leuwenlang onveranderd Hezen en schrijven in China tf' R tf- ■f onfrontatie met een recent verleden Een oud probleem: boek en film T ft" P Hc. $t A k fL k ■f -f f L w it: ¥t TROUWKWARTET 25 li oor G. Kruis e ,1 tsai pi hsien", de idee jaat voor het penseel uit, leggen ze in China. Maar in nijn geval niet voor de pen. anifcrant telkens weer als je ;|i geconfronteerd wordt met lotingen van de Chinese ultuur zoals nu tot 1 /erojjktober in het Rijksmu- leum voor Volkenkunde in 3reda weet je eigenlijk ïauwelijks, waar je aan toe >ent. Us leek I— en wie is dat in een ;eval als. dit op een enkele uitzon lering na niet zeggen om te ginnen al die onuitspreekbare lamen en begrippen je niets, ter- rij 1 de Chinese geschiedenis ook et bepaald in je hersens gegrift it. Je kunt geen verbindingen leg- 'en, je hebt nauwelijks houvast, ifaar dan ga je kijken en langza- nerhand als vanzelf een heleboel intdekken. Gaat hier dus in de eerste plaats het schrift. Schrijven, zou je ^fiph niAl Ifnnncn 7Atropn ic Ir» r?V»i. och wel kunnen zeggen, is in Chi- ia dikwijls schilderen, vormen op iapier of zijde zetten met een pen- eel. Vormen, die vaak zo mooi, zo epel neergezet, zo vanzelfspre- tend harmonisch zijn, dat zelfs .ensen, die alle abstracte kunst- rmen zonder meer afwijzen, er 'errukt tegen aan staan te kijken, isschien gedeeltelijk omdat ze eten dat die voor hen volkomen mleesbare tekens voor anderen el iets be-teken-en. Of misschien toch alleen maar vanwege die on ontkoombare schoonheid. 't Is in dit geval uiteraard ondoen lijk de ontwikkeling van het Chi nese schrifjt uit de doeken te doen, daarvoor moet Je een kleine 2500 jaar terug. De geleerden nemen aan dat het Chinese schrift zelf standig is ontstaan, anders dan de meeste andere schriftsoorten, die allen terug te voeren zijn tot het spijkerschrift van Babylonië. Er ontstonden in de loop der eeu wen in China verschillende schrifttypen. Het oudste, uit de Sjang-periode (omstreeks 1600 vöör Christus) is het zegelschrift (chu-an-shu), dat oorspronkelijk werd geschreven met een in inkt of lak gedoopte stift. Verder ont stonden, en dat gebeurde allemaal in het begin van onze jaartelling, nog het klerkenschrift (li-shu), het normaalschrift (k'ai shu) en hét -T-. meest vlotte, afgekorte schrift, het z.g. gras- of schetsschrift (ts'aö- shu). Dat gebruikten de kunste naar-schrijvers het meest omdat ze er zich het meest vrij en indivi dueel in konden uiten. 70.000 karakters Zo alles bij elkaar, maar daar moet je dan ook alle nu niet meer dagelijks gebruikte woorden en al lerlei variaties bijrekenen, moeten er ongeveer 70.000 karakters zijn. Een normaal woordenboek bevat er maar zo'n 7500. En dat werkt uiteraard het analfabetisme als je daar in China, een land zonder alfabet, over kunt spreken in de hand. Maar als je eenmaal „gelet terd" bent, dan heb je een leesbe- reik dat nergens ter wereld voor komt. Mao Zedong wilde daar om al vroeg het karakterschrift afschaffen, maar dat bleek ge woon onmogelijk omdat het mo derne Pekings, de officiële voer taal, nog veel te weinig in het land was verbreid. Het wonderlijke feit doet zich namelijk voor, dat Chi nezen uit de verschillende delén van dat immense land, die elkaar totaal niet kunnen verstaan hun dialecten verhouden zich on geveer als b.v. de Latijnse talen in Europa zich allemaal van het zelfde schrift bedienen en dus wèl alles van elkaar kunnen lezen. Dat gaat ook op voor bepaalde delen van i-Ccrea. Vietnam en zelfs Japan. Dit wordt op de tentoonstelling verduidelijkt door een tekst in een aantal dialecten in ons schrift, fo netisch in dit geval dus, weer te geven. De resultaten zijn onverge- r A i lijkbaar, zeker voor ons westerlin gen. Diezelfde westerlingen staan hier overigens met open mond voor typisch Chinese zaken als dat stukje ivoor, niet groter dan een rijstkorrel, met een ingegrift ge dicht van Mao, dat je alleen door een loep kunt waarnemen. Tellen lukte me niet, maar 'k schat toch wel dat er minstens vijftig tekens gebruikt zijn Over tekens gesproken, zo'n