Cultuur overdracht met een hoge C
UNCTAD
Hoe verhoudt
zich de lengte
tot de breedte?
r
inergie en veiligheid
-rERDAG 26 MEI 1979
TROUW/KWARTET
2
l/al is het specifieke, beter gezegd:
Ml hoort het specifieke van het
Jiristelijk onderwijs te zijn?
Jtaatssecretaris De Jong van
onderwijs heeft in een rede over
..cultuuroN rdracl de vraag
opgeworpen of niet meer aandacht
zou moeten worden gegeven aan
de vormende en creatieve vakken.
Ds. P. C. Meijer, geretormeerd
predikant voor kerk en bedrijfsleven,
heeft ook uit de praktijk Van zijn
werk daar nogal wat moeite mee
en dat is voor staatssecre:~.is De
Jong aanleiding nog eens de
puntjes op de i te zetten.
(or P. C. Meijer
het bulletin van de Unie
Ichool en Evangelie" staat
tekst afgedrukt van de
ie die de staatssecretaris
li onderwijs, drs. K. de
mg Ozn heeft gehouden op
t congres van de SSR-reü-
tten: een betoog dat mij
en ik het hoorde toch met
n gevoel van onbehagen
id laten zitten. Ook is afge-
ukt de rede die drs. T. M.
Ilhuis hield bij de opening
in de nieuwbouw van het
irel-college in Amersfoort,
aar drs. De Jong vóór zijn
lidige functie rector was.
Ilhuis haalt in zijn rede een
jital punten uit het betoog
n De Jong aan en dat is
nnelijk méér dan een eer-
toon aan de vroegere
itor.
latssecretaris De Jong stak zijn
oog af op een congres dat in het
en stond van „cultuurover-
eht". Wat de komende generatie
i en wil met de cultuur, zoals die
nu toe is ontstaan, hangt voor
niet onbelangrijk deel van het
lerwijs af.
ar welke specifieke functie heeft
irbij dan het christelijk onder-
s? Hierover lanceert De Jong een
ital vragen. „Het is voor mij een
eds nijpender vraag of het vor-
igsaanbod van het onderwijs in
;gn. algemeen vormende vakken
voldoende afgestemd is op de
ig, de wensen, de behoeften van
iaatschappij dus op die van
len die samen die maatschap-
vormen. Toegespitst op het
telijk onderwijs rijst de vraag:
iet onderwijs- en vormingsaan-
van de christelijke school wel
ine dat christenen, die hun kin-
in aan deze scholen toevertrou-
mogen verwachten van de toe-
ig van hun kinderen voor de
it aan de naaste. Wat meer in
tredend zou ik o.a. het vol-
kunnen vragen: wordt er niet
iel nadruk gelegd op cognitieve
blijven de creatieve en
itschappelijke vorming niet
ik de vraagstelling doortrek,
1 ik tot het volgende: Is het waar
Dok op vele christelijke scholen
ilijk het belangrijkste is het
karen van die kennis en vaardig-
■fen die het „hoogste" diploma
Opveren, welk diploma dan weer
peuren opent voor de „beter be
lde" banen? Uiteraard overdrijf
i simplificeer ik, maar de gedach-
|al, hoop ik, duidelijk zijn".
richting waarin drs De Jong ken-
Ijk zoekt wordt nog eens duide-
aangegeven door de vragen die
als samenvatting geeft: „Samen-
lend zou ik voor dit (prot. chr.)
lerwijs willen stellen: 1. Zou het
aanzien van de overheid niet
meer vrijheid van inrichting
eten claimen dan het thans be-
2. Zou het met gebruikmaking
tdie vrijheid niet nog meer een
weg moeten gaan dan thans
il het geval is?"
verder is ook de christelijke school
een gewone school, met dezelfde
vakken op het rooster, rapporten,
examens en de complete prestatie-
en afvalrace die we op scholen nu
eenmaal kennen. Want je kunt nog
steeds niet christelijk rekenen of
tekenen.
De Jong zoekt het christelijke dan
ook ergens anders en komt terecht
bij de onderlinge urenverhouding
van rekenen en tekenen. Zijn vraag
is immers of het rekenen (cognitieve
vakken) niet tevéél en het tekenen
(creatieve vakken) te weinig aan
dacht krijgt. (Ook ik simplificeer nu
maar even.) Om nog echt christelijk
te zijn tenminste!
