ïeilsverbeelding m antieke eruditie ■e boutades ;^n Komrij Henk Romijn Meijer en de wereld van de kunst e Kraak van Oosterend: IDAG 25 AUGUSTUS 1979 hervormde kerk in het Friese dorp Oosterend heeft een monument, bij kenners hoog in tel is, maar verder weinig bekend: een galerij ide zestiende eeuw, in de taal van deskundigen „kraak" geheten. Ikele werkgroepen van het Kunsthistorisch Instituut van nsterdam hebben daar een nadere studie van gemaakt. Een van onze ewerkers vertelt, welke interessante bijzonderheden daaruit zijn irtgekomen. ■KUNST* TROUW/KWARTET 31 let een medewerker ipld r Verbeelding van de heilsge- idenis heeft door de eeuwen kunstwerken voortgebracht ins niet slechts bijbelse ver gen bieden, maar die over ereldbeeld van de opdracht- |r, de ontwerper en uitvoerder ^tlfs over de gebruiker het een ander duidelijk kunnen Be kerkelijke kunst uit de renaissan- Detail uit een van de uitgebeelde bijbelse scènes: Christus' geboorte in Bethlehem. Luc. III. cetijd geldt wel in het bijzonder, dat de verwijzende, vertellende functie in een spannende verhouding is gebracht met een zich verzelfstandigende artistieke vormgeving. Een opmerkelijk monument in die ontwikkeling is de door insiders hoog geroemde en toch weinig bekende ,,kraak"(galerij) in de hervormde kerk in het Friese dorp Oosterend. Die „kraak", een twee verdiepingen hoog houten monument dat, dwarsgeplaatst, de veelhoekige koorruimte van het schip scheidt, roept nogal wat vragen op. De kerk is altijd een gewone parochiekerk zonder kapittel geweest en men kan het laak" (architectonische term voor een galerij in een kerk) van Oosterend, aan Ide dichtgezet met deuren en herenbanken. bouwwerk geen oxaal (een tot monumen tale proporties uitgegroeid koorhek tus sen priesterkoor en kerkruimte voor de leken) noemen. Mogelijk is het opgericht om te dienen als zangerstribune of als galerij voor een aanzienlijke familie. De huidige plaats, tussen koor en kerkruimte en het feit dat de kraak aan de beide zijden even zorgvuldig is uitgedetailleerd, zijn dan weer merkwaardig. De kraak is 1554 gedateerd en latijnse hexameters, die aangebracht zijn op de ballustrade, wor den besloten met de signatuur „Hein H." Grote overeenkomsten Lang is aangenomen dat Hein Hagarth, een leerling uit de werkplaats van Corne lls Floris in Antwerpen, de ontwerper was. De kraak in Friesland en een praalgraf te Jever in het noorden van Duitsland zou den beide door deze kunstenaar vervaar digd zijn. Enkele werkgroepen van het Kunsthistorisch Instituut van de Univer siteit van Amsterdam hebben de monu: menten bestudeerd op de iconografische gegevens. De bijbelse vertellingen in de houten (Oosterend) en marmeren (Jever) reliëfs bleken grote overeenkomst te ver tonen. De voorstellingen konden boven dien teruggevoerd worden op Nederland stalige prentbijbels die in de jaren 1530 te Antwerpen uitgegeven werden. De reliëfs, die een veel grotere breedte bezitten, dan de nagenoeg vierkante houtsneden in de prentbijbels, zijn in de breedte aangevuld met architectuur, met bomengroepen of met groepen mensen die in een vrij stijve opstelling de hiërarchische diepteïllusie benadrukken, een middel dat al vóór de helft van de zestiende eeuw door de zg. Antwerpse maniëristen werd toegepast. In de contreien van Oosterend waren in die periode enkele kistemakers werk zaam, onder wie een die Hein heette. Het waren deze ambachtslieden, die naar de van Antwerpen afkomstige prentwerken de nieuwe vormtaal van de Renaissance konden toepassen. Bovendien blijken de steenhouwers uit Leeuwarden, Harlingen en Bolsward, onder wie Benedictus Ger- brandts en