Cultuur overdracht met een hoge C UNCTAD Hoe verhoudt zich de lengte tot de breedte? r inergie en veiligheid -rERDAG 26 MEI 1979 TROUW/KWARTET 2 l/al is het specifieke, beter gezegd: Ml hoort het specifieke van het Jiristelijk onderwijs te zijn? Jtaatssecretaris De Jong van onderwijs heeft in een rede over ..cultuuroN rdracl de vraag opgeworpen of niet meer aandacht zou moeten worden gegeven aan de vormende en creatieve vakken. Ds. P. C. Meijer, geretormeerd predikant voor kerk en bedrijfsleven, heeft ook uit de praktijk Van zijn werk daar nogal wat moeite mee en dat is voor staatssecre:~.is De Jong aanleiding nog eens de puntjes op de i te zetten. (or P. C. Meijer het bulletin van de Unie Ichool en Evangelie" staat tekst afgedrukt van de ie die de staatssecretaris li onderwijs, drs. K. de mg Ozn heeft gehouden op t congres van de SSR-reü- tten: een betoog dat mij en ik het hoorde toch met n gevoel van onbehagen id laten zitten. Ook is afge- ukt de rede die drs. T. M. Ilhuis hield bij de opening in de nieuwbouw van het irel-college in Amersfoort, aar drs. De Jong vóór zijn lidige functie rector was. Ilhuis haalt in zijn rede een jital punten uit het betoog n De Jong aan en dat is nnelijk méér dan een eer- toon aan de vroegere itor. latssecretaris De Jong stak zijn oog af op een congres dat in het en stond van „cultuurover- eht". Wat de komende generatie i en wil met de cultuur, zoals die nu toe is ontstaan, hangt voor niet onbelangrijk deel van het lerwijs af. ar welke specifieke functie heeft irbij dan het christelijk onder- s? Hierover lanceert De Jong een ital vragen. „Het is voor mij een eds nijpender vraag of het vor- igsaanbod van het onderwijs in ;gn. algemeen vormende vakken voldoende afgestemd is op de ig, de wensen, de behoeften van iaatschappij dus op die van len die samen die maatschap- vormen. Toegespitst op het telijk onderwijs rijst de vraag: iet onderwijs- en vormingsaan- van de christelijke school wel ine dat christenen, die hun kin- in aan deze scholen toevertrou- mogen verwachten van de toe- ig van hun kinderen voor de it aan de naaste. Wat meer in tredend zou ik o.a. het vol- kunnen vragen: wordt er niet iel nadruk gelegd op cognitieve blijven de creatieve en itschappelijke vorming niet ik de vraagstelling doortrek, 1 ik tot het volgende: Is het waar Dok op vele christelijke scholen ilijk het belangrijkste is het karen van die kennis en vaardig- ■fen die het „hoogste" diploma Opveren, welk diploma dan weer peuren opent voor de „beter be lde" banen? Uiteraard overdrijf i simplificeer ik, maar de gedach- |al, hoop ik, duidelijk zijn". richting waarin drs De Jong ken- Ijk zoekt wordt nog eens duide- aangegeven door de vragen die als samenvatting geeft: „Samen- lend zou ik voor dit (prot. chr.) lerwijs willen stellen: 1. Zou het aanzien van de overheid niet meer vrijheid van inrichting eten claimen dan het thans be- 2. Zou het met gebruikmaking tdie vrijheid niet nog meer een weg moeten gaan dan thans il het geval is?" verder is ook de christelijke school een gewone school, met dezelfde vakken op het rooster, rapporten, examens en de complete prestatie- en afvalrace die we op scholen nu eenmaal kennen. Want je kunt nog steeds niet christelijk rekenen of tekenen. De Jong zoekt het christelijke dan ook ergens anders en komt terecht bij de onderlinge urenverhouding van rekenen en tekenen. Zijn vraag is immers of het rekenen (cognitieve vakken) niet tevéél en het tekenen (creatieve vakken) te weinig aan dacht krijgt. (Ook ik simplificeer nu maar even.) Om nog echt christelijk te zijn tenminste! Bij mij komt dan wel de vraag: moet de C van het christelijk onder wijs nu vooral herkenbaar zijn in het, vooral culturéél, verhoogde ni veau van zulke scholen? Wat is daar nu zo specifiek christelijk aan? Of zit hier een soort