Meer openbaarheid
Repeterende geestdrift
De zon
laat zich
niet
wegcijferen
Het antwoord tegen het zwarte informatie-circuit:
h
RIJD AG 27 JULI 1979
BINNENLAND
TROUW/KWARTET P 9 RHS 11
Het artikel van mr. W. J.
van Bennekom op de Podi-
um-pagina van vorige week
is een opvallende bijdrage
in de zich gelukkig nog
steeds verder ontwikkelen
de discussie over het ver
schoningsrecht voor jour-
nalisten. Opvallend alleen
al door de persoon van de
auteur. Van Bennekom was
- immers de raadsman van
het PSP-kamerlid Van der
Lek, die door zijn gerechte-
Si lijke actie tegen de hoofd-
10 redacteuren Hulskorte en
Leijendekker de problema-
M tiek van het verschonings
recht weer in het brand-
3 punt van de belangstelling
heeft geplaatst.
Ofschoon hij, noch de redactie
van Trouw, dit erbij vermeldt,
so lijkt het mij toch een relevant
j gegeven. Het stuk kan bijna niet
oo anders dan de basisgegevens be-
°o vatten waaruit de gerechtelijke
to actie wordt gemotiveerd. En dit is
oo temeer van belang, nu deze actie
oo niet heeft geleid tot het beoogde
to doel: het noemen van de bron(nen)
«o door Leijendekker en Hulskorte
oo waarop zij hun berichtgeving over
'tol> de vermeende KGB-associaties
oo i van Van der Lek baseerden.
De uitkomst van een lange proces
gang is tenslotte geweest dat via
Van der Lek Amnesty Internatio
nal een bedrag van tweemaal
36.500 gulden gaat ontvangen.
Een prima bestemming, daar niet
van. Maar de kern van de zaak is
geheel ondergespit. En die is, in
hoeverre in de bladen van Huls
korte en Leijendekker in het geval
Van der Lek, laat ik zeggen „maat
schappelijk aanvaardbare journa
listiek" is bedreven.
rhij
dv
In feite draait Van Bennekoms
artikel nu ook om die vraag. Maar
ij raakt hem niet zuiver. Hij
dwaalt voor open doel gekomen af
en raakt het spoor bijster in voor
beelden en enquêtes waarvan
bron en zin onvermeld blijven, zo-
jdat althans op dit punt ook zijn
bijdrage voldoet aan het voor
^journalisten kennelijk geldende
^criterium „onwetenschappelijk".
'erzake dus. Het verschonings-
:ht is niets anders dan de wens
'an de journalist om de bron
'aaraan hij de gegevens voor een
ipaalde publikatie ontleende,
iet te hoeven noemen. Waarom?
iderdaad óm de redenen die Van
nnekom citeert uit het com-
ientaar van Trouw over deze
estie dd. 12 juli 1979: „Een jour
list kan zijn werk slechts doen
hij beschikt over zegslieden die
ij vertrouwen kan, maar ook om-
tkeerd: zegslieden moeten op
lun beurt de journalist kunnen
irtrouwen dat hij in voorkomen-
gevallen wèl op eigen gezag de
gedeelde feiten zal publiceren,
laar voor de rest zijn mond zal
>uden."
,r Wl al:
e elf
door Aad van Cortenberghe
Maar tegelijk is hier ook een voor
beeld geleverd van zorgvuldig om
springen met een vertrouwelijke
bron. Omdat die informaties niet
klakkeloos in de krant werden ge
gooid. maar tot op een schier wan
hopig makend niveau werden nage
trokken op juistheid en volledig
heid. Zo hoort het ook.
Erecode
Het feit dat sommige journalisten
gemakshalve maar voorbijgaan aan
dat noodzakelijke natrekken zegt
wel iets over het gehalte van hun
journalistieke arbeid, maar niets
over de maatschappelijke nood
zaak van vertrouwelijke bronnen.