Chi nese schrijfmachine, een enorm apparaat dat „geladen" is met zo'n kleine 2500 karakters. Aan vullende sets zijn verkrijgbaar! De bediening lijkt me nogal opislach- tig. In eerste instantie denk je dat je in zo'n geval beter met de hand kunt schrijven, tot het tot Je door dringt, dat je op een dergelijke machine geen letters tikt. maar complete woorden. Voor de massa 't Is overigens niet alles lezen en schrijven wat de klok slaat. De expositie biedt veel meer. Zoals de Chinees ingerichte werkka mer van wijlen dr. Robert H. van Gulik, de diplomaat-geleerde, die ook de bekende rechter Tie-detec- tives schreef en uit wiens privé- collectie hier royaal geput is. Er is ook een reconstructie van een boe renhuis uit het noorden van China en wat je daar eigenlijk het meest opvalt zijn de moderne, althans eigentijdse prenten aan de muur. Goedkope wandversieringen, die naar het voorschrift van voorzitter Mao in het Rode Boekje, gemaakt worden „ten behoeve van de grote massa van het volk en allereerst ten behoeve van arbeiders, boeren k - wp c en soldaten", 'n Gezinnetje, gezel lig bijeen, omringd door een nieuw verworven luxe. een fiets in de hoek van de kamer, een rijk-geor namenteerd radio-toestel een erg Europees uitziende klok. 'k Heb eens een uitgebreide collectie van die hedendaagse prenten gezien, werken die „het nieuwe gezicht van het socialistische China weer spiegelen." Stralende, stoere mei den met een westerse tandpasta- glimlach en van die stupide strip- heldentypes met brede, vastbera den koppen, die op z'n best enigs zins mongoloïde trekjes vertonen. Maar dat zal de volksaard wel weer zijn: vroeger gebruikten ze in de grote Chinese warenhuizen ook westerse etalage-poppenEn trouwens, als je denkt, dat al die kreten en die idealisering van de laatste (communistische) tijd zijn, vergis je je danig: de makers van de „niën-kwa". nieuwjaarsprenten van vóór het huidige regime er zijn er hier een paar deden het in feite precies eender. „Heel frêle boerenmeisjes met van 3ie porse leinen koppetjes in prachtige kle ren in een idyllisch Watteau-ach- ft" ff 4" tig sfeertje. En de teksten? In deze stijl: „Het Is een vreugde in de wereld om de akker te bebouwen. Ons beroep kan als het beste wor den beschouwd. Wij boeren zijn heel trots. Onder onze strohoeden zien wij er beslist beter uit dan ambtenaren Hoe je 't ook bekijkt, China is het enige land ter wereld dat kan bo gen op een ononderbroken cultu rele ontwikkeling van veertig eeu- wen. Zelfs de „culturele revolutie" kon daar weinig aan veranderen. Het schrift, de kunst en, wat wij noemen, de kunstnijverheid hier erg mooie en ook erg kitsche- rige voorbeelden van hedendaag se keramiek iedere beoefenaar daarvan was weer een nieuwe schabel in een sterke keten van een vierduizend jaar oude traditie De filosofie, die daar achter steekt, moet die eens gegeven raad zijn, dat de mensen niet alles nieuw en beter moeten willen, maar zich eerst eens moeten af vragen. waarom ze het vroeger niet anders deden, dan ze het toen deden van Doorne ie oog in oog komt te staan met n betrekkelijk jong verleden, erwondert zich vaak meer dan We een ver verleden in de geest vkezoekt. Van een ver verleden we- n wij, dat het ons voor verras singen zal stellen; van een jong 'erleden vermoeden wij niet al te :rote afwijkingen van wat wij heden" noemen. >at is tamelijk begrijpelijk. Hoewel wij it noodzaak tot ordening, in ons grenzen 'astleggen van wat gebeurd is, zijn in irerkelijkheid historische grenzen even nzichtbaar als landsgrenzen. Maar de rote afwijkingen zijn er wel degelijk. Ook iteraire grenzen zijn onzichtbaar. Neem iu het symbolisme, een stroming die in 'rankrijk ontstond, en dan moet ik zeg en, geleidelijk ontstond in Frankrijk in iet laatst van de vorige eeuy/. Het was een eactie op het naturalisme ofwel het af- leelden van de wereld zoals zij zich voor leed aan de schrijver. Een vorm van rea- Isme dus. Iet symbolisme zag al het gebeuren en al ifat was als een symbool van een diepere irerkelijkheid. Wat bestond, werd