W Arabische prioriteiten Een goede tweede, of: Het Jonathan-model sj Het CDA minacht zijn kiezers ii I Wilde ware christelijke leerkracht opstaan? Een lezer ophet PODIUM fRIJDAG 3 AUGUSTUS 1979 P 9 RHS 11 Het ontslag van een CPN'er in Katwijk door C. Rijnsdorp Welke filmacteur was dat ook weer die onlangs in een vraaggesprek vertelde volkomen genoegen te nemen met een tweede plaats in de algemene beoordeling? En hij meende het. Deze uitspraak getuigde van een wijze zelfkennis. Maar het is ook een kwestie van karakter. In de topsport is het meestal zo, dat de eerste plaats het eigenlijke doel is. Komt men niet verder dan een tweede plaats, dan is dat iets om er voorlopig in te K berusten. „Ik wil niet voor de l 6 ille zoveelste maal de tweede zijn." Nee, voor die acteur waarmee ik begon was de tweede plaats het natuurlijk hoogtepunt. Hier komt 1 Samuël 23 vers 17 in de gedachten, waar men in de Statenvertaling leest, dat Jonathan tegen David zegt: „gij zult koning worden over Israël, en ik zal de tweede bij u zijn." Nu waren hier twee bijzondere factoren in het geding, namelijk de sterke genegenheid tussen beide mannen door Harry Wesselink De toekomstige politieke koers van het CDA is onderwerp van bespre kingen geworden door de publicatie van de verslagen van de daarover in Veldhoven gevoerde gesprekken. Als CDA-lid zou ik daarop willen reageren. Ter inleiding: Op het verkiezings congres in december 1976 verklaar de lijsttrekker Van Agt aangaande de CDA-voorkeur voor toekomstige regeringspartners: „Wij maken géén buigingen naar links of rechts. Van het afleggen van een intentie verklaring kan onder de omstandig heden van nu géén sprake zijn. De WD vraagt er niet om. De PvdA moet eerst met zichzelf in het reine komen over de vraag in welke mate Zij zich bij de vorming van een kabi net wil voegen naar de verkiezings uitslag." PvdA en WD reageerden afwijzend op deze uitspraak om géén voor keursuitspraak. te doen. Het CDA verschool zich achter de „omstan digheden van nu", namelijk de aan wezigheid van de PvdA-meerder- heidsstrategie. In plaats van kleur te bekennen en de kiezers vóór de verkiezingen te vertellen met wie het CDA nó de verkiezingen het liefst zou regeren, liet men de kie zers hieromtrent in onzekerheid. Respect voor de kiezer betekent evenwel, dat hij er recht op heeft om vóór de verkiezingen te weten waartoe zijn stem gebruikt gaat worden. Immers, samensmelting van het confessionele en het pro gressieve verkiezlngsprögram tot een regeerakkoord, levert toch een geheel ander kabinetsbeleid op, dan het compromis van het confessione le en het liberale program. De CDA- kiezer heeft in 1977 slechts lijdzaam mogen toezien hoe CDA-toparties- ten in het formatie-circus eerst een nummer opvoerden met de PvdA- artiesten om ten slotte een CDA/ WD-kabinet uit de hoge hoed te toveren. De CDA-supporter die hoopte op een CDA/PvdA-kabinet had pech. Hij heeft meer kans op zo'n kabinet door in het vervolg PvdA te stem men. De CDA-supporter die samen werking met de WD verkoos had geluk, zij het dat hij voor voortzet ting van deze samenwerking beter in het vervolg WD kan stemmen, gezien het door vooraanstaande CDA'ers weer lonken naar de PvdA. Het CDA voerde in 11 de „lood-om- oud-ijzer-theorie" hoog in zijn vaan del. Een onvervalste uiting van machtsdenken, dat ten doel heeft te allen tijde verzekerd te zijn van regeringsdeelname? Angst om schaapjes uit de kudde te verliezen? Een voorkeursuitspraak betekent immers het verlies van óf de CDA'ers die regeren met de PvdA verwerpen, óf de CDA'ers die rege ren met de WD onaanvaardbaar achten. Als dit destijds de achterlig gende gedachte is geweest, dan blijkt het uitgangspunt van het CDA de macht van het getal in plaats van de evangelische inspi ratie! CDA hoe nu verder? Blijf je een partij met twee gezichten? Het ver slag van het beraad van Veldhoven over de toekomstige koers wijst uit, dat het CDA bij de eerstkomende Tweede-Kamerverkiezingen