W
Arabische prioriteiten
Een goede tweede, of: Het Jonathan-model
sj Het CDA minacht
zijn kiezers
ii
I
Wilde ware
christelijke
leerkracht
opstaan?
Een lezer ophet PODIUM
fRIJDAG 3 AUGUSTUS 1979
P 9 RHS 11
Het ontslag
van een
CPN'er
in Katwijk
door C. Rijnsdorp
Welke filmacteur was dat ook weer
die onlangs in een vraaggesprek
vertelde volkomen genoegen te
nemen met een tweede plaats in de
algemene beoordeling? En hij
meende het. Deze uitspraak
getuigde van een wijze zelfkennis.
Maar het is ook een kwestie van
karakter. In de topsport is het
meestal zo, dat de eerste plaats het
eigenlijke doel is. Komt men niet
verder dan een tweede plaats, dan is
dat iets om er voorlopig in te
K berusten. „Ik wil niet voor de
l 6
ille
zoveelste maal de tweede zijn." Nee,
voor die acteur waarmee ik begon
was de tweede plaats het natuurlijk
hoogtepunt.
Hier komt 1 Samuël 23 vers 17 in de
gedachten, waar men in de
Statenvertaling leest, dat Jonathan
tegen David zegt: „gij zult koning
worden over Israël, en ik zal de
tweede bij u zijn." Nu waren hier
twee bijzondere factoren in het
geding, namelijk de sterke
genegenheid tussen beide mannen
door Harry Wesselink
De toekomstige politieke koers van
het CDA is onderwerp van bespre
kingen geworden door de publicatie
van de verslagen van de daarover in
Veldhoven gevoerde gesprekken.
Als CDA-lid zou ik daarop willen
reageren.
Ter inleiding: Op het verkiezings
congres in december 1976 verklaar
de lijsttrekker Van Agt aangaande
de CDA-voorkeur voor toekomstige
regeringspartners: „Wij maken
géén buigingen naar links of rechts.
Van het afleggen van een intentie
verklaring kan onder de omstandig
heden van nu géén sprake zijn. De
WD vraagt er niet om. De PvdA
moet eerst met zichzelf in het reine
komen over de vraag in welke mate
Zij zich bij de vorming van een kabi
net wil voegen naar de verkiezings
uitslag."
PvdA en WD reageerden afwijzend
op deze uitspraak om géén voor
keursuitspraak. te doen. Het CDA
verschool zich achter de „omstan
digheden van nu", namelijk de aan
wezigheid van de PvdA-meerder-
heidsstrategie. In plaats van kleur
te bekennen en de kiezers vóór de
verkiezingen te vertellen met wie
het CDA nó de verkiezingen het
liefst zou regeren, liet men de kie
zers hieromtrent in onzekerheid.
Respect voor de kiezer betekent
evenwel, dat hij er recht op heeft
om vóór de verkiezingen te weten
waartoe zijn stem gebruikt gaat
worden. Immers, samensmelting
van het confessionele en het pro
gressieve verkiezlngsprögram tot
een regeerakkoord, levert toch een
geheel ander kabinetsbeleid op, dan
het compromis van het confessione
le en het liberale program. De CDA-
kiezer heeft in 1977 slechts lijdzaam
mogen toezien hoe CDA-toparties-
ten in het formatie-circus eerst een
nummer opvoerden met de PvdA-
artiesten om ten slotte een CDA/
WD-kabinet uit de hoge hoed te
toveren.
De CDA-supporter die hoopte op
een CDA/PvdA-kabinet had pech.
Hij heeft meer kans op zo'n kabinet
door in het vervolg PvdA te stem
men. De CDA-supporter die samen
werking met de WD verkoos had
geluk, zij het dat hij voor voortzet
ting van deze samenwerking beter
in het vervolg WD kan stemmen,
gezien het door vooraanstaande
CDA'ers weer lonken naar de PvdA.
Het CDA voerde in 11 de „lood-om-
oud-ijzer-theorie" hoog in zijn vaan
del. Een onvervalste uiting van
machtsdenken, dat ten doel heeft te
allen tijde verzekerd te zijn van
regeringsdeelname? Angst om
schaapjes uit de kudde te verliezen?
