Meer openbaarheid Repeterende geestdrift De zon laat zich niet wegcijferen Het antwoord tegen het zwarte informatie-circuit: h RIJD AG 27 JULI 1979 BINNENLAND TROUW/KWARTET P 9 RHS 11 Het artikel van mr. W. J. van Bennekom op de Podi- um-pagina van vorige week is een opvallende bijdrage in de zich gelukkig nog steeds verder ontwikkelen de discussie over het ver schoningsrecht voor jour- nalisten. Opvallend alleen al door de persoon van de auteur. Van Bennekom was - immers de raadsman van het PSP-kamerlid Van der Lek, die door zijn gerechte- Si lijke actie tegen de hoofd- 10 redacteuren Hulskorte en Leijendekker de problema- M tiek van het verschonings recht weer in het brand- 3 punt van de belangstelling heeft geplaatst. Ofschoon hij, noch de redactie van Trouw, dit erbij vermeldt, so lijkt het mij toch een relevant j gegeven. Het stuk kan bijna niet oo anders dan de basisgegevens be- °o vatten waaruit de gerechtelijke to actie wordt gemotiveerd. En dit is oo temeer van belang, nu deze actie oo niet heeft geleid tot het beoogde to doel: het noemen van de bron(nen) «o door Leijendekker en Hulskorte oo waarop zij hun berichtgeving over 'tol> de vermeende KGB-associaties oo i van Van der Lek baseerden. De uitkomst van een lange proces gang is tenslotte geweest dat via Van der Lek Amnesty Internatio nal een bedrag van tweemaal 36.500 gulden gaat ontvangen. Een prima bestemming, daar niet van. Maar de kern van de zaak is geheel ondergespit. En die is, in hoeverre in de bladen van Huls korte en Leijendekker in het geval Van der Lek, laat ik zeggen „maat schappelijk aanvaardbare journa listiek" is bedreven. rhij dv In feite draait Van Bennekoms artikel nu ook om die vraag. Maar ij raakt hem niet zuiver. Hij dwaalt voor open doel gekomen af en raakt het spoor bijster in voor beelden en enquêtes waarvan bron en zin onvermeld blijven, zo- jdat althans op dit punt ook zijn bijdrage voldoet aan het voor ^journalisten kennelijk geldende ^criterium „onwetenschappelijk". 'erzake dus. Het verschonings- :ht is niets anders dan de wens 'an de journalist om de bron 'aaraan hij de gegevens voor een ipaalde publikatie ontleende, iet te hoeven noemen. Waarom? iderdaad óm de redenen die Van nnekom citeert uit het com- ientaar van Trouw over deze estie dd. 12 juli 1979: „Een jour list kan zijn werk slechts doen hij beschikt over zegslieden die ij vertrouwen kan, maar ook om- tkeerd: zegslieden moeten op lun beurt de journalist kunnen irtrouwen dat hij in voorkomen- gevallen wèl op eigen gezag de gedeelde feiten zal publiceren, laar voor de rest zijn mond zal >uden." ,r Wl al: e elf door Aad van Cortenberghe Maar tegelijk is hier ook een voor beeld geleverd van zorgvuldig om springen met een vertrouwelijke bron. Omdat die informaties niet klakkeloos in de krant werden ge gooid. maar tot op een schier wan hopig makend niveau werden nage trokken op juistheid en volledig heid. Zo hoort het ook. Erecode Het feit dat sommige journalisten gemakshalve maar voorbijgaan aan dat noodzakelijke natrekken zegt wel iets over het gehalte van hun journalistieke arbeid, maar niets over de maatschappelijke nood zaak van vertrouwelijke bronnen. Juist omdat vrijwel elke journalist van die noodzaak op grond van zijn instelling en ervaring overtuigd is, hanteert hij dat verschoningsrecht als een erecode. En het feit dat noch de wet, noch de jurisprudentie hem dat recht toekennen heeft hieraan niets kunnen veranderen. Geen dwangsommen en geen gijzelingen kunnen gelukkig op tegen die alge meen aanvaarde erecode. Dit brengt mij op een ander punt, waar Van Bennekom fout gaat. Hij trekt uit het feit dat acht procent van 975 in de VS ondervraagde jour nalisten zegt door het ontbreken van verschoningsrecht te zijn bena deeld de conclusie dat de meerder heid het overbodig vindt. Wat hiervan nu te denken? Ik zou Van Bennekom natuurlijk kunnen vragen deze zin nog eens te lezen en dan de woorden „journalisten" en „verschoningsrecht" te vervangen door „vreemdelingen" en „asiel