte Nederland ook al deel uit van een
soort bondgenootschap. Dit had heel wat
minder te betekenen dan die van na de
oorlog, maar trok toch nogal de aandacht.
Bedoeld wordt hier de samenwerking van
de zg. Oslostaten. Hiertoe behoorden
Noorwegen, Zweden, Denemarken, Fin
land, België, Luxemburg' en Nederland.
Als gevolg van de wereldcrisis was die
samenwerking in de loop van 1930, in de
schaduw van de Volkenbond, ontstaan en
met de ondertekening van de Conventie
van Oslo op 22 december 1930 bezegeld.
Voor Nederland tekende J. A. Nederbragt,
chef van de economische afdeling van
Buitenlandse Zaken, die bij de voorge
schiedenis een belangrijke rol had ge
speeld. De Conventie van Oslo die meer
een solidariteits- en intentieverklaring
dan een handelsovereenkomst was, bete
kende steun aan het streven de handels
belemmeringen te verminderen. Voor Ne
derland, dat Duitsland als belangrijkste
handelspartner had, zou de reactie van dit
land ten opzichte van de Oslosamenwer-
king erg belangrijk zijn. Al vóór de onder
tekening had het ministerie van financiën
bezorgd bij Buitenlandse Zaken geïnfor
meerd, of de aansluiting van Nederland
bij een dergelijke conventie de betrekkin
gen met Duitsland niet zou schaden. Ook
Economische Zaken hield niet op, aan hét
grote belang van die betrekkingen te her
inneren. Maar zowel Duitsland als Enge
land wezen een toetreding tot de conven
tie af.
Bergafwaarts
Sinds de ondertekening van de Conventie
van Oslo in 1930 was het met de Oslo-
samenwerking als gevolg van de ongunsti
ge conjunctuur bergafwaarts gegaan. De
Scandinavische landen waren zich na de
devaluatie van het pond meer op Enge
land gaan richten. Ook werkte het vast--
houden door Nederland aan de gouden
standaard belemmerend. Wie in die tijd
ondanks alle problemen toch op een ver
betering van de internationale conjunc
tuur en als gevolg daarvan van de interna
tionale betrekkingen bleef hopen, was H.
Colijn. Enkele jaren daarvoor had hij zijn
visie op de internationale situatie in de
Tweede Kamer als volgt onder woorden
gebracht: „Ik ben sceptisch geworden
over het resultaat van vele internationale
overeenkomstenMaar daar is toch éën
ding dat vaststaat, en dat vaststaande feit
is dit, dat deze wereldcrisis niet op te
lossen is met nationale middelen alleen;
dat het eenmaal internationaal zal moe
ten gebeuren en dat het tenzij het in
Gods raad besloten ligt, dat deze wereld
naar de afgrond rent ook eenmaal inter
nationaal gebeuren zaL En men vergete
toch niet, dat de omstandigheden toch
waarlijk wel aan het veranderen zijn."
Initiatieven
Die omstandigheden veranderden langza
mer dan Colijn hoopte. Eerst in 1936 zou
er een lichte verbetering intreden. Boven
dien kwam toen een einde aan het blok in
de goudlanden. Nederland hield daarmee
op. duurte-eiland te zijn. De verbetering in
de conjunctuur leidde tot diverse initiatie
ven om de internationale economische
samenwerking weer op gang te brengen.
In een interview met een correspondent
van „The Times" in november 1936 riep
Colijn op tot een nauwere samenwerking
tussen de democratische landen. Toen
hierop een positieve reactie volgde van de
Zweedse minister-president, stelde Colijn
in januari 1937 in een gelijktijdig in de
verschillende Scandinavische landen ge
publiceerd interview nieuw internationaal
beraad over de bestaande handelsbelem
meringen voor. Hierbij keerde hij zich
scherp tegen de Duitse autarklepolltiek
en zag als taak voor de kleine landen,
„hun eigen politiek voor het handhaven
van een gezond democratisch stelsel te
volgen".
