Ook buitenlanders leven niet bij brood
alleen en willen gewoon zichzelf zijn
Verwarring in Polen
Dweilen
met de
kraan open?
nr
Zogezegd
Zogezegd
wtthmmze
hog Mr te ie gqén
over mjn presentatie!
Kankerbestrijding
in Nederland
VRIJDAG 1 JUNI 1979
TROUW/KWARTET
13
door Koos van Weringh
Dinsdagmorgen, een uur of negen.
Zoals elke dag loop lk door het
Oudemanhuispoortcomplex In
Amsterdam naar het Instituut waar
ik werk, aan de Kloveniersburgwal.
Beneden in de hal, waar ik de lift wil
nemen, staat het zwart van de
mensen. Geen studenten of
universitaire medewerkers die er
ineens achter zijn gekomen dat de
werktijd om negen uur begint, maar
een groep buitenlandse
werknemers. De lift is door de
portier buiten gebruik gesteld.
Onderaan de trap deelt een
vriendelijke mevrouw stencils uit,
waarop een oproep tot solidariteit
wordt gedaan met wat genoemd
wordt de regularisatie-slachtoffers.
Op de tocht naar de vierde
verdieping waar lk moet zijn, kom
ik op de trappen nog enige
tientallen buitenlandse werknemrs
tegen. De laatsten die ik waarneem
staan op de gang waar onze
werkvertrekken liggen. Het hele
gebouw blijkt van onder tot boven
met buitenlandse werknemers
gevuld te zijn: een bezetting.
R. Nauta: „De bezorgdheid van
chauffeurs van vrachtauto's voor
andere weggebruikers lijkt soms
omgekeerd evenredig aan het ton
nage van hun voertuig" (T.H. Delft)
A. Brake): „Een carrière is zowel
een loopbaan als een kruippad"
(R.U.-Rotterdam).
B. J. M. Neijzen: „Temidden van
rokers is een niet-roker de sigaar"
(V.U.-Amsterdam).
T. J. van der Ploeg: „Vaak wordt
ten onrechte verondersteld dat kat
ten zich niet aan mensen binden"
(V.U.-Amstèrdam).
J. B. W. Wielens: „Een rookverbod
binnen de bebouwde kom voor be
stuurders van motorvoertuigen
dient vooral de verkeersveiligheid"
(R.U.-Utrecht).
Mevrouw D. Gil-Günzburger: „Met
zijn mond vol tanden staan" is in
het snoepgrage Nederland nauwe
lijks meer als een zegswijze met
negatieve strekking te beschou
wen" (R.U.-Utrecht).
A. H. M. van Schalk: „Wie op zijn
verjaardag telefonisch wordt geluk
gewenst, moet daarvoor vaak zijn
gasten de rug toekeren en is boven
dien veelal veroordeeld tot stereo
tiepe reacties. Hij zou dan ook blijer
zijn geweest met een goed gekozen
felicitatie-kaart" (R.U.-Utrecht).
D. M. Oldenziel: „Aardolie is een
gevaarlijke energiebron gezien de
huidige internationale politieke
verhoudingen" (T.H.-Twente).
D. G. M. Beersma: „De lange wacht
tijden in de wachtkamers van zie
kenhuizen zijn doorgaans een ge
volg van een slechte organisatie,
voortvloeiend uit een verregaande
onverschilligheid van de verant
woordelijke artsen ten aanzien van
de belangen van de patiënt" (R.U.
Groningen).
T. A. B. Snijders: „Het behoort een
onvervreemdbaar recht van iedere
burger te zijn om een opdracht tot
het gebruik van geweld te weige
ren" (R.U.-Groningen).
„Ik ben marxist en voor wat gods
dienstige zaken betreft een agnos
ticus," zo sprak vorig najaar, kort
na de verkiezing van Karol kardi
naal Wojtyla tot paus Johannes
Paulus II, een Pool intellectueel in
een interview roet de „New York
Times". „Maar toen ik hoorde dat
voor het eerst in de geschiedenis
een Pool hoofd van de Kerk was
geworden, voelde ik mij trots en
gelukkig. Dat neemt niet weg: als
hij hier terug zou komen, is de
verwarring niet te overzien."
