film over het platteland Gesprekken met W. F. Hermans Een schokkend relaas ZATERDAG 4 AUGUSTUS 1979 SKUNSTï ZATERDAG 4 AUGUSTUS 1979 25 door dr. H. S. Visscher Bertolucci's „1900" en Olmi's „De Klompenboom" hebben ons meer dan op het witte doek gebruikelijk is, vertrouwd gemaakt met het agrarische landschap, de ambiance van het platteland, het leven van de boerenbevolking. De derde „grote" film die ons met deze thematiek zo intensief confronteert, is Terence Malicks in Cannes met goud bekroonde „Days of heaven". Nochtans zijn de verschillen groot, en dat niet alleen doordat de twee eerstgenoemde films Italiaans zijn en de laatste Amerikaans is. Olmi's film was een liefdevolle, aandachtige en toegewijde observering van Italiaans boerenleven uit het begin van de twintigste eeuw, waarin de sociale thematiek impliciet maar daarom niet minder schrijnend uit het gebeuren naar voren trad. Bertolucci's brede, fresco-achtige schildering van boerenleven uit hoofdzakelijk diezelfde periode, was een vurig betoog inzake het sociale onrecht van de tegenstelling tussen „padrone" en boerenarbeider, en nam daardoor steeds sterkere allegorische allures aan. Malicks film verwerkt het agrarische en sociale thema op een heel speciale, eigenzinnige manier. Zijn landschap is het ruige, weerbarstig golvende gebied van eindeloze graanvelden waar de mens met zijn ontluikende techniek van stoomlocomotieven de film speelt zich eveneens in de vroege jaren van de twintigste eeuw af op lostrekt. Als in Steinbecks „Grapes of wrath" trekken seizoenarbeiders, afkomstig uit de uitzichtsloze sloppen van Chicago, opgepropt op de daken van treinwagons, naar „het beloofde land". Het huis Dominerend over het hele gebied van golvende graanvelden staat het huis van de eigenaar: een opvallend bouwsel van smalle, hoge contouren en de onmiskenbare allure van een stads „herenhuis". Het herinnert de opmerking is al eerder in de kritiek gemaakt aan Hoppers „huis bij de spoorbaan". Overigens geldt dat niet alleen voor dit huis, maar ook voor de graansilo's naast de spoorbaan of de huizen in de slotpassages van de film. Het is typerend voor de wonderbaarlijke fotografie van de film, die landschappen en huizen in een fascinerend licht en magisch-realistische scherpstelling weet te vangen. Het geeft de film een merkwaardige, metafysische dimensie. Het huis staat geïsoleerd, het heeft geen schuren en loodsen om zich heen. Het staat overal in beeld, nu eens heel groot en in beslagnemend, dan weer als een heel klein object, links of rechts in de grote totalen van het landschap. Men kan het zien, het benaderen er zijn een paar prachtige „subjectieve" opnamen als een van de hoofdpersonen om het huis heendwaalt maar het blijft onbereikbaar, ontoegankelijk. Het heeft ook, door steedse allure, niets te maken met „de natuur", die zich in een eigen autonoom leven en in volmaakte indifferentie om het huis uitstrekt. Niet voor niets last Malick Bunuel-achtige beelden in van „natuurleven", van „plantaardig bewind" en later, waar de natuur ingrijpt in het menselijk gebeuren, de afzichtelijke, sterk vergrote koppen van sprinkhanen. Het verwijt van „mooifilmerij" dat men Malick gemaakt heeft op grond van zijn schitterende beeldvorm is, althans voor het allergrootste deel, niet juist: de natuur is er niet het object van de esthetisch waarderende menselijke blik, maar de mens zelf is het object van de natuur, een natuurobject, geworden. Alle menselijk gebeuren, alle menselijke handelingen, alle personages als zodanig hebben die „object"-kwaliteit: een merkwaardige tweedimensionaliteit; de psychische dimensie ontbreekt. Menselijk gebeuren Het menselijk gebeuren: een jonge seizoenarbeider, met zijn