Kort hierop reisden twee Nederlandse mi
nisters naar Scandinavië om het terrein te
verkennen. Bovendien bracht koning
Gustaaf van Zweden in februari 1937 een
staatsbezoek aan België. In de hierbij-
gehouden toespraken nam de samenwer
king tussen de Oslo-staten een centrale
plaats in. De Zweedse minister van bui
tenlandse zaken. Sandler, die via Den
Haag naar zijn land terugreisde, sprak
met Colijn en de Nederlandse minister
het aspect van de prijs voor een dergelij
ke bemiddeling niet altijd voldoende aan
dacht geschonken te zijn. Eind 1938 zocht
Hendrik de Man. oud-minister en voor
aanstaand Belgisch sociaal-democraat,
met steun van de Belgische koning en de
Belgische regering contact met partijge
noten en politici in de andere Oslo-landen
om de grote Europese staten tot een
nieuw „München" te bewegen. Hiertoe
zouden de Oslo-landen het Initiatief moe
ten nemen. De Man reisde hiervoor ook
naar Parijs, Londen, Rome en Berlijn. In
ons land kreeg hij steun van J. W. Albar-
da, de latere minister en oud-president
van de Socialistische Internationale, en
van H. Colijn. De poging van De Man
mislukte echter, omdat Londen en Parijs
zich meer geïnteresseerd toonden dan
Rome en Berlijn. Colijn verbaasde dit
niet Hij schreef aan De Mar: „Zolang de
Spaanse kwestie nog niet hare uiteindelij
ke oplossing gevonden heeft, valt er mijns
inziens niet te hopen op een breder over
leg. En zelfs dan zullen de „groten" mijns
inziens niet handelen op verzoek van een
of meer der „kleinen".
Wilhelmina op reis«»_
Eind mei 1939 bracht koningin Wilhelmi
na een staatsbezoek aan België. Met de
Koningin reisde, zoals te doen gebruike
lijk, de Nederlandse minister van buiten
landse zaken, Patljn, mee. Aan deze toege
voegd was een Jonge attaché, J. M. A. H.
Luns. Dit bezoek, een bewijs hoezeer de
Nederlands-Belgische betrekkingen wa
ren verbeterd, leidde tot een nieuwe be
middelingspoging. In zijn rede tijdens het
officieel diner toonde koning Leopold zich
een voorstander van een „geestelijke sa
menwerking van de kleine staten van Eu
ropa". Koningin Wilhelmina betuigde
haar instemming met deze gedachte. In de
trein tussen Brussel en Luik werden nade
re bijzonderheden van een hierop te base
ren plan besproken. Koningin Wilhelmina
zegde toe, dat haar minister-president op
korte termijn incognito naar Brussel zou
komen om over de gedachte van een be
middelingspoging zijn mening te geven en
bij de verdere uitwerking behulpzaam te
zijn.
Reeds enkele dagen na het staatsbezoek
reisde Colijn naar Brussel. Hij had daar
een lang gesprek met koning Leopold. Na
hiervan aan de koningin verslag te hebben
uitgebracht, schreef hij: „Onderzocht zal
moeten worden, op welke punten een toe
nadering tussen verschillende landen
praktisch uitvoerbaar kan worden geacht.
Hierover zal allereerst overleg dienen te
worden gepleegd tussen Nederland en
België. Aan beide zijden zou iemand moe
ten worden aangewezen, die, onder leiding
en verantwoordelijkheid van de minister
presidenten in elk land, met elkaar be
sprekingen zouden moeten voeren tenein
de hieromtrent tot klaarheid te komen.
Zodra omtrent de materie enig meerder
inzicht is verkregen, zal men zich moeten
beraden over de vraag, wie bij het nader
overleg moeten worden betrokken." Ter
wijl met instemming van Spaak aan Bel
gische zijde baron Carton de Wiart als
contactpersoon zou optreden, werd aan
Nederlandse zijde voor het rechtstreekse
contact tussen koningin Wilhelmina en
koning Leopold door Colijn J. W. Beyen
aangezocht, die na de oorlog enige tijd
minister van buitenlandse zaken zou
worden.
Geen aansluiting
Uitgangspunt van de bemiddelingspoging
zou zijn, dat de kleine staten van Europa
met hun meer dan 100 miljoen inwoners
zich noch bij de As Berlijn-Rome, noch bij
de Entente Londen-Parijs wilden aanslui
ten. Ze zouden voor een gemeenschappe
lijke conferentie in Brussel worden uitge
nodigd, waar alle voor hen belangrijke
zaken aan de orde zouden moeten komen.
Voorafgaande aan deze conferentie zou
een kleine groep van politieke prominen
ten uit deze landen, gedacht werd aan de
minister-presidenten, bijeen moeten ko
men om een appèl te redigeren, dat uit
naam van de staatshoofden van deze lan
den zou worden gepubliceerd. De confe
rentie zou dit verder moeten uitwerken.
Het appèl zou de grote Europese landen
moeten manen hun geschillen langs
vreedzame weg op te lossen. Het zou wen
selijk zijn, gelet op het gehoopte effect, dit
appèl kort vóór de partijdag van de
NSDAP te Neurenberg op 2 september
1939 te doen uitgaan.