recht". Maar verhelderender nog is waarschijnlijk dat in de Verenigde Staten net als in Nederland juist uit het feit dat een minderheid van de journalisten daadwerkelijk hinder ondervindt van het ontbreken van een wettelijk verschoningsrecht de meerderheid daarom des te harder hamert op toekenning ervan. Het gedrag van zowel de Amerikaanse joumalistenorganisatie als de Ne derlandse is daarvan een sprekende uitdrukking. Van Bennekom heeft natuurlijk ge lijk als hij het bestaan van „het zwarte informatiecircuit" een maat schappelijk ongewenste zaak vindt, met voor de journalist grote risico's van afhankelijkheid en misleiding. Maar het juiste antwoord daarop is met om het opereren in dat circuit te bemoeilijken (door iemand te dwingen „zwarte" bronnen te noe men), want dan blijft nog veel meer maatschappelijk relevante infor matie dan thans verborgen blijft, geheel achterwege. Openheid Het antwoord moet gevonden wor den in verkleining van de zwarte informatie zelf: grotere openbaar heid. Welnu, daarmee is het in poli tiek en zakenleven (maar daar niet alleen) tamelijk droevig gesteld. In het zakenleven moest de informatie bij de wet mondjesmaat worden af gedwongen en de vlucht in Besloten Vennootschappen was daarop het antwoord. In de politiek is het niet veel beter. De Wet Openbaarheid van Bestuur moet een lijdensweg gaan en de uitvoeringsmaatregelen die in voorontwerp circuleren ne men met scheppen terug wat de wet in korreltjes belooft. Niet voor niets is de wetgever zo terughoudend met toekenning van een wettelijk verschoningsrecht aan journalisten. Het zijn de politici zelf, die van het openbaar maken van veel gegevens de meeste hinder onvervinden. Een het bestaan van het zwarte circuit geeft hun de gele genheid om selectief Informatie on derhands te verstrekken en dan zelf buiten schot te blijven. Het gaat mij te ver om deze verwer pelijke praktijk op de schouders van de journalist te leggen, die van deze nood dan nog een deugd tracht te maken door althans met alle gevaren vandien zijn bron te be schermen en veel van wat de macht hebbers liever „geheim" zouden houden dan toch maar te open baren. Wordt daarvan misbruik gemaakt, dan kan iedereen zijn recht halen. Niet door het afdwingen van de bron, maar door het testen van de juistheid van de berichtgeving. Dat kan op veel meer manieren dan de jurist Van Bennekom in zijn artikel aangeeft. In kort geding een verbod van herhaling eisen is daarvan een slap aftreksel. Er zijn drie me thoden: de tuchtrechtelijke, door een klacht in te dienen bij de Raad voor de journalistiek. Dit kan leiden tot een oordeel over de journalistieke handelwijze. de strafrechtelijke, door het in dienen van een klacht wegens smaad. Dit kan leiden tot een ver oordeling van de verantwoordelijke journalist. de civielrechtelijke, door de in diening van een eis tot schadever goeding, een verbod tot herhaling, een verklaring voor recht van de onrechtmatigheid van de publika tie, publikatie van het vonnis, al dan niet gecombineerd met een rechtzitting. In alle drie de gevallen moet de journalist zijn beweringen aanne melijk maken. Hij kan en mag zich niet achter een anonieme bron ver schuilen, doch is zelf voor de inhoud van het geschrevene verantwoorde lijk. De NVJ heeft Van der Lek al op 25 mei en 27 juli 1977 in brieven op deze meer voor de hand liggende mogelijkheden gewezen. Van der Lek en zijn raadsman mr. Van Ben nekom hebben om hen moverende redenen aan een andere zeker doodlopende weg de voorkeur gegeven. Zij jaagden de bron na. niet de juistheid. Welnu, het resul taat is bekend. Ik kan deze gang van zaken helaas niet als een overwinning voor de journalistiek zien. Ik vermoed dat elk van de drie andere wegen tot een veroordeling van het duo Huls- horte/Leijendekker had geleid. Door echter niet hun Journalistiek gedrag aan te tasten, maar het alge meen journalistiek beginsel van de bescherming van een vertrouwelij ke bron, hebben Van der Lek en Van Bennekom van een tweetal hoofdre dacteuren „helden" gemaakt, die