ifAIs de vis eraan
aat sterft het
issersvolk uit'
De winden der verandering
0
ÉS
,.-.4
Wetenschap en technic
S7\t
-RDAG 23 JUNI 1979
TROUWKWARTET
17
i de jaren veertig verdiende een groot deel van de
evolking van Heerewaarden de kost met vissen. Nu ligt
r nog maar één vissersboot in de Maas. En dat is dan
en museumstuk. De meeste vissoorten zijn uitgemoord.
llat er nog over is, levert geen boterham meer op en is
ovendien nauwelijks meer te consumeren. Een verhaal
ver de laatste riviervissers uit dit Gelderse dorp.
v •-
oor Haro Hielkema
"hEEREW AARDEN Er
igt nog één schokker voor
ie oever van Heerewaarden.
*et is het 'laatste exem-
ilaar, dat nog kan getuigen
'an een even lange als unie-
j€1:e geschiedenis.
)e vissersschuit op de Maas is
>kc chter niet meer dan een mu-
eumstuk. Net zoals zoveel in het
lorp in het Land van Maas en
IVaal in de museumsfeer verkeert.
'1'J
leerewaarden is vermoedelijk het meest
andinwaarts en afzijdig gelegen vissers-
lorp in ons land. Of beter: wis. Want met
ene schokker, die eigendom is van de
Stichting Riviervisserij Nederland, houdt
le yloot nagenoeg wel op. Dat betekent
lok dat de visserij niet meer de hoofdbron
ran bestaan is voor de dorpsgemeen-
ichap. En dat was tot ongeveer de Tweede
ice Wereldoorlog wel wat anders.
Unieke ligging
Al in de elfde eeuw profiteerden de inwo-
lers van Heerewaarden van de unieke
Igging van het dorp: Maas en Waal komen
er hoogte van deze nederzetting tot am-
een kilometer afstand van elkaar.
.Boeren te water" noemt Johan van Os ze
n het boekje „De laatste riviervissers",
dat hij samen met Piet Lobregt heeft
geschreven en dat is uitgegeven door De
.Valburg Pers in Zutphen. Uit historische
gegevens blijkt dat Heerewaarden zich in
de middeleeuwen wist te ontwikkelen tot
een niet onaanzienlijke stapelplaats.
Gebrek aan achterland bracht de bevol-
king van de latere protestantse enclave in
rooms gebied ertoe zich helemaal op de
visserij te werpen. Tot diep in deze eeuw
zijn de meeste inwoners blijven leven „in
eigen kringloop, die meer door de
trek- en paaitijd van de.vissen in de rivier
bepaald werd dan door de strategieën de
macro-economische beslissingen van
Vissers uit Heerewaarden halen de zegen binnen.
'S werelds machthebbers," zoals Van Os
het omschrijft.
„Willen vissers leven, dan moet de vis
eraan. Maar als de vis eraan gaal;, sterft
het vissersvolk uit". Dit is ook een zinsne
de van de Gelderse auteur en vertaler Van
Os. Hij geeft daarmee (onder andere) aan
waardoor er in Heerewaarden (nog maar
één schokker en een stel hoogbejaarde
riviervissers zijn. Overbevissirig is één van
de oorzaken van het verdwfijnen van Hee-
rewaardens „dorpseconomie".
„Wat zich honderd jaar geleden op de
rivieren afspeelde, herhaalt zich nu op zee.
De riviervissers zijn in Nederland waar
schijnlijk de eerste bevolkingsgroep die
aan den lijve heeft ondervonden dat de
.vooruitgang' moet worden tegengehou
den, wil de mens in leven blijven."
Grenzen
Volgens Van Os had de riviervisserij op
een gegeven moment (dat achteraf vrij
nauwkeurig te bepalen is) de grenzen van
haar groei bereikt en liet de bedrijfstak
geen verdere schaalvergroting meer toe.
Het werd zelfs zo sterk dat er kunstmatig
vis gekweekt werd om de visstand weer op
peil te brengen.
Niet alleen overbevissing, maar ook de
aantasting van het milieu heeft aan de
riviervisserij een einde gemaakt. Eind vo
rige eeuw al moest de Heerewaardense
bevolking (en met haar het vissersvolk uit
andere plaatsen aan de rivieren als Wou-
drichem, Gorinchem, Geertruidénberg en
Kampen) ervaren dat de jacht op trekvis
sterk taande. De steur stierf als eerste uit:
een „vorstelijke vis" noemt Van Os hem.