Bij mij komt dan wel de vraag:
moet de C van het christelijk onder
wijs nu vooral herkenbaar zijn in
het, vooral culturéél, verhoogde ni
veau van zulke scholen? Wat is daar
nu zo specifiek christelijk aan? Of
zit hier een soort inhaalmanoeuvre
in van christen-ouders, die de tijd
nog hebben meegemaakt, dat cultu
rele genoegens eigenlijk maar we
relds werden gevonden?
We kunnen daar inmiddels wat om
glimlachen. En terecht! Maar laat
het dan ook bij die glimlach blijven,
zonder dat we ineens met alle
macht die culturele slinger van wei
nig naar veel willen laten doorslaan.
Want nogmaals: wat is daar zo
christelijk aan?
Lengte of breedte
Bovendien: helemaal onbedenke
lijk is het ook niet. Echt méér uren
voor het een betekent in werkelijk
heid ook minder uren voor het an
der Het is een kwestie van de lengte
of de breedte. Kan je dan als secre
taresse niet beter een meisje uit het
openbaar onderwijs hebben? Die
heeft meer Engels gehad. En knap
pe koppen voor wetenschappelijk
onderzoek zullen zelden verwacht
mogen worden vanuit Het christe-
lijk onderwijs, omdat dit moeilijk
aansluit op de eisen van hoger on
derwijs.
Maar verder: als we naar een nieuwe
stijl moeten bij het onderwijs, min
der het cognitieve benadrukken, is
het dan niet wat onbescheiden om
te denken dat alleen in christelijke
kring die vraagtekens over het hui
dig onderwijs leven? Zo hoorde ik
kortelings in een schokkende radio-
uitzending over zelfmoord bij kin
deren hoe prestatiegericht onder
wijs invloed kan hebben op de zelf
moordscore.
Van zulk eenzijdig, zelfs gevaarlijk,
onderwijs moeten we af. Maar laten
we dan toch minstens pogen het
samen met anderen te doen. Mis
schien moet het christelijk onder
wijs daarbij voortrekker zijn, maar
het is echt geen probleem dat alleen
in het christelijk onderwijs is ont
dekt. Beroepshalve ben ik dagelijks
bezig met te trachten de scheiding
tussen geloven en werken te over
bruggen. Daarom deel ik ook de
onvrede over de optelsom: „christe
lijk onderwijs onderwijs christe
lijkheid". Want dat demonstreert
weer het naast elkaar staan van
geloof en praktijk. Sterker nog: in
de huidige onderwijs- praktijk
wordt, ook op de christelijke school.
de kloof tussen geloof en werk van
jongsaf aangeleerd.
Voorbeelden
Het bijbelse begrip „genade" kan
wel wat betekenen in de „christelij
ke sfeer" van een school, maar be
slissend voor de schoolcarrière is
niet genade maar verdienste: die
van de cijfers, desnoods tot in deci
malen. Daarop beslist de computer
tenslotte over zakken of slagen. En
dit kan zelfs genadeloos hard van
één tiende punt afhangen! Over
vroeger gesproken: was het examen
met gecommitteerden per school
misschien toch menselijker en soms
genadiger?
En kun je nog wel een vraagteken
zetten bij het hoogste diploma en
de beste baan, als kinderen min
stens tien jaar is ingeprent dat een 8
beter is dan een 6? En dat een 10 het
einde is? Vergelijk dat dan maar
eens met de reactie van Jezus op de
ruzie van zijn discipelen over wie de
voornaamste is. Ik weet niet hoe dót
met elkaar te rijmen. Eén van de
kenmerken die de bijbel geeft aan
de mens is dat hij niet alleen leeft.
Ondanks alle aandacht voor
groepsonderwijs gaat het op school
tenslotte toch om de individuele
prestatie „Draagt elkanders las
ten" toegepast als vóórzeggen is
strafbaar. En zo kun je nog wel even
doorgaan met voorbeelden te ge
ven. die duidelijk maken dat bijbel
en praktijk, ook op de christelijke
school, niet toevallig, maar syste
matisch met elkaar botsen. Helaas,
ik weet er ook niet zomaar een op
lossing voor. Maar daar zitten wel
een aantal knelpunten, die het
christelijk karakter van het onder
wijs zeer wezenlijk raken.
Wat doe je ermee?
Wat mij verder wel eens heeft ver
bijsterd is de ontdekking hoe wei
nig op christelijke scholen de vraag
aan de orde komt wat de leerlingen
nu denken te doen met de kennis
die ze op school is bijgebracht. De
vraag „hoe denk je ermee om te
gaan" zou wel eens veel wezenlijker
kunnen zijn voor het denken waar
uit de christelijke school opkomt,
dan de vraag naar de verhouding
cognitief - creatief.