Een voorkeursuitspraak betekent
immers het verlies van óf de
CDA'ers die regeren met de PvdA
verwerpen, óf de CDA'ers die rege
ren met de WD onaanvaardbaar
achten. Als dit destijds de achterlig
gende gedachte is geweest, dan
blijkt het uitgangspunt van het
CDA de macht van het getal in
plaats van de evangelische inspi
ratie!
CDA hoe nu verder? Blijf je een
partij met twee gezichten? Het ver
slag van het beraad van Veldhoven
over de toekomstige koers wijst uit,
dat het CDA bij de eerstkomende
Tweede-Kamerverkiezingen haar
handen wenst vrij te houden. Of het
dan te formeren kabinet een CDA/
WD- dan wel een CDA/PvdA-kabi
net zal worden, zal né de verkie
zingsuitslag pas door de CDA-kop-
stukken bezien worden. Wederom
zal de kiezers niet tevoren een dui
delijke voorkeur gepresenteerd
worden, op basis waarvan ze welbe
wust hun stem kunnen uitbrengen.
Ze mogen slechts blindelings hun
stem komen inleveren!
Deze handelwijze van de CDA-top,
een herhaling van 1977, getuigt
mijns inziens van onwilligheid om
de kiezer enige invloed te geven op
de kabinetsformatie. Dit getuigt
van minachting voor de kiezers.
Zichzelf respecterende CDA'ers zul
len in het vervolg een voorkeursuit
spraak van het CDA eisen en zich,
ingeval van niet-inwilliging van dit
gerechtvaardigd verlangen, wenden
tot een wél politieke duidelijkheid
verschaffende partij. Ik kan ze geen
ongelijk geven.
en het religieuze feit dat David door
Samuël tot koning was gezalfd.
Maar dat neemt niet weg dat
Jonathan in deze geschiedenis blijk
geeft van karakteradel.
Wijze zelfkennis en karakteradel
nemen niet weg, dat de houding
overeenkomstig het
Jonathan-model ook voor de
persoon in kwestie praktisch de
beste is. Men stoot hier immers op
het principiële verschil tussen
eerzucht en ambitie.
Jaren geleden was ik eens te gast op
een joodse middelbare school. De
directeur of rector was een al oude
man, en de onderdirecteur of
conrector verried naar alle kanten,
dat hij brandde van ongeduld om
de plaats van de bejaarde,
eerwaardige Jood in te nemen. Of
het op den duur zo gegaan is weetik
niet, maar de drang naar de eerste
plaats was maar al te duidelijk. Nu
is de functie van directeur of rector
geen hachelijke zaak in die zin, dat
de benoeming voor lange tijd geldt.
In de sport is het houden van het
record zelden voor altijd en meestal
niet voor lang. Men moet die eerste
plaats dan, zoals dat heet, afstaan.
Het accent gaat dan liggen ophet
feit, dat men de eerste is geweest:
eretekenen, kranteknipsels, foto's
worden dan zuinig bewaard orin aan
die glorietijd te herinneren. Maar
die tijd is dan voorbij.
■In de Verenigde Staten wordt de
vice-president na de soms
plotselinge dood van de president
diens opvolger. Truman volgde de
al lang zieke en invalide president
Roosevelt op in 1945; enfin, men
weet het, Johnson kwam in de
plaats van de vermoorde Kennedy
en Ford werd president na de
afzetting van Nixon. Sommige
tweeden zullen de eersten zijn. Of ze
zich als eersten kunnen handhaven,
is dan de vraag. Deze
opvolgingsregeling is optimistisch;
men neemt aan dat een
vice-president er zich geen ogenblik
van bewust is, dat hij belang heeft
bij de dood van zijn baas.
Het gaat mij als leek niet om de
Amerikaanse staatsinrichting,
maar, zoals gezegd, om het
principiële verschil tussen eerzucht
en ambitie.
