legering moet rapport over Aantjes rectificeren
Stervensbegeleiding gaat iedereen aan
Dr Oostvogel, verpleegtehuis Antonius-IJsselmonde
:RDAG 25 AUGUSTUS 1979 TROUW/KWARTET 33
i^^txttttknt. AND—
„Ik ben er erg blij mee, maar we staan nu voor de krankzinnige opgave om het
helemaal waar te maken." Dit zei gisteren dr F. J. G. Oostvogel, nadat hij
telefonisch vernomen had dat de Zlekttïfondfiraad een subsidie van ruim vier
miljoen heeft toegekend aan het project^s'tervensibegeleiding in Rotterdam.
Oostvogel is sinds april 1974 geneesheer-directeur van het verpleeghuis Antonius-
IJsselmonde, waar ruim anderhalf jaar geleden op bescheiden schaal met dit
project is begonnen,
utij
ou Het initiatief daartoe was afkomstig van de Rotterdamse stichting „Voorbij de
5 laatste stad". Met de subsidie kan die zorg nu worden uitgebreid, terwijl er verder
de komende vijf jaar onderzoek zal worden gedaan naar stervensbegeleiding. In
een gesprek met dr Oostvogel wordt wat dieper op deze toch wel bijzondere vorm
van gezondheidszorg ingegaan.
term „stervensbegeleiding" of
Hiit verhullender geformuleerd
irminale zorg" kom je de laat-
jaren steeds meer tegen, waar-
dan met „terminaal" wordt
ioeld dat de mens in zijn laat-
levensfase verkeert. Er wor-
i televisiedocumentaires ge
lakt, lezingen gehouden die
el belangstellenden trekken en
zijn wel meer dan honderd boe-
n over dit onderwerp geschre-
n. Toch is de enige die een
et je weet van sterven heeft de
irvende zelf en zal deze dus ons
jeten leiden, wanneer wij hem
de laatste fase van zijn leven
jllen begeleiden. Daarbij wordt
itelijk alleen maar van ons ge-
aagd dat we ons eerlijk durven
lenstellen en een eindje meelo-
|n (Ivan Wolffers).
jt is ook het uitgangspunt van het pro-
li stervensbegeleiding in het verpleeg-
s Antonius. dat, zoals elk Nederlands
pleeghuis, terminale patiënten heeft
ist chronisch zieken en reactiveerbare
iënten. Er moet onmiddellijk bij wor-
i gezegd, dat „Antonius" een gewoon
pleeghuis is, dat het geen sterfhuis is
het ook niet de bedoeling is er een
3t gelijke kliniek van te maken. Een an-
1 misverstand is dat er hier alleen maar
Jal aarden zouden verblijven die wachten
hun dood. Ook dat is niet het geval. In
atonius" gaat zo'n dertig tot veertig
I h cent van de patiënten weer naar huis
ee naar een verzorgingstehuis, terwijl er
dh: jongere patiënten verblijven.
ei(
ïuis
Oostvogel omschrijft stervensbegelei-
rc,^g als het geven van die hulp aan je
rooidemens die het mogelijk maakt op een
inswaardige wijze het leven te voltooi-
Op de vraag of dat nu nodig is, ant-
jjprdt hij: „In de praktijk blijkt dat er
aoefte aan is. De mensen komen naar
ienfpleeghuizen (en ziekenhuizen) toe om
fcr te sterven. Ideaal zou ik het vinden,
het sterven thuis in eigen omgeving
geschieden met dierbaren, die je het
n tist ook nog zelf uitkiest. De praktijk
echter zien, dat dit door een aantal
;aken niet gaat. De^ patiënt kan een
•enstaande zijn, de familie kan het na
Si aantal maanden van verzorging psy-
to/qsch niet meer opbrengen of de verple-
wordt te moeilijk en de pijnbestrij-
ig vraagt toch een klinische opvang.
verdringen van de dood uit onze he-
idaagse samenleving draagt er vermoe-
ik ook toe bij, maar dit zijn allemaal
mderstellingen en dat is mede één van
iredenen dat we onderzoeken willen."
dan de helft van alle sterfgevallen
idt plaats in een instituut en dr Oostvo-
I heeft de indruk dat dat nog toeneemt,
zegt dat dit ook komt door de aanpak
n een aantal ziektes, zoals kanker waar-
D men vroeger thuis doodging en waar-
men nu (in een ernstig stadium) in
1 ziekenhuis terechtkomt. In „Antoni-
Dr p. j. g. Oostvogel: „Ik zou het verschrikkelijk vinden als er meteen een psycholoog bij m'n bed kwam".
us" is met bescheiden middelen (subsidie
van de gemeente Rotterdam, giften van
particulieren) met het project stervensbe
geleiding begonnen.