haar handen wenst vrij te houden. Of het dan te formeren kabinet een CDA/ WD- dan wel een CDA/PvdA-kabi net zal worden, zal né de verkie zingsuitslag pas door de CDA-kop- stukken bezien worden. Wederom zal de kiezers niet tevoren een dui delijke voorkeur gepresenteerd worden, op basis waarvan ze welbe wust hun stem kunnen uitbrengen. Ze mogen slechts blindelings hun stem komen inleveren! Deze handelwijze van de CDA-top, een herhaling van 1977, getuigt mijns inziens van onwilligheid om de kiezer enige invloed te geven op de kabinetsformatie. Dit getuigt van minachting voor de kiezers. Zichzelf respecterende CDA'ers zul len in het vervolg een voorkeursuit spraak van het CDA eisen en zich, ingeval van niet-inwilliging van dit gerechtvaardigd verlangen, wenden tot een wél politieke duidelijkheid verschaffende partij. Ik kan ze geen ongelijk geven. en het religieuze feit dat David door Samuël tot koning was gezalfd. Maar dat neemt niet weg dat Jonathan in deze geschiedenis blijk geeft van karakteradel. Wijze zelfkennis en karakteradel nemen niet weg, dat de houding overeenkomstig het Jonathan-model ook voor de persoon in kwestie praktisch de beste is. Men stoot hier immers op het principiële verschil tussen eerzucht en ambitie. Jaren geleden was ik eens te gast op een joodse middelbare school. De directeur of rector was een al oude man, en de onderdirecteur of conrector verried naar alle kanten, dat hij brandde van ongeduld om de plaats van de bejaarde, eerwaardige Jood in te nemen. Of het op den duur zo gegaan is weetik niet, maar de drang naar de eerste plaats was maar al te duidelijk. Nu is de functie van directeur of rector geen hachelijke zaak in die zin, dat de benoeming voor lange tijd geldt. In de sport is het houden van het record zelden voor altijd en meestal niet voor lang. Men moet die eerste plaats dan, zoals dat heet, afstaan. Het accent gaat dan liggen ophet feit, dat men de eerste is geweest: eretekenen, kranteknipsels, foto's worden dan zuinig bewaard orin aan die glorietijd te herinneren. Maar die tijd is dan voorbij. ■In de Verenigde Staten wordt de vice-president na de soms plotselinge dood van de president diens opvolger. Truman volgde de al lang zieke en invalide president Roosevelt op in 1945; enfin, men weet het, Johnson kwam in de plaats van de vermoorde Kennedy en Ford werd president na de afzetting van Nixon. Sommige tweeden zullen de eersten zijn. Of ze zich als eersten kunnen handhaven, is dan de vraag. Deze opvolgingsregeling is optimistisch; men neemt aan dat een vice-president er zich geen ogenblik van bewust is, dat hij belang heeft bij de dood van zijn baas. Het gaat mij als leek niet om de Amerikaanse staatsinrichting, maar, zoals gezegd, om het principiële verschil tussen eerzucht en ambitie. Natuurlijk is een tweede plaats, op welk gebied dan ook en waar dan ook, al heel wat. Er zijn in de Tour de France ook renners die op de 24e plaats eindigen. Ik heb het over een tweede plaats om het begrip ambitie te illustreren. En om ambitie duidelijk te onderscheiden van eerzucht. Eerzucht brengt een enorme inspanning mee en het gevaar van te grijpen naar ongeoorloofde middelen. In wezen heeft eerzucht iets destructiefs: eerst moeten mededingers op een of andere manier onschadelijk worden gemaakt, maar op den duur vernietigt de eerzuchtige zichzelf. Eerzucht, gepaard aan machtsbegeerte, werkt vernietigend, terwijl daarentegen ambitie cultureel vruchtbaar is. Zonder ambitie geen cultuur. De jonge prozaïst Van Deyssel was enorm eerzuchtig. Hij identificeert Tich in zijn schetsen over een zekere X te Parijs met een twintigjarige jongeman, die de Lichtstad bezoekt. „Ik ben twintig jaar, ik geloof achting voor niemand te hebben." En dan deze prachtige karakteristiek van de hoogmoedige mens: „Iedereen beledigt mij onophoudelijk." „Je suis un homme fort, J'arriverai" (ik ben een krachtfiguur, ik kom er wel). Maar diezelfde Van Deyssel was toch al in zijn Jonge