Ook buitenlanders leven niet bij brood alleen en willen gewoon zichzelf zijn Verwarring in Polen Dweilen met de kraan open? nr Zogezegd Zogezegd wtthmmze hog Mr te ie gqén over mjn presentatie! Kankerbestrijding in Nederland VRIJDAG 1 JUNI 1979 TROUW/KWARTET 13 door Koos van Weringh Dinsdagmorgen, een uur of negen. Zoals elke dag loop lk door het Oudemanhuispoortcomplex In Amsterdam naar het Instituut waar ik werk, aan de Kloveniersburgwal. Beneden in de hal, waar ik de lift wil nemen, staat het zwart van de mensen. Geen studenten of universitaire medewerkers die er ineens achter zijn gekomen dat de werktijd om negen uur begint, maar een groep buitenlandse werknemers. De lift is door de portier buiten gebruik gesteld. Onderaan de trap deelt een vriendelijke mevrouw stencils uit, waarop een oproep tot solidariteit wordt gedaan met wat genoemd wordt de regularisatie-slachtoffers. Op de tocht naar de vierde verdieping waar lk moet zijn, kom ik op de trappen nog enige tientallen buitenlandse werknemrs tegen. De laatsten die ik waarneem staan op de gang waar onze werkvertrekken liggen. Het hele gebouw blijkt van onder tot boven met buitenlandse werknemers gevuld te zijn: een bezetting. R. Nauta: „De bezorgdheid van chauffeurs van vrachtauto's voor andere weggebruikers lijkt soms omgekeerd evenredig aan het ton nage van hun voertuig" (T.H. Delft) A. Brake): „Een carrière is zowel een loopbaan als een kruippad" (R.U.-Rotterdam). B. J. M. Neijzen: „Temidden van rokers is een niet-roker de sigaar" (V.U.-Amsterdam). T. J. van der Ploeg: „Vaak wordt ten onrechte verondersteld dat kat ten zich niet aan mensen binden" (V.U.-Amstèrdam). J. B. W. Wielens: „Een rookverbod binnen de bebouwde kom voor be stuurders van motorvoertuigen dient vooral de verkeersveiligheid" (R.U.-Utrecht). Mevrouw D. Gil-Günzburger: „Met zijn mond vol tanden staan" is in het snoepgrage Nederland nauwe lijks meer als een zegswijze met negatieve strekking te beschou wen" (R.U.-Utrecht). A. H. M. van Schalk: „Wie op zijn verjaardag telefonisch wordt geluk gewenst, moet daarvoor vaak zijn gasten de rug toekeren en is boven dien veelal veroordeeld tot stereo tiepe reacties. Hij zou dan ook blijer zijn geweest met een goed gekozen felicitatie-kaart" (R.U.-Utrecht). D. M. Oldenziel: „Aardolie is een gevaarlijke energiebron gezien de huidige internationale politieke verhoudingen" (T.H.-Twente). D. G. M. Beersma: „De lange wacht tijden in de wachtkamers van zie kenhuizen zijn doorgaans een ge volg van een slechte organisatie, voortvloeiend uit een verregaande onverschilligheid van de verant woordelijke artsen ten aanzien van de belangen van de patiënt" (R.U. Groningen). T. A. B. Snijders: „Het behoort een onvervreemdbaar recht van iedere burger te zijn om een opdracht tot het gebruik van geweld te weige ren" (R.U.-Groningen). „Ik ben marxist en voor wat gods dienstige zaken betreft een agnos ticus," zo sprak vorig najaar, kort na de verkiezing van Karol kardi naal Wojtyla tot paus Johannes Paulus II, een Pool intellectueel in een interview roet de „New York Times". „Maar toen ik hoorde dat voor het eerst in de geschiedenis een Pool hoofd van de Kerk was geworden, voelde ik mij trots en gelukkig. Dat neemt niet weg: als hij hier terug zou komen, is de verwarring niet te overzien." De paus kómt terug, en de verwar ring is al weken en maanden tevo ren gaande. Eerst mocht hij niet in Warschau komen, daarna juist weer wel. Er is veel geschoven met de datum, om te voorkomen dat hij op de naamdag van Stanislaus, de nationale heilige van Polen, in het land zou zijn. Een deel van 's pau sen kerstboodschap dat juist over Het eerste dat lk doe Is kennisnemen van de Inhoud van het stencil. Daarin wordt ons verteld dat een groep Marokkanen, Pakistanen en Turken ons gebouw heeft bezet. Zij behoren tot de arbeiders die al meer dan vier jaar tevergeefs trachten een verblijfsvergunning te krijgen. De regularisatiemaatregel van 1975, waarbij die buitenlandse