ge- iruikt als een zinnebeeld van wat achter en in het bestaande aanwezig was. Tot die symbool-gebruikers behoorde Georges Rodenbach, een in 1855 te Doornik gebo ren Belgische dichter. Hij schreef in het Frans, zoals vele Westvlamingen uit defti ge kringen. Denk aan M. Maeterlinck. Hun werk behoort tot de Franse literatuur. Georges Rodenbach, een achterneef van de Vlaamse dichter Alfred Rodenbach, ging in 1888 in Parijs wonen. In 1892 kwam zijn kleine roman „Bruges-la-Morte", uit, die een groot succes werd. Hij stierf in Deze roman nu is onlangs in Nederlandse vertaling verschenen onder de titel „Brugge-de-dode". Het is een werkelijk symbolische roman, omdat Georges Rodenbach niet getracht heeft het Brugge van zijn tijd te verbeel den zoals het was. maar zoals hij het wenste te zien als symbool van zijn hypo chondrie. Triestheid Brugge is een boeiende en levendige stad. Ongetwijfeld zal het Brugge van zijn tijd heel wat stiller zijn geweest dan nu. Maar bij Rodenbach is het een stad van schim men, een decor van triestheid. De hoofdfi guur van de roman, Hugues Viane. wordt na tien jaar zeer gelukkig gehuwd te zijn, weduwnaar en gaat dan in Brugge wonen om zijn vrouw te bewenen. De man is heel rijk en zijn huwelijk is zeer rijk aan harts tocht geweest, aan liefdeskoorts. Er zijn geen kinderen, zoals dat te zijn gebruike lijk is bij dit soort huwelijken in de litera tuur. Verzamelbundel In Brugge richt hij een altaar op voor de gestorven vrouw en Brugge wordt de ka thedraal die aan zijn eredienst tot schutse dient. Na vijf jaar ontmoet Viane het evenbeeld van zijn vrouw. Er onstaat een liefdesrelatie die volstrekt mislukt en ein digt in een moord. De tweede geliefde schendt op drieste wijze het opgerichte altaar en dat wordt Viane teveel. Met de dood van de minnares sterft niet de gelief de ten tweede male, maar sterft de illusie dat de dood te overwinnen is. De dood is onherroepelijk. Een knap geschreven roman, die mij ech ter meer in verwondering bracht dan dat hij mij boeide. Onder de lelijke titel „Verhalen ropd 1900" (want waarom nu juist rond en niet vierkant), verscheen onder redactie van Wim Zaal een verzamelbundel van Neder landse en Vlaamse verhalen, geschreven tussen de oprichting van „De Nieuwe Gids" (1885) en het uitbreken van de eer ste wereldoorlog. Op de achterzijde van het boek staat te lezen dat het de beste verhalen van dat tijdperk zijn. Dat vind ik nogal boud gesproken, want de kwaliteit van verhalen is niet exact vast te stellen. Hoe het zij, er zijn er bij die ik heel mooi vond (ook na herlezing in deze bundel) en er zijn erbij die ik zeker niet gekozen zou hebben. Er is ongetwijfeld verwantschap tussen deze bundel en „Brugge-de-dode", ook al komt het symbolisme in de bundel niet aan bod. In het algemeen kan men zeggen, dat de woordkunst overheerst. Plot, intri gue of ontwikkeling anderszins overheer sen niet of komen nauwelijks voor. Wel kan men er naturalisme en realisme in vinden. Ik noem enkele namen van au teurs: Buysse, Couperus, Emants, Van de Woestijne, Aletrino, Heijermans, Streu- vels, Van Looy, Van Deyssel en Carry van Bruggen. Afstand Hoever wij afstaan van de kunst van die tijd. bewijst wel het lezen van sommige verhalen. Zo is het uitstekend geschreven „Marie en Antoons wandeling" van J. v. Looy haast niet om door te komen, en dat geldt ook voor het moraliserende sprookje (van 38 pagina's) van Willem Schürmann: „De onevenwichtige koning". Maar daar staan het zeer beklemmende „Koediefje" van Jan Hofker en het ontroerende „Sei deravond" van Carry van Bruggen en niet te vergeten: „De boer die sterft" van Karei van de Woestijne tegenover. Hoe het zij, een rijke bundel. Bij de Vlaamse verhalen mist men woord verklaring. Alleen bij Streuvels worden enkele woorden verklaard. Het Vlaams van die tijd is zó rijk aan voor ons Noor derlingen onbekende woorden, dat het lezen bemoeilijkt wordt. Enkele verhalen hebben tientallen woorden waarvan men bij het lezen de betekenis slechts vermoe den kan. Heden ten dage degradeert