inhaalmanoeuvre in van christen-ouders, die de tijd nog hebben meegemaakt, dat cultu rele genoegens eigenlijk maar we relds werden gevonden? We kunnen daar inmiddels wat om glimlachen. En terecht! Maar laat het dan ook bij die glimlach blijven, zonder dat we ineens met alle macht die culturele slinger van wei nig naar veel willen laten doorslaan. Want nogmaals: wat is daar zo christelijk aan? Lengte of breedte Bovendien: helemaal onbedenke lijk is het ook niet. Echt méér uren voor het een betekent in werkelijk heid ook minder uren voor het an der Het is een kwestie van de lengte of de breedte. Kan je dan als secre taresse niet beter een meisje uit het openbaar onderwijs hebben? Die heeft meer Engels gehad. En knap pe koppen voor wetenschappelijk onderzoek zullen zelden verwacht mogen worden vanuit Het christe- lijk onderwijs, omdat dit moeilijk aansluit op de eisen van hoger on derwijs. Maar verder: als we naar een nieuwe stijl moeten bij het onderwijs, min der het cognitieve benadrukken, is het dan niet wat onbescheiden om te denken dat alleen in christelijke kring die vraagtekens over het hui dig onderwijs leven? Zo hoorde ik kortelings in een schokkende radio- uitzending over zelfmoord bij kin deren hoe prestatiegericht onder wijs invloed kan hebben op de zelf moordscore. Van zulk eenzijdig, zelfs gevaarlijk, onderwijs moeten we af. Maar laten we dan toch minstens pogen het samen met anderen te doen. Mis schien moet het christelijk onder wijs daarbij voortrekker zijn, maar het is echt geen probleem dat alleen in het christelijk onderwijs is ont dekt. Beroepshalve ben ik dagelijks bezig met te trachten de scheiding tussen geloven en werken te over bruggen. Daarom deel ik ook de onvrede over de optelsom: „christe lijk onderwijs onderwijs christe lijkheid". Want dat demonstreert weer het naast elkaar staan van geloof en praktijk. Sterker nog: in de huidige onderwijs- praktijk wordt, ook op de christelijke school. de kloof tussen geloof en werk van jongsaf aangeleerd. Voorbeelden Het bijbelse begrip „genade" kan wel wat betekenen in de „christelij ke sfeer" van een school, maar be slissend voor de schoolcarrière is niet genade maar verdienste: die van de cijfers, desnoods tot in deci malen. Daarop beslist de computer tenslotte over zakken of slagen. En dit kan zelfs genadeloos hard van één tiende punt afhangen! Over vroeger gesproken: was het examen met gecommitteerden per school misschien toch menselijker en soms genadiger? En kun je nog wel een vraagteken zetten bij het hoogste diploma en de beste baan, als kinderen min stens tien jaar is ingeprent dat een 8 beter is dan een 6? En dat een 10 het einde is? Vergelijk dat dan maar eens met de reactie van Jezus op de ruzie van zijn discipelen over wie de voornaamste is. Ik weet niet hoe dót met elkaar te rijmen. Eén van de kenmerken die de bijbel geeft aan de mens is dat hij niet alleen leeft. Ondanks alle aandacht voor groepsonderwijs gaat het op school tenslotte toch om de individuele prestatie „Draagt elkanders las ten" toegepast als vóórzeggen is strafbaar. En zo kun je nog wel even doorgaan met voorbeelden te ge ven. die duidelijk maken dat bijbel en praktijk, ook op de christelijke school, niet toevallig, maar syste matisch met elkaar botsen. Helaas, ik weet er ook niet zomaar een op lossing voor. Maar daar zitten wel een aantal knelpunten, die het christelijk karakter van het onder wijs zeer wezenlijk raken. Wat doe je ermee? Wat mij verder wel eens heeft ver bijsterd is de ontdekking hoe wei nig op christelijke scholen de vraag aan de orde komt wat de leerlingen nu denken te doen met de kennis die ze op school is bijgebracht. De vraag „hoe denk je ermee om te gaan" zou wel eens veel wezenlijker kunnen zijn voor het denken waar uit de christelijke school opkomt, dan de vraag naar de