Eenzaam doen ze hun werk
Een lezer op het PODIUM
iet gelijk van Jackson
Een boycot?
Mij best, maar
dan met goede
argumenten
Na 80 jaar opnieuw: een ereschuld
Jan Nico
Scholten, Zuid-
Afrika en de olie
,G 15 JUNI 1979
TROUW/KWARTET P13-RH15-S17
r Hans Bouma
ihet er op aankomt, kunnen we
Ivan wat we op dit moment
gchien onontbeerlijk achten,
igoed missen. Ons
oeftenpatroon vertoont een vrij
ipele structuur. Om te leven en
verleven en wat willen we
hebben we voedsel nodig,
ding, onderdak, bevestiging in
tpsverband (sociale integratie)
Individuele bevestiging (liefde),
mneer deze vijf basisbehoeften
quaat bevredigd worden,
keren we in een toestand van
dijn en mogen we zelfs
omwonden van geluk spreken.
t opzet noteerden we als eerste
lisbehoefte: voedsel. Hier begint
jsmee. Zonder eten en drinken
bben we geen been om op te
ian. zijn we ten dode
tschreven. Honger, altijd maar
nger, betekent: verhongeren,
igzaam maar zeker wegsterven,
preken ons kleding, onderdak,
iciale en individuele bevestiging
bet is gruwelijk, we voelen ons
ipongelukkig, we hebben geen
ren, maar toch: we léven nog.
Ijven we echter verstoken van
tdsel. dan is dat onherroepelijk
jeinde. We verschrompelen
liet op onze directe
ankelijkheid van voedsel is het
Ètei
0 rvoi
niet meer dan normaal, dat we ons
de grootste zorgen maken over de
produktie van dat voedsel. Het gaat
om een zaak van levensbelang.
Uiteraard behoort ook de vervulling
van die vier andere behoeften ons
intens bezig te houden, maar een
geregelde voedselproduktie dient
binnen het raam van onze
activiteiten toch wel absolute
prioriteit te hebben. Zó essentieel is
het voortbrengen van voedsel, dat
we er zelf ten nauwste bij betrokken
willen zijn. Eerlijk gezegd besteden
we het liever niet uit. Zoiets kun je
maar het beste zelf in handen
houden.
Zolang een samenleving een
agrarisch karakter heeft, is er voor
dat laatste geen enkele
verhindering. Het ligt zelfs
helemaal in de lijn. Ieder is z'n eigen
boer, ieder eet van z'n eigen stukje
grond. Maar wanneer een
samenleving naast agrarische ook
stedelijke trekken krijgt en
wanneer er naast het
boerenambacht ook andere
ambachten uitgeoefend gaan
worden, is menigeen toch niet meer
in de gelegenheid zich persoonlijk
in te spannen voor de produktie van
zijn voedsel. Dit is Jammer, maar
toch ook weer geen ramp. In een
complexer wordende samenleving
kun je niet alles tegelijk doen en
moet je de diverse taken zo nuchter
en verantwoord mogelijk verdelen.
Het spreekt vanzelf, dat degenen,
aan wie we onze voedselvoorziening
toevertrouwen, een hoge
maatschappelijke waardering
ontvangen. In onze hele
economische en sociale systeem
spelen zij een sleutelrol. Zonder de
boeren zijn we nergens. We kunnen
nóg zoveel op touw zetten, als zfj
ermee stoppen, kunnen we wel
inpakken. Geen arbeid is zo primair
en fundamenteel als de hunne. De
boeren geven ons bestaan een
bodem.