De paus kómt terug, en de verwar
ring is al weken en maanden tevo
ren gaande. Eerst mocht hij niet in
Warschau komen, daarna juist
weer wel. Er is veel geschoven met
de datum, om te voorkomen dat hij
op de naamdag van Stanislaus, de
nationale heilige van Polen, in het
land zou zijn. Een deel van 's pau
sen kerstboodschap dat juist over
Het eerste dat lk doe Is
kennisnemen van de Inhoud van
het stencil. Daarin wordt ons
verteld dat een groep Marokkanen,
Pakistanen en Turken ons gebouw
heeft bezet. Zij behoren tot de
arbeiders die al meer dan vier jaar
tevergeefs trachten een
verblijfsvergunning te krijgen. De
regularisatiemaatregel van 1975,
waarbij die buitenlandse
werknemers een
verblijfsvergunning kregen die
konden aantonen dat zij vóór de
eerste november 1974 in Nederland
waren en werk hadden, wordt als
willekeurig en onrechtvaardig
gekenschetst. In korte gedingen
zijn al verschillende vorderingen
van buitenlandse werknemers
toegewezen. Na veel strijd, zo wordt
eraan herinnerd, hebben de
„Kerk-Marokkanen" in oktober
1978 een verblijfsvergunning
gekregen. Die wordt nu aan hen,
onze bezetters, geweigerd. Niemand
stelt nog enig belang in hun zaak.
De staatssecretaris van jusititle
niet, de Tweede Kamer niet en de
publieke opinie nauwelijks.
Maar nu hebben ze genoeg van het
voortdurend procederen en de
slopende onzekerheid. Zij hebben
besloten tot actie over te gaan en
hebben daarbij de Universiteit van
Amsterdam als doelwit uitgekozen,
„omdat wij van de universitaire
wereld en vooral van diegenen die
zich daar met recht bezighouden,
verwachten de onmenselijke
impasse waarin wij zijn
gemanoeuvreerd te kunnen
doorbreken". Dit is, in het kort, de
Inhoud van de ons verstrekte
mededeling.
De eerlijkheid gebiedt te bekennen
dat de eerste gevoelens die mij
bekruipen met een zekere afkeer te
maken hebben. Je gaat van huis
met de gedachte die dag een
bepaald programma te zullen
afwerken en bij binnenkomst word
je op niet mis te verstane manier
met een geheel ander probleem
geconfronteerd. Daarvoor ben je
niet onmiddellijk in de stemming.
Je probeert dus min of meer het
probleem te ontkennen. Voor Jezelf
stel je vast, dat de universiteit geen
enkele bijdrage tot de oplossing
kan bieden. Universiteiten
beslissen immers niet over het
verstrekken van
verblijfsvergunningen aan
buitenlandse werknemers. Dat
behoort tot de taken van de
regering, in elk geval tot die van de
staatssecretaris van Justitie, al of
niet onder druk van de Tweede
Kamer. En Iaat desnoods Van Agt
zich er eens mee bemoeien in plaats
van zijn tijd te verdoen met
voetballen en wielrennen.
Het stencil legt echter Juist uit, dat
de bezetters bij de regering geen
enkel gehoor meer kunnen vinden
en dat de Tweede Kamer totaal
niets meer van zich heeft laten
horen als het gaat over de
problemen van de buitenlandse
werknemers. En bovendien, wat wij
er ook van mogen vinden, ze zitten
gewoon op de gang. Als ik het
gebouw uit wil moet ik enige
tientallen mij
zwijgend-aankijkende mannen
passeren. Niemand kijkt vrolijk, is
mijn indruk.
Na verloop van tijd begint het tot
mij door te dringen dat in oktober
vorig jaar mijn naam voorkwam
onder de pagina-grote advertentie,
waarin om een verblijfsvergunning
werd gevraagd voor de 182
Marokkanen die in de Amsterdams
kerk „De Duif" waren verzameld.