Vincent Lucas de grote mees ters zijn, in die periode elementen van het Antwerps maniërisme de grafzerken ver werkt te hebben. Een samenhang tussen deze en enkele minder opvallende vormen van de vernieuwing gedurende het mid den van de zestiende eeuw rechtvaardigt een verdere studie. In elk geval is de kraak van Oosterend een opvallend monument in deze ontwikkeling. Korintische zuilen aw» De twee verdiepingen van de kraak zijn elk samengesteld uit drie van bogen voor ziene gewelven. Beneden rust een netge- welf op dragers van pijlers met voorge plaatste korintische zuilen. De hoekstuk ken zijn gevuld met in rolwerk gevangen menselijke figuren. De zuilen dragen een kroonlijst met een fries waarin bijbelse voorstellingen zijn aangebracht. Aan bei de zijden van het bouwwerk ontving elk gewelfvak drie voorstellingen die van el kaar gescheiden zijn door een Haderknop. De in totaal 18 scènes in het fries kregen aanduidingen met de bijbelplaats. Aan de westelijke zijde zijn scènes van „Sauls ondergang en doot. I Sam. XXXII" tot „Christus leert in den tempel onder Leer- ars. Luc. 2" te volgen en aan de oostelijke zijde zijn „T bouwen van de tooren van Babel. Gen. XI" tot „Christus opstandige ten derde dage: Mat. 28" aangebracht. Het genoemde Amsterdamse onderzoek leverde geen traditioneel iconografisch programma op in plaatsing of keuze, doch de scènes bleken wel gekozen uit het leven van David en Christus en er zijn enkele verbeelde vertellingen aangetroffen die geen voorbeelden bezitten in de onder zochte prentbijbels. Deze kunnen eigen vondsten zijn. Het is de onderzoekers op gevallen dat er meerdere kunstenaars aan de kraak moeten hebben gewerkt. Het verschil tussen de verfijnde decoratieve en architectonische gedeelten en de soms houterige uitwerkingen van de bijbelse scènes is groot. Toch moet ook de tafere len-snijder de opvattingen van de renais sance gekend hebben omdat hij de scènes uitbreidde met een veelal zeer klassieke architectonische setting. Op het bijbelse fries dat weer afgesloten wordt met lijsten die van een kleurige marmer-imitatie zijn voorzien de mees te architectonische gedeelten van de kraak kregen op het gesneden hout de suggestieve huid van marmer rust een balustrade die in latijnse hexameters de lof van het kunstwerk te lezen geeft. In die balustrade springen de voetstukken van de pijlers voor de verdieping naar voren. Zij bezitten reliëfplaten met op de antie ken teruggaande ornamentthema's, en de pijlers zelf dragen groteske decoraties. De lijstkapittelen der pijlers dragen op hun beurt weer de bases voor de karyatiden en persen die de bovenste kroonlijst dragen. Door opschriften wordt naar de figuurlij ke betekenis van deze in menselijke ge daanten verschijnende dragers verwezen. De vormgeving als geheel met slanke zui len en pijlers frêle lijstwerk en een uiterste verfijning in de decoratieve verrijkingen verwijst naar het neo-classicisme uit Ita lië, dat Renaissance genoemd wordt. Voor de renaissance-kunstenaars waren porta len en erebogen favoriete thema's die zij in allerlei architectonische toepassingen op een inventieve wijze opnieuw zochten te gebruiken. Dichtgezet In de vorige eeuw zijn de bogen van de begane grond dichtgezet met een deur en twee herenbanken met luifels en op de verdieping met houten panelen en ven sters met een botte tracering. De verfijnde charme van de galerij is hiermee ernstig aangetast. Niettemin verenigt de kraak van Oosterend de uit de middeleeuwen stammende didactische verbeelding van de heilsgeschiedenis en de op de antieken teruggaande zuilenleer en decoratieve schema's op een unieke wijze. De