werknemers een verblijfsvergunning kregen die konden aantonen dat zij vóór de eerste november 1974 in Nederland waren en werk hadden, wordt als willekeurig en onrechtvaardig gekenschetst. In korte gedingen zijn al verschillende vorderingen van buitenlandse werknemers toegewezen. Na veel strijd, zo wordt eraan herinnerd, hebben de „Kerk-Marokkanen" in oktober 1978 een verblijfsvergunning gekregen. Die wordt nu aan hen, onze bezetters, geweigerd. Niemand stelt nog enig belang in hun zaak. De staatssecretaris van jusititle niet, de Tweede Kamer niet en de publieke opinie nauwelijks. Maar nu hebben ze genoeg van het voortdurend procederen en de slopende onzekerheid. Zij hebben besloten tot actie over te gaan en hebben daarbij de Universiteit van Amsterdam als doelwit uitgekozen, „omdat wij van de universitaire wereld en vooral van diegenen die zich daar met recht bezighouden, verwachten de onmenselijke impasse waarin wij zijn gemanoeuvreerd te kunnen doorbreken". Dit is, in het kort, de Inhoud van de ons verstrekte mededeling. De eerlijkheid gebiedt te bekennen dat de eerste gevoelens die mij bekruipen met een zekere afkeer te maken hebben. Je gaat van huis met de gedachte die dag een bepaald programma te zullen afwerken en bij binnenkomst word je op niet mis te verstane manier met een geheel ander probleem geconfronteerd. Daarvoor ben je niet onmiddellijk in de stemming. Je probeert dus min of meer het probleem te ontkennen. Voor Jezelf stel je vast, dat de universiteit geen enkele bijdrage tot de oplossing kan bieden. Universiteiten beslissen immers niet over het verstrekken van verblijfsvergunningen aan buitenlandse werknemers. Dat behoort tot de taken van de regering, in elk geval tot die van de staatssecretaris van Justitie, al of niet onder druk van de Tweede Kamer. En Iaat desnoods Van Agt zich er eens mee bemoeien in plaats van zijn tijd te verdoen met voetballen en wielrennen. Het stencil legt echter Juist uit, dat de bezetters bij de regering geen enkel gehoor meer kunnen vinden en dat de Tweede Kamer totaal niets meer van zich heeft laten horen als het gaat over de problemen van de buitenlandse werknemers. En bovendien, wat wij er ook van mogen vinden, ze zitten gewoon op de gang. Als ik het gebouw uit wil moet ik enige tientallen mij zwijgend-aankijkende mannen passeren. Niemand kijkt vrolijk, is mijn indruk. Na verloop van tijd begint het tot mij door te dringen dat in oktober vorig jaar mijn naam voorkwam onder de pagina-grote advertentie, waarin om een verblijfsvergunning werd gevraagd voor de 182 Marokkanen die in de Amsterdams kerk „De Duif" waren verzameld. Ook in deze krant heeft die advertentie gestaan. Ja, waarom heb ik met die advertentie ingestemd? Even later ben ik dan ook met twee bezetters in gesprek om meer te weten te komen over de achtergronden van deze voor de universiteit toch ongewone gebeurtenis. Wij kennen natuurlijk al jaren de bezettingen door studenten, maar die zijn ondertussen in dezelfde folkloristische traditie opgenomen als het koekhappen en het vendelzwaaien. Een bezetting door zich bedreigd voelende buitenlanders, die van de universiteit iets verwachten, is nieuw. „Laten de universiteiten samen met ons tonen waartoe zij in staat zijn", lezen we ook nog in het stencil. Gedurende een deel van de dag hoor ik een reeks droeve verhalen aan. De één, een Turk, vertelt al vanaf begin 1973 in Nederland te zijn en steeds illegaal te hebben gewerkt. Hij kan echter niet aantonen dat hij vóór de regularisatiedatum werk had, omdat zijn werkgevers, een stuk of vijf, die verklaring niet afgeven. Want dat zou betekenen dat zij erkennen illegaal in Nederland verblijvende buitenlanders in dienst te hebben gehad, waarvoor ze geen premies hebben betaald. Die werkgevers hebben een tijdje arbeidskracht gekocht, maar zijn niet in mensen geïnteresseerd. Een andere Turk verhaalt hoe hij een paar keer tegen het eind van zijn proeftijd is ontslagen. Hij verdiende weinig, maar