Ook in deze krant heeft die
advertentie gestaan. Ja, waarom
heb ik met die advertentie
ingestemd?
Even later ben ik dan ook met twee
bezetters in gesprek om meer te
weten te komen over de
achtergronden van deze voor de
universiteit toch ongewone
gebeurtenis. Wij kennen natuurlijk
al jaren de bezettingen door
studenten, maar die zijn
ondertussen in dezelfde
folkloristische traditie opgenomen
als het koekhappen en het
vendelzwaaien. Een bezetting door
zich bedreigd voelende
buitenlanders, die van de
universiteit iets verwachten, is
nieuw. „Laten de universiteiten
samen met ons tonen waartoe zij in
staat zijn", lezen we ook nog in het
stencil.
Gedurende een deel van de dag
hoor ik een reeks droeve verhalen
aan. De één, een Turk, vertelt al
vanaf begin 1973 in Nederland te
zijn en steeds illegaal te hebben
gewerkt. Hij kan echter niet
aantonen dat hij vóór de
regularisatiedatum werk had,
omdat zijn werkgevers, een stuk of
vijf, die verklaring niet afgeven.
Want dat zou betekenen dat zij
erkennen illegaal in Nederland
verblijvende buitenlanders in
dienst te hebben gehad, waarvoor
ze geen premies hebben betaald.
Die werkgevers hebben een tijdje
arbeidskracht gekocht, maar zijn
niet in mensen geïnteresseerd.
Een andere Turk verhaalt hoe hij
een paar keer tegen het eind van
zijn proeftijd is ontslagen. Hij
verdiende weinig, maar durfde
daar, vanwege de hoop op enige
„vastigheid", niet over te klagen.
Andere verhalen komen op
hetzelfde neer. Zoveel is wel
duidelijk dat er in Nederland een
florerende illegale arbeidsmarkt
bestaat, waartegen kennelijk niets
te doen is. Van degenen die ik
spreek heeft niemand een poot om
op te staan als het erop aankomt te
bewijzen dat ze hier al vóór de
regularisatie waren. Ze zijn hier
naartoe gekomen in de hoop werk
te zullen vinden. Illegaal konden
velen van hen aan de slag. Reeksen
werkgevers maken van hun
diensten gebruik, vaak tegen lage
lonen. Geprotesteerd wordt er bijna
niet, de angst het land te worden
uitgezet weerhoudt hen daarvan.
's Middags is in het gebouw een
persconferentie, waar de advocaat
mr. W. J. van Bennekom een
uitvoerige uitéénzetting geeft van
de gang van zaken. Het is een zeer
redelijk verhaal dat hij afsteekt.
Het betreft hier een groep mensen,
zo is mijn indruk die het slachtoffer
n/hop/
de heilige Stanislaus ging, is door
de Poolse autoriteiten weggecensu-
reerd. De Poolse minister van gods
dienstzaken, Kazimierz Kakol,
werd gevraagd of hij moeilijkhe
den verwachtte. Hij antwoordde:
„Natuurlijk zijn er problemen.
Maar die zijn in onze samenleving
niet nieuw. Wij hebben antwoord
te geven op de vraag hoe gelovigen
en niet-gelovigen kunnen samenle
ven in onze socialistische staat".
Voor een goed begrip van de situa
tie dient men twee dingen te beden
ken. Ten eerste dat de overgrote
meerderheid van de 35 miljoen Po
len katholieken zijn. En ten tweede
dat de Poolse natie, bij alle verwar
ring en staatkundige verscheurd
heid, onderdrukking en bezetting,
door de eeuwen heen bijeengehou
den is door de kerk. In de Poolse
geschiedenis is de kerk een con
stanter gegeven dan de staat. Van
daar dat aan de Poolse geestelijken
van hoog tot laag, of zij dit nu zelf
willen of niet, een verwonderlijke
mate van gezag wordt toegekend
door de bevolking. Door de uitver
kiezing een Poolse kardinaal tot
paus is deze neiging eerder ver
sterkt dan afgenomen, en het is
vrijwel aan geen twijfel onderhe
vig, of honderdduizenden, zo niet
miljoenen Poolse katholieken zul
len neerknielen, waar paus Johan
nes Paulus tijdens zijn komende
door H. J. Neuman
bezoek ook verschijnt (of verwacht
wordt). Geen wonder dat de Poolse
partij- en regeringsleiders met
spanning en verwarring tegelijker
tijd zijn bezoek tegemoet zien.
