Hermanus
Berserik:
Soms begin ik
bij de lucht
dagboek van een machtig dromer
Van Eedens
„Dromenboek"
Hermanus Berserik: „Mientjes droom", 1972-73
30 JUNI 1979 TROUW/KWARTET 11
Een jaar of tien geleden bracht het Gemeentemuseum Arnhem
de eerste overzichtstentoonstelling van Hermanus Berserik.
In hetzelfde museum is nu diens werk vanaf 1967 bijna compleet
te zien. Niet minder dan 67 schilderijen, aangevuld met een keuze
uit de etsen, litho's en tekeningen uit deze periode.
[et begint altijd met
n idee. Ik begin
=%oit zomaar", zegt
==prmanus Berserik en
je nu tot 13 au-
istus in het Ge-
- :entemuseum Arn-
m zijn werk ziet van
laatste tien jaar,
erk je dat hij die
eeën kennelijk wèl
Dmaar" voor het op-
- leppen heeft.
sschien wel omdat het in
ite eigenlijk toch alle-
_lal brokjes dagelijks le-
eis)n, gewone dingen zijn.
J omdat ze zo gewoon
versiert Berserik ze.
noemt dat zelf de reali-
Clt omzetten, ermee aan
stoei gaan.
ji manier waarop hij dat dik-
5 doet, kan misschien wel
tot een gefluisterde opmer-
g over surrealisme lelden. Maar
r heeft het helemaal niets mee
maken, 't Is trouwens ook niet
[der te brengen bij welke rich-
l van de nieuwe figuratie ook.
frserik: „Bij het buiten tekenen
Ji ik meteen al de zaak aan het
3 3Sranderen: ik haal de dingen een
eind naar me toe, Ik verzet tele
graafpalen en schoorstenen, ik zift
eruit wat ik essentieel vind. En ik-
maak bij voorbeeld van de och
tend avond en van windstil weer
weet ik veel wat".
Vreemde toestanden
Daardoor kunnen er zo op het
eerste gezicht vreemde toestan
den ontstaan. De „Appeltjes van
Teuven" bij voorbeeld, een vijftal
grote appelen op de voorgrond
met daarachter een verstild
sneeuwlandschap. Gezien de ver
houdingen Inderdaad wat ver
vreemdend. Maar 't kan eigenlijk
net zo goed zijn dat de appels op
een vensterbank liggen van een
raam dat uitzicht biedt op het
landschap.
Want dat doet Berserik dikwijls,
iets vanuit een venster weergeven,
een landschap, de hulzen aan de
overkant. Op de vensterbank
staan dan allerlei voorwerpen, een
olielamp of een kan met bloemen,
die dan steeds enorm groot lijken
in verhouding met wat je „in de
verte" ziet. Een van de eerste din
gen, die Berserik in het begin van
zijn loopbaan ontdekte, was „dat
je wel op 2000 manieren kon schil
deren..." en ga daar maar eens de
2001e bij vinden! „Je zou kunnen
zeggen, dat hij het tóch gevonden
heeft: overal haal je z'n werk er
zonder moeite tussenuit. In een
interview in deze krant, zo'n klei
ne twintig Jaar geleden, zei Berse
rik dat de werkelijkheid veel meer
verrassende vormen inhoudt dan
welke abstractie ook tevoorschijn
kan brengen. Daarom liet hij ook
toen al de mode de mode en schil
derde.
De verrassende vormen, die overal
zijn, als je ze maar zien wil, ge
woon en ongewoon. Stillevens,
niet nauwkeurig gerangschikt,
maar min of meer „betrapt", een
petroleumlamp, wat droogbloe
men, 'n paar vruchten, een open
raam met een naar buiten waal
end gordijn, 'n kapotte fiets, blik
ken speelgoed en veel oude
poppen met van die vreemde star
re koppetjes.
Kleurrijk
't Absurde trekt Berserik duide
lijk. Maar niet het absurde van
ik zou bijna zeggen: het gebruike
lijke broeierige soort. Een pop,
zonder armen in een landschap
met op de achtergrond een veran
kerde zeppelin, een ouderwetse
camera in het gras, 't zijn op zijn
minst ongewone combinaties.