We hebben alle reden Juist onze
boeren krachtig in bescherming te
nemen. Wat er ook gebeurt, zij
mogen nimmer de dupe worden. Als
onze onmisbare voedselleveranciers
verdienen ze een sterk
geprivilegieerde positie. Zo zullen
ze bij voorbaat verzekerd moeten
zijn van een heel behoorlijk
basisinkomen. Zijn er investeringen
nodig, dan zullen ze op tal van
faciliteiten moeten kunnen
rekenen. We zullen er een eer in
moeten stellen hun lasten tot een
minimum te beperken. Wanneer ze
door omstandigheden gedwongen
zijn de prijzen van hun produkten
te verhogen, zullen we het
gevraagde zonder mopperen
moeten betalen. In plaats van het
dwaze dogma van een goedkoop
voedselpakket, zullen we de stelling
moeten huldigen, dat onze
voedselvoorziening ons veel, zeer
veel waard is. De bevrediging van
onze meest urgente levensbehoefte
is in het geding. Het is menens.
Niet alleen zakelijk, ook sociaal,
ook communicatief behoren we
onze boeren met de grootste zorg te
omringen. Evenzeer als wie ook
door A. Hollander
IG.A. Versteeg: „Aangezien nog
kn ITo van het drinkwater in Ne
tland gedronken wordt, moet on-
toek naar een meer economische
pervoorziening gestimuleerd wor-
(VU-Amsterdam).
Eribboel: „Er zijn twee soorten
en, de ene kan het vinden, de
iere niet." (VU-Amsterdam).
J, Dekkers: „Het is gewenst om
(regels te komen inzake het voe-
van verkiezingscampagnes door
Beke partijen (in ieder geval
r de Tweede Kamerverkiezin-
r (VU-Amsterdam).
Heijser: „Het feit dat via de
o reclame gemaakt kan worden
de zogenaamde Noordzee
hlck Restaurants, illustreert hoe
Rinig milieubewust de gemiddelde
[fderlander is." (VU-Amsterdam).
I.Gerding: „In 1985 zal de Neder-
dse jeugd bedrevener zijn in het
ten dan in het schaatsen." (RU-
jroningen).
H. Wertheim: „Het zou de geeste-
lle gezondheid van veel Neder-
tadse Zionisten ten goede komen
peer de NZB (de Nederlandse
Risten Bond) zijn naam zou ver
deren in NPZB (Nederlandse Pro-
■tisten Bond)." (RU-Groningen).
Jij. H. Prevo: „De term kustcor-
pe, gebruikt voor het veranderen
Ede natuurlijke kustlijn, ten be-
tee van industriële ultbreidin-
b, waarbij duinen worden afge-
pten, strand verdwijnt en dijken
Uee worden gelegd, is niet alleen
Jlsleidend voor de bevolking maar
een belediging voor de natuur"
fU.-Amsterdam).
G. Egmond: „Te sterk rationali-
bn van de relatie arts/patiënt
fijlt patiënten vaak in de armen
kwakzalvers" (R.U.-Utrecht).
W. M. ten Hoedt: „De kreet
Itumoblel'aangetroffen
ïrop bussen van het openbaar
Kvoer, heeft een dubieuze beteke-
voor diegenen, die zich in deze
ffoermiddelen staande dienen te
Bden" (RU-Utrecht)
B.W. Wielens: „Het plaatsen van
.letter ij in PTT adreslijsten en
Woongidsen op de daarvoor in
slagwerken gebruikelijke plaats
I tijdbesparend kunnen werken"
W-Utrecht)
G. Egmond: „Sommige stellin-
wekken eenzelfde reactie op als
fiten van muurkranten, men
Kt er niet te lang bij stilstaan"
fï-Utrecht)
H. M. van Schaik: „Uit het oog-
te van actief cultuurbeleid dient
levend houden van het gregori-
fc als een object van overheids-
tf te worden beschouwd" (RU-
pcht)
W. J. van Dongen: „Als de mens
egoïstisch is als wij gewoonlijk
taemen. dan zou de mensheid al
K niet meer bestaan" (KU-Nijme-
Geregeld schrijft Trouw over het lot
van politieke gevangenen in Indo
nesië. Eveneens geregeld laten or
ganisaties als Amnesty Internatio
nal protest horen over dit lot.
Publikaties en acties bleven niet
geheel zonder succes. Maar van een
werkelijk succes is geen sprake.