meisje en zijn jonge zusje weggevlucht uit Chicago, waar hij op de fabriek een machtswellustige opzichter heeft neergeslagen, zet zijn meisje aan tot een huwelijk met de jonge, ziekelijke boer, van wie hij te weten is gekomen dat hij nog maar kort te leven heeft. Zo wordt het huis voor het drietal „toegankelijk". Ze beleven er „days of heaven". Het leven krijgt een onwaarschijnlijke gloed, een irreële glans: de wereld van de seizoenarbeid ligt ver weg, de natuur wordtéén grote speelplaats; uit het niets strijken twee primitieve vliegtuigjes neer met een circusgroepje, dat de sfeer van vreemde lichtvoetigheid nog verhoogt. Dat kan niet duren. De boer ontdekt de werkelijke relatie tussen zijn jonge vrouw en de seizoenarbeider ironisch genoeg op het moment waarop zij aan haar vroegere geliefde vertelt dat zij écht van haar man is gaan houden. De liefde van de boer verkeert in een dolle wraakzucht verhevigd door de sprinkhanenplaag die zijn landerijen teistert en de brand die tengevolge van de bestrijding het overblijvende zwart blakert. De boer, plotseling zelf straatarm geworden, wil de andere man vermoorden, maar wordt zelf. uit noodweer, gedood. Overhaast vlucht het drietal uit wat ooit „het paradijs" was. Later wordt de man na een angstjagende, fanatieke achtervolging door de politie gedood. De vrouw en het meisje komen weer in de stad terecht, de eerste waarschijnlijk in de prostitutie. Het jonge zusje wordt in een internaat opgeborgen, ontvlucht daaruit. Het laatste wat wij van haar zien is, hoe zij langs de rails van een spoorbaan wandelt. Een symbool? Het was ooit een trein, die haar naar „het land van belofte" bracht. Duidingen Het volstrekt ongedefinieerde van dat zogenaamde „open einde", alsmede het elliptische karakter ervan, legt de scène open voor verschillende „duidingen". Maar in feite geldt dat voor de hele film. In het begin, tijdens de treinreis, horen we de stem van het jonge zusje, dat in retrospectief het verhaal vertelt, spreken over een apocalyptisch visioen van vuur, vernietiging en ondergang. Op dat moment is die „sprong" nog niet duidelijk later voltrekt het visioen zich in de schrikwekkende beelden van de brand. Op de vlucht uit „het paradijs", als ze met een bootje dagenlang een rivier bevaren, vertelt dezelfde stem hoe zij 's nachts de geheimzinnige en demonische tekenen van „menselijk leven" op de oevers waarneemt; er ls een raadselachtige en heel beklemmende opname van een groep mannen die rondom een laaiend vuur een vreemd ceremonieel lijken uit te voeren. Malicks film is even schoon als somber. Het kwaad en het onrecht heersen overal. De opzichter op de boerderij oefent even willekeurig „macht" uit als de opzichter in de fabriek. De moord op de laatstgenoemde vindt zijn pendant in de moord op de jonge boer Er is geen recht, er is „macht" en machteloosheid, er is „bezit" en de honger van de niet-bezitters, er is een grondeloos en ondefinieerbaar „kwaad" en er omheen is de natuur: geen pastorale, maar blind, dreigend noodlot, stroom van on-menselijkheid waarin het menselijke verzinkt. Eén van de meest opzettelijke alweer aan Bunuel herinnerende shots: het wijnglas dat de jonge vrouw in het water laat vallen tijdens een heimelijke nachtelijke bijeenkomst met haar „voormalige" minnaar: close-up van het glas op de bodem van de rivier, terwijl het water er in nooit aflatende stroom langsheen glijdt. „Scheppend nihilisme" is een bundeling van 25 interviews met W. F. Hermans. De auteur geeft voortdurend commentaar op zijn wereldbeschouwing in het algemeen en op zijn werk in het bijzonder. T. van Deel waardeert met name de samenhang van Hermans' opvattingen. door T. van Deel In „De Minusman" vertelt de auteur, Heinz Sobota, schaamteloos over zijn schandelijk leven. Het boek is een zogeheten bekentenisroman; het is een literaire pestbuil. Het confronteert ons met het angstaanjagend mysterie van het kwaad door J. van Doorne Al meer dan een halve eeuw worden in ons land schrijvers geïnter viewd. Het begon met E. d'Oliveira, die „De man nen van'80" aan het woord liet komen en „De jongere generatie" die erna kwam. In de dertiger jaren was G. H. 