In de figuur van Stefan kardinaal
Wyszynski, aartsbisschop van War
schau en primaat van Polen, is de
wil van de Poolse kerk om haar
geestelijk domein vrij te houden
van politieke smetten belichaamd.
In de Tweede Wereldoorlog dook
hij onder voor de Duitsers en gaf
ondergronds leiding aan het intel
lectuele verzet. Eind 1948, toen hij,
na de dood van kardinaal Hlond,
aartsbisschop van Warschau en
Gniezno en primaat van Polen
werd, hield hij een toespraak waar
in hij o.m. zei: „Ik ben geen politi
cus en ook geen diplomaat. Ik ben
geen activist en geen hervormer.
Maar ik ben uw geestelijke vader,
uw herder, bisschop van uw zie
len." In september 1953 protesteer
de hij in een open brief aan partij
leider Bierut tegen het feit dat
mgr. Kacmarek, bisschop van Kiel-
ce, wegens „spionage" was veroor
deeld tot twaalf jaar gevangenis
straf. „De bisschoppen van Polen,"
zo schreef kardinaal Wyszynski,
„zijn bereid hun bloed te storten
voor de vrijheid van de Kerk. De
misdadigers van heden zijn de mar
telaren van morgen." Prompt werd
de kardinaal door de communisti
sche autoriteiten van zijn kerkelij
ke bevoegdheden vervallen ver
klaard, gearresteerd en wegge
voerd. Pas drie jaar later, in okto
ber 1956, werd hij weer op vrije
voeten gesteld.
Onder het wat liberaler geachte
bewind van partijleider Gomulka
leek het er eerst op, alsof de ver
houding tussen katholieke kerk en
de communistische staat genorma
liseerd zou kunnen worden. Een
atheïstisch blad dat het al te bont
maakte („Argumenty") kreeg zelfs
een verschijningsverbod. Maar al
spoedig voelde kardinaal Wyszyns
ki zich opnieuw gedrongen de bar
ricades te beklimmen en te strijden
voor de vrijheid van godsdienston
derwijs en de onbelemmerde bouw
van nieuwe kerken. De Poolse
staatspolitie antwoordde daarop
met een actie in bet nationale bede
vaartsoord Jasna Gora. Tweehon
derd man drongen het klooster van
de Paulinische paters aldaar bin
nen, doorzochten het bureau van de
primaat en namen alle rekeningen,
archieven en geluidsbanden mee.
De spanningen liepen op, maar
toch kreeg de kardinaal, bij het
overlijden van paus Piux XII in
oktober 1958, toestemming naar
Rome te reizen. Overal in Polen
werd toen al gebeden dat het con
claaf de Poolse primaat tot hoofd
van de rooms-katholieke kerk zou
kiezen. Dat gebeurde niet. Wel
keerde de kardinaal naar Polen te-
is geworden van een regeling die
niet van toepassing is op het
probleem waarvoor zij bedoeld is.
Het NOS-journaal van acht uur 's
avonds laat zien dat de camera's
des morgens in de vroegte al
klaarstonden toen de eerste
bezetters nog moesten komen. De
regie van het gebeuren moet in
goede handen zijn. Ook daarover
komt bij mij enige wrevel op. maar
die is toch niet in staat de indruk
weg te nemen dat het wegsturen
van deze buitenlanders zomaar niet
kan. Niemand zal ontkennen dat op
dit gebied regels noodzakelijk zijn,
maar het wil er bij mij niet in dat er
niets beters te bedenken valt dan
die regularisatiemaatregel. Dat is
een botte bijl, die de ware
schuldigen, de voor een dubbeltje of
liever voor niets op de eerste rang
zittende werkgevers, niet eens treft.
