Eenzaam doen ze hun werk Een lezer op het PODIUM iet gelijk van Jackson Een boycot? Mij best, maar dan met goede argumenten Na 80 jaar opnieuw: een ereschuld Jan Nico Scholten, Zuid- Afrika en de olie ,G 15 JUNI 1979 TROUW/KWARTET P13-RH15-S17 r Hans Bouma ihet er op aankomt, kunnen we Ivan wat we op dit moment gchien onontbeerlijk achten, igoed missen. Ons oeftenpatroon vertoont een vrij ipele structuur. Om te leven en verleven en wat willen we hebben we voedsel nodig, ding, onderdak, bevestiging in tpsverband (sociale integratie) Individuele bevestiging (liefde), mneer deze vijf basisbehoeften quaat bevredigd worden, keren we in een toestand van dijn en mogen we zelfs omwonden van geluk spreken. t opzet noteerden we als eerste lisbehoefte: voedsel. Hier begint jsmee. Zonder eten en drinken bben we geen been om op te ian. zijn we ten dode tschreven. Honger, altijd maar nger, betekent: verhongeren, igzaam maar zeker wegsterven, preken ons kleding, onderdak, iciale en individuele bevestiging bet is gruwelijk, we voelen ons ipongelukkig, we hebben geen ren, maar toch: we léven nog. Ijven we echter verstoken van tdsel. dan is dat onherroepelijk jeinde. We verschrompelen liet op onze directe ankelijkheid van voedsel is het Ètei 0 rvoi niet meer dan normaal, dat we ons de grootste zorgen maken over de produktie van dat voedsel. Het gaat om een zaak van levensbelang. Uiteraard behoort ook de vervulling van die vier andere behoeften ons intens bezig te houden, maar een geregelde voedselproduktie dient binnen het raam van onze activiteiten toch wel absolute prioriteit te hebben. Zó essentieel is het voortbrengen van voedsel, dat we er zelf ten nauwste bij betrokken willen zijn. Eerlijk gezegd besteden we het liever niet uit. Zoiets kun je maar het beste zelf in handen houden. Zolang een samenleving een agrarisch karakter heeft, is er voor dat laatste geen enkele verhindering. Het ligt zelfs helemaal in de lijn. Ieder is z'n eigen boer, ieder eet van z'n eigen stukje grond. Maar wanneer een samenleving naast agrarische ook stedelijke trekken krijgt en wanneer er naast het boerenambacht ook andere ambachten uitgeoefend gaan worden, is menigeen toch niet meer in de gelegenheid zich persoonlijk in te spannen voor de produktie van zijn voedsel. Dit is Jammer, maar toch ook weer geen ramp. In een complexer wordende samenleving kun je niet alles tegelijk doen en moet je de diverse taken zo nuchter en verantwoord mogelijk verdelen. Het spreekt vanzelf, dat degenen, aan wie we onze voedselvoorziening toevertrouwen, een hoge maatschappelijke waardering ontvangen. In onze hele economische en sociale systeem spelen zij een sleutelrol. Zonder de boeren zijn we nergens. We kunnen nóg zoveel op touw zetten, als zfj ermee stoppen, kunnen we wel inpakken. Geen arbeid is zo primair en fundamenteel als de hunne. De boeren geven ons bestaan een bodem. We hebben alle reden Juist onze boeren krachtig in bescherming te nemen. Wat er ook gebeurt, zij mogen nimmer de dupe worden. Als onze onmisbare voedselleveranciers verdienen ze een sterk geprivilegieerde positie. Zo zullen ze bij voorbaat verzekerd moeten zijn van een heel behoorlijk basisinkomen. Zijn er investeringen nodig, dan zullen ze op tal van faciliteiten moeten kunnen rekenen. We zullen er een eer in moeten stellen hun lasten tot een minimum te beperken. Wanneer ze door omstandigheden gedwongen zijn de prijzen van hun produkten te verhogen, zullen we het gevraagde zonder mopperen moeten betalen. In plaats van het dwaze dogma van een goedkoop voedselpakket, zullen we de stelling moeten huldigen, dat onze voedselvoorziening ons veel, zeer veel waard is. De bevrediging van onze meest urgente levensbehoefte is in het geding. Het is menens. Niet alleen zakelijk, ook sociaal, ook communicatief behoren we onze boeren met de grootste