In deze fase beperkte de bemiddelingspo
ging zich niet tot de Oslo-staten. Er werd
ook met andere neutrale landen als Portu
gal. Roemenië en Zwitserland contact op
genomen. Koningin Wilhelmina drong er
op aan, dat ook Polen hierbij werd betrok
ken, want dit land liep als eerste gevaar te
worden aangevallen. De tijd begon te
dringen. Het werd steeds duidelijker,, dat
Polen het volgende Duitse doel zou zijn.
Een Duits hetze-campagne tegen dit land
was al begonnen. Ook in Londen en Parijs
begreep men dat het einde van de vrede in
zicht kwam.
Dat begreep ook koning Leopold. Op 9
augustus zond hij baron De Wiart met een
brief naar koningin Wilhelmina, die hem
op 10 augustus ontving. De ernst van de
internationale situatie maande tot spoed.
Er werd nu veel concreter over het bemid
delingsplan gesproken in zijn verschillen
de fasen. In Nederland had het kabinet-De
Geer het kablnet-Colijn vervangen. Ko
ningin Wilhelmina had Colijn verzocht De
Geer op de hoogte te brengen van het plan
en de stand der voorbereidingen en mee te
delen, dat de koningin hier een groot
belang aan hechtte. Aan baron De Wiart
vroeg zij om een concept te zenden van
het gedachte appèl. Met name aan Neder
landse zijde werden de Oslo-landen als de
eigenlijke spil van het plan beschouwd.
Ook de Scandinavische regeringen dron
gen hierop aan.
Op 14 augustus 1939 werd baron De Wiart
opnieuw door koningin Wilhelmina in au
diëntie ontvangen. De koningin had zodra
baron De Wiart zijn komst had gemeld,
minister Van Kleffens laten waarschuwen
zich gereed te houden. Zij wenste de door
baron De Wiart meegebrachte ontwerp
tekst van de oproep met hem te bespre
ken. Met de inhoud kon de koningin zich
in grote lijn verenigen. Wel drong zij er
opnieuw op aan, het initiatief te beperken
tot de Oslo-staten. De staats- en rege
ringshoofden van andere landen zouden
dan hun adhesie kunnen betuigen.
Op verzoek van de koningin had baron De
Wiart nog een uitvoerig gesprek met Van
Kleffens. Deze had Juist tevoren bezoek
ontvangen van de Zweedse gezant, die
hem het standpunt van zijn regering was
komen meedelen. Ook Van Kleffens stel
de dat het beter zou zijn alleen de Oslo-
staten naar Brussel uit te nodigen. Hij
vroeg baron De Wiart aan koning Leopold
mee te delen, dat deze bij de verdere
uitwerking op zijn steun kon rekenen. Was
Colijn wat sceptisch gebleven ten aanzien
van dit initiatief der „kleinen" al was hij
van het belang van de zaak overtuigd, uit
de bewaard gebleven documenten krijgt
men de indruk dat Van Kleffens zich wat
minder sceptisch toonde.
Oproep>M_H
Op uitnodiging van de Belgische regering
kwamen toen op 23 augustus de ministers
van buitenlandse zaken van de Oslo-sta
ten te Brussel bijeen. De Belgische minis
ter-president, Pierlot, leidde de bijeen
komst. In zijn welkomstwoord onder
streepte hij dat deze bijeenkomst als een
vervolg op die in Juli 1938 in Kopenhagen
moest worden gezien. Hierna werd de
tekst van de oproep vastgesteld, waarbij
uitgegaan werd van een Zweedse bewer
king van het oorspronkelijke Belgische
ontwerp. Tevens werd besloten, dat de
Oslo-staten gezien de ernst van de inter
nationale toestand een Permanent Comi
té zouden Instellen, bestaande uit te Brus
sel aanwezige diplomaten van de Oslo-
landen. Dit zou het directe contact tussen
de Oslo-landen vergemakkelijken, kwes
ties van gemeenschappelijk belang kun
nen bespreken en bijeenkomsten van des
kundigen kunnen voorbereiden. Het zou
op 1 september onder voorzitterschap van
Spaak voor het eerst bijeenkomen.
Nadat koning Leopold zijn instemming
had betuigd met de uiteindelijke tekst
van de oproep, werd deze nog op 23 augus
tus om 20.00 uur door de koning in het
paleis in aanwezigheid van de deelnemers
aan het overleg voor de radio uitgespro
ken. Tevoren waren reeds de buitenlandse
ambassades en gezantschappen en de bin
nen- en buitenlandse pers ingelicht. Enke
le dagen eerder was al om Amerikaanse
steun voor de oproep gevraagd. Mede uit
naam van de andere staatshoofden deed
Leopold een klemmend appèl op de grote
mogendheden de vrede te bewaren en riep
op het Initiatief van de Oslo-landen te
steunen.