's-Gravesande van ve len de gesprekspartner, wiens „Sprekende schrijvers" nog altijd in teressant is. Een belangrijke bundel inter views uit de zestiger jaren is die van H. U. Jessurun d'Oli veira. In „Scheppen riep hij gaat van au" voerde hij voor het eerst diepgaande gesprek ken met auteurs over hun werk. Deze tekstgerichte aan pak wilde een bijdrage leve ren aan onze kennis van de onstaansgeschiedenis ën de interpretatie van het literaire werk en daarin stond d'Olivei ra betrekkelijk alleen. Ook heel informatief is „Wat zij bedoelen" van Bernlef en Schippers, een onmisbare ge- sprekkenbundel. In de jaren zestig en zeventig is het genre druk beoefend. Dag- en week bladen, en ook literaire tijd schriften, publiceerden gere geld interviews met schrij vers, die vervolgens gebun deld werden (Bibeb, Auwera, HP-schrijversportretten, Van Marissing, enz.) Het kan niet anders of deze door de media gestimuleerde belanstelling voor de persoon van de schrijver beïnvloedt de manier waarop zijn werk door het publiek bekeken wordt. Weliswaar zijn er talloze soor ten gesprekken mogelijk van biografisch tot tekstinter- pretatief, van politiek tot filo sofisch, van grappig tot ern stig, van kort tot lang maar steeds is het de schrijver in persoon die uitspraken doet. Het onderzoek naar de wer king van die uitspraken op de perceptie van zijn literaire werk moet nog plaatsvinden. Keuze Een vijfentwintigtal inter views met Willem Frederik Hermans is door Frans A. Janssen onlangs bijeenge bracht in het boek „Schep pend nihilisme". Het is een keuze uit een totaal van onge veer 85, door de jaren heen. Blijkens zijn uitspraak (overi gens verkeerd geciteerd op de flap): „Ik leg me erop toe in een interview dingen te zeg gen die ik nog niet in een boek heb verteld", is Hermans zich van het gevaar bewust dat schrijvers in gesprek hun boe ken nog eens dunnetjes over doen. Of zoiets helemaal ver meden kan worden is een an dere vraag. Ik geloof van niet en deze bundel interviews laat dat ook wel zien: Hermans' ideeën, mondeling geuit, zijn al bekend uit zijn werk en/of uit voorafgaande interviews. Maar een echt bezwaar is dat niet, want het is ook waar dat Hermans er steeds moeite voor doet zijn algemene ideeën actueel te maken in het gesprek. Waar ze in zijn literaire werk in een verbeelde wereld functioneren, doen ze het in zijn interviews in de echte wereld. Een van de meest opvallende eigenschappen van dit „Scheppend nihilisme" is: sa menhang. Zoals in Hermans' boeken geen mus van het dak valt zonder dat het een bete kenis heeft, zo getuigen deze gesprekken er ook van dat Hermans' wereldbeschouwing samenhangend is. Daarin ver schilt hij van de meeste au teurs. Hij heeft een duidelijke opvatting over allerlei zaken, opvattingen die gegrond zijn op een „filosifie". Deze zou met behulp van citaten kort getypeerd kunnen worden, ook kan men deze heel goed opmaken uit romans als „Nooit meer slapen". In de interviewbundel is het meest fundamentel gesprek in dit opzicht met Ben Bos gevoerd. De katholieke Bos vraagt zo wollig naar „menselijke ver bondenheid" en „zingeving", hij heeft het over „deze mede menselijk geleefde wereld" en het „volmaakte geluk", dat Hermans mogelijk daardoor tot uiterst samenvattende uit spraken