Juist omdat vrijwel elke journalist
van die noodzaak op grond van zijn
instelling en ervaring overtuigd is,
hanteert hij dat verschoningsrecht
als een erecode. En het feit dat noch
de wet, noch de jurisprudentie hem
dat recht toekennen heeft hieraan
niets kunnen veranderen. Geen
dwangsommen en geen gijzelingen
kunnen gelukkig op tegen die alge
meen aanvaarde erecode.
Dit brengt mij op een ander punt,
waar Van Bennekom fout gaat. Hij
trekt uit het feit dat acht procent
van 975 in de VS ondervraagde jour
nalisten zegt door het ontbreken
van verschoningsrecht te zijn bena
deeld de conclusie dat de meerder
heid het overbodig vindt.
Wat hiervan nu te denken? Ik zou
Van Bennekom natuurlijk kunnen
vragen deze zin nog eens te lezen en
dan de woorden „journalisten" en
„verschoningsrecht" te vervangen
door „vreemdelingen" en „asiel
recht". Maar verhelderender nog is
waarschijnlijk dat in de Verenigde
Staten net als in Nederland juist uit
het feit dat een minderheid van de
journalisten daadwerkelijk hinder
ondervindt van het ontbreken van
een wettelijk verschoningsrecht de
meerderheid daarom des te harder
hamert op toekenning ervan. Het
gedrag van zowel de Amerikaanse
joumalistenorganisatie als de Ne
derlandse is daarvan een sprekende
uitdrukking.
Van Bennekom heeft natuurlijk ge
lijk als hij het bestaan van „het
zwarte informatiecircuit" een maat
schappelijk ongewenste zaak vindt,
met voor de journalist grote risico's
van afhankelijkheid en misleiding.
Maar het juiste antwoord daarop is
met om het opereren in dat circuit
te bemoeilijken (door iemand te
dwingen „zwarte" bronnen te noe
men), want dan blijft nog veel meer
maatschappelijk relevante infor
matie dan thans verborgen blijft,
geheel achterwege.
Openheid
Het antwoord moet gevonden wor
den in verkleining van de zwarte
informatie zelf: grotere openbaar
heid. Welnu, daarmee is het in poli
tiek en zakenleven (maar daar niet
alleen) tamelijk droevig gesteld. In
het zakenleven moest de informatie
bij de wet mondjesmaat worden af
gedwongen en de vlucht in Besloten
Vennootschappen was daarop het
antwoord. In de politiek is het niet
veel beter. De Wet Openbaarheid
van Bestuur moet een lijdensweg
gaan en de uitvoeringsmaatregelen
die in voorontwerp circuleren ne
men met scheppen terug wat de wet
in korreltjes belooft.
Niet voor niets is de wetgever zo
terughoudend met toekenning van
een wettelijk verschoningsrecht
aan journalisten. Het zijn de politici
zelf, die van het openbaar maken
van veel gegevens de meeste hinder
onvervinden. Een het bestaan van
het zwarte circuit geeft hun de gele
genheid om selectief Informatie on
derhands te verstrekken en dan zelf
buiten schot te blijven.
Het gaat mij te ver om deze verwer
pelijke praktijk op de schouders
van de journalist te leggen, die van
deze nood dan nog een deugd tracht
te maken door althans met alle
gevaren vandien zijn bron te be
schermen en veel van wat de macht
hebbers liever „geheim" zouden
houden dan toch maar te open
baren.
Wordt daarvan misbruik gemaakt,
dan kan iedereen zijn recht halen.
Niet door het afdwingen van de
bron, maar door het testen van de
juistheid van de berichtgeving. Dat
kan op veel meer manieren dan de
jurist Van Bennekom in zijn artikel
aangeeft. In kort geding een verbod
van herhaling eisen is daarvan een
slap aftreksel. Er zijn drie me
thoden:
de tuchtrechtelijke, door een
klacht in te dienen bij de Raad voor
de journalistiek. Dit kan leiden tot
een oordeel over de journalistieke
handelwijze.
de strafrechtelijke, door het in
dienen van een klacht wegens
smaad. Dit kan leiden tot een ver
oordeling van de verantwoordelijke
journalist.
de civielrechtelijke, door de in
diening van een eis tot schadever
goeding, een verbod tot herhaling,
een verklaring voor recht van de
onrechtmatigheid van de publika
tie, publikatie van het vonnis, al
dan niet gecombineerd met een
rechtzitting.