Natuurlijk is een tweede plaats, op
welk gebied dan ook en waar dan
ook, al heel wat. Er zijn in de Tour
de France ook renners die op de 24e
plaats eindigen. Ik heb het over een
tweede plaats om het begrip
ambitie te illustreren. En om
ambitie duidelijk te onderscheiden
van eerzucht. Eerzucht brengt een
enorme inspanning mee en het
gevaar van te grijpen naar
ongeoorloofde middelen. In wezen
heeft eerzucht iets destructiefs:
eerst moeten mededingers op een of
andere manier onschadelijk worden
gemaakt, maar op den duur
vernietigt de eerzuchtige zichzelf.
Eerzucht, gepaard aan
machtsbegeerte, werkt
vernietigend, terwijl daarentegen
ambitie cultureel vruchtbaar is.
Zonder ambitie geen cultuur.
De jonge prozaïst Van Deyssel was
enorm eerzuchtig. Hij identificeert
Tich in zijn schetsen over een zekere
X te Parijs met een twintigjarige
jongeman, die de Lichtstad
bezoekt. „Ik ben twintig jaar, ik
geloof achting voor niemand te
hebben." En dan deze prachtige
karakteristiek van de hoogmoedige
mens: „Iedereen beledigt mij
onophoudelijk." „Je suis un homme
fort, J'arriverai" (ik ben een
krachtfiguur, ik kom er wel). Maar
diezelfde Van Deyssel was toch al in
zijn Jonge tijd zo verstandig ergens
te schrijven (ik geloof in de tweede
bundel Verzamelde Opstellen) „het
is al een hele eerzucht, die voor twee
generaties schrijven wil."
U ziet: het woord „twee" speelt mij
onder het schrijven nogal door het
hoofd. Prediker 4 vers 15 over „de
jongeling, de tweede" laat ik nu
maar rusten. Ambitie kan men dus
globaal omschrijven als „een goede
tweede te willen zijn en daarmee
genoegen te nemen." In dat
„tweede te willen zijn" zit de
stuwkracht, en in dat „genoegen
nemen" de wijze zelfkennis en
zelfbeheersing. Eerzucht wil
heersen, ambitie wil dienen.
Eerzucht is destructief, ambitie
creatief.
De arme Jonathan was de tweede
bij zijn vader, maar het is hem niet
gegeven geweest de tweede bij
David te worden. Hij is dienend en
strijdend ten offer gevallen aan het
Saul-David drama.
Voor Jonathan heb ik altijd een
enorme bewondering gehad. In de
jaren vijftig publiceerde ik een
gedicht „Klacht om Jonathan" in
het tijdschrift Ontmoeting. In dat
vers duikt uit een diepe stilte tegen
een rotswand Davids klacht om
Jonathan weer op. Die klacht kan
niet sterven. En ten slotte
„winnend aan krachten,
stijgt ze, een adelaar,
steil uit de nachten,
en roept ze, hoog en ver,
nauw hoorbaar meer op aarde,
naar God of engel en de bleke
morgenster."
Ridderlijkheid, „waer bistu
bleven?"
door Hans Keesmaat
Terwijl de lucht van koemest en gier mijn dakraam binnen
dringt, lees ik teleurgesteld nogmaals het artikel van drs. T.
M. Gilhuis in Trouw van 6 juli '79 over het ontslag van Jan
Dirk Pronk als leraar aan het Pieler Groencollege in Kat
wijk. Reden: hij is CPN'er. Een, gezien het verleden van de
CPN (niet het oorlogsverleden) voor mij begrijpelijke zaak:
de partij is officieel altijd atheïstisch geweest en we konden
haar tot voor kort niet geheel en al een autoritair karakter
ontzeggen.
Maar de tijden lijken te veranderen
(zie ook het interview met Wolft in
Hervormd Nederland van een aan-
tal weken geleden) en als we de CPN
vergelijken met bijv. de SGP dan
klinkt de godsbevestiging van som
migen uit die partij me godslaster-
Ujker in de oren dan de godsontken
ning van menig marxist. En over
het democratisch gehalte van de
SGP moeten we maar zwijgen: ze
schijnen nog niet te beseffen dat
vrouwen ook mensen zijn.