Voorbijgangers op de
Kloveniersburgwal, die de
spandoeken zien hangen en soms
even blijven staan praten, hoor je
wel opmerken: „Wat doen die
mensen hier ook allemaal?"
Daarmee bedoelen ze: in Nederland.
Wat de reden daarvan ook mag zijn:
in Nederland is een grote groep
buitenlanders die hier werk verTicht
en iedereen kan dat zien: op
stations, in winkels, op ministeries
en in universitaire gebouwen. Met
sommigen zijn problemen wat
betreft de verblijfsvergunning. De
182 Marokkanen in de kerk hadden
een grote publiciteit, de groep in de
unilversiteit heeft dat al minder.
Zolang niets aan het werkelijke
probleem wordt gedaan zullen
groepjes buitenlanders in de
noodzaak komen te verkeren aan de
bel te trekken.
De regularisatiemaatregel is
destijds afgekondigd door Boersma
en Glastra van Loon. Misschien kan
deze regering beginnen op het
gebied van de buitenlandse
werknemers een beleid te voeren.
Zelfs een buitenlander in ons land
heeft niet genoeg aan brood alleen,
die wil ook graag gewoon zichzelf
zijn.
door Jan J. Boersema
Jaren geleden liep ik eens langs de deur met een collectebus
van liet Anjerfonds. Het nogal culturele karakter van deze
inzamelingsactie viel niet overal in goede aarde. Eén reactie
is me altijd bijgebleven. Ik belde ergens aan en werd
opengedaan door een zorgelijk kijkende man Al direct na
mijn eerste woorden schudde hij langzaam het hoofd: „Nee
mien jong, ik doe alleen nog maar aan de kanker De
opmerking was wat dubbelzinnig, maar ik nam aan dat hij
zijn prioriteiten scherp had gesteld en zijn bijdragen be
perkte tot de bestrijding van een ziekte die toen (in 1965) al
zo'n 20.000 slachtoffers per jaar eiste. Dit aantal is inmiddels
opgelopen tot een kleine 30.000. terwijl er, en dat is nog
verontrustender, jaarlijks zo'n dikke 40.000 nieuwe gevallen
bijkomen. Mede aan de hand van de onlangs verschenen
regeringsnota en de publiek discussies daarover, waarbij
ook de Moerman-therapie veel genoemd wordt, lijkt het
zinnig eens te bezien hoe momenteel op beleidsniveau de
prioriteiten in de kankerbestrijding gesteld worden.
ruf met een prachtige monstrans,
geschenk van Johannes XXIII.
Volgens berichten uit die tijd heeft
Kardinaal Wyssynski in mei 1965,
toen hij in particuliere audiëntie
werd ontvangen door de opvolger
van paus Johannes XXIII, Paulus
VI, geprobeerd dexe laatste ertoe te
bewegen in 1966, als in Polen het
feit sou worden herdacht dat het
land duizend jaar tevoren was ge
kerstend, de feestelijkheden met
zijn aanwezigheid op te luisteren.
Maar omdat de primaat ook de
Duitse bisschoppen had uitgeno
digd, viel het de Poolse autoritei
ten in zekere zin gemakkelijk hem
te beschuldigen van het „schaden
van de Poolse belangen" en hem
voorlopig ieder contact met het
buitenland te verbieden.
De laatste jaren zijn de conflicten
tussen kerk en staat minder heftig
dan se vroeger waren. De tegen
woordige paus heeft er op zijn wij-
se toe bijgedragen dat de golven
wat bedaarden. Maar de funda
mentele rivaliteit tussen beide
grootheden ook door paus Jo
hannes Paulus II onderkend en
voor onvermijdelijk gehouden
duurt voort. Het katholieke ge
loofsleven in Polen, dat, zoals ge
zegd, ook sterke trekken van natio
nalisme vertoont, zal door de
komst van bet hoofd van de katho
lieke Kerk nieuwe impulsen ont
vangen. Waar dat toe leidt, valt
voorlopig niet te voorspellen. En
ook staat niet vast of de gevolgen,
als se optreden, beperkt blijven tot
Polen zelf. Het naburige Lithauen
formeel onderdeel van de Sowjet
Unie is per slot van rekening
haast net zo katholiek
Minister Ginjaar en staatssecre
taris Veder-Smit beschrijven in hun
nota hoe het kankerprobleem in de
gezondheidszorg kan worden aan
gepakt. Ruwweg gesteld gaat het
daarbij om twee onderzoeksrichtin
gen. De eerste richt zich in hoofd
zaak op het genezen van de ziekte.