bij een andere aanpak wel eens op het tegengestelde predicaat aan spraak zouden kunnen maken. Van het besef dat de zaken wat verkeerd zijn aangepakt had ik in het artikel van Van Bennekom wel iets meer willen lezen. Aad van Cortenberghe is voorzitter Nederlandse Vereniging van Journalisten. leen alibi Iet draait hier om de woorden „op ;igen gezag". Een vertrouwelijke >ron mag dus nimmer het alibi |n om maar wat onzin of leugens spuien. Als een journalist zijn >ron geheim wil houden, dan ;emt hij de verantwoordelijk- leid voor de juistheid van de gege- rens zonder enig voorbehoud jver. Dóórop dient de journalist lan vervolgens aangesproken te morden. Een zorgvuldig journalist dus nimmer volstaan met een lublikatie op basis van een derge- jke bron. Hij zal die gegevens loeten natrekken totdat ook voor ;m zekerheid omtrent het waar- ïidsgehalte is verkregen. yreemd genoeg gaat de vraag aar het waarheidsgehalte meest- 1 geheel ten onder in het opspo ren van de vermeende bron. Ster- ter nog, juist naarmate het waar- leidsgehalte van de publikatie ho- £er ligt, neemt het najagen van 'iet lek" sterkere vormen aan. j)it ervaringsfeit wil ik ter ver mijding van misverstand in het leheel niet van toepassing verkla ren op het geval Van der Lek. persoonlijk heb ik eerder het ver moeden van het tegendeel, maar lat had ik nu zo graag onderzocht 'P dit punt aangekomen gaat 'an Bennekom relativeren. Hij rt de Amerikaanse journalist I. Stone ten tonele, die heeft aan- itoond dat juist zorgvuldige tadpleging van openbare bron- in een schat aan nieuws kan •leveren. Dat is juist. Maar is armee aangetoond, dat die an- n-or£ere methode. die van de vertrou welijke bron, daarmee geheel verbodig is geworden? 11 |öeenszins. In het door Van Benne- 'U om zelf aangehaalde voorbeeld an het alweer Amerikaanse jour- listenduo Woodward/Bernstein toch volstrekt duidelijk, dat ;n enkele raadpleging van cliJpenbare bronnen de misdadig- >te eid van het Nixon-regime had unnen aantonen op een wijze als *u( eschiedde via hun „deep throat"! eda door H. J. Neuman Oudere lezers zullen zich herinne ren dat er eens een tijd is geweest dat het in Nederland niet als een teken van seniele aftakeling of van een doortrapte geest gold, als men sympathie koesterde voor de Ver enigde Staten. In die periode wei gerde iemand die ik een zeer goed hart toedraag in alle toonaaarden geloof te hechten aan de bewering van de Russische partijleider Niki- ta Chroesjtsjowdat boven de Sow- jet-Unie een Amerikaans spionage- vliegtuig was neergeschoten. Dat kon eenvoudig niet. Tot zoiets zou Amerika zich niet verlagen. En bo vendien was namens president Ei senhower verklaard dat de werke lijke toedracht heel anders was. Dat Francis Gary Powers, die ove rigens slechts wetenschappelijke gegevens van zeer nuttige aard ver zamelde, uit zijn koers was geraakt en moeilijkheden had ondervon den. Het beeld dat mijn vriend van de Verenigde Staten had opge bouwd was zo smetteloos en dus ook zó irreëel dat de mededelin gen van de Russische partijbaas niet anders dan laster kónden zijn. Toen Eisenhower zijn eerder geda ne verklaring introk en er voor uit kwam dat Powers wel degelijk „op verkenning" was geweest, kwam de ontnuchtering. Snel en onbarm hartig. Ik heb aan dat voorval dikwijls moeten denken, later. Het ver schijnsel van de „true believer". De persoon die zich totaal heeft ver eenzelvigd met een brokje werke lijkheid, zoals zich dat in zijn geest heeft gevormd: die al zijn kritische vermogens heeft uitgeschakeld voor zover 't het object van zijn verering betreft, en die voor alle andersluidende informatie doof is. De klare dissonant niet wil of kan horen. Eigenlijk wekt zo'n „true belie ver", althans tot op zekere hoogte, sympathie. In ieder geval is hij spontaner, warmer en ook kwets baarder dan iemand „die het alle maal wel gelooft". Hij is de tegen pool van de cynicus, van wie we ons zoveel kwaadaardige omschrij vingen herinneren: de cynicus ver deelt al het menselijke handelen in