Maar ze leveren wel fijne prenten
en kleurrijke schilderijen op. En
alles wat Berserik wil is, dat je z'n
werk ziet en bewondert als schil
derijen. „Schilderkunst", zegt hij,
„is schaars". En: „Het enige wat ik
zoek is rust, evenwicht en een
beetje poëzie". Dat vind Je op deze
tentoonstelling op allerlei ver
schillende manleren. Er is en
dat is eigenlijk toch wel een bij
zonderheid in de beeldende kunst
ook een goed gedoseerde hoe
veelheid humor, die overigens
vaak in de sfeer van zelfspot ligt.
Unieke zelfportretten op zijn boot,
roodverbrande neus, zwevend bo
ven de polder, een portret na een
feest (z'n 50e verjaardag) of, als
klein jongetje met een papleren
feestmuts op een driewieler.
Onorthodox
Soms maakt hij zelfs schilderijen
naar aanleiding van de lijst. De
bessesapkleurige lucht boven het
locomotiefje aan zee, zou hij nooit
geschilderd hebben als hij „die
rare rooie lijst" niet had gehad.
Berserik gaat op z'n minst soms
wat onorthodox met zijn materi
aal om. Zoals bij voorbeeld bij dat
schilderij dat hij maakte van een
oud fietsje van zijn zoon, dat hij
ergens tussen de struiken vond.
Hij kon de kleur van de fiets met
geen mogelijkheid krijgen en is
toen op zoek gegaan naar de origi
nele bus lak, 't was „zo'n mooi
blauwtje"... Maar 't speelt alle
maal helemaal mee. Dat is steeds
zo als hij met materiaal gaat dol
len. Dingen, die Je bij anderen al
gauw irriteren, doen Je bij Berse
rik glimlachen. Zijn werken, waar
in hij het „trompe d'oeil-effect"
toepast (het bedrieglijk echt schil
deren, een gebakje bij voorbeeld
op een origineel tafelblad) blijven
toch voluit schilderijen, worden
nooit gepeuterde „proeven van be
kwaamheid".
Veel bizarre zaken dus. die gekke,
maar toch weer niet helemaal grie
zelige poppen, die rare luchtsche
pen, blikken treintjes, houten
paardjes.
Maar ook die warme landschap
pen, stille dorpsgezichten, tuint
jes, schepen, stillevens, portret
ten. Allemaal op een wonderlijk-
persoonlijke. zeer herkenbare ma
nier gearrangeerd. En telkens
weer helemaal anders.
„Vreemde" dingen
Als Je ergens nu nog kunt
spreken van l'art pour l'art, is het
hier. Hermanus Berserik heeft
voor mijn gevoel die dingen die hij
afbeeldt vooral gekozen om de
schilderkunstige mogelijkheden
die ze hem boden: er is nergens
sprake van een symbolische gela
denheid. HIJ benadrukt het „zijn"
van de dingen, ook van de „vreem
de" dingen, zonder dat hij het
wonder van dat zijn tracht te ver
klaren. Hij verkeert kennelijk in
de gelukkige omstandigheid, dat
hij dat aanvaarden kan.
Déze woorden, van Berserik, wilde
ik tenslotte nog even doorgeven:,
„Al met al hoop ik dat de beschou
wer minstens zoveel plezier be
leeft aan het zien van al deze za
ken, als ik gehad heb om ze te
maken".
Na Arnhem gaat deze tentoonstel
ling naar Amersfoort: van 25 au
gustus tot 1 oktober in De Zon
nehof.
Hermanus Berserik: „Pop" 1976
door G. Kruis
Hermanus Berserik: „Jonge fietser", 1977
pn paar jaar geleden versoheen Frederik van Eedens
pagboek" in vier dikke delen. Kortgeleden is daar een
vijfde deel aan toegevoegd dat speciaal gewijd is aan Van
Eedens aantekeningen over zijn dromen. Een intrige
rende uitgave, aldus T. v. Deel, mogelijk ook van belang
voor de studie van de droom.
lor T. van Deel
psycho-analyse, kon hij zich niet met
Freuds materialistische visie verenigen en
voelde hij zich meer thuis bij een idealisti
scher standpunt, zoals Freuds leerling en
tegenspeler Jung dat verdedigde. Van Ee-
den geloofde niet in de sexuele basis die
Freud ten grondslag zag liggen aan de
uitingen van ons onbewuste, dus ook aan
onze dromen.