In 1600 werden er nog negenduizend ge
vangen, in 1910 kwamen er nog zesenvijf
tig op de markt, in 1955 nog één.
In 1910 werd er op de Maas nog op gevist,
maar sinds 1925 is deze vis spoorloos.
Pogingen van de Nederlandse Heidemaat
schappij om de houting te redden door
miljoenen stuks broed op Maas en IJssel
uit te zetten, liepen op niets uit.
De elft (een van de grootste soorten in de
familie haring) was het derde slachtoffer.
In de achttiende eeuw kwam de vis In onze
rivieren nog zo talrijk voor dat de elft als
een soort „armeluisspek" werd aange
duid. Werden er in 1891 nog 50.000 elften
aangevoerd, in 1920 waren dat er nog
maar 44.
Pali&g
De geschiedenis van het Heerwaardense
vissersvolk is daarom upiek, omdat de
gemeenschap begin deze eeuw en met
succes overschakelde op een heel ande
re vissoort. De vloot werd vernieuwd en
aangepast en met de schokkers werden de
rivieren afgestroopt op zoek naar paling.
Vijftig tot zestig schokkers hadden de
tegenhangers van Volendam omstreeks
1900 in de vaart. De Heerewaarders trok
ken zelfs avontuurlijk naar het buiten
land, tot ver in Duitsland en soms tot
Frankrijk toe.
„Er zat echt wel pit in die lui," zegt Van
Os. Jos Udo bevestigt dat. Zesentachtig is
hij. Hij woont in Heerewaarden op de
Maasdijk, met uitzicht op de rivier. In
1910 ging hij voor het eerst mee te vissen,
hoewel hij eigenlijk met zijn reumatiek
(de helft van de lagere school had hij
erdoorgemist) maar een ambacht zóu
moeten leren.
Maar het vissen trok ?n zo deed hij van
half januari tot juni mee aan de zalm
vangst. In juni werd de schokkervloot
naar Duitsland gesleept om daar tot no
vember onafgebroken op paling te vissen.
Van passagieren kwam nooit veel, het was
continu werken of slapen op de kleine
vissérsscheepjes. De vis werd door Duit
sers afgenomen.
„In de winter lagen we voor de wal,"
yertelt Udo. „Dan moesten we alle netten
weer nazien. Als het dan januari werd,
gingen we de rivier weer op. 42n 's zomers
met een stuk of dertig schokkers Duits
land in. De Rijn kan ik wel dromen, tot
Karlsruhe." De ogen van de krasse visser
glimmen, als hij vertelt over goeie vang
sten. „Als de zegen zo rond stond, staarde
je al naar het water. Dan kon je zien dat er
een zalm in zat. Onze beste dag is geweest
49 zalmen; in de crisistijd was dat. je hpd
er geen werk mee, want als je aan de >yal
kwam, stond de afslager uit Rotterdam al
klaar met de auto."
De waterwerken
Maar overbevissing? Udo praat er niet
veel over. En zijn collega's willen er ook
niet zoveel van weten. „Ze zeggen wel dat
we te veel visten, maar je had nota bene
staatsbedrijven met schepen op de Lek en
de Maas. Nee, dat de zalm niet meer
binnenkomt, ligt vooral aan de waterwer
ken. De optrek is daardoor teveel afgeslo
ten. Maar jammer is het wel," zegt Udo,
die vroeger zo genoot van elft: „Die had ik
liever dan zalm. Elft was zo glad op Je
tong. Metrm'n vader heb ik er eens zeven
op een middag gevangen; toen was ik nog
een jongetje. Mijn vader was gek op hou
ting, eenmool,zilver visje. En fint heb ik in
'29 erg' veel gevangen. De goedkoopste
waren toen veertien gulden per honderd."
De achteruitgang van de visstand is vol
gens Johan van Os veroorzaakt door een
conjplex van -factoren. Behalve overbevis
sing hebben ook de kanalisatie en de
bedijking tal van vissoorten verjaagd. „Er
kwamen steeds diepere vaargeulen, wat
een verlies aan paaiplaatsen meebracht.
En ook stuwen fen dammen hiejden de vis
tegen. Vistrappen en -liften werden ge
creëerd, maar functioneerden onvol
doende."