twee categorieën: openlijk slecht en verdekt slecht (Henry Ward Beecher); een cynicus is een scha vuit wiens slechte ogen de dingen zien zoals ze zijn en niet zoals ze behoren te zijn (Ambrose Bierce); een cynicus is een man die, als hij de geur van bloemen ruikt, rond kijkt of er soms een lijkkist in de buurt is (H. L. Mencken); en: een cynicus is een man die de wereld beziet met een monocle in zijn gees tesoog (Carólyn Wells). De „true believer" laat zich nooit althans nooit voor lange tijd uit het veld slaan. Al wordt het voorwerp van zijn verering ook nóg zo door het slijk gehaald, hij wankelt niet in zijn trouw. En als het echt niet meer gaat, als het zelfs hem duidelijk wordt dat zijn loyaliteit is verspild, dan zoekt hij ijlings een nieuw idool, dat het vorige zoveel mogelijk nabij komt en waaraan hij zijn warmste gevoe lens schenkt in onbelemmerde mate, zonder acht te slaan op zijn vorige ervaring. Zijn geestdrift is taai, en desnoods repeterend. Zo lang Mao nog leeft, meet hij zich een sprataanse levenswijze aan, hangt een Chinese kalender op de w.c. en wast zich met Chinese zeep. Hij blijft Chinese propagandafilms vertonen lang nadat de belangstel ling van anderen is getaand en zelfs lang nadat Mao is overleden. Pas wanneer Teng Hsiao-ping Amerika bezoekt en daar een cow boyhoed opzet krijgt hij „second thoughts". Veertien dagen later gaat hij op weg naar Tirana, vol verwachting van wat de Albanese heilstaat hem te bieden heeft. Natuurlijk is het niet waar dat de sympathieke Pham Van Dong en al die andere Vietnamese leiders een kwart miljoen ethnische Chinezen de zee hebben opgestuurd in gam mele bootjes. Dat zijn verdachtma kingen van onverbeterlijke impe rialisten en lakeien van het Ameri kaanse grootkapitaal, die alsnog de militaire interventie van de Ver enigde Staten van enkele jaren te rug proberen goed te praten en die afbreuk willen doen aan de gewel dige verdiensten die de Vietname se revolutionaire bevrijdingsbewe ging zich door haar heldhaftig ver zet tegen notabene een supermo gendheid heeft verworven. Wat een altijd weer vitale bron van inspiratie is ook de bevrijdingsbe weging in Afrika. De figuren die dat streven op gang hebben ge bracht en er vorm aan hebben gege ven kennen we, openlijk of bedek- telijk, een aureooltje toe. Fijn dat die Amin weg is, want die bedierf de pret maar. Alleen jammer dat zijn opvolger, Luie, blijkbaar niet tevreden is over de behandeling die hij heeft ondergaan van presi dent Nyerere en van dien Tanza- niaanse militairen. Maar querulan ten zijn er altijd en dat die Luie door Jan J. Boersema Omdat ik zelf in deze krant ook wel eens een knipoog in de richting van zonne-energie heb gegeven, las ik de bijdrage over deze materie door prof. E. Barendrecht (op de Podium pagina van 13/7-1979) met grote interesse. Prima, dat ook in deze kille vakantietijd de energie-discussie warm gehouden wordt. Prof. Barendrecht hoopte dat vooral politici zijn verhaal zouden lezen. Nu doen politici de laatste dagen hun mond behoorlijk open over energiezaken. Eerst wijdde premier Van Agt zijn hele televisiepraatje aan deze materie en kort erop hield president Carter zijn lang verbeide energierede(s). Het is daarom de moeite waard de opmerkingen van Baren drecht eens tegen deze achtergrond te bekijken. inmiddels is afgezet door wie? zal hij wel aan zichzelf te wijten hebben. Ook die stukken in dag- en weekbladpers dat het in Mozambi que niet allemaal op rolletjes loopt moeten we maar niet te zwaar ne men. Zo'n uitdrukking dat in de tirannieke en corrupte trekken van het Mozambikaanse bewind nau welijks meer het sympathieke ge laat van het Frelimo valt te her kennen is natuurlijk wel een aardi ge literaire vondst, maar zo'n au teur moet toch wel oppassen dat hij geen stemming kweekt tegen de Derde Wereld. De toestand in Iran moeten we misschien wat genuanceerd bekij ken. Dat zo'n ayatollah Khomeini de muziek op radio en televisie verbiedt, tegen de emancipatie van de vrouw is en op grote schaal homofielen