De resultaten die hierbij geboekt
worden, zijn sterk afhankelijk van
het type kanker. Voor sommige (b.v.
huidkanker) zijn ze redelijk tot
goed en voor andere (b.v. longkan
ker) zijn ze matig tot slecht. Dit
alles mee afhankelijk van het stadi
um waarin de ziekte verkeert. Van
daar dat men zich veel moeite ge
troost om door middel van de vroeg-
diagnostiek de ziekte in een zo pril
mogelijk stadium op te sporen.
De nota noemt in dit verband het
bevolkingsonderzoek naar baar
moederhalskanker en borstkanker.
Ondanks niet geringe inspanningen
zijn de totale resultaten in deze
onderzoeksrichting nog steeds ma
ger en is de vooruitgang gering te
noemen. En. hoewel vele patiënten
(zij het vaak tijdelijk) baat gevon
den hebben bij de huidige behan
delwijzen. achten velen de kansen
gering dat op redelijke termijn
langs deze weg de ziekte echt be
dwongen zal worden.
Oorzaken
Bij de tweede onderzoeksrichting
staat het zoeken naar de ooreaken
van de ziekte centraal. Dit zou dan
kunnen leiden tot preventie, het
voorkómen van kanker. Het is een
aanpak die zo op het oog gezond
lijkt. Het kwaad wordt immers bij
de wortel uitgeroeid; de kraan gaat
dicht en het dweilen wordt vanzelf
overbodig. De minister signaleert in
dit verband twee ontwikkelingen
In de eerste plaats is uit recente
studies gebleken dat zestig tot ne
gentig procent van alle kanker
wordt veroorzaakt door allerlei mi
lieufactoren. Hierbij moeten we de
term milieu ruim opvatten. Zowel
voedingsgewoonten als stoffen in
de buitenlucht vallen er onder. Voe
ding bleek overigens in dit, voorna
melijk Amerikaanse, onderzoek de
grootste boosdoener met roken als
goede tweede. Dat de minister zich
voor deze gegevens moest baseren
op buitenlands onderzoek wordt
mede veroorzaakt door het feit, dat
in Nederland een goede kankerre
gistratie ontbreekt. Hierdoor is het
niet goed mogelijk de verschillende
vormen van kanker te relateren aan
mogelijke oorzakelijke factoren.
Deze registratie krijgt dan ook in de
beleidsvoornemens van de minister
een hoge prioriteit.
Een tweede ontwikkeling die de
aandacht verdient is het steeds
groeiende aantal stoffen, waarvan
aangetoond wordt dat ze kanker
verwekkend zijn. Het leeuwen
aandeel hiervan wordt door de
mens gemaakt en/of in circulatie
gebracht.
In de nota lezen we dat de gezond
heidsraad over deze materie, na vijf
jaar studie, een nota heeft gepubli
ceerd die momenteel op het minis
terie wordt bekeken. Bij de begro
ting van 1980 horen we er dan meer
over.
Beleid
Wat wil de minister eigenlijk? Wel
ke kant koerst hij op? Uit verschil
lende passages blijkt dat hij veel
voelt voor een ombuiging in de rich
ting van preventie Zo vraagt hij
zich bijvoorbeeld af of de verdeling
van financiële middelen niet hero
verwogen moet worden.
Nogal een understatement als je
daarbij bedenkt dat in 1978 slechts
drie procent van het geld besteed
werd aan preventie-gericht onder
zoek. Het blijft echter in de nota bij
woorden Op het punt van beleids
voornemens is het een brood-mager
stuk.