In alle drie de gevallen moet de
journalist zijn beweringen aanne
melijk maken. Hij kan en mag zich
niet achter een anonieme bron ver
schuilen, doch is zelf voor de inhoud
van het geschrevene verantwoorde
lijk.
De NVJ heeft Van der Lek al op 25
mei en 27 juli 1977 in brieven op
deze meer voor de hand liggende
mogelijkheden gewezen. Van der
Lek en zijn raadsman mr. Van Ben
nekom hebben om hen moverende
redenen aan een andere zeker
doodlopende weg de voorkeur
gegeven. Zij jaagden de bron na.
niet de juistheid. Welnu, het resul
taat is bekend.
Ik kan deze gang van zaken helaas
niet als een overwinning voor de
journalistiek zien. Ik vermoed dat
elk van de drie andere wegen tot
een veroordeling van het duo Huls-
horte/Leijendekker had geleid.
Door echter niet hun Journalistiek
gedrag aan te tasten, maar het alge
meen journalistiek beginsel van de
bescherming van een vertrouwelij
ke bron, hebben Van der Lek en Van
Bennekom van een tweetal hoofdre
dacteuren „helden" gemaakt, die
bij een andere aanpak wel eens op
het tegengestelde predicaat aan
spraak zouden kunnen maken.
Van het besef dat de zaken wat
verkeerd zijn aangepakt had ik in
het artikel van Van Bennekom wel
iets meer willen lezen.
Aad van Cortenberghe is
voorzitter Nederlandse Vereniging
van Journalisten.
leen alibi
Iet draait hier om de woorden „op
;igen gezag". Een vertrouwelijke
>ron mag dus nimmer het alibi
|n om maar wat onzin of leugens
spuien. Als een journalist zijn
>ron geheim wil houden, dan
;emt hij de verantwoordelijk-
leid voor de juistheid van de gege-
rens zonder enig voorbehoud
jver. Dóórop dient de journalist
lan vervolgens aangesproken te
morden. Een zorgvuldig journalist
dus nimmer volstaan met een
lublikatie op basis van een derge-
jke bron. Hij zal die gegevens
loeten natrekken totdat ook voor
;m zekerheid omtrent het waar-
ïidsgehalte is verkregen.
yreemd genoeg gaat de vraag
aar het waarheidsgehalte meest-
1 geheel ten onder in het opspo
ren van de vermeende bron. Ster-
ter nog, juist naarmate het waar-
leidsgehalte van de publikatie ho-
£er ligt, neemt het najagen van
'iet lek" sterkere vormen aan.
j)it ervaringsfeit wil ik ter ver
mijding van misverstand in het
leheel niet van toepassing verkla
ren op het geval Van der Lek.
persoonlijk heb ik eerder het ver
moeden van het tegendeel, maar
lat had ik nu zo graag onderzocht
'P dit punt aangekomen gaat
'an Bennekom relativeren. Hij
rt de Amerikaanse journalist I.
Stone ten tonele, die heeft aan-
itoond dat juist zorgvuldige
tadpleging van openbare bron-
in een schat aan nieuws kan
•leveren. Dat is juist. Maar is
armee aangetoond, dat die an-
n-or£ere methode. die van de vertrou
welijke bron, daarmee geheel
verbodig is geworden?
11 |öeenszins. In het door Van Benne-
'U om zelf aangehaalde voorbeeld
an het alweer Amerikaanse jour-
listenduo Woodward/Bernstein
toch volstrekt duidelijk, dat
;n enkele raadpleging van
cliJpenbare bronnen de misdadig-
>te eid van het Nixon-regime had
unnen aantonen op een wijze als
*u( eschiedde via hun „deep throat"!
eda
door H. J. Neuman
Oudere lezers zullen zich herinne
ren dat er eens een tijd is geweest
dat het in Nederland niet als een
teken van seniele aftakeling of van
een doortrapte geest gold, als men
sympathie koesterde voor de Ver
enigde Staten. In die periode wei
gerde iemand die ik een zeer goed
hart toedraag in alle toonaaarden
geloof te hechten aan de bewering
van de Russische partijleider Niki-
ta Chroesjtsjowdat boven de Sow-
jet-Unie een Amerikaans spionage-
vliegtuig was neergeschoten. Dat
kon eenvoudig niet. Tot zoiets zou
Amerika zich niet verlagen. En bo
vendien was namens president Ei
senhower verklaard dat de werke
lijke toedracht heel anders was.