Waar ligt nu mijn bezwaar tegen het
artikel en de opvatting van Gilhuis
en waarom ben ik teleurgesteld?
Enkele jaren geleden las ik een
boekje van Gilhuis: „Op de speel
plaats van het heil" uitgegeven on
der auspiciën van School en Evan
gelie door Kok-Kampen (1973). In
het hoofdstuk „Links èn rechts in
de school" spreekt Gilhuis zich uit
tegen het als legitiem naast elkaar
aanvaarden van linkse en rechtse
scholen met de bijbel. Hij protes
teert tegen deze dubbelzinnigheid
en noemt dit zelfs „christelijke"
ontucht.
Ik citeer: „Wat is dat voor een één
heid in Christus, die wel voor de
zondag geldt, maar die blijkbaar bij
het geloven op maandag stuk
breekt? Het móet mogelijk zijn, hier
samen een weg te volgen die de weg
van Jezus is." Mijn vraag is nu aan
Gilhuis, hoe dit te rijmen valt met
zijn standpunt over het ontslag van
Pronk. Theoretisch is het mogelijk
dat laatstgenoemde as. zondag
naast Gilhuis in de kerk zit. Wat
gebeurt er dan, want Pronks geloof
en Gilhuis' geloof zijn „op maandag
blijkbaar al stukgesprongen.
Vooronderstellingen
De heer Gilhuis gaat blijkbaar van
de stilzwijgende vooronderstelling
uit dat een mens (een marxist, een
christen) een constante is. Hij heeft
zich wellicht naar aanleiding van al
of niet vervelende ervaringen aan
de VU een beeld en gelijkenis ge
maakt van „de" CPN'er. Hiermee is
natuurlijk de dialoog niet gediend,
ongeacht de aangevoerde citaten
ter bewijsvoering. Bij voorbeeld het
citaat van Marcus Bakker uit een
bundel van dertien jaar geleden.
Kan er binnen dertien jaar niets
veranderen? Dèt er binnen de CPN
wat veranderd is, valt niet te ont
kennen. Als ik goed begrepen heb.
is de heer Gilhuis zelfs binnen zes
jaar van gedachten veranderd. Zie
het eerder door mij gegeven citaat
uit zijn brochure waarvan de in
houd mijns inziens haaks staat op
zijn artikel over Jan Drlk Pronk.
Het zou trouwens best interessant
geweest zijn als Gilhuis op de in
houd van Bakkers citaat was inge-
door H. J. Neuman
Er kunnen allerlei redenen zijn
waarom mensen notitie willen ne
men of de zaak willen bepleiten
van de Palestijnen; dan werkt bij
hen de humanitaire drijfveer. Mi-
schien ook koesteren ze in het alge
meen sympathie voor de strijd van
de Palestijnen; dat is dan de poli
tieke drijfveer. En tenslotte kun
nen ze menen dat de Arabische
solidariteit zo groot is dat de olie
toevoer naar onze streken ernstig
in gevaar komt als we niet, in
woord en/of daad, doen blijken van
onze wens dat de Palestijnen recht
geschiedt; met anderen woorden:
de economische drijfveer.
Nu zal wel geen van deze motieven
voorkomen in reincultuur. Ieder
standpunt ten gunste van de Pales
tijnen zal vermoedelijk de invloed
verraden van meer dan één motief.
Wie bijvoorbeeld aandringt op
„subtiele" contacten met de Pales
tijnse Bevrijdings-Organisatie en
daarvoor het weinig subtiele mid
del te baat neemt van een der Hil-
versumse zenders, die is er kenne
lijk óók nog op uit de aandacht te
vestigen op zichzelf. Verder zullen
de genoemde drijfveren niet bij ie
dereen in even sterke mate werk
zaam zijn. Toch durf ik de specula
tie aan dat een naar verhouding
grote plaats toekomt aan het eco
nomisch argument, de vrees dus
voor het verlies van aardolie.