Vervuiling
De vervuiling van het rivierwater lijkt een
vrij recente boosdoener. Maar al heel
vroeg werd het bestaan van enkele duizen
den gezinnen bedreigd in 1920 sprak
men al over carbolzalm. „Als we beter op
de vissers hadden gelet, hadden we de
verontreiniging al veel eerder zien aanko
men," zegt Van Öfc. Volgens hem is aan de
hand van stadsrekeningen uit de middel
eeuwen al te zien hoe de visstand achter
uitging. „Vroeger viste men gewóón in de
stadsgrachten; in veertien-zoveel nog. Een
eeuw later kwam het al niet meer voor."
Een enkele keer verschijnt er een sensa
tioneel bericht in de pers dat er (bij voor
beeld bij de stuw in Grave) weer een zalm
gevangen is. „Alsof we beter met het mi
lieu omgaan." zegt Van Os. „Het is echter
zelden een echte zalm, maar een bastaard:
een schotzalm, die tamelijk goed tegen de
vervuiling bestand Is. Maar mensen die de
zalmvangst nog meegemaakt hebben, zijn
al stokoud. Al zou er geen overbevissing
geweest zijn en al zouden er geen stuwen
en dammen zijn gebouwd, dan zou de
zalm toch verdreven zijn door de grote
golf van chemische groep en door de op
warming van het water door de elektrici
teitscentrales." En Udo illustreert: „In de
oorlog was er in het Roergebied zoveel gif
in de Rijn dat de paling een omweg maak
te via de zuidwal. Op dat smalle stuk
zetten we het water met drie schokkers
glad af."
Niet loslaten
In Heerewaarden vist niemand meer voor
zijn boterham: ook niet meer op paling,
want die is nauwelijks nog te consumeren.
In Lith aan de Maas ploetert nog een
visser voor^, maar de inkomsten uit zijn
café zullen hem vermoedelijk meer deugd
doen. Toch wil men het verleden niet
helemaal loslaten. Er is een stichting in
het leven geroepen, die met oud-vissers
een verzameling aanlegt van historisch
materiaal zoals netten, tanen en breipen
nen. De laatste schokker, de vijftig jaar
oude „Maasstroom 1", kon nog net op de
kop getikt worden.
De stichting wil een museum opzetten,
dat afwijkt van een soortgelijke verzame
ling in Woudrichem. Samenwerking tus
sen de twee rivierdorpen is niet mogelijk,
want „vroeger waren de Woudrichemmers
al rotzakken De expositie in Heerewaar
den moet een sterk educatief karakter
krijgen en moet ook strijdbaar zijn tegen
de watervervuiling.
Het streven van de stichting kan gesteund
worden door de aankoop van het boekje
„De laatste riviervissers". Daarvoor moet
dertig gulden gestort worden óp postgiro
3.625.601 ten name van de Stichting Ri
viervisserij Nederland te Heerewaarden.
Het secretariaat van de stichting is geves
tigd in de Hogestraat 14 in Heerewaarden.
ft p dooc Rob Foppema
Het is een verleidelijke gedachte om het
deze week verschenen jaarverslag van
het Energieonderzoekcentrum Neder
land te lezen als antwoord op de pittige
kritiek die we vorige week de Raad van
advies voor het wetenschapsbeleid op het
ECN hoorden leveren.
Dat mag natuurlijk niet: beide stukken
kwamen in hoge mate onafhankelijk van
elkaar tot stand. Toch is het tegen deze
achtergrond extra interessant, te bezien
welk beeld ECN van zichzelf naar buiten
projecteert.
p«
var
/1<
futl
leid
De klacht van de
RAWB was dat er
geen concrete plan
nen bestaan voor ver
mindering van het op
kernenergie gerichte
onderzoek, dat op de
begroting wel van
jaar tot jaar minder
geld onder „kern
energie" wordt ver
antwoord, maar dat
niet voldoende duide
lijk wordt welke ex
perimentele andere
projecten daarvoor in
de plaats gekomen
zijn.
Wat schrijft nu ECN-voor-
zitter dr. ir. H. Hoog in zijn
voorwoord. „In dit verslag
worden enkele nieuwe on
derzoekgebieden ge
noemd. die in het werkpro
gramma van ECN zijn op
genomen. Hieruit mag men
concluderen, dat de her
programmering van de
ECN-werkzaamheden ge
staag voortgang vindt. Op
gipnd hiervan is de ver
wachting gerechtvaardigd,
dat in 1983 omstreeks 50
procent van ECN's werk op
het gebied van energiesys
temen aan niet-nucleair
ondeizoek en ontwikkeling
zal zijn gewijd.