Daarvan getuigt het artikel in
Trouw van 26 mei 1979. Vrijgelaten
gevangenen blijven immers van een
aantal elementaire burgerrechten
verstoken.
Al meer dan tien Jaar wordt hier
aandacht besteed aan het probleem-
van de politieke gevangenen in In
donesië. Hierbij is mij het volgende
opgevallen: nooit heb ik een voor
stel vernomen een poging te doen
deze politieke gevangenen naar Ne
derland te halen en hen hier een
verblijfplaats te gunnen. Ik vind dit
merkwaardig, gelet op het feit dat
Nederland een bijzondere relatie
met Indonesië heeft en gelet op het
feit dat Nederland wel b.v. Chilenen
en Vietnamezen toeliet van wie be
kend was dat hun inpassing in de
Nederlandse samenleving op grote
-problemen zou stuiten.
Nu kan men opmerken: een deree-
lijk voorstel is onhaalbaar, gelet op
de broze diplomatieke relatie met
Indonesië (dat valt overigens onder
het Suharto-regiem wel mee) maar
dat argument hoefde onze vluchte
lingenorganisaties niet te weerhou
den een dergelijk initiatief te
nemen.
Het is dit jaar tachtig jaar geleden
dat mr C. Th. van Deventer in „De
Gids" de regering opriep een ere
schuld te vervullen door de Indi
sche baten te bestemmen voor de
ontwikkeling van het land zelf. Wat
is er voor bezwaar tegen de zaak
van de politieke gevangenen als een
ereschuld te zien? Immers de ge
beurtenissen in 1965 zijn niet los te
zien van het koloniale beleid dat
Nederland in deze eeuw heeft
gevoerd.
Belangrijker lijken mij overigens de
volgende argumenten:
Ten eerste: een deel van ons volk
voelt zich kennelijk aangesproken
door het lot van de politieke gevan
genen. Maar tot meer dan het
schrijven en lezen over en het
overigens vrijblijvend r- proteste
ren komt het niet.
Ten tweede: uit tv-uitzendlngen
over de politiek? gevangenen is ge
bleken dat een aantal van hen de
Nederlandse taal redelijk tot goed
beheerst. Inpassing in onze samen
leving kan dan ook zonder grote
problemen verlopen. Daarbij wijs ik
op het buitengewoon goede aanpas
singsproces van Indische Nederlan
ders die hier rond 1948 naar toe
gekomen zijn. Overigens mogen wij
de problemen die voortvloeien uit
veertien Jaar concentratiekamp
niet verdoezelen.
Samengevat komt het voorstel hier
op neer: aan de Nederlandse rege
ring wordt gevraagd bij de Indone
sische regering te bevorderen dat
maar maken ze volop deel uit van
de samenleving. Ook al wonen en
werken ze op het platteland, tussen
hen en ons. stedelingen, mag geen
enkele distantie bestaan. Als het
goed is, zoeken we elkaar
regelmatig op. zijn we in een
hartelijke dialoog met elkaar,
heerst er een sfeer van solidariteit
tussen ons.
In onze cultuur vormen
plattelanders en stedelingen twee
afzonderlijke werelden. Nadat we
de voedselproduktie hadden
overgedragen aan de boeren,
hebben we ons in onze steden
teruggetrokken om daar als
„burgers", ver bij de boeren
vandaan, ons eigen leven te leiden.
We hebben de boeren grof in de
steek gelaten, trouweloos verraden.
Eenzaam doen ze hun werk. Ze
zaaien en maaien, ze oogsten
maar ze oogsten enkele de vruchten
van hun land. Geen waardering
oogsten ze. Weten we dan echt niet
meer in welke hoogst dringende
nood zij met hun arbeid voorzien?
door Klaas van Smaden
politieke gevangenen met hun ge
zinnen op basis van vrijwilligheid
naar Nederland uitwijken. (De In
donesische regering kan niet anders
dan blij zijn met een dergelijk aan
bod gelet op de uitspraak dat vrijla
ting zo moeilijk is in verband met
wraakgierige gevoelens bij de be
volking).