durfde daar, vanwege de hoop op enige „vastigheid", niet over te klagen. Andere verhalen komen op hetzelfde neer. Zoveel is wel duidelijk dat er in Nederland een florerende illegale arbeidsmarkt bestaat, waartegen kennelijk niets te doen is. Van degenen die ik spreek heeft niemand een poot om op te staan als het erop aankomt te bewijzen dat ze hier al vóór de regularisatie waren. Ze zijn hier naartoe gekomen in de hoop werk te zullen vinden. Illegaal konden velen van hen aan de slag. Reeksen werkgevers maken van hun diensten gebruik, vaak tegen lage lonen. Geprotesteerd wordt er bijna niet, de angst het land te worden uitgezet weerhoudt hen daarvan. 's Middags is in het gebouw een persconferentie, waar de advocaat mr. W. J. van Bennekom een uitvoerige uitéénzetting geeft van de gang van zaken. Het is een zeer redelijk verhaal dat hij afsteekt. Het betreft hier een groep mensen, zo is mijn indruk die het slachtoffer n/hop/ de heilige Stanislaus ging, is door de Poolse autoriteiten weggecensu- reerd. De Poolse minister van gods dienstzaken, Kazimierz Kakol, werd gevraagd of hij moeilijkhe den verwachtte. Hij antwoordde: „Natuurlijk zijn er problemen. Maar die zijn in onze samenleving niet nieuw. Wij hebben antwoord te geven op de vraag hoe gelovigen en niet-gelovigen kunnen samenle ven in onze socialistische staat". Voor een goed begrip van de situa tie dient men twee dingen te beden ken. Ten eerste dat de overgrote meerderheid van de 35 miljoen Po len katholieken zijn. En ten tweede dat de Poolse natie, bij alle verwar ring en staatkundige verscheurd heid, onderdrukking en bezetting, door de eeuwen heen bijeengehou den is door de kerk. In de Poolse geschiedenis is de kerk een con stanter gegeven dan de staat. Van daar dat aan de Poolse geestelijken van hoog tot laag, of zij dit nu zelf willen of niet, een verwonderlijke mate van gezag wordt toegekend door de bevolking. Door de uitver kiezing een Poolse kardinaal tot paus is deze neiging eerder ver sterkt dan afgenomen, en het is vrijwel aan geen twijfel onderhe vig, of honderdduizenden, zo niet miljoenen Poolse katholieken zul len neerknielen, waar paus Johan nes Paulus tijdens zijn komende door H. J. Neuman bezoek ook verschijnt (of verwacht wordt). Geen wonder dat de Poolse partij- en regeringsleiders met spanning en verwarring tegelijker tijd zijn bezoek tegemoet zien. In de figuur van Stefan kardinaal Wyszynski, aartsbisschop van War schau en primaat van Polen, is de wil van de Poolse kerk om haar geestelijk domein vrij te houden van politieke smetten belichaamd. In de Tweede Wereldoorlog dook hij onder voor de Duitsers en gaf ondergronds leiding aan het intel lectuele verzet. Eind 1948, toen hij, na de dood van kardinaal Hlond, aartsbisschop van Warschau en Gniezno en primaat van Polen werd, hield hij een toespraak waar in hij o.m. zei: „Ik ben geen politi cus en ook geen diplomaat. Ik ben geen activist en geen hervormer. Maar ik ben uw geestelijke vader, uw herder, bisschop van uw zie len." In september 1953 protesteer de hij in een open brief aan partij leider Bierut tegen het feit dat mgr. Kacmarek, bisschop van Kiel- ce, wegens „spionage" was veroor deeld tot twaalf jaar gevangenis straf. „De bisschoppen van Polen," zo schreef kardinaal Wyszynski, „zijn bereid hun bloed te storten voor de vrijheid van de Kerk. De misdadigers van heden zijn de mar telaren van morgen." Prompt werd de kardinaal door de communisti sche autoriteiten van zijn kerkelij ke bevoegdheden vervallen ver klaard, gearresteerd en wegge voerd. Pas drie jaar later, in okto ber 1956, werd hij weer op vrije voeten gesteld. Onder het wat liberaler geachte bewind van partijleider Gomulka leek het er eerst op, alsof de ver houding tussen katholieke kerk en de communistische staat genorma liseerd zou kunnen worden. Een atheïstisch blad dat het al te bont maakte („Argumenty") kreeg zelfs een verschijningsverbod. Maar al spoedig voelde kardinaal Wyszyns ki zich opnieuw gedrongen