zorg te omringen. Evenzeer als wie ook door A. Hollander IG.A. Versteeg: „Aangezien nog kn ITo van het drinkwater in Ne tland gedronken wordt, moet on- toek naar een meer economische pervoorziening gestimuleerd wor- (VU-Amsterdam). Eribboel: „Er zijn twee soorten en, de ene kan het vinden, de iere niet." (VU-Amsterdam). J, Dekkers: „Het is gewenst om (regels te komen inzake het voe- van verkiezingscampagnes door Beke partijen (in ieder geval r de Tweede Kamerverkiezin- r (VU-Amsterdam). Heijser: „Het feit dat via de o reclame gemaakt kan worden de zogenaamde Noordzee hlck Restaurants, illustreert hoe Rinig milieubewust de gemiddelde [fderlander is." (VU-Amsterdam). I.Gerding: „In 1985 zal de Neder- dse jeugd bedrevener zijn in het ten dan in het schaatsen." (RU- jroningen). H. Wertheim: „Het zou de geeste- lle gezondheid van veel Neder- tadse Zionisten ten goede komen peer de NZB (de Nederlandse Risten Bond) zijn naam zou ver deren in NPZB (Nederlandse Pro- ■tisten Bond)." (RU-Groningen). Jij. H. Prevo: „De term kustcor- pe, gebruikt voor het veranderen Ede natuurlijke kustlijn, ten be- tee van industriële ultbreidin- b, waarbij duinen worden afge- pten, strand verdwijnt en dijken Uee worden gelegd, is niet alleen Jlsleidend voor de bevolking maar een belediging voor de natuur" fU.-Amsterdam). G. Egmond: „Te sterk rationali- bn van de relatie arts/patiënt fijlt patiënten vaak in de armen kwakzalvers" (R.U.-Utrecht). W. M. ten Hoedt: „De kreet Itumoblel'aangetroffen ïrop bussen van het openbaar Kvoer, heeft een dubieuze beteke- voor diegenen, die zich in deze ffoermiddelen staande dienen te Bden" (RU-Utrecht) B.W. Wielens: „Het plaatsen van .letter ij in PTT adreslijsten en Woongidsen op de daarvoor in slagwerken gebruikelijke plaats I tijdbesparend kunnen werken" W-Utrecht) G. Egmond: „Sommige stellin- wekken eenzelfde reactie op als fiten van muurkranten, men Kt er niet te lang bij stilstaan" fï-Utrecht) H. M. van Schaik: „Uit het oog- te van actief cultuurbeleid dient levend houden van het gregori- fc als een object van overheids- tf te worden beschouwd" (RU- pcht) W. J. van Dongen: „Als de mens egoïstisch is als wij gewoonlijk taemen. dan zou de mensheid al K niet meer bestaan" (KU-Nijme- Geregeld schrijft Trouw over het lot van politieke gevangenen in Indo nesië. Eveneens geregeld laten or ganisaties als Amnesty Internatio nal protest horen over dit lot. Publikaties en acties bleven niet geheel zonder succes. Maar van een werkelijk succes is geen sprake. Daarvan getuigt het artikel in Trouw van 26 mei 1979. Vrijgelaten gevangenen blijven immers van een aantal elementaire burgerrechten verstoken. Al meer dan tien Jaar wordt hier aandacht besteed aan het probleem- van de politieke gevangenen in In donesië. Hierbij is mij het volgende opgevallen: nooit heb ik een voor stel vernomen een poging te doen deze politieke gevangenen naar Ne derland te halen en hen hier een verblijfplaats te gunnen. Ik vind dit merkwaardig, gelet op het feit dat Nederland een bijzondere relatie met Indonesië heeft en gelet op het feit dat Nederland wel b.v. Chilenen en Vietnamezen toeliet van wie be kend was dat hun inpassing in de Nederlandse samenleving op grote -problemen zou stuiten. Nu kan men opmerken: een deree- lijk voorstel is onhaalbaar, gelet op de broze diplomatieke relatie met Indonesië (dat valt overigens onder het Suharto-regiem wel mee) maar dat argument hoefde onze vluchte lingenorganisaties niet te weerhou den een dergelijk initiatief te nemen. Het is dit jaar tachtig jaar geleden dat mr C. Th. van Deventer in „De Gids" de regering opriep een ere schuld te vervullen door de Indi sche baten te bestemmen voor de ontwikkeling van het land zelf. Wat is er voor bezwaar tegen de zaak van de politieke gevangenen als een ereschuld te zien? Immers de ge beurtenissen