De vraag rijst of het, gezien de hui
dige kennis, allemaal zoveel beter
kan. Ik meen dat in elk geval het
beleid aan geloofwaardigheid kan
winnen indien de volgende elemen
ten er deel van zouden (gaan) uit
maken.
Een omvangrijk onderzoek naar
de relatie tussen milieufactoren en
het optreden van kanker. Speciaal
de voedingsgewoontes zouden hier
voor in aanmerking komen. Het is
zeer merkwaardig dat het uit 1977
daterende Amerikaanse onderzoek
hier tot zo weinig adequate reacties
heeft geleid.
Een veel alerter overheidsingrij
pen. indien van bepaalde stoffen
vaststaat dat ze kankerverwekkend
kunnen zijn. Ik denk hierbij bij
voorbeeld aan het trage en afwach
tende beleid met betrekking tot as
best, nitrosamlnes en vinylchlorlde.
Een zeer scherp toelatingsbeleid
voor nieuwe stoffen en verwijdering
van verdachte stoffen uit bv. voe
dingsmiddelen en gebruiksartike
len. Zulks in tegenstelling tot het
advies van de gezondheidsraad dat
er in de praktijk op neerkomt dat
we achter de ontwikkelingen aan
blijven hollen.
Een aantal structuele maatrege
len ter bescherming van de burger
(bijvoorbeeld rookvrije ruimtes) en
meer en betere voorlichting. Te den
ken valt hier aan de voorlichting op
consultatiebureaus. Deze wordt
doorgaans gegeven door artsen die
in hun opleiding nauwelijks iets
over voedingsleer gehoord hebben
en die bovendien zijn opgeleid in
een medisch klimaat waarin de pre
ventieve geneeskunde als een sym
pathiek, maar nauwelijks serieus te
nemen vak wordt beschouwd.
Oplossing?
Voor alle duidelijkheid: ik ben niet
van mening dat dé oplossing voor
hét kankerprobleem gelegen is in
het verwijderen van wat kwalijke
stoffen en het eten van onbespoten
gierst. Daarvoor lijkt me het pro
bleem te ingewikkeld en vooral het
samenspel tussen de verschillende
oorzakelijke factoren te complex.
Wel lijkt het me vol te houden dat
bij de preventie veel en veel meer in
deze richting gewerkt moet worden.
En als we het kankerprobleem, als
een maatschappelijk kwaad, willen
inperken zal het beleid preventiege-
richt dienen te zijn.
Ondertussen verdienen de huidige
(en toekomstige) kankerpatiënten
wel degelijk de best mogelijke zorg.
In dit verband nog een enkele op
merking over de Moerman-metho
de. Zijn deficiëntie theorieën en de
bijpassende duivenproeven lijken
me weinig solide Dit neemt niet
weg dat het zijn grote verdienste
blijft dat hij al decennia lang het
belang van een goede en evenwich
tige voeding benadrukt. Dat hij dit
belang ook sterk overschat en er
met, nog niet door feiten onder
steunde. stelligheid van uitgaat dat
zijn dieet ook als dé therapie bij
reeds ontstane kanker gezwellen
werkt, laat ik nu even rusten. Het
verzet van veel medici tegen toepas
sing van zijn dieet lijkt me irratio
neel. Dat zijn methode een preven
tieve waarde kan hebben lijkt op
grond van de huidige kennis zeker
niet onwaarschijnlijk. Dat de alge-
jmene conditie van patiënten er aan-
zienlijk van kan opknappen even
min. En dat lijkt me. gezien de vaak
.ellendige bijwerking en de soms
matige werking van de gangbare
geneesmiddelen, een duidelijk plus
punt. Alleen al op die gronden zou
gebruik in speciale gevallen zeker te
overwegen zijn.
Het lijkt mij overigens vruchtbaar
der indien de energie die nu in de
discussie pro en contra Moerman
v(ordt gestoken voor een belangrijk
deel zou worden aangewend om het
algemene beleid terzake van de
kankerbestrijding in een beter
spoor te krijgen Wellicht kan de
kraan dan een tikkeltje dicht.
'Drs. J. J. Boersema is bioloog en
verbonden aan de rijksuniversiteit
van Groningen.