Dat Francis Gary Powers, die ove
rigens slechts wetenschappelijke
gegevens van zeer nuttige aard ver
zamelde, uit zijn koers was geraakt
en moeilijkheden had ondervon
den. Het beeld dat mijn vriend van
de Verenigde Staten had opge
bouwd was zo smetteloos en dus
ook zó irreëel dat de mededelin
gen van de Russische partijbaas
niet anders dan laster kónden zijn.
Toen Eisenhower zijn eerder geda
ne verklaring introk en er voor uit
kwam dat Powers wel degelijk „op
verkenning" was geweest, kwam
de ontnuchtering. Snel en onbarm
hartig.
Ik heb aan dat voorval dikwijls
moeten denken, later. Het ver
schijnsel van de „true believer". De
persoon die zich totaal heeft ver
eenzelvigd met een brokje werke
lijkheid, zoals zich dat in zijn geest
heeft gevormd: die al zijn kritische
vermogens heeft uitgeschakeld
voor zover 't het object van zijn
verering betreft, en die voor alle
andersluidende informatie doof is.
De klare dissonant niet wil of kan
horen.
Eigenlijk wekt zo'n „true belie
ver", althans tot op zekere hoogte,
sympathie. In ieder geval is hij
spontaner, warmer en ook kwets
baarder dan iemand „die het alle
maal wel gelooft". Hij is de tegen
pool van de cynicus, van wie we
ons zoveel kwaadaardige omschrij
vingen herinneren: de cynicus ver
deelt al het menselijke handelen in
twee categorieën: openlijk slecht
en verdekt slecht (Henry Ward
Beecher); een cynicus is een scha
vuit wiens slechte ogen de dingen
zien zoals ze zijn en niet zoals ze
behoren te zijn (Ambrose Bierce);
een cynicus is een man die, als hij
de geur van bloemen ruikt, rond
kijkt of er soms een lijkkist in de
buurt is (H. L. Mencken); en: een
cynicus is een man die de wereld
beziet met een monocle in zijn gees
tesoog (Carólyn Wells).
De „true believer" laat zich nooit
althans nooit voor lange tijd
uit het veld slaan. Al wordt het
voorwerp van zijn verering ook
nóg zo door het slijk gehaald, hij
wankelt niet in zijn trouw. En als
het echt niet meer gaat, als het
zelfs hem duidelijk wordt dat zijn
loyaliteit is verspild, dan zoekt hij
ijlings een nieuw idool, dat het
vorige zoveel mogelijk nabij komt
en waaraan hij zijn warmste gevoe
lens schenkt in onbelemmerde
mate, zonder acht te slaan op zijn
vorige ervaring. Zijn geestdrift is
taai, en desnoods repeterend. Zo
lang Mao nog leeft, meet hij zich
een sprataanse levenswijze aan,
hangt een Chinese kalender op de
w.c. en wast zich met Chinese zeep.
Hij blijft Chinese propagandafilms
vertonen lang nadat de belangstel
ling van anderen is getaand en
zelfs lang nadat Mao is overleden.
Pas wanneer Teng Hsiao-ping
Amerika bezoekt en daar een cow
boyhoed opzet krijgt hij „second
thoughts". Veertien dagen later
gaat hij op weg naar Tirana, vol
verwachting van wat de Albanese
heilstaat hem te bieden heeft.