en vertegenwoordigers van andere minderheidsgroepen laat terechtstellen spreekt niet in zijn voordeel. Maar die sjah was anders ook geen lieverdje: denk maar eens aan die geheime politie van hem, de Savak. Neen, de onvol komenheden van Khomeini discul- peren het vorige regime geenszins. Alleen over het Sandinlstische be wind in Nicaragua past onverdeel de vreugde. Zo iemand als Jan van der Putten geeft dagelijks, via krant en radio, uiting aan zijn geestdrift. Triomf! Triomf! „Voor het eerst zal er in Nicaragua een volledige vrijheid van menings uiting zijn. Er komt volledige poli tieke en vakbondsvrijheid," zegt niet het nieuwe regime, maar aldus spreekt de Nederlandse correspon dent. Ik denk niet dat ooit de dag aanbreekt dat hij spijt krijgt van deze en dergelijke beweringen. Zo zit een „true believer" niet in elkaar. Barendrechts feitelijke mededeling is deze: zonne-energie straalt Neder land binnen met een geringe dicht heid. Het is nogal diffuus. Je moet dan veel oppervlakte gebruiken om er voldoende van te vangen. Een correcte opmerking, die in een be paalde context en goed geadres seerd, zeker z'n nut kan hebben. Het verhaal dat Barendrecht er echter om heen breit, plaatst de feiten wel in een heel schaars en vreemd dag licht Dat blijkt b.v. al uit een rekensom metje waarmee hij zijn bewering ondersteunt. Het uitgangspunt bij deze rekenarij is dat wij dlle elektri sche energie zouden moeten opwek ken met behulp van, en daar gaat het om, blijkbaar te velde staande, fotovoltaïsche cellen. Ja, en dan lijkt 1.500 vierkante kilometer in ons landje wel wat veel. Wat blijft er echter over van deze „formidabele aanslag op ons grond gebied" wanneer we de zonnecellen niet in het veld, maar op de daken van huizen en gebouwen zouden plaatsen en bovendien voor deze toepassing uitgaan van een bijdra ge in de totale energievoorziening van drie vier procent? (Wat mij aanzienlijk realistischer voorkomt dan de door Barendrecht voorge stelde tien procent). Het antwoord laat zich raden. Het „rulmte"-pro- bleem wordt zodanig klein dat het als serieus bezwaar wegvalt. Ik heb het dan uiteraard niet meer over cellen die zonlicht rechtstreeks om zetten in elektriciteit, maar over de omzetting in warmte. Deze warmte kan dan gebruikt worden voor ruimteverwarming en warmwater voorziening. Wanneer we over in voering, (op enige schaal en op de middellange termijn), van zonne- energie in Nederland praten dan is dit ook de meest logische en econo mische toepassing, al sluit een der gelijk hoofdgebruik andere ontwik kelingen bepaald niet uit. Trou wens, ook bij deze laatste ligt het ruimteprobleem wat genuanceerder dan Barendrecht doet voorkomen. Zo kunnen bij de zgn. bio-energle honderden ha land produktief ge maakt worden die anders „onge bruikt" (b.v. de Biesbos) of slecht gebruikt blijven liggen. Zo zou om zetting van een deel van de huidige suikerbleten in alcohol voor energe tische doeleinden nauwelijks extra grond vragen. Van alle, in het binnenland(l) gepro duceerde zonne-energie zou zo een bijdrage van ongeveer vijf procent in de jaren negentig verwacht kun nen worden. Ruim voldoende om, indien we dat willen, de kernenergie uitbreiding) bulten de poorten te houden. Over de daarbij eveneens noodzakelijke besparingen komen we nog te spreken. Profeten en politici Nu zou ik nog kunnen billijken dat prof. Barendrecht een temperend geluid laat horen, indien het waar was dat wij hier in Nederland een té hoge pet van zonne-energie ophad den en andere energiewegen veron achtzaamden. Niets is echter min der waar. Eerder het tegendeel. Nog onlangs stelde de Wetenschappelij ke Raad vast dat het zeer slecht loopt met ons, uiterst bescheiden, nationale zonne-energieprogram- ma. Ik heb nergens kunnen lezen dat dit geweten werd aan een plot seling doorbrekend inzicht over ruimtegebrek dat door invoering van zonne-energie zou ontstaan. In tegendeel, veeleer constateerde de Raad iets, dat in normaal Neder lands „onwil" wordt genoemd. Maar die gelovigen