Bij onderwijs gaat het toch om
zoiets als het helpen van jonge men
sen om met hun mogelijkheden
méns te kunnen zijn, tegenover God
en de medemens? En in dat ver
band is het ook terecht dat de Jong
stelt: mogelijkheden zijn meer dan
verstandelijke mogelijkheden
alleen.
Graag akkoord Maar nogmaals:
zo'n stelling is niet specifiek christe
lijk. Maar wat is mens zijn. als je
iemand wilt helpen dat goed te zijn?
Het lijkt me dat christenen dóórop
zo hun eigen visie hebben. En van
uit die visie zal er ook eens gepraat
moeten worden over de vraag: wat
ga je doen met je kennis? Wie denk
je ermee te dienen? God, de naaste,
jezelf? En hoe denk je dat te doen?
Dat zijn inderdaad godsdienstig ge
kleurde vragen. Daarom zal mis
schien ook het vak „Godsdienst"
uit z'n isolement gehaald moeten
worden. En daar komen dan wéér
vragen over het christelijke van het
onderwijs.
Zou er niet veel meer gewerkt moe
ten worden aan integratie van het
vak godsdienst met de andere vak
ken. welke problemen dit dan ook
voor het rooster, de kwaliteit van de
(godsdienstHeraren en de bereid
heid tot samenwerken van de vak
docenten oplevert?
Onze tijd heeft een diep wantrou
wen opgelopen aan woorden alleen.
Kan een christelijke school daarom
nog wel eerlijk de vraag „Wie en wat
dien je ermee" met leerlingen be
praten zonder personeel, dat er heel
duidelijk ten dienste van hun leer
lingen wil zijn? Onderwijsgevenden
zijn natuurlijk méér tijd kwijt aan
hun ba'an (door b.v. voorbereiding
en correctie) dan de betaalde tijd
(die ze voor de klas staan). Maar
mensen in vergelijkbare inkomens
posities zin dat ook. terwijl die
desalniettemin minstens veertig
uur per week op hun werk moeten
zijn. Zou personeel van een christe
lijke school daarom niet dagelijks
gedurende vaste uren op school
moeten zijn. of ze op dat moment
les moeten geven of niet? Elke leer
ling weet dan. dat hij ook buiten de
lestijden om bij z'n leraren terecht
kan als er problemen zijn. Wat dat
betreft zit Gilhuis erg goed. als hij
pleit voor leefregels die „het leven
op school „tof" doen zijn" Alleen
begin ik dan weer te steigeren als de
tegenstelling wordt gemaakt: of
verstandelijke vermogens, óf de
vrede die alle verstand te boven
gaat.
Maar juist vanwege die vrede die
alle verstand te boven gaat. mag
men van een christelijke school ver
wachten dat zij zich dienstbaar wil
maken aan de ontwikkeling van de
vermogens van de leerlingen: crea
tief. cognitief, verstandelijk, emo
tioneel. kortom: menselijk. Van
daar liever niet die hoge C. waarop
je wel eens met de melodie van De
Jong terecht zou kunnen komen.
Ook zal hij noch Gilhuis dat zo
bedoelen. Daar ben ik wel van over
tuigd.
Niet voor niets gaat hij bij zijn
vragen ook uit van de vraag over de
toerusting tot dienst aan de naaste
Dat lijkt me dan ook het centrale
begrip.
Daarom zou ik liever de melodie
van het christelijk onderwijs willen
schrijven in „D-klein". de dagehjk- i
se dienstbaarheid Niet dat met zo'n
zin nu onmiddellijk duidelijk is hoe
die melodie er uitziet. Was het maar
waar. Voorlopig kom ik ook niet
verder dan een aantal vragen. Maar
door vragen worden we wél samen
wijs. In en over het onderwijs.
(en optelsom
e vragen komen voort uit een
S ehagen over het christelijk on-
zijs, dat immers toch meer dient
ijn dan de optelsom: „gewoon
IC erwijs christelijke toestanden
iristelijk onderwijs".