komt, resulterend in: „Ik beschouw mijzelf als een fantast, maar met argwaan te genover wensdromen. Vrede voor de mens heb ik nooit waargenomen en daarom durf ik er ook niet over te schrijven". Is het gesprek met Bos van levensbeschouwelijke aard, dat met Kooiman en Graft- dijk gaat daarentegen uitvoe rig in op het literaire werk en de interpretatie daarvan. Met Fons Elders praat Hermans over filosofie (Wittgenstein e.d.), met Marja Roscam Ab- bing over poezen, en met Har ry Mulisch over de toestand in de wereld en de wijze waarop een schrijver zich dient te ge dragen. Martin Ruyter van de Volkskrant wordt halverwege het interview de straat op ge stuurd, omdat hij onaange kondigd een fotograaf laat binnenkomen. Het is alles heel amusant, en tegelijk ern stig, want Hermans is in al deze situaties op een indruk wekkende manier zichzelf en erg bereid serieus op de vra gen zelfs van het school meisje Magda Oude Stegge, voor de schoolkrant in te gaan. Hermans' nihilistische hou ding is Inderdaad scheppend. Niet alleen als hij schrijft („Schrijven heeft voor mij geen zin, als het niet opgevat wordt als een mythologiseren de bezigheid. Een roman be schouw ik als een persoonlijke mythologie"), maar ook als hij spreekt, getuige deze bundel gesprekken. Scheppend nihilisme. Inter views met Willem Frederik Hermans. Samengesteld door Frans A. Janssen. Loeb Van der Velden, Amsterdam, 1979. 350 blz. 29.50. Er is al voor de laatste grote oorlog een literair genre ontstaan, dat „be kentenis-romans" ge noemd wordt. Een toch wel vreemd woord, want elke echte roman is een bekentenis. Maar zoals zovele woorden die een algemene betekenis zouden kunnen hebben, heeft dit woord een spe ciale betekenis. Onder bekentenis-roman wordt een autobiografi sche roman verstaan, die een bekentenis in houdt. Een bekentenis is in gangbaar Neder lands een erkenning van een boze daad. De misdadiger bekent. Hij geeft een bepaalde mis daad, althans een daad toe. Onwillekeurig den ken wij dan tevens aan berouw. Dat doen wij dan, omdat in de bijbel bekentenis met berouw verbonden is. Maar een bekentenis behoeft nog geen berouw in te houden. In een zogenaamde bekente nis-roman is dat zeker niet. In bij mij bekende romans van dit genre is dat dan ook niet het geval. Ik noem enkele na men: Geeraerts, Reve en Ge net. Immers, indien van be rouw sprake zou zijn, zou zulk een roman niet geschreven zijn. Een berouwvol zondaar loopt niet met zijn zonden te kevop. En dat doen nu juist de genoemde auteurs en ande ren. Zij zien er brood in, zij pralen met hun schofterighe den en zij zoeken een uitgever die hun bekentenis wil uitge ven, omdat er inderdaad brood in zit. En het allerergste is, dat be kentenis-romans het vaak doen voorkomen alsof zij pro test-romans zijn ten opzichte van die schandelijke burger lijke samenleving die de mis dadiger uitstoot. Smerig Zulk een smerig werkstuk heb ik dezer dagen gelezen. De ti tel is „De minusman" en het is geschreven door de crimineel Heinz Sobota, een Oostenrij ker die in dit boek zijn leven beschrijft. Hij heeft ongeveer tien jaar in gevangenissen doorgebracht. Zittend in een gevangenis in Marseille heeft hij het boek geschreven. De Nederlandse uitgever vertelt mij, dat Sobota in een inter view gezegd heeft, dal hij hoopte dat zijn boek een brug zou slaan tussen wat dan wel de fatsoenlijke wereld ge noemd wordt en die van de onfatsoenlijken onder ons. Dit is een quasi-ethische uit spraak die het werk een ach tergrond tracht te geven, die er in werkelijkheid niet is. Ik moet daartoe in de inhoud van het relaas duiken. De „ik" is zoon van een autoritaire va der en een heel lieve moeder De jongen is een erotomaan voor wie meisjes en later