De uitgewekenen krijgen de status
van vluchteling. Het Hoge Commis
sariaat voor Vluchtelingen wordt
verzocht de organisatie in Indone
sië te verzorgen. In Nederland
wordt een werkgroep opgericht die
zich bezighoudt met de opvang, be
geleiding en toekomstig inpassings-
beleid. De geldmiddelen voor de
eerste fase komen voor het grootste
deel van organisaties (b.v. kerken)
en particulieren, De overheid neemt
de financiering in de tweede fase
(definitieve vestiging) over.
Welke organisatie of groep is bereid
zich voor een dergelijk plan in te
zetten?
In Trouw van 9 mei moti
veert Jan Nico Scholten, één
van de buitenlandspecialis
ten van het CDA, zijn keuze
vóór en olieboycot van Zuid-
Afrika. In zijn „verantwoor
ding" geeft het Tweede-Ka
merlid niet minder dan tien
overwegingen. Dat is nuttig,
want het levert extra hou
vast in de discussie over al-
dan-niet een olieboycot.
Dit artikel wil een bijdrage aan die
discussie zijn door in te gaan op die
twee overwegingen, die politiek het
meeste gewicht in de schaal leggen
Dat is nodig, omdat Scholten zelf
deze onvoldoende heeft uitgewerkt
Het ene (overweging 2) heeft betrek
king op het algemene beleid t.a.v
„mensenrechtenschendingen" in
het buitenland, terwijl het andere
(overweging nr. 9) het standpunt
van de gekleurde bevolking van
Zuid-Afrika inzake een olieboycot
behandelt.
Mensenrechten
Scholtens overweging nr 2 luidt:
„Mensenrechtenbeleid dient geba
seerd te zijn op zorgvuldige analyse
en rekening te houden met een aan
tal criteria, wil het beleid meer zijn
dan een getuigenis alleen. Hiertoe
behoren onder meer de historische
relatie met een land en de culturele
en geestelijke verwantschap, alsme
de de mate der schending en de
richting waarin deze zich beweegt.
Juist vanwege deze criteria heeft
Nederland een bijzondere verant
woordelijkheid voor een mensen
rechtenbeleid gericht op Zud-Afri-
ka".
Scholten geeft dus twee belangrijke
criteria voor „mensenrechtenbe
leid": onze relatie met het land en
de ernst van de schendingen. Deze
criteria zijn niet van gelijke orde.
Onze relaties met het land duide
lijk voor wat Zuid-Afrika betreft
zijn vooral van belang vanwege de
mogelijkheid er gebruik van te ma
ken, m.a.w. vanwege de éffectiviteit
van een actie.
De schendingen zelf echter behoren
uitgangspunt voor een mensenrech
tenbeleid te vormen, want zij dui
den het ondervonden leed aan.
Het is daarom erg jammer, dat
Scholten niet aangeeft hoe hij een
zorgvuldige analyse van die „men
senrechtenschendingen" heeft ge
maakt. Net of dat hier zo vreselijk
voor de hand ligt, dat nadere uitleg
niet nodig is Dat is schijn, want het
begrip „mensenrechten" is niet zo
duidelijk als het soms wel lijkt. Je
hebt namelijk, om zo te zeggen,
mensenrechten in soorten Zo
noemt de Universele Verklaring van
de Rechten van de Mens als schen
dingen: foltering (art. 5), censuur
(art. 19), en het niet doorbetalen van
loon tijdens vakantie (art. 24).