tijd zo verstandig ergens te schrijven (ik geloof in de tweede bundel Verzamelde Opstellen) „het is al een hele eerzucht, die voor twee generaties schrijven wil." U ziet: het woord „twee" speelt mij onder het schrijven nogal door het hoofd. Prediker 4 vers 15 over „de jongeling, de tweede" laat ik nu maar rusten. Ambitie kan men dus globaal omschrijven als „een goede tweede te willen zijn en daarmee genoegen te nemen." In dat „tweede te willen zijn" zit de stuwkracht, en in dat „genoegen nemen" de wijze zelfkennis en zelfbeheersing. Eerzucht wil heersen, ambitie wil dienen. Eerzucht is destructief, ambitie creatief. De arme Jonathan was de tweede bij zijn vader, maar het is hem niet gegeven geweest de tweede bij David te worden. Hij is dienend en strijdend ten offer gevallen aan het Saul-David drama. Voor Jonathan heb ik altijd een enorme bewondering gehad. In de jaren vijftig publiceerde ik een gedicht „Klacht om Jonathan" in het tijdschrift Ontmoeting. In dat vers duikt uit een diepe stilte tegen een rotswand Davids klacht om Jonathan weer op. Die klacht kan niet sterven. En ten slotte „winnend aan krachten, stijgt ze, een adelaar, steil uit de nachten, en roept ze, hoog en ver, nauw hoorbaar meer op aarde, naar God of engel en de bleke morgenster." Ridderlijkheid, „waer bistu bleven?" door Hans Keesmaat Terwijl de lucht van koemest en gier mijn dakraam binnen dringt, lees ik teleurgesteld nogmaals het artikel van drs. T. M. Gilhuis in Trouw van 6 juli '79 over het ontslag van Jan Dirk Pronk als leraar aan het Pieler Groencollege in Kat wijk. Reden: hij is CPN'er. Een, gezien het verleden van de CPN (niet het oorlogsverleden) voor mij begrijpelijke zaak: de partij is officieel altijd atheïstisch geweest en we konden haar tot voor kort niet geheel en al een autoritair karakter ontzeggen. Maar de tijden lijken te veranderen (zie ook het interview met Wolft in Hervormd Nederland van een aan- tal weken geleden) en als we de CPN vergelijken met bijv. de SGP dan klinkt de godsbevestiging van som migen uit die partij me godslaster- Ujker in de oren dan de godsontken ning van menig marxist. En over het democratisch gehalte van de SGP moeten we maar zwijgen: ze schijnen nog niet te beseffen dat vrouwen ook mensen zijn. Waar ligt nu mijn bezwaar tegen het artikel en de opvatting van Gilhuis en waarom ben ik teleurgesteld? Enkele jaren geleden las ik een boekje van Gilhuis: „Op de speel plaats van het heil" uitgegeven on der auspiciën van School en Evan gelie door Kok-Kampen (1973). In het hoofdstuk „Links èn rechts in de school" spreekt Gilhuis zich uit tegen het als legitiem naast elkaar aanvaarden van linkse en rechtse scholen met de bijbel. Hij protes teert tegen deze dubbelzinnigheid en noemt dit zelfs „christelijke" ontucht. Ik citeer: „Wat is dat voor een één heid in Christus, die wel voor de zondag geldt, maar die blijkbaar bij het geloven op maandag stuk breekt? Het móet mogelijk zijn, hier samen een weg te volgen die de weg van Jezus is." Mijn vraag is nu aan Gilhuis, hoe dit te rijmen valt met zijn standpunt over het ontslag van Pronk. Theoretisch is het mogelijk dat laatstgenoemde as. zondag naast Gilhuis in de kerk zit. Wat gebeurt er dan, want Pronks geloof en Gilhuis' geloof zijn „op maandag blijkbaar al stukgesprongen. Vooronderstellingen De heer Gilhuis gaat blijkbaar van de stilzwijgende vooronderstelling uit dat een mens (een marxist, een christen) een constante is. Hij heeft zich wellicht naar aanleiding van al of niet vervelende ervaringen aan de VU een beeld en gelijkenis ge maakt van „de" CPN'er. Hiermee is natuurlijk de dialoog niet gediend, ongeacht de aangevoerde citaten ter bewijsvoering. Bij voorbeeld het citaat van Marcus Bakker uit een bundel van dertien jaar geleden. Kan er binnen dertien jaar niets veranderen? Dèt er binnen de CPN wat veranderd is, valt niet te ont kennen. Als ik goed begrepen heb. is de heer Gilhuis zelfs binnen zes jaar van gedachten