„christelijke toestanden" kan
I alles worden ingevuld wat je op
istelijke scholen tegenkomt: le-
sovertuiging van het personeel,
lel- of godsdienstlessen, dag- en
jkopeningen, enzovoort. Maar
O
-FOPEC /T--- iOOSTBLOK
7 WESTEN']Tl
door K. de Jong
H. J. Neuman
evensbeschrijvingen van zowel
e don B. Johnson als van Adlai
itevenson kan men het verhaal
inkomen dat laatsgenoemde in
'Vomer van het oorlogsjaar 1943
lens het Amerikaanse ministe-
van marine onderhandelde met
Standard Oil Company van Ca-
rnië. Het ging om de ontwikke-
en de exploitatie van olievel-
te Elk Hills die bestemd waren
reserve-voorraad voor de Ame-
anse vloot. De voorzitter van
van de subcommissies van het
s van Afgevaardigden. John-
gaf een persmededeling uit
rin hij Stevenson ervan be-
ildigde Standard te zachtaar-
dig te hebben behandeld. Een tien
tal jaren later zou Johnson, iro
nisch genoeg, presidentskandidaat
Stevenson aanvallen omdat hij de
olieindustrie juist te hard zou heb
ben aangepakt.
Het voorval is heden ten dage in
zoverre nog relevant, dat de drei
gende energieschaarste ook be
paalde gevolgen kan hebben voor
de internationale veiligheid. Om
nog even bij Amerika te blijven: in
1950 werd de zgn. Defense Produc
tion Act van kracht, die het Penta
gon in staat stelde in geval van
nood grondstoffen die van essenti
eel belang zijn voor de nationale
verdediging te vorderen. Tijdens
de oliecrisis van 1973/1974 deed het
Pentagon inderdaad een beroep op
deze wet. Op een persconferentie in
Washington deelde een van de on
der-ministers van defensie, Arthur
I. Mendoli, op 15 november 1973
mee, dat het Amerikaanse ministe
rie van defensie ongeveer 650.000
vaten olie per dag verbruikt. Daar
mee was het 's lands grootste col
lectieve olieconsument.
Normaal wordt ongeveer de helft
van de Amerikaanse militaire be
hoefte gedekt door aankopen in het
buitenland. Maar nu. als gevolg
van het Arabische olie-embargo,
was het nodig 300.000 vaten te be
trokken van de binnenlandse Ame
rikaanse oliemarkt. De Zevende
Vloot (in het westelijk gedeelte
van de Stille Oceaan), de zesde
Vloot (in de Middellandse Zee) en
de Amerikaanse strijdkrachten in
Europa, die gewend waren hun olie
uit het Midden-Oosten te betrek
ken, moesten nu bevoorraad wor
den vanuit de Verenigde Staten.
Ten tijde van het Arabisch olie
embargo wist het Pentagon zijn
olieverbruik met veertien procent
te reduceren. Daarvan kwam de
helft (zeven procent) op rekening
van het feit dat de militaire activi
teiten in Indochina waren beëin
digd, de rest was te danken aan
brandstofbesparende maatregelen
(achttien procent minder vlieguren
voor de luchtmacht, twintig pro
cent minder vaartijd voor de vloot,
verminderde snelheden van thuis
varende schepen, een snelheidsli
miet van vijftig mijl per uur voor
alle 158.000 militaire motorrijtui
gen en een temperatuur tussen 65
en 68 graden Fahrenheit 18-20C)
in alle militaire gebouwen.
Ofschoon onder-minister Mandolla
zei dat het olie-embargo de veilig
heid van de Verenigde Staten niet
aantastte, verklaarde de voorzitter
van het Comité van Verenigde
Chefs van Staven, admiraal Tho
mas H. Moorer, iets anders. Hij zei
dat als de brandstofbesparende
maatregelen langer dan, zeg, twee
tot drie maanden van kracht ble
ven, een „voortschrijdende ver
mindering van de paraatheid" zou
optreden. Eind december kregen de
„Air National Guard" en de „Air
Reserve"-eenheden opdracht hun
oefenvluchten voorlopig te staken.
De Standard Oil Company van Ca-
lifornië kreeg van de regering toe
stemming een deel van de Elk
Hills-reserves uit de grond te
halen.
Sinds de gebeurtenissen van 1973/
1974 is er binnen de Amerikaanse
strijdkrachten, is ook binnen de
NAVO, heel wat studie gewijd aan
de brandstofvoorziening. Niet al
leen moet die zodanig zijn dat er
met tanks, vliegtuigen en schepen
voldoende geoefend en gepatrouil
leerd kan worden (zegt het NAVO-
devies niet, dat waakzaamheid de
prijs van de veiligheid is?), maar
ook moeten de voorraden groot ge
noeg (en verplaatsbaar genoeg) zijn
het een poosje uit te zingen, als ten
gevolge van oorlogshandelingen,
embargo's of anderszins, de regel
matige toevoer van olie wordt af
gesneden.