Het één is erger dan het ander, maar
het zijn in alle gevallen „mensen
rechtenschendingen". Er zal daar
om onderscheid tussen mensen-
ree Iten, in belangrijker en minder
belangrijk gemaakt moeten wor
den Het is aan poliUci om een soort
glijdende schaal van „volken-
moord" tot die „niet doorbetaalde
vakantie" te maken. Momenteel is
de door Scholten genoemde „mate
van schending" vaag en onduide
lijk, omdat er geen „maat" voor
aangehouden wordt. Zolang er geen
maat bestaat, kan er niet vergele
ken worden en berust één van de
belangrijkste uitgangspunten van
het mensenrechtenbeleid onnodig
op gokwerk. De bewering, dat de
„mate van schending" van invloed
is op de keuze om in het bijzonder
aandacht aan Zuid-Afrika te beste
den. kan best Juist zijn Of onjuist.
Zolang Scholten niet duidelijk aan
geeft, hoe hij tot die conclusie
komt, betekent de uitspraak eigen
lijk erg weinig. Dit. terwijl de suges-
tie van een zorgvuldige analyse
wordt gewekt.
Scholtens overweging nr. 9 was
„Er zijn meer dan voldoende indica
ties om te mogen stellen dat de
gekleurde bevolking van Zuid-Afri
ka dit nadeel (achteruitgang in le
venspeil. KvS) aanvaardt als een
onvermijdelijk leed op de weg naar
vrijheid. In feite wordt door haar
vertegenwoordigers om een boycot
gevraagd".
Dit argument is doorslaggevend, als
het waar is. Dat moet echter wél
aangetoond worden Nu mogen we.
gezien de gemiddelde opleiding en
levensomstandigheden van de ge
kleurde bevolking, er rustig van uit
gaan. dat een groot gedeelte nog
nooit over een olieboycot heeft na
gedacht, laat staan over de conse
quenties daarvan voor henzelf. We
zullen dus te rade moeten gaan bij
hen. die hun politieke leiders zijn.
Degenen, die de gekleurde bevol
king als leiders beschouwt of als
vertegenwoordigers aanwijst, die
nen wij als hun vertegenwoordigers
te beschouwen. Bij het ontbreken
van vrije verkiezingen is dat niet zo
eenvoudig. Anderzijds is het niet
volstrekt onmogelijk daarnaar een
onderzoek in stellen. Dit is wezen
lijk belang. Het kan nl. voorkómen,
dat wij in Nederland gaan uitmaken
wie hen het beste zouden kunnen
vertegenwoordigen Het zou ook
wel erg ironisch worden als Hol
landse witmannen „De Ware Verte
genwoordigers, Die Het Objectieve
Belang Van De Onderdrukte Bevol
king Het Meest Dienen" gaan uit
kiezen. Deze manier om een bevol
king monddood te maken is al te
gebruikelijk in een hoop landen.
Voor eén juiste beoordeling van
Scholtens argument is het daarom
noodzakelijk dat hij aangeeft wie
hij beschouwt als vertegenwoordi
gers van de gekleurde bevolkings
groepen en waarom Het zou de
overtuigingskracht van zijn positie
keuze ten goede komen indien hij
daarbij aangaf, hoe de standpunten
binnen de gekleurde bevolkings
groepen verdeeld zijn Het is vol
doende bekend, dat een „gekleurd"
eenheidsfront niet bestaat in Zuid-
Afrika. Het is fundamenteel in de
democratische besluitvorming
waarop we toch ook het beleid t a v
Zuid-Afrika richten althans de
mogelijkheid ten waarschijnlijk
heid) van het bestaan van meer dan
één opvatting te erkennen. Ook van
een gekleurde bevolking, ook ten
aanzien van een olieboycot.
Tenslotte
Door hen, die denken in begrippen
van „strijd" en de daarbij horende
propaganda, kan de hierboven ge
geven bijdrage aan de discussie
over een olieboycot op z'n best als
zinloos en op z'n beroerdst als ob
jectieve hulp aan het apartheidsre
gime worden beschouwd.