Betere zorg
„We zijn er daarom mee begonnen, omdat
we het ook niet wisten," aldus dr Oostvo
gel. Dit nadat een eerdere aanvrage om
subsidie aan de Ziekenfondsraad in 1975
was afgewezen. Hij betreurt het overigens
ten zeerste, dat er in vergelijking met alles
rond de geboorte nauwelijks een cent
wordt uitgegeven voor het gebeuren rond
de dood. „Daarom is het wel goed, dat de
hele zaak nu in de belangstelling komt, al
zal ik blij zijn als de publiciteit weer is
weggeëbd, want de broodnodige rust in
het tehuis is momenteel ver te zoeken."
Dr Oostvogel: „We staan hier open voor
iedereen die stervensbegeleiding nodig
blijkt te hebben, maar voor het overgrote
gedeelte zijn het kankerpatiënten waar
het om gaat. Overigens spreken we in
'Antonius' van bijzondere begeleiding.
Het gaat ons niet alleen om de terminale
patiënten, maar om een betere zorg voor
iedereen. Daarnaast is er toch sprake van
een stuk taboe rond de dood, waar je
voorzichtig mee moet zijn."
Het begeleidingsteam, bestaande uit een
psycholoog, een arts en een verpleegkun
dige, mag niet het stempel opgedrukt krij
gen van „stervensteam", zodat als één van
de drie bij iemand komt die nog niet weet
waar hij aan toe is, deze meteen in de war
raakt en denkt: „Met mij is het nu ook
gebeurd." Dr Oostvogel beaamt dat de
verpleeghuizen nogal in het verdomhoek
je staan de laatste tijd en dat daar gewel
dig tegenaan wordt geschopt. „Vandaar
dat ik dit krediet van de Ziekenfondsraad
erg belangrijk vind.
Ik ben van mening dat het sterven in een
instituut een noodzakelijk kwaad is, maar
als het dan in een instituut moet gebeu
ren, is een verpleeghuis er het meest ge
schikt voor of er geschikt voor te maken."
Hij wijst er met nadruk op, dat stervens
begeleiding heel beslist geen zaak is van
deskundigen. Ook in „Antonius" gaat het
in de eerste plaats naast de patiënt als
de centrale figuur om de eigen familie.
„Dat is de eerste cirkel om het bed en
daarvoor moet je mogelijkheden schep
pen. De tweede kring is die van de zieken
verzorgenden en dan pas als derde ring de
arts en psycholoog, die alleen „binnen
dringen" als de hulp nodig blijkt." Dr
Oostvogel: „Het team geeft hulp aan de
genen, die hulp geven en niet andersom.
Belangstelling
Ik zou het verschrikkelijk vinden als er
meteen een psycholoog bij m'n bed kwam
om mij zo nodig stervensbegeleiding te
geven. Er sterven hier trouwens ook men
sen, waar het team niet of nauwelijks aan
te pas is gekomen. Dat moet ook mogelijk
zijn. Het is geen verplicht nummer met
allemaal voorgeschreven fasen, zoals die
in boeken beschreven staan."
Hoewel de dood zo ver mogelijk uit ons
leven wordt verdrongen en veel mensen
niet meer geconfronteerd worden met het
sterven thuis, bestaat er toch een enorme
belangstelling voor en dr Oostvogel
noemt die meerdere aandacht voor dit
stuk levensvoltooiing alleen maar terecht.
Hij heeft overigens ervaren dat het geloof
in het algemeen geen wezenlijke invloed
heeft op het stervensproces in die zin dat
gelovigen het er gemakkelijker mee zou
den hebben. „Sommigen aanvaarden de
dood in alle rust, terwijl anderen bang zijn
voor het Laatste Oordeel, zodat ik er wei
nig over kan zeggen. Wel geloof ik dat het
karakter belangrijker is dan het etiket
hervormd of gereformeerd. Godfried Bo-
mans heeft eens gezegd: „Vroeger was
iemand die ging sterven iemand die er
bijna was. Nu is het iemand die er bijna
geweest is." Ik vind dat een markante
uitspraak."