Maar de relatie tussen energie en
veiligheid heeft natuurlijk nog een
veel wijdere strekking. Het gaat er
niet alleen om in tijd van crisis of
conflict de voertuigen rijdende, de
vliegtuigen vliegende en de sche
pen varende te houden. De vraag is
ook. of het wel zo aanlokkelijk is
om al in een veel eerder stadium,
d.w.z. als er van oorlog of oorlogs
dreiging nog geen sprake is, te moe
ten dansen naar de pijpen van gro
te energieproducenten. Het Arabi
sche olie-embargo van 1973/1974
was een economische dwangmaat
regel met duidelijk politieke oog
merken. Het was de bedoeling van
de Arabische regeringen om het
Westen druk te laten uitoefenen op
Israël. Er zijn maar al te veel voor
beelden bekend van landen, waar
toen de vriendschap voor Israël
ijlings bekoelde.
Op het ogenblik is een van de oor
zaken van olie-schaarste de geredu
ceerde produktie van Iran. Onder
het bewind van ayatollah Khomei-
ny en zijn bondgenoten in het vak
bondswezen is het aantal uitge
voerde vaten ruwe olie sterk ge
daald. Rechtstreekse politieke oog
merken spelen daarbij misschien
(nog) geen rol, maar de politieke
gevolgen blijven niet uit. Onlangs
heeft prof. F. van Dam, ambtelijk
adviseur van de minister voor ont
wikkelingssamenwerking, de
vraag gesteld, of we onder de hui
dige omstandigheden het lef (som
migen zouden zeggen: de onvoor
zichtigheid) zullen opbrengen
openlijk te protesteren tegen de
schending van mensenrechten in
Iran.
Veiligheid kan men o.m. opvatten
als de situatie waarin de regering
van een land niet blootstaat aan
ongewenste druk van buitenaf.
Welnu, zodra ze, uit angst essentië
le grondstoffen te moeten missen,
belangrijke onderdelen van haar
buitenlandse beleid schrapt of in
de ijskast plaatst, is ze niet langer
vrij in haar handelen, is ze niet
langer veilig. Een grotere „zelfge
noegzaamheid" op energie-gebied,
d.w z. het verminderen van de af
hankelijkheid van anderen, is ook
om die reden van belang.
Wanneer men het heeft over christe
lijk voortgezet onderwijs, met name
over de leerstof en over de eindexa
mens. dan moet men goed van el
kaar onderscheiden datgene wat te
maken heeft met de eisen, de voor
schriften van de overheid en datge
ne wat specifiek ..van de school" is.
Die overheid stelt met betrekking
tot het voortgezet onderwijs eisen
van deugdelijkheid vast. Deze zijn
voor de bovengenoemde onderwer
pen bepaald door de lijst van vak
ken die men moet geven, het aantal
uren dat men minimaal aan die
vakken moet besteden, de examen
programma's voor die vakken als
mede de opgaven voor het schrifte
lijk eindexamen.
Er blijft bij dit alles de volgende
ruimte voor de bijzondere school,
dus ook voor de christelijke, over.
1. De school mag behalve de door de
overheid voorgeschreven vakken
ook nog andere geven.
2. De school mag de ruimte die er is
tussen de hiervoor genoemde mini
mum aantallen uren (tussen en 20
en 25 per week) en de maximum
aantallen (plm. 30 uur per week) zelf
opvullen, hetzij om ze te gebruiken
voor de verplichte of voor de zelf
gekozen vakken
3. De examenprogramma's voor een
vak zijn niet altijd dezelfde als de
leerplannen. Deze zijn vaak meer
omvattend, ze worden bovendien
door de school zelf vastgesteld
4. Komt het schriftelijk eindexa
men voor rekening van de overheid;
de school is verantwoordelijk voor
het schoolonderzoek.
De ruimte voor de school bij de hier
genoemde vier punten is vrij groot,
hoewel er wel meteen twee vragen
rijzen.
Ten eerste. Is de ruimte voor de
school toch niet voor een groot deel
bepaald door overheidsmaatrege
len of door landelijke tradities?
Ten tweede: moet de overheid z'n
eisen op deze punten niet wat meer
beperken?