Het is bedoeld als bijdrage tot goe
de besluitvorming, die op verant
woorde wijze tot stand komt. Het is
vanuit het oogpunt van betrokken
heid met de gekleurde bevolking in
Zuid-Afrika mijn inziens belangrij
ker de best mogelijke beslissingen
te nemen met het vele bijbehorende
huiswerk dan de emotioneel aan
trekkelijker. maar voor de genoem
de bevolking riskanter zeer snelle
positiekeus
Als Scholten zijn huiswerk goed ge
daan heeft, slaat die laatste opmer
king niet op hem. Uit zijn overwe
gingen blijkt dat onvoldoende. Een
uitwerking zijnerzijds van de gege
ven overwegingen, en zeker van de
hier besprokene lijkt van wezenlijk
belang voor de waarde, die aan zijn
positiekeus gehecht kan worden
Voor wie het te abstract geworden
is: Olieboycot, mij best. Maar dan
een goed gefundeerde beslissing!
H. J. Neuman
M. Jackson, bijgenaamd
'•op" of „Overkill" Jackson, is
locratisch enator voor de
uikaanse staat Washington,
heeft verscheidene amendc-
»ten op zijn naam staan, d.w.z.
^wijzigingen die hij heeft voor
bid en waarvoor hij een meer
heid in de Senaat heeft kunnen
derven. Zo is er na het eerste
1 SALT-akkoord een amende-
it-Jackson gekomen dat de
Krikaanse regering verplichtte
eventuele volgende verdragen
toe richting „niveaus van inter-
itinentale strategische strijd-
ttten" te handhaven die zeker
1 lager mochten zijn dan „de
(erkingen welke voor de Sowjet-
worden vastgesteld". Dit
amendement werd op 14 september
1972 door de Senaat met 56 tegen 35
stemmen aanvaard.
Maar het amendement waar ik het
vandaag over wil hebben dateert
van twee jaar nadien. Jackson, die
hiervoor nauw samenwerkte met
de Democratische afgevaardigde
Charles Vanik uit Ohio, zag op 13
december 1974 kans de zgn. „Trade
Reform Act" zodanig te verande
ren dat de verlening van kredieten,
kredietgaranties en de status van
meest-begunstigde-natie aan de
Sowjet-Unie uitgesloten was, zo
lang dat land de emigratie van zijn
burgers bemoeilijkte of verhinder
de en aan hen die wél mochten
vertrekken een meer dan „nomina
le belasting" oplegde.
Aanvankelijk stond Jackson met
grote onverzettelijkheid op de bres
voor de verlening door de Sowjet-
autoriteiten van 100.000 uitreisvisa
(voornamelijk aan joodse burgers)
per jaar. Toen minister Kissinger
hem had bezworen dat dit getal
volstrekt onhaalbaar was, liet hij
in een brief van 18 oktober 1974 aan
de minister van buitenlandse za
ken, zijn eis zakken tot 60.000 uit
reisvisa.
Maar dat hoemde hij dan ook een
„minimale norm voor een eerste
naleving". De Sowjet-Unie bleek
evenwel niet bereid onder het juk
van Jackson en Vanik door te gaan,
althans niet openlijk en niet op dat
tijdstip. Dinsdagavond 14 januari
1975 deelde minister Kissinger op
een persconfernetie mee dat de
Verenigde Staten en de Sowjet-
Unie hadden besloten hun in 1972
gesloten handelsovereenkomst on
gedaan te maken.
Het leek alsof Jackson die het on
derste uit de kan had verlangd, nu
het deksel op zijn neus kreeg. Kis
singer die in die tijd de opvatting
huldigde dat onder ontspanning
(„détente") alles valt wat ertoe bij
draagt de opkomst van fanatieke
en agressieve elementen in Moskou
te verhinderen en aldus een nucle
air treffen tussen de Verenigde
Staten en de Sowjet-Unie te vermij
den, leek een onverdiende neder
laag te hebben geleden.