Natuurlijk is het niet waar dat de
sympathieke Pham Van Dong en al
die andere Vietnamese leiders een
kwart miljoen ethnische Chinezen
de zee hebben opgestuurd in gam
mele bootjes. Dat zijn verdachtma
kingen van onverbeterlijke impe
rialisten en lakeien van het Ameri
kaanse grootkapitaal, die alsnog de
militaire interventie van de Ver
enigde Staten van enkele jaren te
rug proberen goed te praten en die
afbreuk willen doen aan de gewel
dige verdiensten die de Vietname
se revolutionaire bevrijdingsbewe
ging zich door haar heldhaftig ver
zet tegen notabene een supermo
gendheid heeft verworven.
Wat een altijd weer vitale bron van
inspiratie is ook de bevrijdingsbe
weging in Afrika. De figuren die
dat streven op gang hebben ge
bracht en er vorm aan hebben gege
ven kennen we, openlijk of bedek-
telijk, een aureooltje toe. Fijn dat
die Amin weg is, want die bedierf
de pret maar. Alleen jammer dat
zijn opvolger, Luie, blijkbaar niet
tevreden is over de behandeling
die hij heeft ondergaan van presi
dent Nyerere en van dien Tanza-
niaanse militairen. Maar querulan
ten zijn er altijd en dat die Luie
door Jan J. Boersema
Omdat ik zelf in deze krant ook wel eens een knipoog in de
richting van zonne-energie heb gegeven, las ik de bijdrage
over deze materie door prof. E. Barendrecht (op de Podium
pagina van 13/7-1979) met grote interesse. Prima, dat ook in
deze kille vakantietijd de energie-discussie warm gehouden
wordt.
Prof. Barendrecht hoopte dat vooral politici zijn verhaal
zouden lezen. Nu doen politici de laatste dagen hun mond
behoorlijk open over energiezaken. Eerst wijdde premier
Van Agt zijn hele televisiepraatje aan deze materie en kort
erop hield president Carter zijn lang verbeide energierede(s).
Het is daarom de moeite waard de opmerkingen van Baren
drecht eens tegen deze achtergrond te bekijken.
inmiddels is afgezet door wie?
zal hij wel aan zichzelf te wijten
hebben. Ook die stukken in dag- en
weekbladpers dat het in Mozambi
que niet allemaal op rolletjes loopt
moeten we maar niet te zwaar ne
men. Zo'n uitdrukking dat in de
tirannieke en corrupte trekken van
het Mozambikaanse bewind nau
welijks meer het sympathieke ge
laat van het Frelimo valt te her
kennen is natuurlijk wel een aardi
ge literaire vondst, maar zo'n au
teur moet toch wel oppassen dat
hij geen stemming kweekt tegen de
Derde Wereld.
De toestand in Iran moeten we
misschien wat genuanceerd bekij
ken. Dat zo'n ayatollah Khomeini
de muziek op radio en televisie
verbiedt, tegen de emancipatie van
de vrouw is en op grote schaal
homofielen en vertegenwoordigers
van andere minderheidsgroepen
laat terechtstellen spreekt niet in
zijn voordeel. Maar die sjah was
anders ook geen lieverdje: denk
maar eens aan die geheime politie
van hem, de Savak. Neen, de onvol
komenheden van Khomeini discul-
peren het vorige regime geenszins.
Alleen over het Sandinlstische be
wind in Nicaragua past onverdeel
de vreugde. Zo iemand als Jan van
der Putten geeft dagelijks, via
krant en radio, uiting aan zijn
geestdrift. Triomf! Triomf! „Voor
het eerst zal er in Nicaragua een
volledige vrijheid van menings
uiting zijn. Er komt volledige poli
tieke en vakbondsvrijheid," zegt
niet het nieuwe regime, maar aldus
spreekt de Nederlandse correspon
dent. Ik denk niet dat ooit de dag
aanbreekt dat hij spijt krijgt van
deze en dergelijke beweringen. Zo
zit een „true believer" niet in
elkaar.