veranderd. Zie het eerder door mij gegeven citaat uit zijn brochure waarvan de in houd mijns inziens haaks staat op zijn artikel over Jan Drlk Pronk. Het zou trouwens best interessant geweest zijn als Gilhuis op de in houd van Bakkers citaat was inge- door H. J. Neuman Er kunnen allerlei redenen zijn waarom mensen notitie willen ne men of de zaak willen bepleiten van de Palestijnen; dan werkt bij hen de humanitaire drijfveer. Mi- schien ook koesteren ze in het alge meen sympathie voor de strijd van de Palestijnen; dat is dan de poli tieke drijfveer. En tenslotte kun nen ze menen dat de Arabische solidariteit zo groot is dat de olie toevoer naar onze streken ernstig in gevaar komt als we niet, in woord en/of daad, doen blijken van onze wens dat de Palestijnen recht geschiedt; met anderen woorden: de economische drijfveer. Nu zal wel geen van deze motieven voorkomen in reincultuur. Ieder standpunt ten gunste van de Pales tijnen zal vermoedelijk de invloed verraden van meer dan één motief. Wie bijvoorbeeld aandringt op „subtiele" contacten met de Pales tijnse Bevrijdings-Organisatie en daarvoor het weinig subtiele mid del te baat neemt van een der Hil- versumse zenders, die is er kenne lijk óók nog op uit de aandacht te vestigen op zichzelf. Verder zullen de genoemde drijfveren niet bij ie dereen in even sterke mate werk zaam zijn. Toch durf ik de specula tie aan dat een naar verhouding grote plaats toekomt aan het eco nomisch argument, de vrees dus voor het verlies van aardolie. Het opmerkelijke van dit economi sche argument is dat het, zoals ge zegd, zelf weer steunt op een poli tieke veronderstelling: deze name lijk dat de Arabische solidariteit zo groot is dat de olielanden in het Midden-Oosten bereid zijn de prijs en de produktie van hun voor naamste bodemschat te laten va riëren al naar gelang het de zaak van de Palestijnen dient. De inter viewer van Robert Strauss, Carters afgezant naar het Midden-Oosten, gebruikte in „U.S. News World Report" de term „yo-yo manipula tion". Solidariteit is niet hetzelfde als unanimiteit Er kan nog altijd sprake zijn van Arabische solidari teit, ook als Egypte vindt dat het een vredesverdrag met Israël kan sluiten en een meerderheid van Arabische staten is het met die opvatting (nog?) niet eens. Maar solidariteit houdt wel nauw ver band met de rangschikking van binnenlandse prioriteiten. En dan doemen allerlei vraagtekens op. Wat is een Arabische mogendheid zoal bereid ondergeschikt te ma ken aan a) de zaak van de Palestij nen en b) haar verzet tegen het Egyptisch-Israëlische vredesver drag? Is het eigenlijk wel juist een Arabische (of elke andere) mogend heid te beschouwen als een com pacte eenheid, die handelt volgens een enkele wil en volgens één ran gorde van prioriteiten? Of moeten we veeleer nagaan welke groep of welke groepen in zo'n staat de la kens uitdelen en ons vervolgens afvragen welke belangen zij onder geschikt wensen te maken aan al gemene doelstellingen van het soort als zoeven genoemd? Laat er vooral geen misverstand over bestaan: dit zijn geen louter abstracte of theoretische vragen. Het antwoord is namelijk bepalend voor de mate van werkelijke soli dariteit die de Palestijnen door hun Arabische broeders en zusters wordt bewezen en dus ook voor de houdbaarheid van het economi sche argument. Als in Irak de zit tende president bet veld moet rui men voor zijn voormalige tweede man Sadam Hoessein en deze laat ste ontdekt korte tijd daarna een komplot tegen zijn leven, dan kan men dit natuurlijk proberen te ver klaren in het licht van de tegenstel ling tussen Egypte en het Arabi sche afwijzingsfront. Maar het kan net zo goed een gevolg zijn van de interne machtsstrijd in een land, waar een (sjiïetisehe) meerderheid van de bevolking in een soort per manente revolte leeft tegen het be wind van de plaatselijke Baath- partij. Een ander voorbeeld is Syrië. On der president Hafiz al-Assad is daar het heft volledig in handen gekomen van