„Een groot deel van dit
werk zal bestaan uit onder
zoek naar nieuwe technie
ken tot verbranding van
steenkolen, in het bijzon
der de wervellaagverbran-
ding. Maar zeker ook moe
ten worden vermeld de
werkzaaipheden op de ge
bieden van stromingsener
gie, milieubescherming en
systeemanalyse. Bij dit al
les wordt de poodzaak om
nucleaire kennis en compe
tentie in stand te' houden
niet uit het oog verloren".
Die noodzaak moet inder
daad met de andere 50 pro
cent redelijkerwijze zijn te
dekken. De RAWB pleitte
op dit punt met nadruk
voor een minimumpro
gramma.
Hoogs mededelingen over
de diversificatie wekken
een positieve indruk: „Van
de nationale energie-on-
derzoekprogrgmma's die
door onze organisatie wor
den gecoördineerd, zijn
thans de eerste program
ma's voor windenergie,
zonne-energie en energie
opslag met behulp van
vliegwielen vastgelegd en
in uitvoering genomen".
Maar het toekomstige
zwaartepunt ,in deze sec
tor, overigens terecht als
zodanig gekozen, blijkt
nog in de lucht te hangen:
„Het nationaal onderzoek
programma op het gebied
van steenkoolverbranding
is nog niet geformuleerd.
Hiervoor zijn door ECN en
TNO belapgrijke voorstel
len ingebracht die, hangen
de een uitspraak van de
overheid over de, financie
ring. nog niet ter hand kon
den worden genomen. Een
spoedig begin van de werk
zaamheden in dit ónder-
zoek wordt door ons zeer
wenselijk geacht, in aan
merking genomen de be
langrijke plaats die de
nieuwe technieken van
steenkoolverbranding in
onze toekomstige energie
voorziening zullen moeten
innemen.
„Veel tijd mag daarbij niet
verloren gaan. Ook wan
neer men optimistische
verwachtingen heeft, zal
men zich niet kunnen ont
trekken aan de constate
ring dat de verdere ontwik
keling van zulke technie
ken en hun uitvoering in de-
commerciële praktijk een
tijdrovende zaak is. terwijl
reeds nu de wereldenergie-
250.000 jaar
In het kader van zijn stu
dies naar het opbergen
van radioactieve afval
stoffen in zout, heeft ECN
een deelstudie naar de ge
volgen op zeer lange ter
mijn uitbesteed aan het
Instituut voor de toepas
sing van atoomenergie in
de landbouw (ITAL) in
Wapeningen. Conclusie,
aldus het jaarverslag:
„Het opbergen van kern-
splijtingsafval in een zout-
koepel in Noordoost-Ne
derland kan, alleen onder
zeer ongunstige en on
waarschijnlijke omstan
digheden, op zijn vroegst
na 250.000 jaar, een verho
ging van de stralingsbe
lasting van een beperkt
aantal mensen veroorza
ken. Dit kan dan alleen
plaatsvinden in een zeer
klein gebied." De concen
traties radioactieve stof
fen in bodem en water in
dat gebied, aldus ITAL,
zijn vergelijkbaar met na
tuurlijke niveaus die op
verschillende bewoonde
plaatsen in de wereld
voorkomen.
voorziening labiele trek
ken vertoont".
Inderdaad zou een voort
varende aanpak niet mis
staan. Intussen spookt de
echo van de RAWB-kritiek
door het achterhoofd:
wordt in veel gevallen het
standpunt ingenomen dat
alternatieve projecten niet
of niet goed kunnen wor
den uitgevoerd tenzij er ex
tra geld op tafel komt".
De wervellaagverbranding
waarop ECN zich! wil toe
leggen is het systeem waar
in koolbrokjes gelijkmatig
verbranden .in een warre
lende laag zand of ander
inert materiaal, dat door
van onderen ingeblazen
lucht in beweging wordt
gehouden. De wervellaag
gedraagt zich in bepaalde
opzichten als een vloeistof
(de Britten noemen het
ook een „fluidized bed")
waaruit de ontwikkelde
warmte zeer efficiënt
wordt afgevoerd naar de
stoomgenerator. En door
het bijvoeden van kalk
steen in de wervellaag kan
het zwaveldioxide dat hij
de verbranding ontstaat,
ter plekke worden gebon
den. De luchtverontreini
ging blijft tot een mini
mum beperkt.