Barendrechts feitelijke mededeling
is deze: zonne-energie straalt Neder
land binnen met een geringe dicht
heid. Het is nogal diffuus. Je moet
dan veel oppervlakte gebruiken om
er voldoende van te vangen. Een
correcte opmerking, die in een be
paalde context en goed geadres
seerd, zeker z'n nut kan hebben. Het
verhaal dat Barendrecht er echter
om heen breit, plaatst de feiten wel
in een heel schaars en vreemd dag
licht
Dat blijkt b.v. al uit een rekensom
metje waarmee hij zijn bewering
ondersteunt. Het uitgangspunt bij
deze rekenarij is dat wij dlle elektri
sche energie zouden moeten opwek
ken met behulp van, en daar gaat
het om, blijkbaar te velde staande,
fotovoltaïsche cellen. Ja, en dan
lijkt 1.500 vierkante kilometer in
ons landje wel wat veel.
Wat blijft er echter over van deze
„formidabele aanslag op ons grond
gebied" wanneer we de zonnecellen
niet in het veld, maar op de daken
van huizen en gebouwen zouden
plaatsen en bovendien voor deze
toepassing uitgaan van een bijdra
ge in de totale energievoorziening
van drie vier procent? (Wat mij
aanzienlijk realistischer voorkomt
dan de door Barendrecht voorge
stelde tien procent). Het antwoord
laat zich raden. Het „rulmte"-pro-
bleem wordt zodanig klein dat het
als serieus bezwaar wegvalt. Ik heb
het dan uiteraard niet meer over
cellen die zonlicht rechtstreeks om
zetten in elektriciteit, maar over de
omzetting in warmte. Deze warmte
kan dan gebruikt worden voor
ruimteverwarming en warmwater
voorziening. Wanneer we over in
voering, (op enige schaal en op de
middellange termijn), van zonne-
energie in Nederland praten dan is
dit ook de meest logische en econo
mische toepassing, al sluit een der
gelijk hoofdgebruik andere ontwik
kelingen bepaald niet uit. Trou
wens, ook bij deze laatste ligt het
ruimteprobleem wat genuanceerder
dan Barendrecht doet voorkomen.
Zo kunnen bij de zgn. bio-energle
honderden ha land produktief ge
maakt worden die anders „onge
bruikt" (b.v. de Biesbos) of slecht
gebruikt blijven liggen. Zo zou om
zetting van een deel van de huidige
suikerbleten in alcohol voor energe
tische doeleinden nauwelijks extra
grond vragen.
Van alle, in het binnenland(l) gepro
duceerde zonne-energie zou zo een
bijdrage van ongeveer vijf procent
in de jaren negentig verwacht kun
nen worden. Ruim voldoende om,
indien we dat willen, de kernenergie
uitbreiding) bulten de poorten te
houden. Over de daarbij eveneens
noodzakelijke besparingen komen
we nog te spreken.
Profeten en politici
Nu zou ik nog kunnen billijken dat
prof. Barendrecht een temperend
geluid laat horen, indien het waar
was dat wij hier in Nederland een té
hoge pet van zonne-energie ophad
den en andere energiewegen veron
achtzaamden. Niets is echter min
der waar. Eerder het tegendeel. Nog
onlangs stelde de Wetenschappelij
ke Raad vast dat het zeer slecht
loopt met ons, uiterst bescheiden,
nationale zonne-energieprogram-
ma. Ik heb nergens kunnen lezen
dat dit geweten werd aan een plot
seling doorbrekend inzicht over
ruimtegebrek dat door invoering
van zonne-energie zou ontstaan. In
tegendeel, veeleer constateerde de
Raad iets, dat in normaal Neder
lands „onwil" wordt genoemd.
Maar die gelovigen dan. „de zonne-
energieprofeten, die iedereen weten
te imponeren", volgens Baren
drecht. Ik weet niet hoe het anderen
vergaan is, maar ik heb de afgelo
pen Jaren vele, grote en kleine, pro
feten gesproken en ik zweer bij de
baarden van al die profeten: geen
hunner heeft me Zó ongenuanceerd
deze éne weg gewezen.