de bar ricades te beklimmen en te strijden voor de vrijheid van godsdienston derwijs en de onbelemmerde bouw van nieuwe kerken. De Poolse staatspolitie antwoordde daarop met een actie in bet nationale bede vaartsoord Jasna Gora. Tweehon derd man drongen het klooster van de Paulinische paters aldaar bin nen, doorzochten het bureau van de primaat en namen alle rekeningen, archieven en geluidsbanden mee. De spanningen liepen op, maar toch kreeg de kardinaal, bij het overlijden van paus Piux XII in oktober 1958, toestemming naar Rome te reizen. Overal in Polen werd toen al gebeden dat het con claaf de Poolse primaat tot hoofd van de rooms-katholieke kerk zou kiezen. Dat gebeurde niet. Wel keerde de kardinaal naar Polen te- is geworden van een regeling die niet van toepassing is op het probleem waarvoor zij bedoeld is. Het NOS-journaal van acht uur 's avonds laat zien dat de camera's des morgens in de vroegte al klaarstonden toen de eerste bezetters nog moesten komen. De regie van het gebeuren moet in goede handen zijn. Ook daarover komt bij mij enige wrevel op. maar die is toch niet in staat de indruk weg te nemen dat het wegsturen van deze buitenlanders zomaar niet kan. Niemand zal ontkennen dat op dit gebied regels noodzakelijk zijn, maar het wil er bij mij niet in dat er niets beters te bedenken valt dan die regularisatiemaatregel. Dat is een botte bijl, die de ware schuldigen, de voor een dubbeltje of liever voor niets op de eerste rang zittende werkgevers, niet eens treft. Voorbijgangers op de Kloveniersburgwal, die de spandoeken zien hangen en soms even blijven staan praten, hoor je wel opmerken: „Wat doen die mensen hier ook allemaal?" Daarmee bedoelen ze: in Nederland. Wat de reden daarvan ook mag zijn: in Nederland is een grote groep buitenlanders die hier werk verTicht en iedereen kan dat zien: op stations, in winkels, op ministeries en in universitaire gebouwen. Met sommigen zijn problemen wat betreft de verblijfsvergunning. De 182 Marokkanen in de kerk hadden een grote publiciteit, de groep in de unilversiteit heeft dat al minder. Zolang niets aan het werkelijke probleem wordt gedaan zullen groepjes buitenlanders in de noodzaak komen te verkeren aan de bel te trekken. De regularisatiemaatregel is destijds afgekondigd door Boersma en Glastra van Loon. Misschien kan deze regering beginnen op het gebied van de buitenlandse werknemers een beleid te voeren. Zelfs een buitenlander in ons land heeft niet genoeg aan brood alleen, die wil ook graag gewoon zichzelf zijn. door Jan J. Boersema Jaren geleden liep ik eens langs de deur met een collectebus van liet Anjerfonds. Het nogal culturele karakter van deze inzamelingsactie viel niet overal in goede aarde. Eén reactie is me altijd bijgebleven. Ik belde ergens aan en werd opengedaan door een zorgelijk kijkende man Al direct na mijn eerste woorden schudde hij langzaam het hoofd: „Nee mien jong, ik doe alleen nog maar aan de kanker De opmerking was wat dubbelzinnig, maar ik nam aan dat hij zijn prioriteiten scherp had gesteld en zijn bijdragen be perkte tot de bestrijding van een ziekte die toen (in 1965) al zo'n 20.000 slachtoffers per jaar eiste. Dit aantal is inmiddels opgelopen tot een kleine 30.000. terwijl er, en dat is nog verontrustender, jaarlijks zo'n dikke 40.000 nieuwe gevallen bijkomen. Mede aan de hand van de onlangs verschenen regeringsnota en de publiek discussies daarover, waarbij ook de Moerman-therapie veel genoemd wordt, lijkt het zinnig eens te bezien hoe momenteel op beleidsniveau de prioriteiten in de kankerbestrijding gesteld worden. ruf met een prachtige monstrans, geschenk van Johannes XXIII. Volgens berichten uit die tijd heeft Kardinaal Wyssynski in mei 1965, toen hij in particuliere audiëntie werd ontvangen door de opvolger van paus Johannes XXIII, Paulus VI, geprobeerd dexe laatste ertoe te bewegen in 1966, als in Polen het feit sou worden herdacht dat het land duizend jaar tevoren was ge kerstend, de feestelijkheden