Na een oriënterende studie
is ECN tot de conclusie ge
komen dat de wervellaag
verbranding onder druk
zich leent als onderwerp
voor nadere uitwerking
van voorstellen voor on
derzoek en samenwerking
in nationaal en internatio
naal verband. Dat lijkt in
derdaad een interessante
richting. Door het hele pro
ces zich te laten afspelen
bij een druk van vele at
mosferen, kan een wervel-
laagreactor overeenkom
stig kleiner worden uitge
voerd.
Dat kan een mooie mati
gende invloed hebben op
hét te investeren kapitaal
en du6 op het kostenrti-
veau, wanneer tenminste
niet de voor het handha
ven van de druk nodige
compressoren en andere
extra apparatuur die winst
weer opeten. Maar het is
zeker een richting waarin
zinvol nader kan worden
gekeken.
Dat het inderdaad om een
geavanceerde techniek
gaat, illustreert ECN in
hetzelfde hoofdstuk van
het eigen jaarverslag op
een treffende manier. De
ontwikkeling van een el-
gen programma voor ko-
De winden der veran
dering. Waarop het
ECN-terrein in Pet
ten binnenkort een
windmolen met een
wiekdiamèter van 25
m verrijst, staan al
geruime tijd meetpa-
len die het patroon
van windsnelheden
vastleggen zoals dat
vóór plaatsing van
de molen was.
lentechnologle, aldus het
centrum, „kan slechts op
redelijke termijn gestalte
krijgen, wanneer spoedig
ervaring wordt verworven
met een kolengebruikend
systeem". Daarom is eén
.voorstel uitgewerkt om
voor de eigen verwarming
een wervellaagketel te in
stalleren die gewoori bij at
mosferische druk werkt.
Dat leverde een boeiertde
ervaring op. De indruk is
wel gewekt dat zulke in
stallaties door op dit punt
vooruitstrevende bedrij
ven zowat uit voorraad le
verbaar waren. ECN kwam
tot andere bevindingen:
„Het onderzoek naar de le-
veringsmogelijkheden van
een conimercieel verkrijg
bare installatie heeft de in
druk versterkt, dat de
technische rijpheid van at
mosferische wervellaag
verbranding van steenkool
veelal wordt overschat.
Verwacht mag dan ook
worden, dat de te verwer
ven ervaring onder reële
bedrijfsomstandigheden,
van groot belang zal zijn
voor de leverancier en voor
potentiële gebruikers van
dergelijke installaties."
Misschien, zou je daar als
conclusie aan kunnen ver-
binden, lopen wij op het
gebied van de nieuwe ko-
lentechnologie hier niet zo
ver achter als wel eens
wordt beweerd. In ieder ge
val st^an de enige werken
de wervellaagreactoren In
dit land. maar dan op klei
ne, experimentele schaal,
vooralsnog bij TNO in
Apeldoorn.
Wanneer we van het ni
veau van plannen en voor
stellen afdalen naar het
vlak der feitelijke studies
van niet-nucleaire energie
bronnen. blijkt ECN's jaar
verslag weinig informatief.
Voor het bekijken van al
gemene beleidszaken is de
staf van het Energie-stu
diecentrum „aanzienlijk
uitgebreid" tot twaalf me
dewerkers (op een perso
neelsbestand van 850 men
sen, van wie 140 academici
en 500 technici). Experi
menteel onderzoek wordt
vooral verricht in het win-
denergieprógramma: aan
zonne-energie wordt elders
al zo veel gedaan.
Maar over de omvang der
verschillende werkzaam
heden is zelfs uit het finan
cieel verslag weinig op te
maken. De Staat der Ne
derlanden fourneerde 7.4
miljoen gulden aan „be-
stemmingsbijdragen",
waarvan 6,9 miljoen voor
niet-nucleair energieonder
zoek (4.4 miljoen nationaal
programma wind, 2,4 mil
joen idem zon. 0,01 miljoen
voor energlèmodelstudles).
Maar hoeveel herprogram
mering er vervat is in de
„algemene exploitatiebij
drage ".van 58,2 miljoen,
wordt nergens duidelijk.
En waarom die post bijna
dertien procent hoger uit
viel dan in 1977, wordt
evenmin uitgelegd. Het
zou de duidelijkheid heb
ben bevorderd wanneer
het Jaarverslag niet alleen
de te verwachten verdeling
der werkzaamheden in
1983 zou hebben vermeld,
maar ook de feitelijke ver
deling in 1978, en mis-,
schien zelf5 een planning
voor de tussenliggende
Jaren.