huma nistische en artistieke eruditie van de renaissance is in de kraak op een heel eigen manier dienstbaar gemaakt aan de traditionele lithurgische verbeelding. De kerk van Oosterend is niet voortdu rend vrij te bezichtigen, maar de koster die recht tegenover de koorsluiting woont wil belangstellenden zo veel mogelijk ter wille zijn. Het is aan te bevelen om een toneelkijkertje mee te nemen om de de tails op grotere afstand goed te kunnen bekijken. De resultaten van het Amster damse iconografische ondereoek zijn ge publiceerd in het Bulletin KNOB, jaar gang 77, april 1978. ové R. L. K. Fokkema ctei 9 O (til Gerrit Komrij 3heen in 1972 de (el „Tutti-frutti" de aantekening |de bundel aan- elijk een her- zou zijn van het 968 verschenen I "kgdenburgse hal- ollen en andere :hten". schrijft Komrij, dat gaat, er bleven vier gedichten over zo'n herdruk". Deze tiek verhindert niet ïans in de vereamel- 1 „Het schip De Wan- DV( de bundel uit 1968 icitaal is herdrukt, mèt Igji -frutti" en „De Ver- lte, king" (1977). De laat- indel verscheen oor- 1 celijk met twintig 1 es van Jan Bernhard n. De verzamelbun del bevat voorts „Sing Sing" en „Capriccio" die eerder in een beperkte op lage verschenen. Niet eer der gepubliceerd zijn de ju venilia, „Gedichten gevon den in een map, gedateerd 1964". De integrale herdruk van Komrij's debuut, een de buut waarmee hij op slag overtuigend voor de dag kwam als een sardonisch vereendschrijver heeft de dichter aangegrepen in de teksten een aantal wijzi gingen aan te brengen, waarvan de opmerkelijk ste als voorbeeld: „oelepie- per" is vervangen door „rare slungel". De vroegere verwerping blijkt ook hier uit een boutade te zijn ge weest, een uitdrukkings vorm waarin Komrij zeer sterk is. En dit niet alleen in proza, maar ook in zijn poëzie. Hij schrijft: Hln die martelen, regels die zeer doen. nde lichaamspijn, echt. Ja, teveel jels gelezen ook. 't Maakt je zo ziek. te zwelgen in schrammelmuziek, te luisteren naar het gekweel en verbrandende vuurwerkfabriek. te wentelen in weet-ik-veel, m je leven, vol smart en fatsoen, Me Poëtische Zucht te verdoen. Gerrit Komrij. De titel van de verzamel bundel duidt hier op: de wanhoop blijft als schip drijven. En dat het leven' aan de kunst gelijk is, en de kunst aan het leven, blijkt wel uit het octaaf dat zo ondubbelzinnig met „Ook" begint: men naar een ver- ig voor het wegwer- oordeel over poëzie tuit men ogenblikke- op een tegenspraak, ij laat immers niet af de nodige vakbe- tnheid zijivsonnetten, tuii®11 en douzains te j a. die alle op uiterst de «le wi ze een bizar s a en uit leven of kunst hten. De vormzucht art in kwaliteit zijn len ist, maar die spot oleen bescherming te- dreigende overwel- difvan het leven door de zinloosheid. In een son net staat de regel dat hij niet wil belijden hoezeer „zijn ziel" thans lijden moet. Het lijden aan de we reld kan door het woordje „thans" gelijk staan aan het lijden gedurende het schrijven en dus de doem van het dichterschap aan stippen. Een dichterschap dat dan als even zinloos gezien wordt als het leven. Deze fundamentele zinle digheid kan dan nog het beste drijvende gehouden worden door een verabso lutering van het absurde. Ook het gedicht is een gevangenis. 