verhouding cognitief - creatief. Bij onderwijs gaat het toch om zoiets als het helpen van jonge men sen om met hun mogelijkheden méns te kunnen zijn, tegenover God en de medemens? En in dat ver band is het ook terecht dat de Jong stelt: mogelijkheden zijn meer dan verstandelijke mogelijkheden alleen. Graag akkoord Maar nogmaals: zo'n stelling is niet specifiek christe lijk. Maar wat is mens zijn. als je iemand wilt helpen dat goed te zijn? Het lijkt me dat christenen dóórop zo hun eigen visie hebben. En van uit die visie zal er ook eens gepraat moeten worden over de vraag: wat ga je doen met je kennis? Wie denk je ermee te dienen? God, de naaste, jezelf? En hoe denk je dat te doen? Dat zijn inderdaad godsdienstig ge kleurde vragen. Daarom zal mis schien ook het vak „Godsdienst" uit z'n isolement gehaald moeten worden. En daar komen dan wéér vragen over het christelijke van het onderwijs. Zou er niet veel meer gewerkt moe ten worden aan integratie van het vak godsdienst met de andere vak ken. welke problemen dit dan ook voor het rooster, de kwaliteit van de (godsdienstHeraren en de bereid heid tot samenwerken van de vak docenten oplevert? Onze tijd heeft een diep wantrou wen opgelopen aan woorden alleen. Kan een christelijke school daarom nog wel eerlijk de vraag „Wie en wat dien je ermee" met leerlingen be praten zonder personeel, dat er heel duidelijk ten dienste van hun leer lingen wil zijn? Onderwijsgevenden zijn natuurlijk méér tijd kwijt aan hun ba'an (door b.v. voorbereiding en correctie) dan de betaalde tijd (die ze voor de klas staan). Maar mensen in vergelijkbare inkomens posities zin dat ook. terwijl die desalniettemin minstens veertig uur per week op hun werk moeten zijn. Zou personeel van een christe lijke school daarom niet dagelijks gedurende vaste uren op school moeten zijn. of ze op dat moment les moeten geven of niet? Elke leer ling weet dan. dat hij ook buiten de lestijden om bij z'n leraren terecht kan als er problemen zijn. Wat dat betreft zit Gilhuis erg goed. als hij pleit voor leefregels die „het leven op school „tof" doen zijn" Alleen begin ik dan weer te steigeren als de tegenstelling wordt gemaakt: of verstandelijke vermogens, óf de vrede die alle verstand te boven gaat. Maar juist vanwege die vrede die alle verstand te boven gaat. mag men van een christelijke school ver wachten dat zij zich dienstbaar wil maken aan de ontwikkeling van de vermogens van de leerlingen: crea tief. cognitief, verstandelijk, emo tioneel. kortom: menselijk. Van daar liever niet die hoge C. waarop je wel eens met de melodie van De Jong terecht zou kunnen komen. Ook zal hij noch Gilhuis dat zo bedoelen. Daar ben ik wel van over tuigd. Niet voor niets gaat hij bij zijn vragen ook uit van de vraag over de toerusting tot dienst aan de naaste Dat lijkt me dan ook het centrale begrip. Daarom zou ik liever de melodie van het christelijk onderwijs willen schrijven in „D-klein". de dagehjk- i se dienstbaarheid Niet dat met zo'n zin nu onmiddellijk duidelijk is hoe die melodie er uitziet. Was het maar waar. Voorlopig kom ik ook niet verder dan een aantal vragen. Maar door vragen worden we wél samen wijs. In en over het onderwijs. (en optelsom e vragen komen voort uit een S ehagen over het christelijk on- zijs, dat immers toch meer dient ijn dan de optelsom: „gewoon IC erwijs christelijke toestanden iristelijk onderwijs". „christelijke toestanden" kan I alles worden ingevuld wat je op istelijke scholen tegenkomt: le- sovertuiging van het personeel, lel- of godsdienstlessen, dag- en jkopeningen, enzovoort. Maar O -FOPEC /T--- iOOSTBLOK 7 WESTEN']Tl door K. de Jong H. J. Neuman evensbeschrijvingen van zowel e don B. Johnson als van Adlai itevenson kan men het verhaal inkomen dat laatsgenoemde in 'Vomer van het oorlogsjaar 1943 lens het Amerikaanse