Het opmerkelijke van dit economi
sche argument is dat het, zoals ge
zegd, zelf weer steunt op een poli
tieke veronderstelling: deze name
lijk dat de Arabische solidariteit
zo groot is dat de olielanden in het
Midden-Oosten bereid zijn de prijs
en de produktie van hun voor
naamste bodemschat te laten va
riëren al naar gelang het de zaak
van de Palestijnen dient. De inter
viewer van Robert Strauss, Carters
afgezant naar het Midden-Oosten,
gebruikte in „U.S. News World
Report" de term „yo-yo manipula
tion".
Solidariteit is niet hetzelfde als
unanimiteit Er kan nog altijd
sprake zijn van Arabische solidari
teit, ook als Egypte vindt dat het
een vredesverdrag met Israël kan
sluiten en een meerderheid van
Arabische staten is het met die
opvatting (nog?) niet eens. Maar
solidariteit houdt wel nauw ver
band met de rangschikking van
binnenlandse prioriteiten. En dan
doemen allerlei vraagtekens op.
Wat is een Arabische mogendheid
zoal bereid ondergeschikt te ma
ken aan a) de zaak van de Palestij
nen en b) haar verzet tegen het
Egyptisch-Israëlische vredesver
drag? Is het eigenlijk wel juist een
Arabische (of elke andere) mogend
heid te beschouwen als een com
pacte eenheid, die handelt volgens
een enkele wil en volgens één ran
gorde van prioriteiten? Of moeten
we veeleer nagaan welke groep of
welke groepen in zo'n staat de la
kens uitdelen en ons vervolgens
afvragen welke belangen zij onder
geschikt wensen te maken aan al
gemene doelstellingen van het
soort als zoeven genoemd?
Laat er vooral geen misverstand
over bestaan: dit zijn geen louter
abstracte of theoretische vragen.
Het antwoord is namelijk bepalend
voor de mate van werkelijke soli
dariteit die de Palestijnen door
hun Arabische broeders en zusters
wordt bewezen en dus ook voor de
houdbaarheid van het economi
sche argument. Als in Irak de zit
tende president bet veld moet rui
men voor zijn voormalige tweede
man Sadam Hoessein en deze laat
ste ontdekt korte tijd daarna een
komplot tegen zijn leven, dan kan
men dit natuurlijk proberen te ver
klaren in het licht van de tegenstel
ling tussen Egypte en het Arabi
sche afwijzingsfront. Maar het kan
net zo goed een gevolg zijn van de
interne machtsstrijd in een land,
waar een (sjiïetisehe) meerderheid
van de bevolking in een soort per
manente revolte leeft tegen het be
wind van de plaatselijke Baath-
partij.
Een ander voorbeeld is Syrië. On
der president Hafiz al-Assad is
daar het heft volledig in handen
gekomen van een godsdienstige
minderheid die slechts zo'n elf pro
cent van de gehele bevolking uit
maakt: de Alawi's of Alawieten.
Dr. N. van Dam, verbonden aan het
Nederlandse ministerie van bui
tenlandse zaken, heeft onlangs
over de machtsstrijd in Syrië een
boekje opengedaan: „The Struggle
for Power in Syria - Sectarianism,
Regionalism and Tribalism in Poli
tics, 1961-1978" (Londen 1979). Hij
laat daarin zien hoe de Syrische
Baath-partij, in 1940 te Damascus
gesticht door Michel Aflaq (een
Grieks-orthodox christen) en Salah
al-Din Bitar (een soennitisch mos
lim) o.a. ten doel had mensen zon
der onderscheid naar godsdienst,
plaats van herkomst of stamver
band warm te krijgen voor het Ara
bisch nationalisme en een bepaal
de vorm van socialisme. De wer
ving van leden richtte zich echter,
als gevolg van min of meer toeval
lige omstandigheden, aanvankelijk
vooral op het Syrische platteland
waar de godsdienstige minderhe
den (Alawieten, Druzen, Ismaëlie-
ten, christenen) procentueel nu
eenmaal sterker zijn vertegen
woordigd dan in een stad als Da-
Bovendien waren ook in het Syri
sche leger de godsdienstige min
derheden krachtig aanwezig. Dat
was voor een deel toe te schrijven
aan het opzettelijk beleid van de
Franse mandaatregering die pro
beerde in de „Troupes Spéciales du
Levant" (kern van de latere natio
nale legers van Libanon en Syrië)
een tegenwicht te scheppen voor
het nationalistische streven van de
soenni-meerderheid. Bovendien
was een militaire carrière door
de meeste soennilandeigenaren ge
minacht voor leden van de min
derheden vaak het enige middel
om maatschappelijk hogerop te ko
men en financiële zekerheid te ver
werven.