'n Zwaar met traliën ompaald papaverveld, Dat een dorado van gezangen is: Ze stijgen daaruit op met hees geweld. De dichters stelen, draaien, likken, liegen. Ze kijken wel onschuldig door de spijlen (Alsof ze hun bewakers niet bedriegen) Maar azen op de taarten met de vijlen. Zo kan de hoon die de poë zie treft in laatste instantie gezien worden als een po ging te ontsnappen aan omlaagtrekkende ver schijnselen in leven en kunst. Zo gezien getuigen de vereen van Komrij van een geestkracht die alleen maar, ondanks alle morbi diteit, opbeurend werkt. Gerrit Komrij. Het schip De Wanhoop. De Arbeider spers Amsterdam 1979.148 blz. 34,50. Henk Romijn Meijer kreeg van de Amsterdamse galerie Siau de opdracht een boek te schrijven over Siau's „stal". Hij maakte er een novelle van vol geestige dialogen die behalve de wereld van de kunst, vooral de omgang van mensen met elkaar typeert. „De stalmeesters" een schitterend, en tot dusver ten onrechte veronachtzaamd boekje. door T. van Deel Vroeger heeft Henk Romijn Meij er al eens een roman over kunst schilders geschreven: „Lieve Zus ter Ursula" (1969). Hij bouwde daarin de wereld van Galerie De Santekraam in voornamelijk dia logen op: een wat vermoeiend procédé, hoewel aandachtig toe gepast, dat door de aanzienlijke omvang van het boek zijn doel niet trof. In het werk van Romijn Meijer dat zeer ten onrechte weinig bekend is en voor het grootste deel in antiquariaten en bij De Slegte gezocht moet worden speelt fret gesproken woord een belangrijke rol. Zon der dat zij door de schrijver geïnterpre teerd worden, typeren de personages zich zelf er in alle opzichten mee, met behoud van nuances, tegenstrijdigheden, ingewik keldheid. Het is dan natuurlijk wel de kunst om het spreken, in het grotere verband van het boek, zo veelbetekenend mogelijk te laten zijn. Romijn Meijer heeft nu revanche op het uitdijend heelal van „Lieve Zuster Ursula" genomen met een veel kleiner verhaal, ook over een galerie en een „stal" kunstschilders: „De Stalmeesters of Ge heimhouding verzekerd". Dit boek. ge schreven en uitgegeven ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van Kunsthan del Siau te Amsterdam, is een juweeltje, dat merkwaardig genoeg bijna nergens aandacht heeft gekregen. Evenals „Lieve Zuster Ursula" is „De Stal meesters" een sleutelverhaal. Die eigen schap wordt in het tweede boek aardiger benut dan in het eerste. In feite handelt „De Stalmeesters" zelfs gedeeltelijk over het fictie maken van werkelijkheid. Er ■treedt namelijk een schrijver in op. de kunstcriticus Peter (die als Peter Roskam al in „Lieve Zuster Ursula" voorkwam), en deze heeft van de galerie-houder van Siau de opdracht gekregen een boek te schrij ven over hun „stal". Er ontstaat een Dros- te-cacao-busje-effect, met verschillende niveaus van verbeelding. Vooral de foto's van Siau's kunstenaars, die door het boek heen verspreid staan, maken het extra gecompliceerd, want alleen Mevrouw Mak-s en Maümd^jMlinkworden Jn.de, tekst onder eigen naam genoemd. Het spel met verbeelding en werkelijkheid heeft Romijn Meijer dit keer IngenlPüZer kunnen spelen omdat hij Peter de ik figuur liet zijn (in „Lieve Zuster Ursula" was hij een „derde persoon"), die als schrijver tobt met zijn stof. Voor de waardering maakt het. vind ik, betrekkelijk weinig uit of men bekend is met de werkelijkheid waarnaar „De Stal meesters" verwijst, of niet. Ik weet niets van Siau en van Siau's stal en kan het verhaal toch volop genieten als fictie. Het is, vergeleken met „Lieve Zuster Ursula", een mirakel hoe geconcentreerd dit nieu we boek de warrige kunstwereld uitbeeldt. Alweer geldt het adagium: laat het de mensen zélf zeggen. Talloze vermakelijke toneeltjes levert dat op, vooral de twee uitvoerige tafel-episodes waarin een aantal kunstenaars plus hun twee galerie houders een vuurwerk van meningen af steken zijn briljant gedaan. Er zijn maar weinig schrijvers die van zo'n chaos iets behoorlijks en onderhoudends kun nen maken, maar Romijn Meijer kan dat. Zin voor zin is