een godsdienstige minderheid die slechts zo'n elf pro cent van de gehele bevolking uit maakt: de Alawi's of Alawieten. Dr. N. van Dam, verbonden aan het Nederlandse ministerie van bui tenlandse zaken, heeft onlangs over de machtsstrijd in Syrië een boekje opengedaan: „The Struggle for Power in Syria - Sectarianism, Regionalism and Tribalism in Poli tics, 1961-1978" (Londen 1979). Hij laat daarin zien hoe de Syrische Baath-partij, in 1940 te Damascus gesticht door Michel Aflaq (een Grieks-orthodox christen) en Salah al-Din Bitar (een soennitisch mos lim) o.a. ten doel had mensen zon der onderscheid naar godsdienst, plaats van herkomst of stamver band warm te krijgen voor het Ara bisch nationalisme en een bepaal de vorm van socialisme. De wer ving van leden richtte zich echter, als gevolg van min of meer toeval lige omstandigheden, aanvankelijk vooral op het Syrische platteland waar de godsdienstige minderhe den (Alawieten, Druzen, Ismaëlie- ten, christenen) procentueel nu eenmaal sterker zijn vertegen woordigd dan in een stad als Da- Bovendien waren ook in het Syri sche leger de godsdienstige min derheden krachtig aanwezig. Dat was voor een deel toe te schrijven aan het opzettelijk beleid van de Franse mandaatregering die pro beerde in de „Troupes Spéciales du Levant" (kern van de latere natio nale legers van Libanon en Syrië) een tegenwicht te scheppen voor het nationalistische streven van de soenni-meerderheid. Bovendien was een militaire carrière door de meeste soennilandeigenaren ge minacht voor leden van de min derheden vaak het enige middel om maatschappelijk hogerop te ko men en financiële zekerheid te ver werven. De geschiedenis van Syrië sedert de onafhankelijkheid is een aan eenschakeling van militaire staats grepen geweest, waarvan sommige slaagden en andere mislukten. Suc ces hing o.m. af van de mate van geheimhouding die de samen zweerders vooraf wisten te bewa ren; en om het zekere voor het onzekere te nemen nodigden ze dan tot hun komplot bij voorkeur ge- loofs-, stam- en plaatsgenoten, vrienden en familieleden uit. Faal de de putsch en liepen de samen zweerders tegen de lamp, dan wer den bij de daaropvolgende zuive ring vaak betrekkelijk homogene gaan. Het eerste deel van het citaat is mijns Inziens een aardige weerga ve van de geloofsbeleving van me nig christen. Ik citeer: „Het geloof spruit in laatste instantie voort uit een onbegrip van schijnbare on macht tegenover deze krachten (van natuur en maatschappij)". In middels zijn er marxisten die erken nen dat christenen niet (meer) aan deze omschrijving voldoen, die dus niet langer het vrije spel der maat schappelijke krachten als een soort natuurramp over zich heen willen laten komen. Het tweede deel van Bakkers citaat: „De daadwerkelijke actie, resulterend in het communis me, die het bewijs levert van de mogelijkheden van de mens om de maatschappij te beheersen, neemt uiteindelijk de grondslagen van het geloof weg." Dit tweede deel blijkt dus niet te kloppen want sommige gelovigen blijken zich zelfs als lid van de CPN aan te melden. Vast bijten groepen buiten gevecht gesteld. De eerste tijd waren met name soen- nietische officieren nogal geneigd maar niet altijd even bekwaam tot conspiraties. Het gevolg was dat telkens opnieuw soennietische groepen werden „uitgezuiverd". De Alawieten daarentegen zagen voortdurend kans bun invloed te vergroten, net zo lang tot die van daag de dag ongeveer absoluut is. Van Dam beschrijft in bijzonder heden de opkomst van president Assad. Maar hij noteert ook enkele verschijnselen die wellicht wijzen op een ondermijning van diens po sitie. Juist omdat de Alawieten zo veel succes hebben gehad, speelt nu vrijwel elke machtsstrijd aan de top zich af binnen hun gemeen schap. De gewapende interventie in Libanon, waartoe Assad in 1976 besloot en die veel minder succes heeft en veel langer duurt dan was verwacht, is aanleiding geweest tot ernstige kritiek. Het neerschie ten boven Libanon