in 1965 zijn niet los te zien van het koloniale beleid dat Nederland in deze eeuw heeft gevoerd. Belangrijker lijken mij overigens de volgende argumenten: Ten eerste: een deel van ons volk voelt zich kennelijk aangesproken door het lot van de politieke gevan genen. Maar tot meer dan het schrijven en lezen over en het overigens vrijblijvend r- proteste ren komt het niet. Ten tweede: uit tv-uitzendlngen over de politiek? gevangenen is ge bleken dat een aantal van hen de Nederlandse taal redelijk tot goed beheerst. Inpassing in onze samen leving kan dan ook zonder grote problemen verlopen. Daarbij wijs ik op het buitengewoon goede aanpas singsproces van Indische Nederlan ders die hier rond 1948 naar toe gekomen zijn. Overigens mogen wij de problemen die voortvloeien uit veertien Jaar concentratiekamp niet verdoezelen. Samengevat komt het voorstel hier op neer: aan de Nederlandse rege ring wordt gevraagd bij de Indone sische regering te bevorderen dat maar maken ze volop deel uit van de samenleving. Ook al wonen en werken ze op het platteland, tussen hen en ons. stedelingen, mag geen enkele distantie bestaan. Als het goed is, zoeken we elkaar regelmatig op. zijn we in een hartelijke dialoog met elkaar, heerst er een sfeer van solidariteit tussen ons. In onze cultuur vormen plattelanders en stedelingen twee afzonderlijke werelden. Nadat we de voedselproduktie hadden overgedragen aan de boeren, hebben we ons in onze steden teruggetrokken om daar als „burgers", ver bij de boeren vandaan, ons eigen leven te leiden. We hebben de boeren grof in de steek gelaten, trouweloos verraden. Eenzaam doen ze hun werk. Ze zaaien en maaien, ze oogsten maar ze oogsten enkele de vruchten van hun land. Geen waardering oogsten ze. Weten we dan echt niet meer in welke hoogst dringende nood zij met hun arbeid voorzien? door Klaas van Smaden politieke gevangenen met hun ge zinnen op basis van vrijwilligheid naar Nederland uitwijken. (De In donesische regering kan niet anders dan blij zijn met een dergelijk aan bod gelet op de uitspraak dat vrijla ting zo moeilijk is in verband met wraakgierige gevoelens bij de be volking). De uitgewekenen krijgen de status van vluchteling. Het Hoge Commis sariaat voor Vluchtelingen wordt verzocht de organisatie in Indone sië te verzorgen. In Nederland wordt een werkgroep opgericht die zich bezighoudt met de opvang, be geleiding en toekomstig inpassings- beleid. De geldmiddelen voor de eerste fase komen voor het grootste deel van organisaties (b.v. kerken) en particulieren, De overheid neemt de financiering in de tweede fase (definitieve vestiging) over. Welke organisatie of groep is bereid zich voor een dergelijk plan in te zetten? In Trouw van 9 mei moti veert Jan Nico Scholten, één van de buitenlandspecialis ten van het CDA, zijn keuze vóór en olieboycot van Zuid- Afrika. In zijn „verantwoor ding" geeft het Tweede-Ka merlid niet minder dan tien overwegingen. Dat is nuttig, want het levert extra hou vast in de discussie over al- dan-niet een olieboycot. Dit artikel wil een bijdrage aan die discussie zijn door in te gaan op die twee overwegingen, die politiek het meeste gewicht in de schaal leggen Dat is nodig, omdat Scholten zelf deze onvoldoende heeft uitgewerkt Het ene (overweging 2) heeft betrek king op het algemene beleid t.a.v „mensenrechtenschendingen" in het buitenland, terwijl het andere (overweging nr. 9) het standpunt van de gekleurde bevolking van Zuid-Afrika inzake een olieboycot behandelt. Mensenrechten Scholtens overweging nr 2 luidt: „Mensenrechtenbeleid dient geba seerd te zijn op zorgvuldige analyse en rekening te houden met een aan tal criteria, wil het beleid meer zijn dan een getuigenis alleen. Hiertoe behoren onder meer de historische relatie met een land en de culturele en geestelijke verwantschap, alsme de de mate der schending