aan zijn proza dan Iets fijnzinnigs te beleven; een bijna verlegen mengeling van deernis en kwaadaardig heid. of een Ironie die evengoed hoge ernst is. Want „De Stalmeesters" spot wel dik wijls met het kunstbedrijf en met de men sen die erin werken, maar heel dat gedoe wordt „exemplarisch voor onderling men selijk gedrag", en drukt voortdurend éen inzicht uit. namelijk dit: „de mensen wil len helemaal geen contact met elkaar". De kunstcriticus Peter, die binnen de kaft van het boek de schrijver is van een soort boek als „De Stalmeesters", staat buiten de gebeurtenissen. Hij is een Sherlock Holmes, hi) draagt ook zo'n hoedje, en hij creëert voor zijn boek een personage dat op zoek is naar de waarheid, „het wezen van het menselijk contact". Met een bloc note zit hij bij kunstenaars, hij Interviewt de vrouw van de schilder Maks (een schit terende passage!), hij gaat met een foto grafe bij weer anderen op bezoek, en tus sendoor kampt hij met problemen in zijn relatie tot z'n vriend Roos. In de meeste omstandigheden is Peter uitzonderlijk af wezig; hij stelt zich als speurder veilig in zijn onderzoek, hij is buitenstaander ten gerieve van de vorm. Welnu, df vorm van „De Stalmeesters" is perfect Jlumoristisch, afwisselend, wettig. Innerlijk* rtonologen van Peter, inter views, losse gesprekken, de aanzet voor een artikel over realisme, aantekeningen voor het gelegenheidsboek het vormt bijeen het mozaïek van een kunstwereld. Vooral de twee galeriehouders Bertus en Gene zijn in hun rolverdeling en activiteit onvergetelijk. Een fragment uit de eerste ontmoeting die Peter met zijn opdracht gevers had, biedt een indruk van dit proza: „Het trekt me wel", zeg Ik behoedzaam, „de uitdaging. Ik zou me in zekere zin los moeten maken van de werkelijkheid, na tuurlijk". „Je losmaken van de werkelijkheid?" vtaagt Gene geschrokken, „maar het gaat toch juist om de werkelijkheid?" „Maar als ik me niet tot op zekere hoogte los van de werkelijkheid maak, vind ik de vorm niet die ik nodig heb...' „Als het maar tot op zekere hoogte is, vinden wij het niet zo erg", stelt Gene mij gerust. „Mevrouw Maks!" zegt Bertus. „Wij zul len er voor zorgen dat je haar ontmoet! Dat is een fantastische vrouw. Zesentach tig en een klasse! En die heeft een huis houdster en die..." „Ber-tus!" zegt Gene. „Kun je dat nou even voor later bewaren? Kunnen we nou even zakelijk zijn?" „Maar ik moet een vorm geven aan het materiaal!" zeg ik. „Die vorm vind je wel", zegt Gene, „an ders neem je er maar een van een ander „Ik heb misschien een idee", zeg ik, alsof ik het net heb gekregen. „Elk verhaal heeft een vorm die intrinsiek is aan het gegeven!" „Je bent helemaal vrij om te schrijven wat je wilt", zegt Gene. „Als Je maar geen criminelen van ons maakt", zegt Bertus en Gene valt hem bij: „Geen criminelen". Criminelen worden deze stalmeesters hoewel de associatie met stelen ook in de tekst ter sprake komt niet. Wel sugge reert het slot van het boek, dat o.m. over Willink en Mathilde handelt, menig obscu re gebeurtenis, maar het is Juist een eigen schap van Romijn Meijers schrijven dat er ruimte in bestaat, mogelijkheid tot inter pretatie, terwijl tegelijkertijd de werke lijkheid scherp is dooreten en aan het bijzondere het algemene is onttrokken. Romijn Meijer is maar schijnbaar een realist, geïnteresseerd in „wereldjes" in werkelijkheid trekt hij met aandacht en fijnzinnigheid het masker van de wereld af Henk Romijn Meijer. De Stalmeesters. Amsterdam, De Opkomende Zon, 1978. 144 blz. Verspreiding: Meulenhoff. Am sterdam. gebonden, met foto's, ƒ.29.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 31