In de gezondheidszorg blijkt het sterven
en de begeleiding ervan nog steeds een
verwaarloosd aspect te zijn, waar in de
opleidingen nauwelijks aandacht aan
wordt besteed. Arts en verpleegkundige
zijn niet in staat om goed met patiënten
om te gaan, als het niet goed met hen
gaat. De medici kunnen wel mensen ln het
leven helpen, maar hen er niet op een
dragelijke manier uithelpen. Dan gaat het
om het loslaten van de patiënt als arts,
maar deze vasthouden als mens. Dr Oost
vogel is van mening dat die aspecten veel
meer in de opleiding de aandacht zouden
moeten hebben. Verder moet er nascho
ling komen en een cursus gesprekstech
niek, want „hoe ga je ermee om?"
Kinderschoenen
In tegenstelling tot Engeland en ook in
Amerika en Canada komt het op waar
veel is gepionierd op dit gebied (St. Lu
ke's, St. Christophers, maar er zijn er
meer) staat de stervensbegeleiding in Ne
derland nog in de kinderschoenen. Een
project als in „Antonius" bestaat nergens
anders, maar men is bezig in Amsterdam
(stichting terminale zorg) en in het noor
den („Besluithuis").
Dr Oostvogel: „Dat wil helemaal niet zeg
gen dat we het hier allemaal zo uitstekend
doen of zo goed weten. Helemaal niet. We
zijn echt geen modelverpleeghuis'en het
grote gevaar is nu dat mensen die hier
komen hun verwachtingspatroon enorm
hoog hebben opgeschroefd. Het is dan ook
met een zekere huivering dat we met
elkaar deze taak op onze nek nemen, want
wie is er echt klaar met het hele doodsge-
beuren?"
Duidelijk is wel dat er nog veel onderzoek
gedaan zal moeten worden om erachter te
komen, hoe mensen het beste begeleid
kunnen worden in hun laatste levensfase.
Daarbij gaat het ook om vragen als:
„moet er een aparte afdeling komen voor
deze patiënten of moeten ze tussen de
andere patiënten worden door ver
pleegd?"
Dr Oostvogel: „Het gaat mij beslist niet
om het institutionaliseren van stervensbe
geleiding. Integendeel, maar waar het
sterven nu eenmaal veel plaatsvindt in
verpleeghuizen, word Je gesteld voor de
vraag: hoe doen we het dan? We proberen
met dit project daar een antwoord op te
vinden."
li onze juridische medewerker mr Nico Jörg
lie oudheid is ons het gebruik bekend, dat de boodschap
ten slecht nieuws het hoofd werd afgehakt omdat men de
ïschap niet wenste te horen. Zo vergaat het thans het
[sinstituut voor Oorlogsdocumentatie, of beter nog: de
De Jong en Van der Leeuw naar aanleiding van hun
i rapport over de zaak-Aantjes.
alleen wel een „maar". Heeft de
[chapper misschien de bood-
J vervormd, er een eigen versie
jkemaakt en van de boodschap
^how gemaakt? Als dat het geval
3 wordt de zaak gecompliceerd.
dan is niet meer zeker wat de
fchap is. En bovendien: de bood-
Iper brengt zijn eigen positie in
pding.
icompliceerd de zaak-Aantjes
Volgende week dinsdag in de
Be Kamer besproken moet wor-
hans ligt, blijkt wel uit het feit
langzamerhand iedereen over
ien heengevallen is: het publiek
ntjee, het publiek over De
Jong. Kamerleden over de regering,
het publiek over de regering en de
regering dan nu ook over De Jong en
Vander Leeuw Immers, de regering
vindt de „kritische herwaardering"
van De Jong en Van der Leeuw niet
voldoende.
Waar gaat het om?
Waar gaat het in de zaak-Aantjes dan
nu om? Ten eerste: om zijn houding
en gedragingen in en vlak na de oor
log. Ten tweede: om de zorgvuldig
heid waarmee officiële instanties te
-werk behoren te gaan wanneer het
verleden van een Nederlands burger
wordt uitgeplozen.
Wat het eerste punt betreft liggen er
drie rapporten op tafel: een rapport
met voorlopige bevindingen van het
RIOD van 6 november 1978, aangaan
de enkele gedragingen van Aantjes;
een rapport van de bijzondere kamer
commissie (commissie-Patijn) die
heeft onderzocht welke personen met
politieke functies wetenschap had
den van Aantjes' verleden; en een
vijfdelig rapport van de commissie
van drie naar gedragingen, gebeurte
nissen en toestanden uit de tijd van
de betwiste handelwijze van Aantjes.