De geschiedenis van Syrië sedert
de onafhankelijkheid is een aan
eenschakeling van militaire staats
grepen geweest, waarvan sommige
slaagden en andere mislukten. Suc
ces hing o.m. af van de mate van
geheimhouding die de samen
zweerders vooraf wisten te bewa
ren; en om het zekere voor het
onzekere te nemen nodigden ze dan
tot hun komplot bij voorkeur ge-
loofs-, stam- en plaatsgenoten,
vrienden en familieleden uit. Faal
de de putsch en liepen de samen
zweerders tegen de lamp, dan wer
den bij de daaropvolgende zuive
ring vaak betrekkelijk homogene
gaan. Het eerste deel van het citaat
is mijns Inziens een aardige weerga
ve van de geloofsbeleving van me
nig christen. Ik citeer: „Het geloof
spruit in laatste instantie voort uit
een onbegrip van schijnbare on
macht tegenover deze krachten
(van natuur en maatschappij)". In
middels zijn er marxisten die erken
nen dat christenen niet (meer) aan
deze omschrijving voldoen, die dus
niet langer het vrije spel der maat
schappelijke krachten als een soort
natuurramp over zich heen willen
laten komen. Het tweede deel van
Bakkers citaat: „De daadwerkelijke
actie, resulterend in het communis
me, die het bewijs levert van de
mogelijkheden van de mens om de
maatschappij te beheersen, neemt
uiteindelijk de grondslagen van het
geloof weg." Dit tweede deel blijkt
dus niet te kloppen want sommige
gelovigen blijken zich zelfs als lid
van de CPN aan te melden.
Vast bijten
groepen buiten gevecht gesteld. De
eerste tijd waren met name soen-
nietische officieren nogal geneigd
maar niet altijd even bekwaam
tot conspiraties. Het gevolg was
dat telkens opnieuw soennietische
groepen werden „uitgezuiverd". De
Alawieten daarentegen zagen
voortdurend kans bun invloed te
vergroten, net zo lang tot die van
daag de dag ongeveer absoluut is.
Van Dam beschrijft in bijzonder
heden de opkomst van president
Assad. Maar hij noteert ook enkele
verschijnselen die wellicht wijzen
op een ondermijning van diens po
sitie. Juist omdat de Alawieten zo
veel succes hebben gehad, speelt
nu vrijwel elke machtsstrijd aan
de top zich af binnen hun gemeen
schap. De gewapende interventie
in Libanon, waartoe Assad in 1976
besloot en die veel minder succes
heeft en veel langer duurt dan was
verwacht, is aanleiding geweest
tot ernstige kritiek. Het neerschie
ten boven Libanon van zes Syri
sche MIGs door Israëlische piloten
(in splinternieuwe Amerikaanse F-
15s) is als een zware vernedering
ervaren. En het verzet van de ove
rige Syriërs tegen het machtsmono
polie van de Alawieten neemt toe.
De moord op zo'n zestig Alawieti-
sche cadetten in Aleppo (16 juni)
staat daar vermoedelijk niet los
van.
Kortom, de indruk als zou men in
de Arabische wereld aan niets an
ders denken dan een het bevorde
ren van de Palestijnse zaak en het
frustreren van het Egyptisch-Israë
lische vredesverdrag is oppervlak
kig en onjuist. De voortdurende
strijd om de binnenlandse macht is
zeker zo belangrijk.