dan. „de zonne- energieprofeten, die iedereen weten te imponeren", volgens Baren drecht. Ik weet niet hoe het anderen vergaan is, maar ik heb de afgelo pen Jaren vele, grote en kleine, pro feten gesproken en ik zweer bij de baarden van al die profeten: geen hunner heeft me Zó ongenuanceerd deze éne weg gewezen. Zeker, ze gaven hoog van de zon op. maar onderwijl viel ook om de drie woorden de term besparingen, om de vijf het woord wind en om de tien methaanverglsting. Kortom, een compleet wegennet werd aangebo den en steeds vergezeld van het advies de soberheid vooral niet uit het oog te verliezen. Want ook op het gebied van de levenastijl voelen deze mensen zich aardig compe tent Blijven over de politici, tot wie Ba rendrecht dan ook speciaal zijn boodschap richt. Als we, om hier een beeld van te krijgen, ons oor te luister leggen bij premier Van Agt, die voor de televisie het kabinetsbe leid in dezen presenteerde, dan kan Barendrecht gerust zijn. Zonne- energie als enige weg? Vergeet het maar, geen woord erover, het speelt in het energie-draaiboek van deze regering geen rol van betekenis. Wat Van Agt presenteerde leek als twee druppels water op de wegen die Barendrecht ons wijst, n.l. be sparingen en kernenergie. Zelden zal een hoogleraar zo snel school 'gemaakt hebben. 'Moeten we deze regeringsplannen nu zien als vruchten van „het gron dig doordenken van de gevolgen van een blijvende energieschaar- ste"? Gehoord de woorden van onze premier en gelet op de daden van het kabinet tot nu toe, vrees ik van niet. Besparingen vormen uiteraard een uitstekend middel ter bestrijding van de huidige energiecrisis. Mooi, dat dat nu ook doorgedrongen is tot Den Haag. Maar wil er iets van terecht komen dan zal er wel een samenhangend en sturend beleid gevoerd moeten worden. Tot nu toe wijst weinig daarop. De maatrege len, voorzover aanwezig, worden eerder afgedwongen door de om standigheden. Zo is verscherpte honderd km controle prachtig (zij het vooral voor de veiligheid), maar, zonder een integraal energie-arm vervoersbeleid, een wassen neus. De premier sprak over bezuinigingen bij de elektriciteitscentrales („die jongens gebruiken wat zeg"). Dat zal, niet direct maar op de lange duur, enorm kunnen schelen, meldt Van Agt Maar hoe? Over de reeds Jaren in discussie zijnde en op rede lijke termijn uitvoerbare zaken als stadsverwarming horen we niets. Het kabinetsbeleid ademt tot nu toe een sfeer van „kom op makkers, kan het niet wat kalmer aan?" Zeker, een besparingsbeleid heeft de medewerking nodig van de be volking maar het zal tevens duide lijke doelen moeten formuleren en een scherp oog dienen te hebben voor de maatschappelijke krachten die een besparingsbeleid kunnen bemoeilijken. Bij dit laatste denk ik b.v. aan de moeizame onderhande lingen tussen de elektriciteitspro ducenten en bedrijven die gecombi neerde opwekking willen invoeren. Besparingsmogelijkheden genoeg, maar dan moet er wel wat meer overheldsdruk op de ketel. En zo is het beeld compleet: onvol doende aandacht voor milieuvrien delijke alternatieven, een volstrekt ontoereikend besparingsbeleid re sulterend in uitbreiding van het kemenerglepark. Onontkoombaar heet zoiets. Zonnebankje? Met alle scepsis die Je kunt hebben ten aanzien van de energieredes van president Carter is één ding duide lijk: hij ziet zonne-energie wel dege lijk zitten. Akkoord, de twintig pro cent voor Amerika is hier niet te realiseren, maar goed, ik noemde dan ook een getal van vijf procent (en dan hebben we het over de per centages, niet eens over de absolute hoeveelheden). Men hoopt dat Carters beleid inspi rerend kan werken op de overige westelijke regeringen. Wat zou het mooi zijn als Van Agt naar bijbels gebruik dit Amerikaanse beleid eens diepgaand beproefde en er het goede van behield. Wellicht zou ons dat een aangepast Hollands zonne bankje kunnen opleveren. Dn J. J. Boersema is als bioloog verbonden aan de rijksuniversi teit van Groningen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 11