met zijn aanwezigheid op te luisteren. Maar omdat de primaat ook de Duitse bisschoppen had uitgeno digd, viel het de Poolse autoritei ten in zekere zin gemakkelijk hem te beschuldigen van het „schaden van de Poolse belangen" en hem voorlopig ieder contact met het buitenland te verbieden. De laatste jaren zijn de conflicten tussen kerk en staat minder heftig dan se vroeger waren. De tegen woordige paus heeft er op zijn wij- se toe bijgedragen dat de golven wat bedaarden. Maar de funda mentele rivaliteit tussen beide grootheden ook door paus Jo hannes Paulus II onderkend en voor onvermijdelijk gehouden duurt voort. Het katholieke ge loofsleven in Polen, dat, zoals ge zegd, ook sterke trekken van natio nalisme vertoont, zal door de komst van bet hoofd van de katho lieke Kerk nieuwe impulsen ont vangen. Waar dat toe leidt, valt voorlopig niet te voorspellen. En ook staat niet vast of de gevolgen, als se optreden, beperkt blijven tot Polen zelf. Het naburige Lithauen formeel onderdeel van de Sowjet Unie is per slot van rekening haast net zo katholiek Minister Ginjaar en staatssecre taris Veder-Smit beschrijven in hun nota hoe het kankerprobleem in de gezondheidszorg kan worden aan gepakt. Ruwweg gesteld gaat het daarbij om twee onderzoeksrichtin gen. De eerste richt zich in hoofd zaak op het genezen van de ziekte. De resultaten die hierbij geboekt worden, zijn sterk afhankelijk van het type kanker. Voor sommige (b.v. huidkanker) zijn ze redelijk tot goed en voor andere (b.v. longkan ker) zijn ze matig tot slecht. Dit alles mee afhankelijk van het stadi um waarin de ziekte verkeert. Van daar dat men zich veel moeite ge troost om door middel van de vroeg- diagnostiek de ziekte in een zo pril mogelijk stadium op te sporen. De nota noemt in dit verband het bevolkingsonderzoek naar baar moederhalskanker en borstkanker. Ondanks niet geringe inspanningen zijn de totale resultaten in deze onderzoeksrichting nog steeds ma ger en is de vooruitgang gering te noemen. En. hoewel vele patiënten (zij het vaak tijdelijk) baat gevon den hebben bij de huidige behan delwijzen. achten velen de kansen gering dat op redelijke termijn langs deze weg de ziekte echt be dwongen zal worden. Oorzaken Bij de tweede onderzoeksrichting staat het zoeken naar de ooreaken van de ziekte centraal. Dit zou dan kunnen leiden tot preventie, het voorkómen van kanker. Het is een aanpak die zo op het oog gezond lijkt. Het kwaad wordt immers bij de wortel uitgeroeid; de kraan gaat dicht en het dweilen wordt vanzelf overbodig. De minister signaleert in dit verband twee ontwikkelingen In de eerste plaats is uit recente studies gebleken dat zestig tot ne gentig procent van alle kanker wordt veroorzaakt door allerlei mi lieufactoren. Hierbij moeten we de term milieu ruim opvatten. Zowel voedingsgewoonten als stoffen in de buitenlucht vallen er onder. Voe ding bleek overigens in dit, voorna melijk Amerikaanse, onderzoek de grootste boosdoener met roken als goede tweede. Dat de minister zich voor deze gegevens moest baseren op buitenlands onderzoek wordt mede veroorzaakt door het feit, dat in Nederland een goede kankerre gistratie ontbreekt. Hierdoor is het niet goed mogelijk de verschillende vormen van kanker te relateren aan mogelijke oorzakelijke factoren. Deze registratie krijgt dan ook in de beleidsvoornemens van de minister een hoge prioriteit. Een tweede ontwikkeling die de aandacht verdient is het steeds groeiende aantal stoffen, waarvan aangetoond wordt dat ze kanker verwekkend zijn. Het leeuwen aandeel hiervan wordt door de mens gemaakt en/of in circulatie gebracht. In de nota lezen we dat de gezond heidsraad over deze materie, na vijf jaar studie, een nota heeft gepubli ceerd die momenteel op het minis terie wordt bekeken. Bij de begro ting van 1980 horen we er dan meer over. Beleid Wat wil de minister eigenlijk? Wel ke kant koerst hij op? Uit verschil lende passages blijkt dat hij veel voelt voor een ombuiging in de rich ting