Transparant
De laatste commissie heet ook wel
naar haar voorzitter de commissie
Enschede en zij kan geprezen worden
voor haar indrukwekkend werkstuk,
dat volkomen transparant is: de lezer
van het verslag wordt zodanig naar
het bewijsmateriaal voor de conclu
sies geloodst dat hij alles zelf kan
verifiëren. De voornaamste conclu
sies van dit rapport luiden: Aantjes
heeft zich wel gemeld voor de Waffen
SS, maar is niet ln dienst getreden,
hij is geen bewaker, maar juist gevan
gene geweest in de Drentse strafin
richting Port Natal. HIJ heeft zijn
Nederlanderschap behouden.
In het licht van deze conclusies wij
zijn thans bij ons tweede punt: de
zorgvuldigheid kan men geredelijk
constateren dat de publikatie van het
RIOD-rapport van 6 november 1978
op haar minst voorbarig is geweest.
delijkheden nogal eens met elkaar in
de clinch liggen eveneens.
Aanklacht
Dat De Jong vervolgens als onbezol
digd officier van Justitie in buitenge
wone dienst voor een miljoenenpu
bliek een burger mag aanklagen is
een ontoelaatbare aanpak, die echter
zoals voorzien, zijn effect niet miste:
Aantjes stapte op. In het hleropvol-
gend tumult werden onderzoekcom
missies geformeerd en duidelijk werd
dat Aantjes niet brandschoon is ge
weest, maar bepaald niet zo vuil als
De Jong en Van der Leeuw hebben
willen doen geloven.
g,|.. -ÖteXHl |IS JSÖ .•njfiWTf.v Itnow bnt.A l n&.
Dat de regerini dFVO£èrvtaffrhad Waren de instanties belast met de
edaan het RIÖD-rapport tegen te bijzondere rechtspleging na de oorlog
ouden twee Juristen in dat gezel
schap waren zeker ln staat, zelfs vol
komen onvoorbereid een serie beden
kingen tegen het rapport te formule
ren staat wel vast, maar dat politie
ke en wetenschappelijke verantwoor-
Het bewijsmateriaal van het RIOD-
rapport is dat vonden velen overi
gens bij eerste lezing al zo sum
mier, dat een professioneel oorlogs
documentatiecentrum zelf had moe
ten inzien dat verder onderzoek nood
zakelijk was.
precies van zijn gedrag op de hoogte
geweest, dan zou hij ongetwijfeld op
de arrestatielijst van de BS zijn gezet.
Of hij daadwerkelijk zou zijn gearres
teerd en of zijn zaak dan niet toch na
maanden zou zijn geseponeerd, blijft
speculatie.
De vraag is: wat nu? De regering, die
verklaard heeft niet voor de inhoud
van het RIOD-rapport, maar wel voor
de publikatie verantwoordelijk te
zijn, weet thans door het rapport-
Enschedé dat de meeste conclusies
van De Jongs rapport omver zijn ge
kegeld. Vast staat dat deze conclusies
van De Jong en Van der Leeuw de eer
en goede naam van Aantjes aanran
den. Aan deze conclusies, „feiten", is
publiekelijk ruchtbaarheid gegeven.
Smaadschrift
wf. - -.4-Vv.
Wanneer nu vast is komen te staan
dat deze „feiten" onjuist zijn en dege
ne die ze publiceerde niettemin niet
tot rectificatie overgaat, dan kan
men wel zeggen dat de goede naam
opzettelijk wordt aangerand. Tevens
staat dan ook vast dat het niet meer
het algemeen belang Ls dat het nlet-
intrekken rechtvaardigt.
En ziedaar: de regering die voor pu
blikatie en dus ook rectificatie ver
antwoordelijk is, zou zich wanneer zij
nalaat de ontkrachte „conclusies"
van De Jong te rectificeren, schuldig
maken aan smaadschrift, artikel 261
wetboek van strafrecht.
Een weinig benijdenswaardige posi
tie, waarvan de politieke consequen
ties niet zijn te overzien. Want op
grond van artikel 7 van de wet minis
teriële verantwoordelijkheid kunnen
vijf leden van de Tweede Kamer
voorstellen dat de Tweede Kamer een
aanklacht tegen één of meer minis
ters in overweging neemt.
Dat zou nog een verrassende wending
zijn van een zaak die onbekookt, wel
licht voorgekookt, begonnen is.
door Kees de Leeuw