Zeker, ze gaven hoog van de zon op.
maar onderwijl viel ook om de drie
woorden de term besparingen, om
de vijf het woord wind en om de tien
methaanverglsting. Kortom, een
compleet wegennet werd aangebo
den en steeds vergezeld van het
advies de soberheid vooral niet uit
het oog te verliezen. Want ook op
het gebied van de levenastijl voelen
deze mensen zich aardig compe
tent
Blijven over de politici, tot wie Ba
rendrecht dan ook speciaal zijn
boodschap richt. Als we, om hier
een beeld van te krijgen, ons oor te
luister leggen bij premier Van Agt,
die voor de televisie het kabinetsbe
leid in dezen presenteerde, dan kan
Barendrecht gerust zijn. Zonne-
energie als enige weg? Vergeet het
maar, geen woord erover, het speelt
in het energie-draaiboek van deze
regering geen rol van betekenis.
Wat Van Agt presenteerde leek als
twee druppels water op de wegen
die Barendrecht ons wijst, n.l. be
sparingen en kernenergie. Zelden
zal een hoogleraar zo snel school
'gemaakt hebben.
'Moeten we deze regeringsplannen
nu zien als vruchten van „het gron
dig doordenken van de gevolgen
van een blijvende energieschaar-
ste"? Gehoord de woorden van onze
premier en gelet op de daden van
het kabinet tot nu toe, vrees ik van
niet.
Besparingen vormen uiteraard een
uitstekend middel ter bestrijding
van de huidige energiecrisis. Mooi,
dat dat nu ook doorgedrongen is tot
Den Haag. Maar wil er iets van
terecht komen dan zal er wel een
samenhangend en sturend beleid
gevoerd moeten worden. Tot nu toe
wijst weinig daarop. De maatrege
len, voorzover aanwezig, worden
eerder afgedwongen door de om
standigheden. Zo is verscherpte
honderd km controle prachtig (zij
het vooral voor de veiligheid), maar,
zonder een integraal energie-arm
vervoersbeleid, een wassen neus. De
premier sprak over bezuinigingen
bij de elektriciteitscentrales („die
jongens gebruiken wat zeg"). Dat
zal, niet direct maar op de lange
duur, enorm kunnen schelen, meldt
Van Agt Maar hoe? Over de reeds
Jaren in discussie zijnde en op rede
lijke termijn uitvoerbare zaken als
stadsverwarming horen we niets.
Het kabinetsbeleid ademt tot nu
toe een sfeer van „kom op makkers,
kan het niet wat kalmer aan?"
Zeker, een besparingsbeleid heeft
de medewerking nodig van de be
volking maar het zal tevens duide
lijke doelen moeten formuleren en
een scherp oog dienen te hebben
voor de maatschappelijke krachten
die een besparingsbeleid kunnen
bemoeilijken. Bij dit laatste denk ik
b.v. aan de moeizame onderhande
lingen tussen de elektriciteitspro
ducenten en bedrijven die gecombi
neerde opwekking willen invoeren.
Besparingsmogelijkheden genoeg,
maar dan moet er wel wat meer
overheldsdruk op de ketel.
En zo is het beeld compleet: onvol
doende aandacht voor milieuvrien
delijke alternatieven, een volstrekt
ontoereikend besparingsbeleid re
sulterend in uitbreiding van het
kemenerglepark. Onontkoombaar
heet zoiets.
Zonnebankje?
Met alle scepsis die Je kunt hebben
ten aanzien van de energieredes van
president Carter is één ding duide
lijk: hij ziet zonne-energie wel dege
lijk zitten. Akkoord, de twintig pro
cent voor Amerika is hier niet te
realiseren, maar goed, ik noemde
dan ook een getal van vijf procent
(en dan hebben we het over de per
centages, niet eens over de absolute
hoeveelheden).
Men hoopt dat Carters beleid inspi
rerend kan werken op de overige
westelijke regeringen. Wat zou het
mooi zijn als Van Agt naar bijbels
gebruik dit Amerikaanse beleid
eens diepgaand beproefde en er het
goede van behield. Wellicht zou ons
dat een aangepast Hollands zonne
bankje kunnen opleveren.
Dn J. J. Boersema is als bioloog
verbonden aan de rijksuniversi
teit van Groningen.