van zes Syri sche MIGs door Israëlische piloten (in splinternieuwe Amerikaanse F- 15s) is als een zware vernedering ervaren. En het verzet van de ove rige Syriërs tegen het machtsmono polie van de Alawieten neemt toe. De moord op zo'n zestig Alawieti- sche cadetten in Aleppo (16 juni) staat daar vermoedelijk niet los van. Kortom, de indruk als zou men in de Arabische wereld aan niets an ders denken dan een het bevorde ren van de Palestijnse zaak en het frustreren van het Egyptisch-Israë lische vredesverdrag is oppervlak kig en onjuist. De voortdurende strijd om de binnenlandse macht is zeker zo belangrijk. Zoals Marcus Bakker de gelovige zijn plaats wees dertien jaar gele den, zo reageert Gilhuis op vrijwel Identieke wijze door zich vast te bijten in zijn voorstelling van „de" CPN'er. Ik begrijp niet dat Gilhuis hetzelfde doet als zijn tegenstan ders. Hij moet toch zeker begrijpen wat het betekent als iemand de dialoog ontwijkt. Voorbeeld: in een brochure van P. Kuyt (voormalig directeur van de pedagogische aca demie De Driestar „op reformatori sche grondslag" te Gouda) lezen we over de Unie-cahiers in het alge meen en Gilhuis in het bijzonder: „Wat we missen in de cahiers: doordat de „waarden" (dat wat de mens doet, wat hij behoort te doen, wat van hem verwacht wordt), sterk op de voorgrond ko men te staan, worden de normen, ons geopenbaard in Gods wet, naar de achtergrond verschoven, waar door het Bijbels „evenwicht" tussen beginselen en normen, waarden, ze den en gewoonten, zo belangrijk voor de christelijke school zoek raakt. We ontmoeten in de cahiers niet een christen of christin (alweer niet! Hans K.) die voor de Heere belijdt:enz., dan volgt drie kwart pagina volgeschreven met wat Je volgens Kuyt allemaal moet zeggen, wil Je een christen zijn naar zijn beeld en gelijkenis, (zie: Om welke waarden gaat het in de chris telijke school, ultg. DeBanier, Utrecht. Primaat Als wij werkelijk vruchtbaar willen spreken over scholen met de bijbel zou het onder meer kunnen gaan over de vraag in hoeverre de onder- wijswerkelljkheid de kinderen (hier: de Jong-wolwassenen) in staat stelt en aanmoedigt de werkelijkheid rondom hen met een open, dat wil zeggen: in principe eindeloos te va- riëeren wijze te onderzoeken en in welke mate het onderwijs de onver schilligheid ten aanzien van de werkelijkheid bij de Jongferen in de hand werkt, op welke manier het (christelijk) onderwijs in Katwijk de heersende Ideologie stilzwijgend en/of openlijk bevestigt dan wel te- genstelde ideeën aan bod laat ko men. Of het onderwijs in Katwijk samenwerking tussen de kinderen bevordert resp. de onderlinge com petitie aanmoedigt. Over de vraag of de kinderen worden beoordeeld volgens het „rechtvaardige" gellj- ke-monniken-gelij ke-kappen-sy s teem. enz. Misschien zal dan blijken dat het bijbels christendom in een aantal gevallen tot ideologie is verworden, namelijk daar waar het achter de kar van het westerse kapitalisme is gespannen, krachteloos geworden en gereduceerd tot een verzameling regels waarop naar omstandighe den „Ja", gezegd moet worden en liefst nog „amen", bijvoorbeeld tij dens een sollicitatiegesprek. Daar wordt vooral onder invloed van de huidige arbeidsmarkt nogal eens „gegierd" (lees nestgeur van kerke lijke en/of politieke richting ver spreid. zie ook regel één van dit artikel), met dit verschil, dat Indien een boer het doet er iets groeit en tijdens bedoelde gesprekken iets niet tot stand komt, nl. de dialoog. Egbert Boeker (misschien komt Gil huis hem wel eens tegen in de VU- katakomben) schrijft terecht in de PPR-aktiekrant van 16 maart 1979: „Een grete verleiding voor het bijzonder onderwijs is de poli tieke diskrimi natie van onderwij zend personeel!" Door een misverstand ter redactie wordt deze beschouwing van Hans Keesmaat (onderwijzer aan een school met de bijbel in Nieuwer- brug aan de Rijn) met enige vertra- ging gepubliceerd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 11