van preventie Zo vraagt hij zich bijvoorbeeld af of de verdeling van financiële middelen niet hero verwogen moet worden. Nogal een understatement als je daarbij bedenkt dat in 1978 slechts drie procent van het geld besteed werd aan preventie-gericht onder zoek. Het blijft echter in de nota bij woorden Op het punt van beleids voornemens is het een brood-mager stuk. De vraag rijst of het, gezien de hui dige kennis, allemaal zoveel beter kan. Ik meen dat in elk geval het beleid aan geloofwaardigheid kan winnen indien de volgende elemen ten er deel van zouden (gaan) uit maken. Een omvangrijk onderzoek naar de relatie tussen milieufactoren en het optreden van kanker. Speciaal de voedingsgewoontes zouden hier voor in aanmerking komen. Het is zeer merkwaardig dat het uit 1977 daterende Amerikaanse onderzoek hier tot zo weinig adequate reacties heeft geleid. Een veel alerter overheidsingrij pen. indien van bepaalde stoffen vaststaat dat ze kankerverwekkend kunnen zijn. Ik denk hierbij bij voorbeeld aan het trage en afwach tende beleid met betrekking tot as best, nitrosamlnes en vinylchlorlde. Een zeer scherp toelatingsbeleid voor nieuwe stoffen en verwijdering van verdachte stoffen uit bv. voe dingsmiddelen en gebruiksartike len. Zulks in tegenstelling tot het advies van de gezondheidsraad dat er in de praktijk op neerkomt dat we achter de ontwikkelingen aan blijven hollen. Een aantal structuele maatrege len ter bescherming van de burger (bijvoorbeeld rookvrije ruimtes) en meer en betere voorlichting. Te den ken valt hier aan de voorlichting op consultatiebureaus. Deze wordt doorgaans gegeven door artsen die in hun opleiding nauwelijks iets over voedingsleer gehoord hebben en die bovendien zijn opgeleid in een medisch klimaat waarin de pre ventieve geneeskunde als een sym pathiek, maar nauwelijks serieus te nemen vak wordt beschouwd. Oplossing? Voor alle duidelijkheid: ik ben niet van mening dat dé oplossing voor hét kankerprobleem gelegen is in het verwijderen van wat kwalijke stoffen en het eten van onbespoten gierst. Daarvoor lijkt me het pro bleem te ingewikkeld en vooral het samenspel tussen de verschillende oorzakelijke factoren te complex. Wel lijkt het me vol te houden dat bij de preventie veel en veel meer in deze richting gewerkt moet worden. En als we het kankerprobleem, als een maatschappelijk kwaad, willen inperken zal het beleid preventiege- richt dienen te zijn. Ondertussen verdienen de huidige (en toekomstige) kankerpatiënten wel degelijk de best mogelijke zorg. In dit verband nog een enkele op merking over de Moerman-metho de. Zijn deficiëntie theorieën en de bijpassende duivenproeven lijken me weinig solide Dit neemt niet weg dat het zijn grote verdienste blijft dat hij al decennia lang het belang van een goede en evenwich tige voeding benadrukt. Dat hij dit belang ook sterk overschat en er met, nog niet door feiten onder steunde. stelligheid van uitgaat dat zijn dieet ook als dé therapie bij reeds ontstane kanker gezwellen werkt, laat ik nu even rusten. Het verzet van veel medici tegen toepas sing van zijn dieet lijkt me irratio neel. Dat zijn methode een preven tieve waarde kan hebben lijkt op grond van de huidige kennis zeker niet onwaarschijnlijk. Dat de alge- jmene conditie van patiënten er aan- zienlijk van kan opknappen even min. En dat lijkt me. gezien de vaak .ellendige bijwerking en de soms matige werking van de gangbare geneesmiddelen, een duidelijk plus punt. Alleen al op die gronden zou gebruik in speciale gevallen zeker te overwegen zijn. Het lijkt mij overigens vruchtbaar der indien de energie die nu in de discussie pro en contra Moerman v(ordt gestoken voor een belangrijk deel zou worden aangewend om het algemene beleid terzake van de kankerbestrijding in een beter spoor te krijgen Wellicht kan de kraan dan een tikkeltje dicht. 'Drs. J. J. Boersema is bioloog en verbonden aan de rijksuniversiteit van Groningen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 13