ministe- van marine onderhandelde met Standard Oil Company van Ca- rnië. Het ging om de ontwikke- en de exploitatie van olievel- te Elk Hills die bestemd waren reserve-voorraad voor de Ame- anse vloot. De voorzitter van van de subcommissies van het s van Afgevaardigden. John- gaf een persmededeling uit rin hij Stevenson ervan be- ildigde Standard te zachtaar- dig te hebben behandeld. Een tien tal jaren later zou Johnson, iro nisch genoeg, presidentskandidaat Stevenson aanvallen omdat hij de olieindustrie juist te hard zou heb ben aangepakt. Het voorval is heden ten dage in zoverre nog relevant, dat de drei gende energieschaarste ook be paalde gevolgen kan hebben voor de internationale veiligheid. Om nog even bij Amerika te blijven: in 1950 werd de zgn. Defense Produc tion Act van kracht, die het Penta gon in staat stelde in geval van nood grondstoffen die van essenti eel belang zijn voor de nationale verdediging te vorderen. Tijdens de oliecrisis van 1973/1974 deed het Pentagon inderdaad een beroep op deze wet. Op een persconferentie in Washington deelde een van de on der-ministers van defensie, Arthur I. Mendoli, op 15 november 1973 mee, dat het Amerikaanse ministe rie van defensie ongeveer 650.000 vaten olie per dag verbruikt. Daar mee was het 's lands grootste col lectieve olieconsument. Normaal wordt ongeveer de helft van de Amerikaanse militaire be hoefte gedekt door aankopen in het buitenland. Maar nu. als gevolg van het Arabische olie-embargo, was het nodig 300.000 vaten te be trokken van de binnenlandse Ame rikaanse oliemarkt. De Zevende Vloot (in het westelijk gedeelte van de Stille Oceaan), de zesde Vloot (in de Middellandse Zee) en de Amerikaanse strijdkrachten in Europa, die gewend waren hun olie uit het Midden-Oosten te betrek ken, moesten nu bevoorraad wor den vanuit de Verenigde Staten. Ten tijde van het Arabisch olie embargo wist het Pentagon zijn olieverbruik met veertien procent te reduceren. Daarvan kwam de helft (zeven procent) op rekening van het feit dat de militaire activi teiten in Indochina waren beëin digd, de rest was te danken aan brandstofbesparende maatregelen (achttien procent minder vlieguren voor de luchtmacht, twintig pro cent minder vaartijd voor de vloot, verminderde snelheden van thuis varende schepen, een snelheidsli miet van vijftig mijl per uur voor alle 158.000 militaire motorrijtui gen en een temperatuur tussen 65 en 68 graden Fahrenheit 18-20C) in alle militaire gebouwen. Ofschoon onder-minister Mandolla zei dat het olie-embargo de veilig heid van de Verenigde Staten niet aantastte, verklaarde de voorzitter van het Comité van Verenigde Chefs van Staven, admiraal Tho mas H. Moorer, iets anders. Hij zei dat als de brandstofbesparende maatregelen langer dan, zeg, twee tot drie maanden van kracht ble ven, een „voortschrijdende ver mindering van de paraatheid" zou optreden. Eind december kregen de „Air National Guard" en de „Air Reserve"-eenheden opdracht hun oefenvluchten voorlopig te staken. De Standard Oil Company van Ca- lifornië kreeg van de regering toe stemming een deel van de Elk Hills-reserves uit de grond te halen. Sinds de gebeurtenissen van 1973/ 1974 is er binnen de Amerikaanse strijdkrachten, is ook binnen de NAVO, heel wat studie gewijd aan de brandstofvoorziening. Niet al leen moet die zodanig zijn dat er met tanks, vliegtuigen en schepen voldoende geoefend en gepatrouil leerd kan worden (zegt het NAVO- devies niet, dat waakzaamheid de prijs van de veiligheid is?), maar ook moeten de voorraden groot ge noeg (en verplaatsbaar genoeg) zijn het een poosje uit te zingen, als ten gevolge van oorlogshandelingen, embargo's of anderszins, de regel matige toevoer van olie wordt af gesneden. Maar de relatie tussen energie en veiligheid heeft natuurlijk nog een veel wijdere strekking. Het gaat