De opvatting van Jackson c.s. leek
in sommige (niet in alle) opzichten
een voorbode van de politiek die
president Carter tot de zijne zou
maken. Zij meenden dat de nucle
aire afschrikking op zichzelf effec
tief genoeg is en dat het niet nodig
is de Sowjet-Unie nog op andere
manieren aan ta sporen de vrede te
bewaren. Wanneer de regering in
Moskou bepaalde voordelen be
dingt, dan moet men haar daarvoor
een prijs laten betalen. „De tijd is
aangebroken", zo zei de senator uit
Washington, „om aan onse hoogste
menselijke waarden voorrang te
geven boven de handelsdollar".
Is de stelling van Jackson dat auto
ritair bestuurde staten met econo
mische middelen kunnen worden
gedwongen tot het eerbiedigen van
de mensenrechten nu zo absurd?
Beziet men het lot van de Ameri
kaans-Russische handelsovereen
komst van 1972, dan sou men het
misschien wel zeggen. Toch heeft
een land als Roemenië zich wel
degelijk onderworpen aan de bepa
lingen van de „Trade Reform Act"
om op die manier in de handel met
Amerika de status van meest-be
gunstigde-natie te verwerven. Pre
sident Ceausescu heeft zich op 11
juni 1975 een onaangenaam kruis
verhoor door Jackson laten welge
vallen om zijn handelsvoordelen
toch maar binnen te halen. En het
Poolse bewind van Edward Gierek
heeft zich 2 augustus 1975 tegen
over de Bondsrepubliek Duitsland
wel degelijk bereid verklaard de
komende vier jaar 120 a 125.000
etnische Duitsers naar het Westen
te laten gaan, zulks in ruil voor
financiële en handelsvoordelen.
En zie nu eens de emigratiecijfers
van Russische joden. Zowel in
maart als in april van dit jaar heb
ben omstreeks vijfduizend van hen
de Sowjet-Unie mogen verlaten.
Volgens joodse dissidenten die
deze cijfers nauwlettend in het oog
houden, betekenen de records van
maart en april niet, dat de Sowjet-
autoriteiten soepeler zijn gewor
den. Het percentage afwijzingen
van visumaanvragen zou even
hoog zijn als vroeger. Alleen is
opeens de animo van de Joodse
emigranten sterk toegenomen. Dat
zou samenhangen met een verhevi
ging van het officiële antisemi
tisme in de Sowjet-Unie, de vage
angst dat het na de Olympische
Spelen van 1980 of na het aftreden
of overlijden van Leonid Brezj-
njew nóg moeilijker zal worden en
met de totstandkoming van het Is-
raëlisch-Egyptische vredesver
drag, dat bij sommigen de bezwa
ren tegen een vestiging in het Mid
den-Oosten heeft verminderd.
Maar toch: een gemiddelde van
5000 uitreisvisa per maand levert
een jaar-totaal op van 60.000. En
dat is nu precies de „minimale
norm voor een eerste naleving"
van senator Jackson.
flet verband lijkt tamelijk duide
lijk. De Sowjet-regering is er bij
zonder op gebrand de tweede
SALT-overeeenkomst geratifi
ceerd te krijgen door het Ameri
kaanse congres. Gemakkelijk zal
dat niet gaan, en senator Jackson
zal ongetwijfeld weer een van de
figuren worden waaromheen zich
het verzet tegen de overeenkomst
zal kristalliseren. Wat kan hem,
buiten de merites van de overeen
komst zelf, gunstiger stemmen dan
de ontdekking dat viereneenhalf
haar na dato zijn eisen met betrek
king tot de emigratie van Russi
sche joden in vervulling gaan?
De vraag is alleen of deze opgaande
lijn in de emigratie van Sowjet-
Joden een blijvende zal zijn. Voor
wat de ..Trade Reform Act" betreft
is dat geen punt; die voorziet in
jaarlijkse controles op het gedrag
van Moskou. Daaraan viel bij
SALT II niet te denken: als een
maal de ratificatie een feit is (met
name dus door Amerika) dan kan
de Sowjet-Unie alle matiging die
zij de afgelopen maanden aan de
dag heeft gelegd weer opzij letten.