Hoger doel
Hij postuleerde een macht, die ons droom
leven leidt, en ons leven zelf trouwens, en
die ons wil opvoeren naar een hoger doel.
Bespiegeling over dromen levert niet al
leen inzicht op in wie men is, maar geeft
ook een weg aan die men moet volgen om
te worden wie men dient te zijn. Zo bezien
krijgen dromen een ethische kracht. Wie
ze analyseert is in staat „het goddelijk
leeven vast (te) stellen met een zeekerheid
die tot nog toe alleen de weetenschap
geeft".
Dit laatste schrijft Van Eeden in zijn
Dagboek, dat een paar Jaar geleden in vier
dikke delen werd uitgegeven. Nu onlangs
is daar een soort vijfde deel aan toege
voegd, te weten Van Eedens dagboekaan
tekeningen speciaal zijn dromen bevat
tend. In een aantal cahiers tekende Van
Eeden het grootste deel van zijn leven zijn
dromen op, en die zijn nu, nuttig Ingeleid,
van plaats- en persoonsregister voorzien,
uitgegeven voor het eerst door Dick
Schlüter, met medewerking van Reiny
Jobse. Aan het boek is toegevoegd een
vertaling van Van Eedens lezing uit 1913
voor de Londense Society for Psychical
Research, en de aantekeningen in zijn
reguliere Dagboek over dromen.
Poort
Uit het „Dromenboek" blijkt niet alleen
hoe een Intensief dromer Van Eeden was,
er blijkt ook goed uit van hoeveel waarde
hij zijn droomleven achtte. Zijn nachtelij
ke ervaringen stuurden zijn dagelijkse
overwegingen; ze beïnvloedden op een
nog nauwelijks onderzochte manier zijn
literaire werk en zijn wetenschappelijke
interesses. Ze geven een curieuze indruk
van Van Eedens ethische ontwikkeling,
van zijn religieuze occupaties. Maar door
alle aantekeningen heen is merkbaar die
onstuitbare drang om toegang te verkrij
gen tot de bovenzinnelijke wereld, waar
heen de droom een poort schijnt.
Schlüter citeert in zijn inleiding Tenhaeff,
die weliswaar Van Eedens droomonder-
zoek 'grondleggend' noemt, maar diens
classificatie van dromen in negen soorten
onaanvaardbaar vindt en getuigend van
een 'vrijwel algehele negatie van het door
Freud verrichte pionierswerk, dat hij op
een onredelijke wijze en met gevoelsargu
menten zocht te bestrijden'. Wel meent
Tenhaeff dat de soort dromen die Van
Eeden 'heldere droomen' noemt, door hem
belangwekkend zijn geanalyseerd.
Volledig zelfbesef
Onder heldere dromen verstond Van Ee
den 'droomen met min of meer volledig
zelfbesef en herinnering aan het dagleven,
kortstondig, gepaard met geluks-gevoel,
gelegenheid gevend tot gebed en sugges
tie, en gewoonlijk beginnend of aanslui
tend aan zweef- en vlieggevoelens. Ver
kwikkende nawerking. Goede herinne
ring, door oefening versterkt. Bijna altijd
tegen den morgen'.
Het zijn speciaal deze dromen die hij ten
slotte nastreeft, in de wetenschap dat zij
hem een glimp doen opvangen van die
andere wereld, boven tijd en zinnen uit,
waar hij zo graag meer van wilde weten.
Het zijn niet de dromen met demonen
meest vrouwelijke die hem polluties
bezorgen, welke hij krachtig wil tegen
gaan; het zijn niet de dromen van angst, of
vol spot; niet de 'gewone dromen' of de
'pathologische'. Het zijn in zekere zin in
kijkjes in het paradijs. Op 30 november
1905 had Van Eeden zo'n buitengewone
droomervaring:
„Hedennacht de schoonste heldere droom
die Ik ooit gehad heb. Het was zoo duide
lijk, zoo grootsch, zoo rijk, en zoo over
weldigend dat ik geheel verbluft was en
nagenoeg sprakeloos, 't Eenlge wat ik
uitriep was: 'O! hoe zal ik dit alles be
schrijven!' Want het vertoonde zich in een
volheid en verscheidenheid, die me geen
tijd liet tot nauwkeurig opmerken. Het
was landschap en wereldstad tegelijk.