er niet alleen om in tijd van crisis of conflict de voertuigen rijdende, de vliegtuigen vliegende en de sche pen varende te houden. De vraag is ook. of het wel zo aanlokkelijk is om al in een veel eerder stadium, d.w.z. als er van oorlog of oorlogs dreiging nog geen sprake is, te moe ten dansen naar de pijpen van gro te energieproducenten. Het Arabi sche olie-embargo van 1973/1974 was een economische dwangmaat regel met duidelijk politieke oog merken. Het was de bedoeling van de Arabische regeringen om het Westen druk te laten uitoefenen op Israël. Er zijn maar al te veel voor beelden bekend van landen, waar toen de vriendschap voor Israël ijlings bekoelde. Op het ogenblik is een van de oor zaken van olie-schaarste de geredu ceerde produktie van Iran. Onder het bewind van ayatollah Khomei- ny en zijn bondgenoten in het vak bondswezen is het aantal uitge voerde vaten ruwe olie sterk ge daald. Rechtstreekse politieke oog merken spelen daarbij misschien (nog) geen rol, maar de politieke gevolgen blijven niet uit. Onlangs heeft prof. F. van Dam, ambtelijk adviseur van de minister voor ont wikkelingssamenwerking, de vraag gesteld, of we onder de hui dige omstandigheden het lef (som migen zouden zeggen: de onvoor zichtigheid) zullen opbrengen openlijk te protesteren tegen de schending van mensenrechten in Iran. Veiligheid kan men o.m. opvatten als de situatie waarin de regering van een land niet blootstaat aan ongewenste druk van buitenaf. Welnu, zodra ze, uit angst essentië le grondstoffen te moeten missen, belangrijke onderdelen van haar buitenlandse beleid schrapt of in de ijskast plaatst, is ze niet langer vrij in haar handelen, is ze niet langer veilig. Een grotere „zelfge noegzaamheid" op energie-gebied, d.w z. het verminderen van de af hankelijkheid van anderen, is ook om die reden van belang. Wanneer men het heeft over christe lijk voortgezet onderwijs, met name over de leerstof en over de eindexa mens. dan moet men goed van el kaar onderscheiden datgene wat te maken heeft met de eisen, de voor schriften van de overheid en datge ne wat specifiek ..van de school" is. Die overheid stelt met betrekking tot het voortgezet onderwijs eisen van deugdelijkheid vast. Deze zijn voor de bovengenoemde onderwer pen bepaald door de lijst van vak ken die men moet geven, het aantal uren dat men minimaal aan die vakken moet besteden, de examen programma's voor die vakken als mede de opgaven voor het schrifte lijk eindexamen. Er blijft bij dit alles de volgende ruimte voor de bijzondere school, dus ook voor de christelijke, over. 1. De school mag behalve de door de overheid voorgeschreven vakken ook nog andere geven. 2. De school mag de ruimte die er is tussen de hiervoor genoemde mini mum aantallen uren (tussen en 20 en 25 per week) en de maximum aantallen (plm. 30 uur per week) zelf opvullen, hetzij om ze te gebruiken voor de verplichte of voor de zelf gekozen vakken 3. De examenprogramma's voor een vak zijn niet altijd dezelfde als de leerplannen. Deze zijn vaak meer omvattend, ze worden bovendien door de school zelf vastgesteld 4. Komt het schriftelijk eindexa men voor rekening van de overheid; de school is verantwoordelijk voor het schoolonderzoek. De ruimte voor de school bij de hier genoemde vier punten is vrij groot, hoewel er wel meteen twee vragen rijzen. Ten eerste. Is de ruimte voor de school toch niet voor een groot deel bepaald door overheidsmaatrege len of door landelijke tradities? Ten tweede: moet de overheid z'n eisen op deze punten niet wat meer beperken? In mijn door ds Meijer aangehaald referaat heb ik met name uitvoerig over de tweede vraag gesproken Om allerlei, hier niet te herhalen redenen, ben ik geneigd haar beves tigend te beantwoorden. De discus sie gaat hier in de eerste plaats over de vraag: hoe vult de school de eigen