Het appèl vond in brede kring weerklank.
Een stroom van telegrammen werd in
Brussel ontvangen. Behalve de paus rea
geerden de staats- of regeringshoofden
van Engeland. Frankrijk, de Verenigde
8taten, Polen. Roemenië, Zwitserland en
van een aantal Latijnsameiikaanse lan
den. Maar de agressie leek niet meer te
stoppen. Desondanks zouden koningin
Wilhelmina en koning Leopold, daarbij
gesteund door hun regeringen en door de
andere Oslo-staten. met hun pogingen
doorgaan.
(Dr. Van Roon is docent voor de nieuwste
geschiedenis in de Sociale Faculteit van
de Vrije Universiteit; hij publiceerde o.a.
Protestants Nederland en Duitsland
(1974) en bereidt een monografie voor
over de Oslo-staten, die volgend jaar aal
verschijnen.)
Auteursrechten voorbehouden.
Formatie van de SS tijdens de rijkpartijdag van de NSDAP in Neurenberg (1937).
van buitenlandse zaken, A. C. D. de
Graeff, af dat de Oslolanden een nieuwe
poging zouden doen de onderlinge han
delsbetrekkingen te verbeteren en ook
politiek nauwer zouden gaan samenwer
ken. Voor Colijn was de Oslo-samenwer-
king een Instrument om de voor de Econo
mische Wereldconferentie van Londen in
1933 gestelde, maar niet gerealiseerde
doelen, langs deze weg toch te bereiken.
In maart 1937 nodigde de Nederlandse
regering deskundigen van de zeven Oslo-
landen uit, naar Den Haag te komen. In de
Trèvezaal op het Binnenhof had Colijn de
bijeenkomst met een programmatische
rede geopend, waarbij hij een rechtstreeks
verband legde tussen de economische pro
blemen en de politieke vrede. Door „eco
nomie appeasement" zou men de politie
ke spanningen in de wereld kunnen ver
minderen. Uit de Verenigde Staten kreeg
Colijn aanmoedigingen van de minister
van buitenlandse zaken. Huil. De overeen
komst die op 28 mei 1937 in Den Haag
ondertekend werd, werd zowel binnen als
buiten de kring der Oslolanden een hoop
vol teken genoemd. „The Times" ver
scheen zelfs met een speciaal Oslo-num
mer.
Politiek
In de loop der Jaren was er tussen de Oslo
landen ook een nauwere politieke samen
werking gegroeid. Was ze het gevolg van
de dreigende Internationale situatie, ze
was er anderzijds een bewijs van. dat er in
de loop der Jaren binnen de Oslogroep een
zeker saamhorigheidsgevoel was ont
staan. Kort vóór de ondertekening van de
Conventie van Oslo in 1930 had koning
Albert van België in een boodschap aan
de Belgische Vereniging voor de Volken
bond gesteld: „De kleine staten zoals Bel
gië. als zij hun krachten bundelen, hebben
wellicht een bijzondere rol te spelen in de
internationale organisatie, zonder wier
stabiliteit de europese beschaving ge
doemd ia tenonder te gaan."
Belangrijk voor de groeiende politieke sa
menwerking tussen de kleine landen van
West- en Noord-Europa was ook het huwe
lijk van de Belgische kioonprins Leopold
die in 1934 zijn vader zou opvolgen, met de
Zweedse prinses Astrid. Ook tussen Ne
derland en België kan in die jaren van een
duidelijke toenadering worden gesproken.
In 1932 sloten Nederland en de Belgisch-
Luxemburgse Economische Unie een dou
ane-overeenkomst. Ook werd gesproken
over de mogelijkheid van een verdrag."
waarbij door Engeland en Frankrijk en
wellicht andere landen de neutraliteit van
beide landen zou worden gegarandeerd.
Was dit voor België niets nieuws,, voor
Nederland lag dit anders. Toch was het
een Nederlands plan, ontwikkeld door de
secretaris-generaal van Buitenlandse Za
ken, Snouck Hurgronje.