het Algemeen Beschaafd het Vlaams in toene mende mate tot een streektaal. Ik weet heel goed dat dit niet anders kan, maar in zekere zin kan men zeggen dat dit grote verarming meebrengt. Wat is het Vlaams toch een rijke taal. Wat bij het lezen ook opvalt, is dat het politiek en maatschap pelijk geëngageerde verhaal ontbreekt. Er is veel armoede in de verhalen, soms wel gemor, veel leed en dood, maar-geen op standigheid. De pastorale idylle ontbreekt echter niet. Niemand die de bundel lezen zal, kan ontkomen aan de verwondering om zoveel verandering die zich na de eerste grote oorlog voltrokken heeft Georges Rodenbach: „Brugge-de-dode". Oorspronkelijke titel: „Bruges-la-Morte". Vertaling van Marjolijn Jacobs en Jolijn Tever. Paperback. Aantal pagina's 122. Prijs 16.50. „Verhalen rond 1900". Paperback. Aantal pagina's 342. Prijs ƒ27.- Beide boeken zijn bij „Scriptoria" te Ant werpen verschenen in 1978. De reeks waarin zij zijn uitgekomen, staat onder redactie van Wim Zaal. kroniek door dr. H.S. Visscher Sluizers film „Twee vrouwen", laar de roman van Harry Mu- isch, in vertoning gebracht is, loemt het aloude vraagstuk over e verhouding tussen film en >oek weer op. m l' owli' ïeli Iïet is een probleem dat met name ook bij e Nederlandse speelfilm, die zich bijzon- Ier graag op bestaande literatuur inspi- eert, zo vaak aan de orde gesteld wordt, lat het een cliché lijkt om dat hier op- euw te doen. Toch kan ik het niet laten, envoudig omdat Mulisch' boek een grote motionele impact heeft, terwijl er uit Slulzers zorgvuldig en smaakvol in scène gezette verfilming niets op mij overkomt, indanks de talentvolle aanwezigheid van >eroemdheden als Bibi Amdersson en Anthony Perkins. Aan dat probleem gaat ien andere vraag vooraf: waarom zet een .talentvolle filmer, als hij méér pretentie 1 leeft dan een knappe ambachtelijke illu strator te zijn, zich er überhaupt toe een in ichzelf afgerond kunstwerk als een ro- nan te verfilmen? Wil hij de idee van het »oek verder uitdiepen, er iets persoonlijks 1 lan toevoegen? Of is het de behoefte om Ie bij hem door het boek gewekte innerlij- ce voorstelling te materialiseren? Maar vaarom? Literatuur bestaat bij de gratie 'an de individuele innerlijk gewekte voor- Hing. Het concretiseren en materialise- en daarvan maakt „óndere individuele i 'ar ,<J ;tel voorstellingen gauw kapot. Zo is het mij in deze film vergaan bij Sylvia. Hoe uitste kend het personage ook gespeeld werd door Sandra Dumas, ze heeft niet het raadselachtige, het vierdimensionale van „mijn" Sylvia. Mulisch' boek heeft een ijzersterk plot met sterke spanningsmo menten: het moment bijvoorbeeld waarop de lezer ontdekt dat de „ik" niet een man maar een vrouw is; of het moment van de totaal onverwachte ontknoping. En na tuurlijk heeft het modieuze gegeven een lesbische liefdesrelatie bepaald geen kwaad aan het succes van de roman gedaan. Ongegeneerd Voorts bedient het zich ongegeneerd van gemakkelijke sentimentele „triggers" zoals het niet mis te verstane doodssig- naal van het auto-ongeluk op de Franse Péage, dat door Sluizer ook nauwgezet in beeld is gebracht. Het balanceert op de rand van larmoyante keukenmeidenro- mantiek en wordt telkens daarvan gered door een verteltechniek die de onder grondse lijnen en verbindingen, de struc tuur, doorzichtig houdt. En die structuur is enorm knap. In 8ylvia ervaart Laura de „ik" van het verhaal: een intellectuele vrouw, kunsthistorica en conservatrice van een particulier'museum iets als een natuurgegeven, een on-menselijke ver schijning van een andere planeet, die zich aan de „ik" deelachtig maakt, maar denkt en handelt vanuit een totaal andere mo raal of zelfs vanuit een totale afwezigheid van moraal. Op dat totaal andere berust ook de schok der eerste ontmoeting: zelfs al heeft Laura het meisje nog maar alleen op de rug gezien, toch voelt ze al „licht hijgend van de ene seconde op de andere dat ze bezig is met iets dat haar leven gaat veranderen. Direct daarop zijn er al asso ciaties met figuren van Giotto en met fresco's