en de richting waarin deze zich beweegt. Juist vanwege deze criteria heeft Nederland een bijzondere verant woordelijkheid voor een mensen rechtenbeleid gericht op Zud-Afri- ka". Scholten geeft dus twee belangrijke criteria voor „mensenrechtenbe leid": onze relatie met het land en de ernst van de schendingen. Deze criteria zijn niet van gelijke orde. Onze relaties met het land duide lijk voor wat Zuid-Afrika betreft zijn vooral van belang vanwege de mogelijkheid er gebruik van te ma ken, m.a.w. vanwege de éffectiviteit van een actie. De schendingen zelf echter behoren uitgangspunt voor een mensenrech tenbeleid te vormen, want zij dui den het ondervonden leed aan. Het is daarom erg jammer, dat Scholten niet aangeeft hoe hij een zorgvuldige analyse van die „men senrechtenschendingen" heeft ge maakt. Net of dat hier zo vreselijk voor de hand ligt, dat nadere uitleg niet nodig is Dat is schijn, want het begrip „mensenrechten" is niet zo duidelijk als het soms wel lijkt. Je hebt namelijk, om zo te zeggen, mensenrechten in soorten Zo noemt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als schen dingen: foltering (art. 5), censuur (art. 19), en het niet doorbetalen van loon tijdens vakantie (art. 24). Het één is erger dan het ander, maar het zijn in alle gevallen „mensen rechtenschendingen". Er zal daar om onderscheid tussen mensen- ree Iten, in belangrijker en minder belangrijk gemaakt moeten wor den Het is aan poliUci om een soort glijdende schaal van „volken- moord" tot die „niet doorbetaalde vakantie" te maken. Momenteel is de door Scholten genoemde „mate van schending" vaag en onduide lijk, omdat er geen „maat" voor aangehouden wordt. Zolang er geen maat bestaat, kan er niet vergele ken worden en berust één van de belangrijkste uitgangspunten van het mensenrechtenbeleid onnodig op gokwerk. De bewering, dat de „mate van schending" van invloed is op de keuze om in het bijzonder aandacht aan Zuid-Afrika te beste den. kan best Juist zijn Of onjuist. Zolang Scholten niet duidelijk aan geeft, hoe hij tot die conclusie komt, betekent de uitspraak eigen lijk erg weinig. Dit. terwijl de suges- tie van een zorgvuldige analyse wordt gewekt. Scholtens overweging nr. 9 was „Er zijn meer dan voldoende indica ties om te mogen stellen dat de gekleurde bevolking van Zuid-Afri ka dit nadeel (achteruitgang in le venspeil. KvS) aanvaardt als een onvermijdelijk leed op de weg naar vrijheid. In feite wordt door haar vertegenwoordigers om een boycot gevraagd". Dit argument is doorslaggevend, als het waar is. Dat moet echter wél aangetoond worden Nu mogen we. gezien de gemiddelde opleiding en levensomstandigheden van de ge kleurde bevolking, er rustig van uit gaan. dat een groot gedeelte nog nooit over een olieboycot heeft na gedacht, laat staan over de conse quenties daarvan voor henzelf. We zullen dus te rade moeten gaan bij hen. die hun politieke leiders zijn. Degenen, die de gekleurde bevol king als leiders beschouwt of als vertegenwoordigers aanwijst, die nen wij als hun vertegenwoordigers te beschouwen. Bij het ontbreken van vrije verkiezingen is dat niet zo eenvoudig. Anderzijds is het niet volstrekt onmogelijk daarnaar een onderzoek in stellen. Dit is wezen lijk belang. Het kan nl. voorkómen, dat wij in Nederland gaan uitmaken wie hen het beste zouden kunnen vertegenwoordigen Het zou ook wel erg ironisch worden als Hol landse witmannen „De Ware Verte genwoordigers, Die Het Objectieve Belang Van De Onderdrukte Bevol king Het Meest Dienen" gaan uit kiezen. Deze manier om een bevol king monddood te maken is al te gebruikelijk in een hoop landen. Voor eén juiste beoordeling van Scholtens argument is het daarom noodzakelijk dat hij aangeeft wie hij beschouwt als vertegenwoordi gers van de gekleurde bevolkings groepen en waarom Het zou de overtuigingskracht van zijn positie