Toen de Volkenbond machteloos stond
tegenover de Italiaanse agressie in Abessi-
nlë, gingen de grote en de kleine landen
elders hun steun zoeken. Op initiatief van
Nederland verklaarde een aantal leden
van de Volkenbond (Denemarken, Fin
land. Noorwegen, Zweden, Nederland,
Spanje en Zwitserland) op 1 juli 1936 zich
niet langer gebonden te achten aan de
besluiten van de Volkenbond op het ge
bied van de collectieve veiligheid, zolang
deze bond aan haar leden geen grotere
veiligheid kon verzekeren. Deze verkla
ring die door de Oslo-landen was voorbe
reid, droeg tot de verzwakking van het
prestige van de Volkenbond bij. Distanti
eerden deze landen zich hiermee van de
sanctiepolitiek van de Volkenbond, het
leidde ook tot veelvuldlger politiek con
tact tussen de Oslo-landen. Op 7 mei 1937
bracht de Nederlandse gezant in Brussel,
J. A. N. Patijn, in opdracht van zijn rege
ring de wens over om België meer te
betrekken bij het geregelde politieke over
leg tussen Nederland en de Scandinavi
sche landen. De toenmalige Belgische mi
nister van buitenlandse zaken, Paul-Henri
Spaak, was hier zelf ook een groot voor
stander van.
Geestelijk fronta^B^M
De Scandinavische landen hadden tijdens
de jaren dertig hun onderlinge samenwer
king uitgebreid. Hun ministers kwamen
jaarlijks bijeen. Voor de bijeenkomst van
de ministers van buitenlandse zaken van
deze landen in Juli 1938 in Kopenhagen
hadden dezen ditmaal ook hun collega's
uit de andere Oslo-landen ultgeno<ligd. De
spanning tussen Tsjechoslowaklje en
Duitsland zou het belangrijke onderwerp
van het overleg zijn. Tevens had de secre
taris-generaal van de Volkenbond, Ave
nol, die een zekere belangstelling had voor
de activiteiten van de Oslo-landen, ge
vraagd om een nauwkeuriger, maar ook
een facultatievere formulering van door
de Volkenbond toe te passen sancties.
Voor Nederland nam aan het overleg in
Kopenhagen J. A. N. Patijn deel, die sinds
de zomer van 1937 minister van buiten
landse zaken was. Hij was als oud-gezant
in Brussel een groot voorstander van de
toenadering tot België en van de politieke
samenwerking tussen de Oslo-landen. Pa
tijn was tevens een prominent lid van de
Morele Herbewapening. Deze beweging
was in 1921 door Frank Buchman te Ox
ford opgericht. Zij werd in Nederland in de
jaren vóór de oorlog vooral bekend door
haar massale bijeenkomsten, zoals in mei
1937 in de groentehallen te Utrecht en
door zgn. house-parties. In Utrecht had
den Scandinavische vertegenwoordigers
de gedachte geopperd van een „geestelijk
Oslo-front". God zou de kleine landen van
Europa kunnen gebruiken om het verbro
ken evenwicht tussen de grote staten te
herstellen. In navolging van kóningin Wil
helmina betuigden tal van vooraanstaan
de Nederlanders hun instemming met de
opvattingen van de Morele Herbewape
ning, die in die jaren, nationaal en interna
tionaal, politieke invloed kreeg.
In Kopenhagen deed Patijn het voorstel,'
dat de Oslo-landen een oproep zouden
richten tot Duitsland en Tsjechoslowaklje
om tot een vreedzame regeling van het
Sudetenprobleem te komen. Hij kreeg
hierbij de steun van Spaak. Toen de ande
ren zeiden liever niet bij het conflict be
trokken te raken, verdedigde Patijn zijn
voorstel met er op te wijzen, „dat een
beroep van onze groep landen, welke een
zeker moreel prestige in de wereld bezit"
toch wel enig effect zou kunnen hebben.
Maar zijn Scandinavische collega's bleven
van mening, dat een dergelijk initiatief te
ver zou gaan. Wel werd nog gesproken
over mogelijke andere gemeenschappelij
ke stappen.
De Conferentie van Kopenhageh was een
opmerkelijk voorbeeld van de sterk toege
nomen politieke samenwerking tussen de
Oslo-landen. In deze lijn en in die van de
op gang komende Belgisch-Nederlandse
toenadering paste ook het staatsbezoek
dat koning Leopold in november 1938 aan
ons land bracht. Met voldoening werd van
Nederlandse zijde „de niet onaanzienlijke
mate van evenwijdigheid welke aan te
wijzen valt ten aanzien van de politiek die
door Nederland en door België wordt ge
volgd" geconstateerd.
Uit de kring der Oslo-landen werden al
sinds 1938 initiatieven ontwikkeld en ge
steund om de internationale spanning te
verminderen. Voor deze landen kon een
gewapend conflict het einde van hun zelf
standigheid betekenen. Hierbij lijkt aan