Een ontzachlijke vallei waarop ik van
boven af nederzweefde, komende van een
hoogen berg. En die vallei was vol hoo
rnen, groen, bloemen, gebouwen, beelden
en menschen. Vlak voor mij was een reu
sachtige azalea boom geheel met roode
bloemen overdekt, verderop een zeer lan
ge arcade die van boven af neerliep tot
den bodem van het dal, hij ivas met kli
mop begroeid. Dan een witte tempel met
zeer lange, dunne witte pijlers, enorm
hoog en ook met klimop begroeid. In 't
midden van 't dal stond een reuzegroot
bronzen beeld, alleen een kop, ik zag de
zon er op glanzen. En verder overal ge
bouwen en duizende, duizende menschen.
En dat alles te samen gaf een Indruk van
geluk en schoonheid, die onbeschrijfelijk
was. Ik riep maar: 'hoe heerlijk! hoe heer
lijk!' Tweemalen zag ik het, en de tweede
maal zag ik de met klimop begroeide
arcade van een anderen kant. van terzij
de. Ik deed mijn uiterste best alles goed
op te merken, om het te onthouden en te
beschrijven. Maar ik voelde dat het boven
mijn krachten zou gaan. En de schoon
heids-aandoening was de tweede maal
zoo hevig, dat ik uitriep: 'het is te heer
lijk! ik kan het niet dragen!' En toen
voelde ik dat het mij ontging en dat ik
wakker moest worden. Ik ontwaakte ook,
nog sterk ontroerd en aangedaan, en
poogde mij alles te binnen te brengen".
Het 'Dromenboek' is een intrigerende uit
gave, niet alleen van belang voor de studie
van Van Eeden, maar mogelijk ook voor
die van de droom. Ik kan over dat laatste
niet goed oordelen en weet alleen dat Van
Eedens literaire werk een belichting van
uit deze droomaantekeningen beslist ver
dient.
Frederik van Eeden. Dromenboek. Naar
de handschriften uitgegeven en ingel.
door Dick Schlüter, met medewerking
van Reiny Jobse. Amsterdam# Bert Bak
ker, 1919. 512 bis. 49,50.
Als zijn „laatste leevens-
werk" had Frederik van Ee
den zich een omvangrijke
studie over de droom voor
gesteld. Hij wilde zijn in
zichten, al ten dele neerge
legd in een voordracht uit
1913, verder uitwerken en
de stelling verdedigen dat
de droom een voorproef van
het hiernamaals is.
In de roman „De Nachtbruid" uit
1909, die een literaire verwerking
vormt van zijn droomervaringen
en -opvattingen, schrijft hij al:
„De oplossing van het geheim on-
zes leevens ligt in den droom".
Naar dat levensgeheim is Van Eeden
voortdurend op zoek geweest. Hij zocht
ernaar op talloze terreinen, veelzijdig be
gaafd als hij was. Zijn literaire werk ge
tuigt er gaandeweg steeds duidelijker van,
met „Het lied van schijn en wezen",
„Pauls ontwaken" en „Het Oodshuls in de
Lichtstad". Ook zijn wetenschappelijke
interesses wijzen telkens in die ene rich
ting: hypnose, spiritisme, mystiek. Tezelf
dertijd laat het verloop van zijn persoon
lijk leven zien hoe Van Eeden tenslotte de
rust vond in de Moederkerk; „seine
Schwftche führte ihn in den 8chutz kirc-
hllcher Mauern", aldus Jung in 1955 over
Van Eeden.
Freud
Rond de eeuwwisseling was Van Eeden
bepaald niet de enige die zich bezighield
met droomonderzoek. Precies in 1900 ver
schijnt een van de invloedrijkste boeken
van de nieuwe eeuw: Freuds „Traumdeu-
tung". Van Eeden kende Freud al sinds
1885, toen zij elkaar ontmoetten tijdens
hun hypnose-studle in Parijs. Maar hoe
wel hij het grote belang in zag van de
tederik van Eeden, tekening Jan Veth