keuze ten goede komen indien hij daarbij aangaf, hoe de standpunten binnen de gekleurde bevolkings groepen verdeeld zijn Het is vol doende bekend, dat een „gekleurd" eenheidsfront niet bestaat in Zuid- Afrika. Het is fundamenteel in de democratische besluitvorming waarop we toch ook het beleid t a v Zuid-Afrika richten althans de mogelijkheid ten waarschijnlijk heid) van het bestaan van meer dan één opvatting te erkennen. Ook van een gekleurde bevolking, ook ten aanzien van een olieboycot. Tenslotte Door hen, die denken in begrippen van „strijd" en de daarbij horende propaganda, kan de hierboven ge geven bijdrage aan de discussie over een olieboycot op z'n best als zinloos en op z'n beroerdst als ob jectieve hulp aan het apartheidsre gime worden beschouwd. Het is bedoeld als bijdrage tot goe de besluitvorming, die op verant woorde wijze tot stand komt. Het is vanuit het oogpunt van betrokken heid met de gekleurde bevolking in Zuid-Afrika mijn inziens belangrij ker de best mogelijke beslissingen te nemen met het vele bijbehorende huiswerk dan de emotioneel aan trekkelijker. maar voor de genoem de bevolking riskanter zeer snelle positiekeus Als Scholten zijn huiswerk goed ge daan heeft, slaat die laatste opmer king niet op hem. Uit zijn overwe gingen blijkt dat onvoldoende. Een uitwerking zijnerzijds van de gege ven overwegingen, en zeker van de hier besprokene lijkt van wezenlijk belang voor de waarde, die aan zijn positiekeus gehecht kan worden Voor wie het te abstract geworden is: Olieboycot, mij best. Maar dan een goed gefundeerde beslissing! H. J. Neuman M. Jackson, bijgenaamd '•op" of „Overkill" Jackson, is locratisch enator voor de uikaanse staat Washington, heeft verscheidene amendc- »ten op zijn naam staan, d.w.z. ^wijzigingen die hij heeft voor bid en waarvoor hij een meer heid in de Senaat heeft kunnen derven. Zo is er na het eerste 1 SALT-akkoord een amende- it-Jackson gekomen dat de Krikaanse regering verplichtte eventuele volgende verdragen toe richting „niveaus van inter- itinentale strategische strijd- ttten" te handhaven die zeker 1 lager mochten zijn dan „de (erkingen welke voor de Sowjet- worden vastgesteld". Dit amendement werd op 14 september 1972 door de Senaat met 56 tegen 35 stemmen aanvaard. Maar het amendement waar ik het vandaag over wil hebben dateert van twee jaar nadien. Jackson, die hiervoor nauw samenwerkte met de Democratische afgevaardigde Charles Vanik uit Ohio, zag op 13 december 1974 kans de zgn. „Trade Reform Act" zodanig te verande ren dat de verlening van kredieten, kredietgaranties en de status van meest-begunstigde-natie aan de Sowjet-Unie uitgesloten was, zo lang dat land de emigratie van zijn burgers bemoeilijkte of verhinder de en aan hen die wél mochten vertrekken een meer dan „nomina le belasting" oplegde. Aanvankelijk stond Jackson met grote onverzettelijkheid op de bres voor de verlening door de Sowjet- autoriteiten van 100.000 uitreisvisa (voornamelijk aan joodse burgers) per jaar. Toen minister Kissinger hem had bezworen dat dit getal volstrekt onhaalbaar was, liet hij in een brief van 18 oktober 1974 aan de minister van buitenlandse za ken, zijn eis zakken tot 60.000 uit reisvisa. Maar dat hoemde hij dan ook een „minimale norm voor een eerste naleving". De Sowjet-Unie bleek evenwel niet bereid onder het juk van Jackson en Vanik door te gaan, althans niet openlijk en niet op dat tijdstip. Dinsdagavond 14 januari 1975 deelde minister Kissinger op een persconfernetie mee dat de Verenigde Staten en de Sowjet- Unie hadden besloten hun in 1972 gesloten handelsovereenkomst on gedaan te maken. Het leek alsof Jackson die het on derste uit de kan had verlangd, nu het deksel op zijn neus kreeg. Kis singer die in die tijd de opvatting huldigde dat onder ontspanning („détente") alles valt wat ertoe bij draagt de