Zoals Marcus Bakker de gelovige
zijn plaats wees dertien jaar gele
den, zo reageert Gilhuis op vrijwel
Identieke wijze door zich vast te
bijten in zijn voorstelling van „de"
CPN'er. Ik begrijp niet dat Gilhuis
hetzelfde doet als zijn tegenstan
ders. Hij moet toch zeker begrijpen
wat het betekent als iemand de
dialoog ontwijkt. Voorbeeld: in een
brochure van P. Kuyt (voormalig
directeur van de pedagogische aca
demie De Driestar „op reformatori
sche grondslag" te Gouda) lezen we
over de Unie-cahiers in het alge
meen en Gilhuis in het bijzonder:
„Wat we missen in de cahiers:
doordat de „waarden" (dat wat
de mens doet, wat hij behoort te
doen, wat van hem verwacht
wordt), sterk op de voorgrond ko
men te staan, worden de normen,
ons geopenbaard in Gods wet, naar
de achtergrond verschoven, waar
door het Bijbels „evenwicht" tussen
beginselen en normen, waarden, ze
den en gewoonten, zo belangrijk
voor de christelijke school zoek
raakt. We ontmoeten in de cahiers
niet een christen of christin (alweer
niet! Hans K.) die voor de Heere
belijdt:enz., dan volgt drie
kwart pagina volgeschreven met
wat Je volgens Kuyt allemaal moet
zeggen, wil Je een christen zijn naar
zijn beeld en gelijkenis, (zie: Om
welke waarden gaat het in de chris
telijke school, ultg. DeBanier,
Utrecht.
Primaat
Als wij werkelijk vruchtbaar willen
spreken over scholen met de bijbel
zou het onder meer kunnen gaan
over de vraag in hoeverre de onder-
wijswerkelljkheid de kinderen (hier:
de Jong-wolwassenen) in staat stelt
en aanmoedigt de werkelijkheid
rondom hen met een open, dat wil
zeggen: in principe eindeloos te va-
riëeren wijze te onderzoeken en in
welke mate het onderwijs de onver
schilligheid ten aanzien van de
werkelijkheid bij de Jongferen in de
hand werkt, op welke manier het
(christelijk) onderwijs in Katwijk
de heersende Ideologie stilzwijgend
en/of openlijk bevestigt dan wel te-
genstelde ideeën aan bod laat ko
men. Of het onderwijs in Katwijk
samenwerking tussen de kinderen
bevordert resp. de onderlinge com
petitie aanmoedigt. Over de vraag
of de kinderen worden beoordeeld
volgens het „rechtvaardige" gellj-
ke-monniken-gelij ke-kappen-sy s
teem. enz.
Misschien zal dan blijken dat het
bijbels christendom in een aantal
gevallen tot ideologie is verworden,
namelijk daar waar het achter de
kar van het westerse kapitalisme is
gespannen, krachteloos geworden
en gereduceerd tot een verzameling
regels waarop naar omstandighe
den „Ja", gezegd moet worden en
liefst nog „amen", bijvoorbeeld tij
dens een sollicitatiegesprek. Daar
wordt vooral onder invloed van de
huidige arbeidsmarkt nogal eens
„gegierd" (lees nestgeur van kerke
lijke en/of politieke richting ver
spreid. zie ook regel één van dit
artikel), met dit verschil, dat Indien
een boer het doet er iets groeit en
tijdens bedoelde gesprekken iets
niet tot stand komt, nl. de dialoog.
Egbert Boeker (misschien komt Gil
huis hem wel eens tegen in de VU-
katakomben) schrijft terecht in de
PPR-aktiekrant van 16 maart
1979: „Een grete verleiding voor
het bijzonder onderwijs is de poli
tieke diskrimi natie van onderwij
zend personeel!"
Door een misverstand ter redactie
wordt deze beschouwing van Hans
Keesmaat (onderwijzer aan een
school met de bijbel in Nieuwer-
brug aan de Rijn) met enige vertra-
ging gepubliceerd.