In mijn door ds Meijer aangehaald
referaat heb ik met name uitvoerig
over de tweede vraag gesproken
Om allerlei, hier niet te herhalen
redenen, ben ik geneigd haar beves
tigend te beantwoorden. De discus
sie gaat hier in de eerste plaats over
de vraag: hoe vult de school de
eigen ruimte in. Daarbij ben ik van
mening dat de christelijke school
zich er eerst terdege rekening van
moet geven hoe groot die speel
ruimte is, of deze niet „uit gewoonte
of bijgelovigheid" door haar zelf
veel kleiner is gemaakt dan nodig
is. Er zijn bijv. nog steeds veel scho
len die geen eigen leerplannen heb
ben en uitvoeren, maar klakkeloos
die van het rijk overnemen. Ook ten
aanzien van de examens geldt dit.
Natuurlijk moet ook een christelij
ke school trachten zo goed mogelijk
te voldoen aan de eindtermen die
door de overheid worden gesteld
(niet slechter in bijv. Engels en
aardrijkskunde dan op „andere"
scholen). Maar de vraag is of de
school daarnaast ook haar eigen
eindtermen durft te stellen, ook
voor Engels en aardrijkskunde (ver
schilt veel per vak!) en of ze werke
lijk prioriteit durft te geven aan die
vakken die zij vanuit haar eigen
doelstelling toevoegt of extra aan
dacht wil geven. Ik heb al gezegd
dat de ruimte hiervoor er zeker is.
maar wellicht zou moeten worden
vergroot.
Nu moet het een en ander wel alle
maal „gebeuren" in de dertig uren
per week. d.w.z. het moet uit de
lengte of de breedte. En daarmee
kom ik op de hoge C van ds. Meijer,
die ook leerlingen van christelijke
scholen moeten halen, d.w.z. ook zij
moeten „top-ingenieurs" worden, of
welk specialisme men hier ook in
vult. Maar dan ga ik deze vragen
stellen: stel het is een „christen
ingenieur", hoe is het dan gesteld
met zijn sociale en creatieve vaar
digheden, kent hij de Bijbel, kort
om hoe is het met de „totale mens",
hoe staat het naast zijn „lengte"
(zijn hoge C!) met zijn breedte? Ik
zou de stelling aandurven dat liever
maar wat minder „christen-leerlin
gen" bijv. het v.w.o.-diploma zou
den moeten behalen, als ze zo moe
ten ploeteren om aan de „overheld-
seisen" te voldoen, dat daardoor „al
het andere", d.w.z. het voldoen aan
de eigen eindterm van de christelij
ke school, in gevaar komt!
Of. dat de school zo'n waarde hecht
aan een hoog percentage „geslaag
den". dat ze het met haar eigen
eindtermen niet zo nauw neemt
Toen ik dit eens tegen iemand zei,
antwoordde hij: maar dan moet „al
dat andere" wel op de goede manier
gegeven worden.
Dat beaam Ik ten volle. Christelijk
onderwijs is niet alleen het stellen
van eigen prioriteiten met betrek
king tot de inhoud van het onder
wijs (de vakken, de leerplannen, het
eindexamen), maar het is ook een
zeer doelbewuste invulling van de
manier waarop alles gedaan wordt
Dit heeft te maken met de manier
waarop er wordt lesgegeven, met de
„leefregels" van Gilhuis en met de
„D-klein" de dagelijkse dienstbaar
heid van ds. Meijer. Om ook later
dienstbaar te kunnen zijn, moeten
van de leerlingen zowel de creatie
ve. de cognitieve, de verstandelijke,
de emotionele vermogens worden
ontwikkeld Dat ben ik met hem
eens. Maar het gaat dan wel om alle
vermogens van „heel de mens" In
een afweging, een verhouding die
die dienstbaarheid ook werkelijk
kan laten functioneren
Ik weet wel dat Je over die afweging,
die verhouding kunt. zelfs moet dis
cussiëren op de christelijke school,
er over van mening kunt verschil
len. Maar ik vind het al een heel
ding als wij die discussie vanuit het
Evangelie, als richtsnoer voor chrls
telijk onderwijs, ook fundamenteel
aandurven, en als wij er ook eerlijk
en radicaal de consequenties uit
willen trekken. Want dan gaat er
wel wat gebeuren'
De laatste jaren is, mede door het werk van de „Unie School
en Evangelie" een hernieuwde discussie op gang gekomen
over het wezen, de praktijk van het christelijk onderwijs. Op
persoonlijke titel neem ik daar graag aan deel. Men gelieve
mijn volgende bijdrage, die ik schrijf op verzoek van de
auteur van bovenstaand artikel, in dat licht te zien. Daarbij
zal ik mij vooral richten op het voortgezet onderwijs.