opkomst van fanatieke en agressieve elementen in Moskou te verhinderen en aldus een nucle air treffen tussen de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie te vermij den, leek een onverdiende neder laag te hebben geleden. De opvatting van Jackson c.s. leek in sommige (niet in alle) opzichten een voorbode van de politiek die president Carter tot de zijne zou maken. Zij meenden dat de nucle aire afschrikking op zichzelf effec tief genoeg is en dat het niet nodig is de Sowjet-Unie nog op andere manieren aan ta sporen de vrede te bewaren. Wanneer de regering in Moskou bepaalde voordelen be dingt, dan moet men haar daarvoor een prijs laten betalen. „De tijd is aangebroken", zo zei de senator uit Washington, „om aan onse hoogste menselijke waarden voorrang te geven boven de handelsdollar". Is de stelling van Jackson dat auto ritair bestuurde staten met econo mische middelen kunnen worden gedwongen tot het eerbiedigen van de mensenrechten nu zo absurd? Beziet men het lot van de Ameri kaans-Russische handelsovereen komst van 1972, dan sou men het misschien wel zeggen. Toch heeft een land als Roemenië zich wel degelijk onderworpen aan de bepa lingen van de „Trade Reform Act" om op die manier in de handel met Amerika de status van meest-be gunstigde-natie te verwerven. Pre sident Ceausescu heeft zich op 11 juni 1975 een onaangenaam kruis verhoor door Jackson laten welge vallen om zijn handelsvoordelen toch maar binnen te halen. En het Poolse bewind van Edward Gierek heeft zich 2 augustus 1975 tegen over de Bondsrepubliek Duitsland wel degelijk bereid verklaard de komende vier jaar 120 a 125.000 etnische Duitsers naar het Westen te laten gaan, zulks in ruil voor financiële en handelsvoordelen. En zie nu eens de emigratiecijfers van Russische joden. Zowel in maart als in april van dit jaar heb ben omstreeks vijfduizend van hen de Sowjet-Unie mogen verlaten. Volgens joodse dissidenten die deze cijfers nauwlettend in het oog houden, betekenen de records van maart en april niet, dat de Sowjet- autoriteiten soepeler zijn gewor den. Het percentage afwijzingen van visumaanvragen zou even hoog zijn als vroeger. Alleen is opeens de animo van de Joodse emigranten sterk toegenomen. Dat zou samenhangen met een verhevi ging van het officiële antisemi tisme in de Sowjet-Unie, de vage angst dat het na de Olympische Spelen van 1980 of na het aftreden of overlijden van Leonid Brezj- njew nóg moeilijker zal worden en met de totstandkoming van het Is- raëlisch-Egyptische vredesver drag, dat bij sommigen de bezwa ren tegen een vestiging in het Mid den-Oosten heeft verminderd. Maar toch: een gemiddelde van 5000 uitreisvisa per maand levert een jaar-totaal op van 60.000. En dat is nu precies de „minimale norm voor een eerste naleving" van senator Jackson. flet verband lijkt tamelijk duide lijk. De Sowjet-regering is er bij zonder op gebrand de tweede SALT-overeeenkomst geratifi ceerd te krijgen door het Ameri kaanse congres. Gemakkelijk zal dat niet gaan, en senator Jackson zal ongetwijfeld weer een van de figuren worden waaromheen zich het verzet tegen de overeenkomst zal kristalliseren. Wat kan hem, buiten de merites van de overeen komst zelf, gunstiger stemmen dan de ontdekking dat viereneenhalf haar na dato zijn eisen met betrek king tot de emigratie van Russi sche joden in vervulling gaan? De vraag is alleen of deze opgaande lijn in de emigratie van Sowjet- Joden een blijvende zal zijn. Voor wat de ..Trade Reform Act" betreft is dat geen punt; die voorziet in jaarlijkse controles op het gedrag van Moskou. Daaraan viel bij SALT II niet te denken: als een maal de ratificatie een feit is (met name dus door Amerika) dan kan de Sowjet-Unie alle matiging die zij de afgelopen maanden aan de dag heeft gelegd weer opzij letten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 15