vrou wen alleen maar bestaan om hem genot te schenken. Hij is. zoals dat in de volksmond heet, een jongen die niet deugt. Verscheidene malen wordt hij gestraft, maar telkens weer krijgt hij gelegenheid tot een nieuw be gin. Hij is dan ook beslist niet slachtoffer van een boze maatschappij. Maar hij ver kiest pooler te worden, soute neur Hij doet nog veel meer Hij leidt voor anderen on schuldige meisjes op tot hoer. Hij verkoopt zelfs vrouwen die hij eerst tot prostitutie ge bracht heeft. En dat opleiden gaat met veel wreedheid ge paard. Zeer stuitende bijzon derheden worden verteld. Niet alleen wreedheid, ook walge lijkheden worden verteld. En dat dan alles om die befaam de brug te slaan tussen fat soen en on-fatsoen. Alsof cri minaliteit gelijk zou staan met on-fatsoen. De man Sobota is niet eens een echte sadist. Hij geniet niet van zijn wreedheden. Zij zijn slechts functioneel: de wil van de meisjes moet volko men gebroken worden, want daarna kan hij aan haar geld verdienen. Het spreekt van zelf dat alle politie agenten, officieren van justitie, rech ters en cipiers sadisten zijn, smerige lieden. Geen berouw*^M Het meest schofterige dat de auteur gedaan heeft, wordt zonder enig spoor van berouw verteld. Hij is een lange, ster ke en voor vrouwen aantrek kelijke man In de gevange nissen wordt veel homofiele liefde bedreven. In de ge vangenissen die hij kent. zijn gemeenschappelijke cellen. Geen enkel detail wordt de lezer bespaard. Op een keer wordt een nog jonge, mooie, schuchtere Jongen bij Sobota en zijn kornuiten binnen ge bracht Hij wordt begeerd, maar Sobota. als primus inter pares, eist de Jongen voor zich op. Hij doet de jongen niets. Maar wat later verkoopt hij de jongen aan de medegevange nen voor een fles rum. De jon gen wordt vastgebonden, hem wordt de mond gesnoerd en hij wordt vele malen ver kracht, zo zelfs dat zijn sluit spier openscheurt en zijn bloed zich met zijn uitwerpse len vermengt. Dan gaan allen slapen, ook Sobota. In de mor gen vinden zij de jongen opge hangen. Het kind had dat met zijn broekriem gedaan. Nie mand had het gemerkt. Het edel gezelschap had als een roos geslapen Ik krijg de indruk dat deze Heinz Sobota behalve een cri minele figuur, ook een praal hans is. Het slot van het boek is onsamenhangend en be staat slechts uit nare anekdo tes. De auteur kreeg kennelijk haast. Een literaire fout. Mag nu wat in dit boek geschreven is, geschreven worden? Zeker wel. Alles mag beschreven worden. Het gaat om de inten tie, de bedoeling Als iemand ons de spiegel van onze wereld wil voorhouden, mag dat. Maar in dit boek gaat het om een bekentenis. En dat zonder berouw, zonder ook maar de schijn van protest. Sobota verkoopt zijn liederlijkheid, zoals hij vrouwen verkocht heeft. Sobota wil niet zeggen dat de wereld slecht is. hij wil ook niet zeggen dat hij slecht is. Hij doet het voorkomen alsof hij slachtoffer is van het burgerlijk fatsoen Dat maakt dit boek zo liederlijk. Mag ik nu over dit boek schrijven? Is het niet beter, er het zwijgen over toe te doen? Zeker niet. Ook zon der mijn recensie zal dit boek wel verkocht worden. Derge lijke boeken verkopen zich zelf. Er zijn nu eenmaal men sen die geschokt willen wor den. Zij vinden nu eenmaal het gebruik van vleze woor den machtig. Laat ze hun ge noegen. Maar ik doel op ande re mensen. Ik doel op mensen, die werkelijk mens willen zijn en die willen weten hoedanig hun aarde is. Wel, lees dit boek. „De Minusman" van Heinz Sobota. Oorspronkelijke titel „Der Minus-mann". Vertaling van J. M. W. Liefrink. Uitge geven door Elsevier Manteau te Amsterdam en Brussel. Pa perback. Aantal pagina's 276. Prijs 24,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 25