ruimte in. Daarbij ben ik van mening dat de christelijke school zich er eerst terdege rekening van moet geven hoe groot die speel ruimte is, of deze niet „uit gewoonte of bijgelovigheid" door haar zelf veel kleiner is gemaakt dan nodig is. Er zijn bijv. nog steeds veel scho len die geen eigen leerplannen heb ben en uitvoeren, maar klakkeloos die van het rijk overnemen. Ook ten aanzien van de examens geldt dit. Natuurlijk moet ook een christelij ke school trachten zo goed mogelijk te voldoen aan de eindtermen die door de overheid worden gesteld (niet slechter in bijv. Engels en aardrijkskunde dan op „andere" scholen). Maar de vraag is of de school daarnaast ook haar eigen eindtermen durft te stellen, ook voor Engels en aardrijkskunde (ver schilt veel per vak!) en of ze werke lijk prioriteit durft te geven aan die vakken die zij vanuit haar eigen doelstelling toevoegt of extra aan dacht wil geven. Ik heb al gezegd dat de ruimte hiervoor er zeker is. maar wellicht zou moeten worden vergroot. Nu moet het een en ander wel alle maal „gebeuren" in de dertig uren per week. d.w.z. het moet uit de lengte of de breedte. En daarmee kom ik op de hoge C van ds. Meijer, die ook leerlingen van christelijke scholen moeten halen, d.w.z. ook zij moeten „top-ingenieurs" worden, of welk specialisme men hier ook in vult. Maar dan ga ik deze vragen stellen: stel het is een „christen ingenieur", hoe is het dan gesteld met zijn sociale en creatieve vaar digheden, kent hij de Bijbel, kort om hoe is het met de „totale mens", hoe staat het naast zijn „lengte" (zijn hoge C!) met zijn breedte? Ik zou de stelling aandurven dat liever maar wat minder „christen-leerlin gen" bijv. het v.w.o.-diploma zou den moeten behalen, als ze zo moe ten ploeteren om aan de „overheld- seisen" te voldoen, dat daardoor „al het andere", d.w.z. het voldoen aan de eigen eindterm van de christelij ke school, in gevaar komt! Of. dat de school zo'n waarde hecht aan een hoog percentage „geslaag den". dat ze het met haar eigen eindtermen niet zo nauw neemt Toen ik dit eens tegen iemand zei, antwoordde hij: maar dan moet „al dat andere" wel op de goede manier gegeven worden. Dat beaam Ik ten volle. Christelijk onderwijs is niet alleen het stellen van eigen prioriteiten met betrek king tot de inhoud van het onder wijs (de vakken, de leerplannen, het eindexamen), maar het is ook een zeer doelbewuste invulling van de manier waarop alles gedaan wordt Dit heeft te maken met de manier waarop er wordt lesgegeven, met de „leefregels" van Gilhuis en met de „D-klein" de dagelijkse dienstbaar heid van ds. Meijer. Om ook later dienstbaar te kunnen zijn, moeten van de leerlingen zowel de creatie ve. de cognitieve, de verstandelijke, de emotionele vermogens worden ontwikkeld Dat ben ik met hem eens. Maar het gaat dan wel om alle vermogens van „heel de mens" In een afweging, een verhouding die die dienstbaarheid ook werkelijk kan laten functioneren Ik weet wel dat Je over die afweging, die verhouding kunt. zelfs moet dis cussiëren op de christelijke school, er over van mening kunt verschil len. Maar ik vind het al een heel ding als wij die discussie vanuit het Evangelie, als richtsnoer voor chrls telijk onderwijs, ook fundamenteel aandurven, en als wij er ook eerlijk en radicaal de consequenties uit willen trekken. Want dan gaat er wel wat gebeuren' De laatste jaren is, mede door het werk van de „Unie School en Evangelie" een hernieuwde discussie op gang gekomen over het wezen, de praktijk van het christelijk onderwijs. Op persoonlijke titel neem ik daar graag aan deel. Men gelieve mijn volgende bijdrage, die ik schrijf op verzoek van de auteur van bovenstaand artikel, in dat licht te zien. Daarbij zal ik mij vooral richten op het voortgezet onderwijs.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 23