uit Siena. In het hoofdstuk vóór die ontmoeting spreekt de „ik" als ze in haar auto op weg is naar Zuid-Frankrijk over het passeren van „een punt waar de moraal overgaat in de natuur.Eigenlijk ver schilt „Twee vrouwen" in de kern niet veel van Mulisch' verhaal: „Wat gebeurde er met sergeant Massuro?", waarin de „ik" eveneens geconfronteerd wordt met een totaal andere, zeer letterlijk on-menselij- ke wereld, die zich in de verstening van de sergeant openbaart. Schrijver In Mulisch' boek wordt het hele verhaal van de lesbische liefdesrelatie verteld of beter: geschreven vanuit de reflectie: de „ik" heeft, psychisch en lichamelijk kapot door de tragedie die ze heeft meegemaakt en door de uitputtende autoreis, haar tocht in Avignon onderbroken; in de week dié ze daar verblijft, schrijft ze. Het is geen „monologue interieur", niet eens een mij merend herinneren, maar schrijven, d.w.z. die activiteit die Mulisch als zodanig en in zichzelf als de creatieve daad belijdt: in het schrijven zélf ligt de creatie. Dat perspektief nu, mist de'film volledig. Hij begint, net als de roman, met de telefonische oproep uit Nice, die de „ik" tot haar overhaaste, midden in de nacht aangevangen autoreis brengt. Volgend shot: overvallen door een duizeling van vermoeidheid, stopt ze naast de autobaan, stapt uit en leunt haar hoofd tegen de auto. Volgt, abrupt: de eerste uitgebreide flash-back van de ontmoeting met 8ylvia. Door de film heen zijn er dan verder fragmenten van de autbreis door toon en muziek duidelijk als zodanig gemar keerd waardoor het echte verhaal zich dan in ongeloofwaardige, conventionele flash-backs gaat afspelen. Of méér no$: de reisfragmenten worden zo eigenlijk als onderbreking van het echte verhaal ervaren. Ontdaan van de creatieve reflectie van de roman niet alleen in de compositorische vorm. maar vooral ook in de beeldkwali teit, want nergens heeft het beeld enige subjectieve lading van liefde, wanhoop of vervreemding van de „ik", wier innerlijke beelden het toch zijn is de film er louter op gericht om recht voor z'n raap het verhaal over te brengen en wordt hij tot wat de roman net niet is: een larmoyante keukenmeidengeschiedenis. Hoezeer de compositorische vorm van de flash-back alleen maar stijlmiddel en niet een crea tieve hefboom is, blijkt uit het feit dat de erotische intimiteit van Alfred en Sylvia die in de roman niet aanwezig is. een voudig omdat de „ik" dat nooit heeft kunnen meemaken in de film wel uit voerig een plaats gekregen heeft Te kort Typerend voor de afwezigheid van het perspectief der schrijvende reflectie is, dat bepaalde shots en gedeelten onjuist in „timing" zijn, d.w.z. ze zijn te kort doordat ze door een louter informatieve doelstel ling bepaald zijn en geen gelegenheid krij gen om door hun duur tot méér dan infor matie te worden. Zo komt er nergens een onderliggende structuur naar boven: het „plot" blijft plat. Neem het slotbeeld, in de roman staat Laura voor het open raam van haar kamer in Avignon en kijkt in een peilloos diepe bouwput die zich onder dat raam uitstrekt. De suggestie van zelf moord is duidelijk in dat open einde aan wezig. In de film zit Laura achter de tafel waarop zo juist haar maaltijd is neergezet. Ze kijkt er even naar, kijkt dan weer onbeweeglijk voor zich uit. Langzame fa de-out. Terecht heeft 81ulzer het shot op de afgrond onder het raam op deze wijze vermeden. Voor de film zou dat tè goed koop en melodramatisch zijn geweest. Maar zijn eind-shot staat gewoon te kort •k. JV Bibi Andersson en Sandra Dumas in „Twee Vrouwen". op het doek: net als het begint te werken, verdwijnt het in de fade-out. Zoiets komt dikwijls in de film voor: een soort haast om alle feiten toch vooral te vertellen, of misschien ook wel een gebrek aan durf Het is jammer om het te constateren ten aanzien van een zo intelligente en verdien stelijke filmer als Sluizer is. maar zijn „Twee vrouwen" is niet gelukt. Waarom o waarom moeten er toch zo nodig romans verfilmd worden?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 25